direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Zuiddijk Langeweg
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1709.Zuiddijk37Lweg-OV40

Ruimtelijke onderbouwing

identificatie   planstatus    
identificatiecode:   datum:   status:  
NL.IMRO.1709.Zuiddijk37Lweg-OV40   07-10-2016   concept  
    ontwerp  
projectnummer:   13-03-2018   vastgesteld  
081519.20151498      
     
opdrachtleider:      
ing J.A. van Broekhoven      
     
     

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1. Aanleiding en doel

Op de hoek van de Zuiddijk en de Kloosterlaan in Langeweg staat café de Tempelier. Dit café is al enkele jaren gesloten, waardoor deze hoek een verrommelde uitstraling heeft. Aannemersbedrijf Vrolijk bv uit Zevenbergen wil op deze locatie vier starterswoningen realiseren. Het college van B & W heeft besloten in principe medewerking te willen verlenen aan de beoogde ontwikkeling middels het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan. Een omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan moet vergezeld gaan van een goede ruimtelijke onderbouwing. Dit document bevat deze onderbouwing.

1.2. Ligging projectlocatie

De projectlocatie ligt op de hoek van de Zuiddijk en de Kloosterlaan in Langeweg. De plangrens ligt tussen de Kloosterlaan en Zuiddijk 41. De Kloosterlaan wordt ontsloten door de N285, die richting Zevenbergen en de A16 gaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Zuiddijk37Lweg-OV40_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging projectlocatie (Bing, 2016)

1.3. Vigerende planologische regeling

Het huidige bestemmingsplan dat voor de projectlocatie geldt is bestemmingsplan 'Langeweg', vastgesteld op 3 juli 2014. Voor de projectlocatie geldt de bestemming 'Wonen', met een functieaanduiding 'horeca'. In het geval van het voorliggende bouwplan is er geen sprake van een functiewijziging.

1.4. Leeswijzer

De opbouw van de RO is als volgt. In hoofdstuk 2 wordt de huidige en toekomstige situatie beschreven. De (ruimtelijke) beleidskaders zijn opgenomen in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 komen alle relevante sectorale aspecten aan de orde. In hoofdstuk 4 komen alle relevante sectorale aspecten aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de economische uitvoerbaarheid van het project aangetoond en tot slot wordt in hoofdstuk 6 geconcludeerd dat er geen planologische belemmeringen zijn voor deze ontwikkeling.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1. Huidige situatie

Café de Tempelier is al geruime tijd gesloten, waardoor de projectlocatie een verouderde uitstraling heeft. In de huidige situatie bestaat de bebouwing uit het café en een aanbouw. Er is ruimte voor een terras. Op dit moment wordt het pand (tijdelijk) bewoond. Ten noorden, oosten en zuiden van de projectlocatie staat woningbouw. Aan de westzijde van de projectlocatie stond tot voor kort 'Feesterij en Eeterij de Droom'. Deze is inmiddels al enkele maanden gesloten.

 afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Zuiddijk37Lweg-OV40_0002.png"

Figuur 2.1 Huidige situatie (Bron: Google Earth)

2.2. Toekomstige situatie

Het bouwplan bestaat uit vier aaneengebouwde nieuwbouwwoningen met bergingen in de achtertuin. De afmetingen van de woningen bedragen 5,75 x 7,90 meter. De goot- en bouwhoogte van de beoogde woningen bedraagt 2,90 en 7,35 meter. Het materiaalgebruik van de woningen en garageboxen bestaat uit rode baksteen voor de gevels, (gebroken) witte raam- en deurkozijnen en rode keramische dakpannen. De deuren van zowel de woningen als de garages zullen in grijs worden geleverd. De prefab bergingen zijn van hout.

Deze woningen worden niet direct tegen de bestaande woningen ten oosten van het projectgebied gebouwd. De woningen worden van elkaar gescheiden door een brandgang (zie figuur 2.1). De hoogte van de nieuwe woningen sluit aan op de bestaande woningen (zie figuur 2.2), waardoor de nieuwbouw passend is binnen de bestaande omgeving. Door het verdwijnen van de horeca-aanduiding op de betreffende gronden en een verbetering van de architectonische situatie wordt de ruimtelijke kwaliteit met deze ontwikkeling bevorderd. Dit zorgt voor een verbetering van het woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Zuiddijk37Lweg-OV40_0003.jpg"

Figuur 2.1 Uitsnede bouwplan vier nieuwbouwwoningen Zuiddijk, Langeweg (Den Hollander, 2016)

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Zuiddijk37Lweg-OV40_0004.png"

Figuur 2.2 Gevelaanzicht (Den Hollander)

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1. Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig.

De provincies en gemeenten krijgen in het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Op 1 oktober 2012 is aan het Barro een aantal onderwerpen toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen Ecologische Hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken. Aan artikel 3.6.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking toegevoegd. Dit artikel bepaalt dat de toelichting bij een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een verantwoording dient te bevatten dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

Ladder voor duurzame verstedelijking (art. 3.6.1. Besluit ruimtelijke ordening)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking (SER ladder). Bij de ladder moet de regionale behoefte aangetoond worden, of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, en of de locatie multimodaal (via verschillende soorten vervoersmiddelen) is of kan worden ontsloten.

In het geval van onderhavig bouwplan dat uitgaat van 4 nieuwe woningen is er sprake van herontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied en is er geen sprake van 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 3.5.1. onder lid 2. Op basis van geldende jurisprudentie wordt de ontwikkeling van 4 woningen niet gezien als stedelijke ontwikkeling.

Conclusie rijksbeleid

Rijksbelang in de omgeving van het plangebied zijn de A17 en de A59 als onderdeel van de hoofdwegenstructuur. Deze RO heeft geen gevolgen voor deze wegen. De RO is daarnaast niet in strijd met de overige nationale belangen zoals deze zijn opgenomen in het Barro en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Tenslotte is de RO niet in strijd met artikel 3.6.1 van het Bro, omdat de ontwikkeling die binnen het plangebied is voorzien (4 woningen) niet getoetst hoeft te worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2. Provinciaal beleid

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A
Dit deel bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Die is: 'samenwerken aan kwaliteit'. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Zuiddijk37Lweg-OV40_0005.jpg"

Figuur 3.1 Uitsnede structurenkaart (Ruimtelijkeplannen)

In deel B beschrijft de provincie vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken. Op figuur 4.1 is een uitsnede van de structurenkaart ter plaatse van het plangebied weergegeven. Het plangebied is op die kaart aangeduid als kern in het landelijk gebied.

In de kernen in het landelijk gebied met de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De provincie vraagt gemeenten om in regionaal verband afspraken te maken over de verdeling van het programma voor wonen, werken en voorzieningen.

Ruimtelijke kwaliteit

De provincie vindt het belangrijk dat gemeenten in hun structuurvisies aandacht geven aan de wijze waarop stedelijke ontwikkelingen het eigen karakter van de kernen en de relatie met het landschap kunnen versterken. De stedelijke ontwikkelingen passen qua maat en schaal bij de kern. De ontwerpopgave hangt daarnaast samen met de historische gegroeide identiteit van de kern en omliggend landschap en met de fase van verstedelijking van de kern (suburbaan, dorps of plattelandskern).

Wonen

De kernen in het landelijk gebied bouwen voor de eigen woningbehoefte volgens het principe van 'migratiesaldo-nul'. Er is ruimte beschikbaar voor specifieke verbeterprojecten van enige omvang. Het gaat om kwalitatieve verbeteringen in bestaand stedelijk gebied zoals het saneren van milieuhinderlijke bedrijvigheid in de kern en het behouden van vrijkomende cultuurhistorisch waardevolle complexen. Regionale afstemming vindt plaats in de regionale agenda's voor wonen.

Het uitgangspunt voor het gemeentelijke reguliere woningbouwprogramma vormt de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose, gebaseerd op demografische ontwikkelingen en trends. Daarnaast mag de gemeente Moerdijk nog 1075 woningen bovenop het reguliere woningbouwprogramma bouwen. Deze extra woningen vloeien voort uit de compensatieregeling voor huisvesting werknemers industrieterrein Moerdijk en de bestuursovereenkomst Realisatie Gebiedsontwikkeling Moerdijk (MoerdijkMeerMogelijk). Op basis daarvan heeft de gemeente een woningbouwcapaciteit van 2550 woningen voor de periode tot 2025.

Verordening Ruimte

In de Verordening ruimte 2014 staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelniveau begrensd op een kaart. Hierdoor is duidelijk voor welke gebieden de regels gelden. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat wat de provincie van belang vindt en hoe de provincie die belangen wil realiseren. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte;

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de zorgvuldige veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het buitengebied.

Op kaart 1 van de Verordening ruimte 2014 is het plangebied voornamelijk aangewezen als bestaand stedelijk gebied (zie onderstaande figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Zuiddijk37Lweg-OV40_0006.jpg"

Figuur 3.2 Uitsnede Integrale plankaart Verordening Ruimte (Ruimtelijkeplannen)

In verband met de realisatie van de nieuwe woningen door middel van dit bestemmingsplan is toetsing aan de volgende artikelen van de Verordening relevant:

Artikel 3 bevordering Ruimtelijke Kwaliteit  
3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit    
1.a   Beoogd is de ontwikkeling van de nieuwe woningen op een goede wijze in te passen in de bestaande stedenbouwkundige structuur. Hiervoor is in het bestemmingsplan een gedetailleerde planregeling opgenomen. De woningen worden in het verlengde van de bestaande rooilijn van Zuiddijk 41 gerealiseerd.  
1.b   Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik aangezien de locatie opnieuw wordt ontwikkeld. Voorheen stond op deze locatie woningbouw met de functieaanduiding horeca.  
2.a   N.v.t.  
2.b   N.v.t.  
2.c   N.v.t.  
2.d   N.v.t.  
3.a   Verwezen wordt naar hoofdstuk 4 waarin is ingegaan op de (sectorale) onderzoeksaspecten.  
3.b   De nieuwe woningen passen qua schaalgrootte goed in de bestaande stedenbouwkundige structuur.  
3.c   De nieuwe woningen krijgen een passende ontsluiting op de Zuiddijk.  
4   N.v.t.  

Artikel 4 Bestaand stedelijk gebied  
4.2 Stedelijke ontwikkeling   De nieuwe woningen liggen in bestaand stedelijk gebied. Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig (zie paragraaf 3.1).  
4.3 Nieuwbouw van woningen   De nieuwe woningen hoeven niet te worden getoetst aan afspraken uit het regionaal ruimtelijk overleg. De nieuwe woningen liggen binnen bestaand stedelijk gebied. Toetsing aan harde plancapaciteit wat betreft het aantal te bouwen woningen is niet nodig.  
1.a   N.v.t.  
1.b   N.v.t.  
2.a   N.v.t.  
2.b   N.v.t.  

Conclusie

De nieuwe woningen voldoen aan de regels voor bestaand stedelijk gebied en de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. De provincie heeft in het kader van het vooroverleg een reactie gestuurd. Daarin geeft ze aan geen aanleiding te zien tot het maken van opmerkingen (zie bijlage 4).

3.3. Gemeentelijk beleid

De Strategische Visie voor Moerdijk 2030

De gemeente Moerdijk wordt met een aantal ingrijpende ontwikkelingen geconfronteerd, zoals vergrijzing, ontgroening, de globalisering van de toeristische recreatieve en agrarische sector, schaalvergroting etc. Deze en andere ontwikkelingen stellen de gemeente op korte en (middel)lange termijn voor grote opgaven. De gemeente Moerdijk wil de samenleving het vertrouwen geven dat zij haar opgaven in de periode 2009-2030 op een robuuste wijze zal uitvoeren. Dit doet zij door in

een visie op de (middel)lange termijn - op strategisch niveau - richting te geven aan de ontwikkelingen in de samenleving en aan de eigen positie in de regio. De strategische visie vormt een integraal en duurzaam afwegingskader, dat bestuurlijke en beleidsmatige handvatten biedt voor:

  • Het stellen van eigen prioriteiten;
  • Het beoordelen van initiatieven van derden;
  • Het verbeteren van de daadkracht en het proactief en consistent handelen;
  • Het versterken van de resultaat gerichte lokale en regionale samenwerking.

De strategische visie bevat een aantal fundamentele keuzes voor de gewenste toekomstrichting van de gemeente Moerdijk. Daarnaast bevat het een aantal nieuwe randvoorwaarden op hoofdlijnen en voor de langere termijn. De strategische visie bevat de missie van de gemeente Moerdijk op weg naar 2030 en een strategie om deze te bereiken. Het is de rode draad voor het totale beleid van de gemeente Moerdijk. Ten aanzien van de kleine kernen in de gemeente Moerdijk is het beleid gericht op het behouden van de kwaliteit van de kern als leefomgeving.

Structuurvisie 'Moerdijk 2030'

Op 9 juni 2011 is de gemeentelijke structuurvisie 'Moerdijk 2030' vastgesteld door de gemeenteraad. De visie bestaat uit twee delen, te weten het visiegedeelte en de uitvoeringsparagraaf. De opgaven en ontwikkelingen op hoofdlijnen voor Langeweg zijn:

  • Woningbouw is gericht op herstructureringsopgave en verdunning, vergroening en clustering van basisvoorzieningen;
  • Uitbreiding van woningbouw naar behoefte is mogelijk in westelijke richting: vooral kleinschalige inbreiding en versterking van dorpse structuren;
  • Aanpakken van de overlast van (vracht)verkeer door de kern over de Zuiddijk.

Met deze RO wordt invulling gegeven op de herstructureringsopgave en versterking van dorpse structuren.

Paraplunota Economisch Klimaat 2012-2030 (2012)

Ruimte om te ondernemen, een gezonde arbeidsmarkt, levendige kernen, Moerdijk als toeristische bestemming en Moerdijk als knooppunt van industrie en transport. In de Paraplunota Economisch Klimaat zijn de ambities voor economie en bedrijvigheid uitgewerkt, met een doorkijk naar 2030. Ook in 2030 is het goed ondernemen in Moerdijk.

Een gezonde economie maakt het aantrekkelijk voor ondernemers om in Moerdijk te blijven of zich te vestigen. Een goed ondernemingsklimaat én prettig wonen dragen daar aan bij. Ondernemingsklimaat door de vestigingsmogelijkheden voor de bedrijven en prettig wonen voor de werknemers. Prettig wonen is wonen in een omgeving met voorzieningen zoals winkels en recreatiemogelijkheden. Het bedrijfsleven staat aan de lat om te zorgen voor economische groei (denk aan werkgelegenheid) en de overheid zorgt voor de randvoorwaarden.

Met de voorliggende RO wordt het economisch klimaat van de gemeente Moerdijk niet aangetast.

Paraplunota Leefomgeving 2012 - 2030 (2012)

Een schone bodem, helder water, gezonde lucht, zuinig omgaan met grondstoffen en een stevige plaats voor onze natuur. In de paraplunota Leefomgeving worden de hoofdthema's en –doelen met betrekking tot de fysieke leefomgeving uitgewerkt, met een doorkijk naar 2030.

De paraplunota formuleert een aantal kernwaarden: 'schoon', 'veilig', 'natuurrijk', 'gezond', 'vrij van hinder' en 'toekomstbestendig'. Ook voor bedrijven is het belangrijk in een omgeving gevestigd te zijn die deze kernwaarden bezit.

De doelen uit de Paraplunota Leefomgeving dragen bij aan een duurzame samenleving. De duurzame samenleving:

  • voorziet in de behoeften van nu,
  • doet niet tekort aan de mogelijkheden om toekomstige generaties in hun behoeften te voorzien, en
  • biedt aan elk individu de mogelijkheid om zich in vrijheid te ontwikkelen, binnen een stabiele maatschappij, in harmonie met zijn omgeving.

Voorliggend RO heeft enerzijds niet specifiek de doelstelling om invulling te geven aan de paraplunota. Anderzijds belemmert het bestemmingsplan deze doelstelling niet.

Paraplunota Maatschappij 2014-2030 (2014)

In de Paraplunota Maatschappij 2014-2030 zijn de ambities uitgewerkt om te bouwen aan een duurzame samenleving. Deze Paraplunota is de laatste in de rij, eerder zijn de Paraplunota's Leefomgeving en Economisch Klimaat vastgesteld. De gezamenlijke ambitie van de drie Paraplunota's is een duurzame woon-, werk en leefomgeving. De Paraplunota Maatschappij gaat over mensen en de omgeving waarin zij met elkaar samenleven.

De Paraplunota Maatschappij kent vijf thema's, te weten wonen, gezondheid, woonomgeving, sociale structuur en ondersteuning. Elke thema heeft een eigen ambitie, die is uitgewerkt in doelen en een uitvoeringsstrategie.

Bij wonen streeft de gemeente naar een passende woningvoorraad en zet in op levensloop-bestendigheid, duurzaamheid en veiligheid van met name de bestaande woningvoorraad. De gemeente streeft ernaar dat meer inwoners kiezen voor een gezonde leefstijl en zet in op een goede en veilige woonomgeving gebaseerd op behoefte en draagvlak. Daarnaast is een goede sociale structuur een basis voor levendig kernen en ondersteuning dichtbij. Van belang is dan dat ondersteuning op elkaar is afgestemd en dat de ondersteuning zo dichtbij mogelijk wordt aangeboden, bij voorkeur in iemands directe leefomgeving.

Voorliggend RO biedt voor de nieuwe woningen een passende bestemming.

Conclusie

De RO geeft invulling aan één van de concrete ontwikkelingen uit de structuurvisie en past daarmee binnen het gemeentelijk beleid voor Langeweg. Bij het uitwerken van de bouwplannen wordt rekening gehouden met de gebiedsgerichte welstandscriteria uit de welstandsnota.

Hoofdstuk 4 Toets sectorale aspecten

4.1. Verkeer en parkeren

Ontsluiting

De projectlocatie grenst aan de Zuiddijk en de Kloosterlaan. Deze 30 km/u erftoegangswegen zijn voorzien van klinkerverharding en liggen binnen de dorpskern van het dorp Langeweg. Fietsers delen de rijbaan met het gemotoriseerde verkeer en voor voetgangers zijn trottoirs aanwezig. Ten noorden van het plangebied sluit de Kloosterlaan aan op de N285 richting Zevenbergen en de A16 naar Dordrecht en Breda. Ter hoogte van de dorpskern kent de N285 een maximumsnelheid van 60 km/u. Parallel aan de N285 liggen aan weerszijden vrijliggende fietspaden. De projectlocatie is zowel voor gemotoriseerd verkeer als langzaam verkeer goed ontsloten.

Verkeersgeneratie plangebied

De verkeersgegevens van het westelijke deel van de Zuiddijk betreffen verkeerstellingen uit het jaar 2006. De verkeersintensiteiten zijn omgerekend naar 2027 rekening houdend met een autonome groei van het verkeer van 1,5% per jaar. De verkeersintensiteit komt dan uit op 1.435 mvt/etmaal werkdag in 2027 voor beide richtingen. Voor het oostelijke deel van de Zuiddijk, welke in het verlengde doorloopt in de Schoolstraat, zijn geen intensiteitsgegevens bekend. Daarom is hiervoor een ruime schatting gemaakt. Hier rijden maximaal 2.000 mvt/etmaal werkdag. Ook voor de Kloosterlaan zijn geen gegevens bekend. Deze weg verzorgd de ontsluiting van het dorp naar de N285. De intensiteit op de Kloosterlaan is daarom geschat op 3.500 mvt/etmaal werkdag.

De verkeersintensiteiten op de N285, welke door de provincie Noord-Brabant op 'www.brabant.nl' zijn gepubliceerd, geven de verkeersintensiteiten uit 2013 weer. In 2013 zijn op het drukste wegvak van de N285 ter hoogte van de projectlocatie 6.698 mvt/etmaal werkdag gemeten. Dit is het totaal van beide richtingen op de N285. Met een autonome groei van het verkeer van 1,5% per jaar, komt de verkeershoeveelheid in 2027 op 8.105 mvt/etmaal voor een werkdag.

In de toekomstige situatie wordt de projectlocatie bebouwd met vier geschakelde nieuwbouwwoningen. De ontwikkelingen hebben een verkeersgeneratie tot gevolg. Deze is berekend op basis van kentallen van het CROW zoals opgenomen in publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie, 2012). Uitgangspunt bij deze berekeningen is een ligging van het plangebied in een niet stedelijke gemeente. Omdat het gaat om een relatief kleine kern met beperkte centrumvoorzieningen is het gebiedstype 'rest bebouwde kom gehanteerd'. Op basis van het autobezit in deze gemeente, worden hiervoor de gemiddelde kencijfers gehanteerd. De verkeersgeneratie van de nieuwe woningen is op basis van de kencijfers 32 mvt/etmaal. Dit is een relatief kleine stijging van de verkeershoeveelheid op de omliggende wegen.

Parkeren

De gemeente Moerdijk heeft een Nota Parkeernormen opgesteld. In deze nota schrijft de gemeente voor dat er voor bewoners en hun bezoekers voldoende parkeergelegenheid moet zijn. De woningen in het plangebied hebben volgens de gemeente betrekking op een parkeernorm van 2,0 parkeerplaatsen per woning (woning goedkoop/middelduur). Dit leidt tot een totale parkeerbehoefte van 8 parkeerplaatsen voor de nieuwe ontwikkeling.

Het voornemen voorziet in de sloop van een café en de realisatie van 4 nieuwe woningen. Het plan voorziet tevens in het opheffen van 4 parkeerplaatsen aan de Zuiddijk. De parkeeroplossing is gevonden in de realisatie van 5 parkeervakken aan de Zuiddijk en de toevoeging van een parkeervak aan de huidige parkeervoorziening aan de Kloosterlaan (zie figuur 4.1). In de omgeving van het plangebied is voldoende parkeercapaciteit om aan de parkeervraag te kunnen voldoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Zuiddijk37Lweg-OV40_0007.jpg"

Figuur 4.1 Parkeeroplossing, met rood de nieuwe parkeervakken (Bron: Gemeente Moerdijk)

Conclusie

Het plangebied is goed bereikbaar. Door de ontwikkeling neemt de verkeersgeneratie toe. Ten opzichte van de huidige verkeersintensiteiten op de wegen bij de projectlocatie en gezien de functie van de omliggende wegen, zullen er geen problemen ontstaan in de verkeersafwikkeling. De parkeerbehoefte kan grotendeels worden opgevangen binnen het plangebied. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.2. Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Normstelling

Langs alle wegen (met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven) bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones. Voor geluidsgevoelige functies die binnen deze geluidszones mogelijk worden gemaakt dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van een binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Nieuwe situaties

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximale ontheffingswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde binnenstedelijke ontwikkeling geldt een maximale ontheffingswaarde van 63 dB. De geluidswaarde binnen de woningen (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm. Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. De voor onderhavig project relevante wegen kennen allen een maximumsnelheid van minder dan 70 km/h. Op basis daarvan is in alle gevallen een aftrek van 5 dB gehanteerd.

Onderzoek

Het plan omvat de realisatie van vier geschakelde nieuwbouwwoningen. Deze woningen worden tegen de bestaande woningen ten oosten van het projectgebied gebouwd. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies en dienen daarom in dat kader getoetst te worden aan de wettelijke geluidsnormen. Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van de N285. De toetsing aan de Wgh is vastgelegd in de rapportage 'Zuiddijk Langeweg – Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai'. Deze rapportage is opgenomen in bijlage 1.

Resultaat en conclusie

Uit het onderzoek blijkt dat ten aanzien van de gezoneerde N285 sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale geluidbelasting bedraagt inclusief toegestane aftrek op basis van artikel 110g Wgh 53 dB op hoekwoning. Ook op de twee woningen ten westen hiervan blijkt sprake van een overschrijding. Voor drie van de vier te realiseren woningen wordt de voorkeursgrenswaarde overschreden als gevolg van het verkeer op de N285. Omdat de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden kunnen hogere waarden worden aangevraagd. Voor twee van de drie woningen wordt geheel voldaan aan de randvoorwaarden uit het gemeentelijk beleid voor het verlenen van een hogere waarde. Voor de hoekwoning zal gebruik gemaakt worden van de in het gemeentelijk beleid opgenomen hardheidsclausule.

Ten aanzien van de niet-gezoneerde Kloosterlaan wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden bij één van de vier woningen. Ten aanzien van de niet-gezoneerde Zuiddijk wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden bij alle vier de woningen. De geluidbelasting bedraagt 59 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh. Omdat de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB niet wordt overschreden en omdat maatregelen niet mogelijk zijn, is er sprake van een acceptabel akoestisch klimaat voor de geluidbelasting van de Kloosterlaan en de Zuiddijk. Omdat 30 km/u-wegen niet-gezoneerd zijn, zijn in het kader van de Wgh geen aanvullende procedures noodzakelijk.

4.3. Bedrijven en milieuhinder

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'gemengd gebied'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

In de directe omgeving van het projectgebied zijn hoofdzakelijk woningen gelegen. Het plangebied grenst, volgens het geldende bestemmingsplan, aan de noordzijde aan de bestemming 'Gemengd'. Vanwege de ligging nabij de doorgaande gebiedsontsluitingsweg (N285) en de diverse andere functies in de directe omgeving wordt gesteld dat ter plaatse van het plangebied sprake is van gemengd gebied. De richtafstanden voor de functies die zijn toegestaan in deze bestemming zijn hoogte 10 meter. Omdat er sprake is van een gemengd gebied mag een richtafstand van ten hoogste 0 meter worden aangehouden. De richtafstanden ten opzichte van de naastgelegen gemengde bestemming vormen daarmee dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Het projectgebied heeft in de huidige situatie grotendeels al een woonbestemming. Daarnaast komen de beoogde woningen ten opzichte van de huidige situatie verder van de gemengde bestemming te liggen. Er zal dan ook sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Verder zijn er in de omgeving geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de milieusituatie ter plaatse van het projectgebied, of die door de beoogde ontwikkeling worden belemmerd in hun bedrijfsvoering.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de te realiseren woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat er in de omgeving geen bedrijven aanwezig zijn die door de woningbouwontwikkeling in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.4. Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Risicovolle inrichtingen

Op ruim 7 km ten noordwesten van is Shell Nederland Chemie B.V. gelegen. Conform de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) is het projectgebied binnen het invloedsgebied van Shell Nederland Chemie B.V. gelegen. Gezien de beperkte omvang van de beoogde ontwikkeling en de ruime afstand wordt geen relevante toename van het groepsrisico verwacht. Verder zijn in de directe omgeving van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen gelegen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Op ruim 1.400 m afstand ten oosten van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de A16. Op circa 1.600 m ten noorden en oosten van het projectgebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor. Deze trajecten zijn onderdeel van het Basisnet Weg en Spoor. Omdat het projectgebied op meer dan 200 m afstand ligt van de A16 en de spoorlijnen waar gevaarlijke stoffen over vervoerd worden, hoeven er volgens het Basisnet in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het projectgebied.

Verder vindt er in de directe omgeving van het projectgebied geen vervoer plaats van gevaarlijke stoffen over het water of door buisleidingen.

Ten noorden van het projectgebied is op circa 30 m afstand de N285 gelegen. Over deze weg vindt in beperkte mate vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De PR 10-8 contour die geldt vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen bedraagt 23 m en reikt niet over het projectgebied. Het maatgevende invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 355 m als gevolg van het vervoer van brandbare gassen (GF3). Dit invloedsgebied reikt over het projectgebied.

Verantwoording groepsrisico

Vanwege de ligging van het projectgebied in het invloedsgebied van bovenstaande risicobronnen is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Volstaan kan worden met een verantwoording op hoofdlijnen, welke reeds in 2014 is opgesteld voor de kern Langeweg. Aan deze verantwoording ligt ook een advies van de regionale brandweer ten grondslag. De geadviseerde maatregelen zijn ook voor voorliggend plan van toepassing. De verantwoording is opgenomen in bijlage 5.

Voor het projectgebied geldt met betrekking tot bestrijdbaarheid, bereikbaarheid en zelfredzaamheid het volgende.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

Het projectgebied is via meerdere wegen (Kloosterlaan en Zuiddijk) te bereiken. Via de Zuiddijk kan van de bron af worden gevlucht. Daarnaast komt het gedegen wegennetwerk ook de bestrijdbaarheid ten goede. Zo kan bijvoorbeeld via meerdere aanvalswegen een mogelijke brand geblust worden. In de huidige situatie wordt al voldaan aan de gestelde eisen met betrekking tot bluswater en bereikbaarheid. Dit is in de toekomstige situatie ook het geval.

Zelfredzaamheid

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van vier woningen. De aanwezige personen zullen over het algemeen dan ook zelfredzaam zijn. Aanwezige kinderen en ouderen in de woningen worden wel beschouwd als verminderd zelfredzame personen. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden.

Conclusie

Het projectgebied ligt binnen het invloedsgebied van Shell Nederland Chemie en de N285. Gezien de geringe omvang van de ontwikkeling zal het groepsrisico niet relevant toenemen. Uit de verantwoording blijkt daarnaast dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het projectgebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn er in de directe omgeving van het projectgebied geen risicovolle bronnen aanwezig welke een extern veiligheidsrisico vormen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5. Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m² bij één ontsluitingsweg en 200.000 m² bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

Er worden vier woningen gerealiseerd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het projectgebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2015 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Langeweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2015 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen.

Omdat direct langs deze weg wordt aan de grenswaarden voldaan, zal dit ook ter plaatse van het projectgebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het projectgebied. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.6. Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek en conclusie

Ter plaatse van het projectgebied gelden de bestemmingen 'wonen' en 'verkeer- verblijfsgebied'. Vanwege de realisatie van de beoogde woningen dient de bestemming 'verkeer – verblijfsgebied' gewijzigd te worden naar wonen. Deze bestemmingswijziging geldt echter voor een klein deel van het projectgebied. Daarnaast wordt ter plaatse van de bestemming 'verkeer- verblijfsgebied' in het projectgebied geen bodemverontreiniging verwacht gezien het huidig gebruik (trottoir/parkeervak). Conform de Bodematlas van de Provincie Noord-Brabant en het Bodemloket zijn ter plaatse van het projectgebied geen verontreinigingen bekend.

Formeel is vanwege de functiewijziging in het kader van het ruimtelijk spoor bodemonderzoek noodzakelijk. In het kader van deze ontwikkeling zal een actueel bodemonderzoek worden aangeleverd bij de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen.

4.7. Water

Waterbeheer en watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke projecten en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk project en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Bij het tot stand komen van deze paragraaf is overleg gevoerd met de waterbeheerder. Zij heeft aangegeven een positief wateradvies te geven omdat haar belangrijkste uitgangspunten naar wens zijn opgenomen (zie bijlage 6).

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan 2010-2015

Waterschapsbeleid

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen.

Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit.

Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners.

Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.

Gemeentelijk beleid

Waterplan Moerdijk 2009-2015

In het waterplan Gemeente Moerdijk 2009 -2015 is een beeld gebracht hoe de gemeente en het waterschap de samenwerking kunnen optimaliseren en welke maatregelen nodig zijn om een kwalitatief hoogstaand en veilig watersysteem kunnen creëren. Het waterplan is de kapstok voor alle relevante waterthema's binnen de gemeente, zowel binnen als buiten stedelijk gebied. Het vormt een afsprakenkader tussen de gemeente en waterschap, waarin gezamenlijk afgewogen keuzes in prioriteiten en planningen zijn gemaakt. Het inrichten en beheren van het watersysteem is een gezamenlijke taak van de gemeente en het waterschap. Beide partijen hebben daarin hun verantwoordelijkheid, waarbij afstemming tussen de partijen essentieel is.

Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) (2014-2019)

Vanuit de Wet Milieubeheer en de Waterwet heeft de gemeente de wettelijke zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater. In het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) formuleert de gemeente Moerdijk samen met gemeente Bergen op Zoom, Halderberge, Roosendaal, Steenbergen, Woensdrecht en waterschap Brabantse Delta hoe zij deze zorgplicht invult en bekostigt. Samen worden deze partijen Waterkring West genoemd. Naast het behalen van efficiëntiewinst in de beleidsformulering was het proces gericht op het bereiken van kwaliteitsverbetering door het uitwisselen van kennis, leren van elkaars ervaringen en gebruikmaken van ieders deskundigheid. De opgedane inzichten en leemtes in kennis zijn omgezet naar werkbare beleidskaders en nieuwe (gezamenlijke) onderzoeksopgaven voor de komende planperiode.

Huidige situatie

Algemeen

Het projectgebied ligt aan de entree van Langeweg en omvat de gronden aan de weg Zuiddijk/Kloosterlaan. Op de betreffende gronden staat een oud café, dat niet meer als zodanig gebruik wordt. Het projectgebied is vrijwel geheel verhard.

Bodem en grondwater

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit klei op veen. Er is sprake van grondwater trap VI. Dat wil zeggen dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,4 en 0,8 m beneden het maaiveld en dat de gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 1,2 m beneden het maaiveld ligt.

Waterkwantiteit

Binnen en in de directe omgeving van het projectgebied zijn geen watergangen aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

Het projectgebied is niet gelegen binnen de kern- en beschermingszone van de regionale/primaire waterkering. Het projectgebied is aangewezen als reserveringsgebied voor waterberging. Dit betekent dat het projectgebied mogelijk in de toekomst ingericht wordt als waterbergingsgebied.

Afvalwaterketen en riolering (Klundert/Zuiddijk

Het projectgebied is deels aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van vier geschakelde woningen.

Waterkwantiteit

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Voor plannen kleiner dan 2.000 m², groene daken en afkoppelplannen kleiner dan 10.000 m² geldt een vrijstelling voor de realisatie van de compensatie. Conform de hydraulische randvoorwaarden van het Waterschap Brabantse Delta dient per hectare verharding 780 m3 water gecompenseerd te worden. De omvang van het projectgebied is kleiner dan 2.000 m². Daarnaast zal verharding niet relevant toenemen omdat het projectgebied in de huidige situatie vrijwel volledig verhard is. Watercompenserende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Watersysteemkwaliteit en ecologie 

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving. Wel is het projectgebied aangewezen als reserveringsgebied voor waterberging. Volgens artikel 5.3 van de Verordening ruimte provincie Noord-Brabant is een verantwoording nodig over de wijze waarop de geschiktheid van het gebied voor toekomstige waterberging behouden blijft. Deze verantwoording is alleen noodzakelijk bij de volgende ontwikkelingen:

  • Een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied
  • Een hervestiging van of omschakeling naar intensieve veehouderij
  • Een nieuwvestiging van of omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf
  • Een nieuwvestiging van een grondgebonden bedrijf
  • Een VAB- vestiging of uitbreiding van een complex van recreatiewoningen'

Het projectgebied ligt binnen bestaand stedelijk gebied. Daarnaast betreft de beoogde ontwikkeling woningbouw. Een verantwoording is dan ook niet noodzakelijk.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.8. Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Regelgeving en beleid

Op grond van de Monumentenwet (sinds 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet) dient de gemeente bij bestemmingsplannen rekening te houden met archeologische (verwachtings)waarden. De landelijke wet- en regelgeving omtrent de omgang met het archeologisch erfgoed zet in op behoud en beheer van het bodemarchief. Dat wil zeggen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen als eerste gestreefd dient te worden naar het ontzien van archeologische resten in de bodem (behoud in situ). Als het niet mogelijk is om de archeologische resten te behouden, zal men ze veilig moeten stellen middels een archeologisch onderzoek. Conform de landelijke wet- en regelgeving geldt hierbij het "veroorzaker betaalt"-principe.

De gemeente Moerdijk geeft invulling aan haar zorgplicht voor het (gemeentelijk) erfgoed door het Uitvoeringskader erfgoed vast te stellen. Hierin wordt behoud van archeologie en cultuurhistorie geborgd. Met dit uitvoeringskader wil de gemeente Moerdijk meer handvatten geven ten behoeve van de beoordeling van vergunningsaanvragen, maar ook het erfgoed ontsluiten in het toeristisch recreatieve netwerk. Tot slot: cultuurhistorisch en archeologisch erfgoed dragen bij aan een prettige leefomgeving en een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Met andere woorden: de gemeente Moerdijk richt zich op het behoud, in stand houden en ontsluiten van erfgoed. Het gemeentelijk archeologiebeleid is vastgelegd in het Uitvoeringskader Erfgoed - Cultuurhistorie en Archeologie en in de Erfgoedverordening Gemeente Moerdijk 2014. Dit uitvoeringskader bevat de relevante beleidsuitgangspunten voor voorliggende ruimtelijke onderbouwing. Aan het beleid ligt de archeologische beleidskaart ten grondslag. De kaart is ingedeeld in categorieën waaraan maatregelen c.q. vrijstellingsgrenzen zijn gekoppeld. Het gaat daarbij om de combinatie tussen de toegestane verstoringsdiepte en de oppervlakte van de geplande ontwikkeling. Deze grenzen zijn bepaald op basis van de gemeentelijke archeologiekaart en gemeentelijke belangen. Zo zijn er bijvoorbeeld verschillende dieptegrenzen vastgesteld op basis van bodemopbouw van de gemeente; juist door de gemeente specifieke situatie in beeld te brengen kan veel onnodig archeologisch onderzoek voorkomen worden.

Ook geldt er een wettelijke meldingsplicht volgens artikel 5.10 van de Erfgoedwet (bij de Minister van OC&W) indien er archeologische waarden worden gevonden bij bouw- of andere werkzaamheden (zijnde geen archeologisch onderzoek). Ook dient dit gemeld te worden bij de gemeente. Dan kan alsnog besloten worden dat het werk stilgelegd moet worden om de archeologische waarden te documenteren.

Onderzoek

Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Moerdijk ligt het plangebied vermoedelijk op een oude dekzandrug, afgedekt met een pakket zeeklei uit de Vroeg Nieuwe tijd. Zie figuur 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Zuiddijk37Lweg-OV40_0008.jpg"

Figuur 4.2 Uitsnede archeologische waarden en verwachtingenkaart gemeente Moerdijk

Uit het archeologisch onderzoek in bijlage 2 blijkt dat de hypothese, geformuleerd tijdens het bureauonderzoek, niet te kloppen dat het plangebied op een afgedekte dekzandrug ligt. Hierdoor zou het oorspronkelijke veenpakket uit het Neolithicum tot en met de Middeleeuwen door de erosieve werking van de getijdestromen weg geërodeerd zijn tot op de pleistocene afzettingen. Uit het booronderzoek blijkt namelijk dat het plangebied vermoedelijk op het onderste deel van de gradiëntzone tussen de dekzandrug en -vlakte ligt. Verder blijkt het dekzand, vermoedelijk vanwege de grote diepte, toch te zijn afgedekt door een (dun) veenpakket. Het veenpakket heeft de top van de dekzandafzettingen beschermd tegen erosie door de Elisabethsvloed van 1421. De veenafzettingen zelf zijn wel verstoord door de bovenliggende overstromings- en getijdenafzettingen. Ook is er een humeus kleipakket (deels verstoord) uit de Nieuwe tijd aangetroffen welke vermoedelijk onderdeel is van een dijklichaam. Het plangebied heeft een middelhoge archeologische verwachtingswaarde door de resten uit het Laat - Paleolithicum en Mesolithicum dieper dan 2 meter -mv. Ten slotte heeft het plangebied een lage archeologische verwachting voor het aantreffen van behoudenswaardige archeologische resten uit het Neolithicum tot en met de Nieuwe tijd. Op basis van de waargenomen bodemverstoringen, de aanwezigheid van diverse malen uitgebreide bebouwing op de nieuwbouwlocatie en de relatief diepe ligging van de dekzandafzettingen, kan worden geconcludeerd dat archeologische waarden in de bovenste 2 meter -mv niet meer in situ worden verwacht.

Op grond van het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische waarden en de verstoorde bodemopbouw hoeft ten aanzien van de geplande bodemingrepen geen vervolgonderzoek meer plaats te vinden. Indien het plangebied in de toekomst alsnog dieper dan 2,0 meter -mv zal worden verstoord, dient in overleg met het bevoegd gezag alsnog aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd.

 

Conclusie

De genoemde maatregelen zijn afdoende voor het aspect archeologie. Het aspect archeologie en cultuurhistorie staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg, mits de bodem niet dieper dan -2,0 meter -mv geroerd gaat worden..

Cultuurhistorie

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen gemeentelijke of rijksmonumenten aanwezig. Aan de Langeweg 46, direct ten noorden van het plangebied, ligt de voormalige Mariaschool. Deze staat op de cultuurhistorische waardenkaart vermeld als 'overige historische bouwkunst'. Het pand is in 1913 gebouwd naar ontwerp van Johannes van Dongen uit Breda en heeft als school dienst gedaan tot 1978.

In de Inventarisatie van cultuurhistorisch waardevolle objecten van de gemeente Moerdijk (2012) staat vermeld dat de bescherming van het pand gaat om de relevante onderdelen van het exterieur en (delen van) aanzichten die vanuit openbare ruimten zichtbaar zijn, in dit geval het vooraanzicht (noordwestzijde) en het rechter zijaanzicht (zuidwestzijde) en de classicistische elementen. Samen met het naastgelegen zusterhuis heeft het complexwaarde. Omdat de beoogde ontwikkeling ten zuiden van de voormalige Mariaschool is voorzien, ter plaatse van het te slopen café, vindt geen verslechtering van het zicht plaats op het complex.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Zuiddijk37Lweg-OV40_0009.png"

Figuur 4.3 Uitsnede cultuurhistoriekaart Moerdijk (2013)

In voorliggend plan worden geen historische gebouwen gesloopt en worden geen cultuurhistorische structuren aangepast. De beoogde bebouwing ligt in lijn met de Zuiddijk en past daarom in de bestaande stedenbouwkundige structuur. Daarmee worden de kernkwaliteiten van het gebied behouden.

Conclusie

Bestaande monumenten en historische structuren of elementen worden niet aangetast. Er worden daarom geen belemmeringen op het gebied van cultuurhistorische waarden verwacht.

4.9. Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies.

De bescherming van gebieden is geregeld via de provinciale Verordening Ruimte.

Het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen ecologische hoofdstructuur) is een netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Planten en dieren kunnen zich zo van het ene naar het andere gebied verplaatsen. Op plekken waar gaten in het netwerk zitten, legt de provincie nieuwe natuur aan.

Het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) is in de eerste plaats belangrijk als netwerk van leefgebieden voor veel planten en dieren. Robuuste leefgebieden voor planten en dieren zijn nodig om soorten van uitsterven te behoeden. Maar het netwerk is er ook voor mensen die willen genieten van de schoonheid van de natuur, om te recreëren en tot rust komen.

De provincie wil in 2027 alle gaten in het netwerk hebben gedicht met nieuwe natuur. De concrete ambities staan in het natuurbeheerplan. Hierin staan twee kaarten: de beheertypekaart en de ambitiekaart. De beheertypekaart laat zien hoe natuur en landschap in Brabant er nu voor staan. De ambitiekaart geeft aan hoe zij er uit moeten gaan zien.

Het effect van de ingreep op de natuurlijke kenmerken en waarden van de EHS dienen conform de Verordening Ruimte van de Provincie Noord-Brabant op een zevental aspecten getoetst te worden.

1. Geomorfologische waarden en processen

2. Waterhuishouding en waterkwaliteit

3. Natuurkwaliteit en areaal

4. Rust en stilte

5. Donkerte en openheid

6. Landschapsstructuur

7. Belevingswaarde

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:

  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
  • geen alternatieven voorhanden zijn;
  • resterende effecten worden gecompenseerd.

Nieuwe Wet Natuurbescherming

De Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en Boswet gaan in januari 2017 op in de nieuwe Wet Natuurbescherming. Het bevoegd gezag wordt Gedeputeerde Staten van de provincie(s) waar de ontwikkeling wordt gerealiseerd. Naast een wijziging van bevoegd gezag betekent dit een rechtstreekse doorvertaling en interpretatie van de Europese Richtlijnen uit de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Voor de meeste licht-beschermde (tabel 1) soorten blijft ook na 1 januari 2017 een algemene vrijstelling van kracht voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Per provincie kan dat echter verschillen. Voor de zwaar beschermde (Bijlage VI-soorten) verandert er niets qua soorten- en beschermingsregime. De algemene zorgplicht blijft van kracht zoals deze ook al geldt onder de Flora- en faunawet. In voorliggende toetsing is rekening gehouden met de toekomstige wijzigingen in de wet.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het projectgebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het projectgebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Brabant (NNB). Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied betreft Hollands Diep en is gelegen circa 6,9 km ten noorden van het projectgebied (figuur 4.3). Het dichtstbijzijnde NNB gebied is gelegen circa 1,6 km ten zuiden van het projectgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Zuiddijk37Lweg-OV40_0010.png"

Figuur 4.3: Ligging projectgebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Noord-Brabant)

Het projectgebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de geringe omvang van de ontwikkeling, de afstand tot de natuurgebieden en de tussenliggende bebouwing kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. De ontwikkeling zal niet leiden tot een relevante toename in verkeer. In het op circa 6,9 km afstand gelegen Natura 2000-gebied zal de stikstofdepositie dan ook niet toenemen. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie Noord-Brabant staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Om de ecologische gevolgen van de beoogde ontwikkeling in kaart te brengen is door Adviesbureau Mertens in 2016 een quick scan flora- en fauna uitgevoerd (bijlage 3).

Het onderzoek concludeert dat het voorkomen van matig of zwaar beschermde soorten is uitgesloten. De bebouwing bezit geen gaten waarin vleermuizen of vogels zich zouden kunnen ophouden. Overige mogelijkheden voor broedvogels ontbreken. Wel vliegen en foerageren er vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten. Er kunnen daarnaast algemene licht beschermde zoogdieren voorkomen. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling van de Flora- en faunawet. Voor overige soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt. Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op matig en zwaar beschermde planten- en diersoorten uitgesloten; de realisatie van de beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het gestelde binnen de Flora- en faunawet.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.10. Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Toetsing

Binnen het projectgebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1. Financiële uitvoerbaarheid

De woningbouwontwikkeling aan de Zuiddijk in Langeweg betreft een private ontwikkeling waarbij de initiatiefnemer het plan heeft doorgerekend en geconcludeerd dat het plan haalbaar is. De gemeente Moerdijk zal met de initiatiefnemer een overeenkomst afsluiten, waarin zaken zoals kostenverhaal en planschade worden geregeld. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid van het project gewaarborgd.

5.2. Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voorbereidingsfase

Volgens artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een ruimtelijk besluit overleg te plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In dit kader wordt het ontwerpbesluit en de ontwerpvergunning toegezonden aan een aantal overlegpartijen.

Ontwerpfase

Na afronding van het vooroverleg wordt de formele Wabo-procedure gestart. De eventuele aanpassingen die volgen uit de overlegreactie worden verwerkt in de ontwerpstukken. Op een uitgebreide Wabo-procedure is artikel 3.8 Wro (gelezen in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) van toepassing. De kennisgeving van het ontwerpbesluit en de ontwerp-omgevingsvergunning moet in de Staatscourant worden geplaatst en moet ook via elektronische weg worden gepubliceerd. Het ontwerpbesluit en de ontwerpvergunning worden gedurende zes weken ter inzage gelegd. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid een zienswijze in te dienen.

Vaststellingsfase

Na de termijn van terinzagelegging dient het college van burgemeester en wethouders te besluiten omtrent het definitieve besluit om af te wijken van het bestemmingsplan en om de omgevingsvergunning te verlenen. Hierna staat voor belanghebbenden de mogelijkheid open tot het instellen van beroep.

Hoofdstuk 6 Conclusie

Vanuit het ruimtelijke beleid of de regelgeving op het gebied van de omgevingsaspecten, bestaan er

geen belemmeringen voor realisatie van dit project. Het project leidt niet tot onevenredige aantasting

van ruimtelijk relevante belangen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet aan de orde.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met een goede ruimtelijke

ordening.