direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijventerrein
Plan: Businesspark Midden-Limburg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1711.BP201200807-VG01

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven in de segmenten transport, distributie en/of logistiek en modern gemengd en bedrijven die qua aard, omvang en omgevingseffecten daarmee gelijk te stellen zijn, alsmede daarbij c.q. daarvan afgeleide en/of ondersteunende en/of samenhangende en/of complementaire bedrijfsactiviteiten;
  • b. maximaal één verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie': tevens een antennemast ten behoeve van de telecommunicatie, met de daarbij behorende voorzieningen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'waterberging': tevens voorzieningen voor opvang, buffering en infiltratie van hemelwater, retentiereservoirs en blusvijvers;

met de daarbij behorende:

  • e. terreinen en verhardingen;
  • f. verkeersvoorzieningen ter ontsluiting van de bedrijven, waaronder begrepen bushaltes, met dien verstande dat ontsluiting van het bedrijventerrein dient te geschieden ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' en dat de breedte van een dergelijke ontsluiting niet meer dan 15,00 meter mag bedragen;
  • g. parkeervoorzieningen, met dien verstande dat parkeren op eigen terrein (bouwperceel) dient plaats te vinden;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. bluswatervoorzieningen;
  • k. waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel maximaal 80% bedragen;
  • c. de afstand van de voor- en zijgevel van een bedrijfsgebouw tot de naar de weg gekeerde perceelsgrens c.q. -grenzen dient minimaal 12,00 meter te bedragen;
  • d. de afstand van de zijgevel van een bedrijfsgebouw tot de niet naar de naar de weg gekeerde zijdelingse perceelsgrens dient, indien niet in de perceelsgrens wordt gebouwd, ten minste 5,00 meter te bedragen;
  • e. bedrijfsgebouwen mogen maximaal in 1 zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd;
  • f. de afstand van de achtergevel van een bedrijfsgebouw tot aan de perceelsgrens dient ten minste 5,00 meter te bedragen;
  • g. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' opgenomen bouwhoogte.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde , gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', met uitzondering van:
    • 1. erf- c.q. terreinafscheidingen, welke binnen het gehele bestemmingsvlak mogen worden gebouwd;
    • 2. reclame-uitingen, welke uitsluitend op meer dan 3,00 meter van de bestemmingsgrens mogen worden gebouwd;
    • 3. een antennemast met de daarbij behorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie';
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 15,00 meter, met uitzondering van:
    • 1. erfafscheidingen, waarvan de hoogte voor de naar de openbare weg en/of het openbaar groen gekeerde (voor)gevelrooilijn minimaal 0,75 meter dient en maximaal 2,00 meter mag bedragen en achter de (voor)gevelrooilijn maximaal 3,00 meter mag bedragen;
    • 2. reclame-uitingen, waarvan de hoogte buiten het bouwvlak maximaal 5,00 meter mag bedragen;
    • 3. een antennemast ter plaatse van de aanduiding 'zend-/onvangstinstallatie', waarvan de hoogte maximaal 40,00 meter mag bedragen.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a. de situering, de oppervlakte en hoogte van bebouwing;
  • b. de aard, hoogte en situering van erfafscheidingen;
  • c. het aantal parkeerplaatsen en de situering daarvan;
  • d. waterhuishoudkundige voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing;
  • e. een goede landschappelijke inpassing van bebouwing;
3.3.2 Toepassingscriteria

Nadere eisen als bedoeld in artikel 3.3.1mogen uitsluitend worden gesteld:

  • a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  • b. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de parkeermogelijkheden in de naaste omgeving;
  • c. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  • d. ter waarborging van de verkeersveiligheid;
  • e. ter waarborging van de sociale veiligheid;
  • f. ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding;
  • g. ter waarborging van de externe veiligheid.
  • h. ter voorkoming van overlast van hemelwater;
  • i. ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing van bebouwing.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning toestemming verlenen af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder d voor het verkleinen van de afstand van de zijgevel tot de zijdelingse bouwperceelsgrens onder de volgende voorwaarden:

  • a. het woon- en leefmilieu worden niet onevenredig aangetast;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld worden niet onevenredig aangetast;
  • c. de verkeersveiligheid wordt niet aangetast;
  • d. de (brand)veiligheid wordt niet aangetast;
  • e. voor zover niet in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd, wordt een minimale afstand van één meter aangehouden tot de zijdelingse perceelsgrens.
3.4.2 Hoogte erf c.q. terreinafscheidingen

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning toestemming verlenen af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 onder b en een grotere hoogte toestaan ten behoeve van een erf- c.q. terreinafscheiding, onder de volgende voorwaarden:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld worden niet onevenredig aangetast;
  • b. de verkeersveiligheid wordt niet aangetast;
  • c. de hoogte niet meer dan 3,00 meter bedraagt.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 10.1 wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen;
  • b. zelfstandige kantoren;
  • c. leisure;
  • d. horeca, met uitzondering van aan bedrijven gelieerde vormen van horeca, zoals bedrijfskantines;
  • e. permanente of tijdelijke bewoning van gebouwen;
  • f. detailhandel, met uitzondering van productiegebonden detailhandel als ondergeschikt onderdeel van de bedrijfsvoering tot 10% van het totale bedrijfsvloeroppervlak, met een maximum van 500 m², niet zijnde handel in voeding- en genotmiddelen;
  • g. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg;
  • h. seksuele dienstverlening;
  • i. opslag, anders dan inherent aan het toegelaten gebruik, tot een hoogte van ten hoogste 8,00 meter, uitgezonderd naar de openbare weg en/of groen gekeerde gronden, waar de hoogte van opslag ten hoogste 3,00 meter mag bedragen. Opslag voor de naar de openbare weg en/of het openbaar groen gekeerde (voor)gevelrooilijn is in zijn geheel niet toegestaan;
  • j. als staan- of ligplaats voor onderkomens en/of kampeermiddelen met uitzondering van het overnachten in vrachtwagens.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan middels een omgevingsvergunning toestemming verlenen af te wijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 3.1 onder a en artikel 3.5.1 onder a ten behoeve van de vestiging van een risicovolle inrichting waarvan de plaatsgebonden risicocontour 10-6/jaar bij voorkeur binnen de perceelgrenzen blijft, met dien verstande dat:
    • 1. vooraf advies dient te worden ingewonnen bij het bestuur van de Veiligheidsregio;
    • 2. verantwoording van het groepsrisico plaatsvindt.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Niet van toepassing voor deze bestemming, behoudens de algemene wijzigingsregels van artikel 13.