direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Fijnaart
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1709.Fijnaart-BP40

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Moerdijk actualiseert momenteel een aantal verouderde bestemmingsplannen in haar gemeente. Naast de actualiseringsplicht welke voortvloeit uit de Wet ruimtelijke ordening, dienen bestemmingsplannen vanaf 1 januari 2010 ook digitaal raadpleegbaar te zijn.

Daarnaast zijn in het plangebied in de loop der jaren bouwplannen gerealiseerd en hebben zich andere ontwikkelingen voorgedaan die de noodzaak van een nieuw bestemmingsplan onderstrepen.

Het bestemmingsplan Fijnaart biedt een actuele, uniforme en consoliderende regeling, waarbij elke functie zijn eigen bestemming heeft, rekening houdend met de nieuwe wet- en regelgeving en het gemeentelijke beleid.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft de kern Fijnaart en wordt begrensd door de agrarische gronden uit het buitengebied. De ligging van het plangebied is weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Fijnaart-BP40_0001.png"

Plangrens bestemmingsplan

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor de kern Fijnaart gelden momenteel de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   Vastgesteld   Goedgekeurd  
Kern Fijnaart   17 december 2003   13 juli 2004  
Kern Fijnaart, correctieve herziening ex artikel 30 WRO   23 februari 2006   28 april 2006  
The Greenery   18 december 2008    
Sportwijk   22 april 2004   29 juli 2004  

1.4 Planvorm

Het bestemmingsplan Fijnaart biedt een actuele, uniforme en consoliderende regeling, waarbij elke functie zijn eigen bestemming heeft. Uitgangspunt is dat de geldende rechten worden overgenomen en worden voorzien van een moderne regeling conform de nieuwe wet- en regelgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening en van het gemeentelijke beleid. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen meegenomen, met uitzondering van:

  • het nieuwe parkeerterrein aan de Westkreekweg;
  • de waterberging Fijnaart-West.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Relevante beleidskaders van Rijk, provincie/regio/waterschap en gemeente zijn opgenomen in hoofdstuk 2. Een beschrijving van het plangebied, de functionele aspecten en de gebiedsvisie staan centraal in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 volgt een uiteenzetting van de juridische regeling gevolgd door een beschrijving van de realiserings- en uitvoeringsaspecten in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid, de handhavingaspecten en wordt verslag gedaan van het gevoerde vooroverleg.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak. Verschillende nationale belangen zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) die samen met de structuurvisie in procedure is gebracht. Hiermee worden de belangen geborgd.

In de SVIR geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Daarmee biedt het een kader voor beslissingen die de Rijksoverheid in de periode tot 2028 wil nemen, om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden. In de structuurvisie maakt het Rijk helder welke nationale belangen zij heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten voor deze belangen door de Rijksoverheid worden ingezet.

Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. De Rijksoverheid brengt het aantal procedures en regels stevig terug en brengt eenheid in het stelsel van regels voor infrastructuur, water, wonen, milieu, natuur en monumenten.

De nationale ruimtelijke belangen zijn geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Conclusie

Het bestemmingsplan past binnen het rijksbeleid gezien de kleinschaligheid en het feit dat er zeer beperkte ontwikkelingen meegenomen worden.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 30 december 2011 in werking getreden. In het huidige Barro zijn opgenomen:

  • het Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • militaire terreinen en -objecten;
  • de Wadden;
  • de kust (inclusief primaire kering);
  • de grote rivieren;
  • de Werelderfgoederen.

Per 1 oktober 2012 is een wijziging van het Barro in werking getreden. In deze wijziging zijn de volgende onderwerpen toegevoegd:

  • reserveringen uitbreidingen weg en spoor;
  • veiligheid vaarwegen;
  • het netwerk voor elektriciteitsvoorziening;
  • de buitendijkse uitbreidingsruimte in het IJsselmeer;
  • bescherming van de (overige) primaire waterkeringen;
  • reservering voor rivierverruiming Maas;
  • de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Daarnaast is de ladder van duurzame verstedelijking (SER-ladder) opgenomen in het Barro. Deze is alleen van belang indien stedelijke ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Dit bestemmingsplan betreft een conserverend plan waarin geen stedelijke ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt.

Conclusie

Gezien de conserverende aard van dit bestemmingsplan vormt het Barro geen belemmering.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening 2010 - partiële herziening 2014

Beleidskader

De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals:

  • economie;
  • mobiliteit;
  • sociale zaken;
  • cultuur;
  • milieu- en natuur.

Voorafgaand aan de structuurvisie is geconcludeerd dat het geldende ruimtelijke beleid nog steeds actueel is en daarom ongewijzigd blijft. Voorbeelden daarvan zijn:

  • het principe van concentratie van verstedelijking;
  • zorgvuldig ruimtegebruik;
  • het verantwoord omgaan met de natuurlijke basis, het streven naar robuuste en aaneengeschakelde natuurgebieden;
  • het concentratiebeleid voor glastuinbouw en intensieve veehouderijen.

In het provinciaal beleid wordt bij de opgave voor wonen en werken het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied.

De structuurvisie bestaat uit vier delen. Voor dit project zijn deel A en B relevant.

  • Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Op basis van trends en ontwikkelingen heeft de provincie haar ruimtelijke belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. In haar sturing biedt zij gemeenten meer ruimte om afwegingen te maken in een aantal vooraf gestelde kaders. Daarnaast zet de provincie zelf een aantal ontwikkelingen in gang.
  • In deel B staan de ambities, het beleid en de uitvoering voor de vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur.

Conclusie

Het bestemmingsplan 'Fijnaart' betreft een consoliderend bestemmingsplan. Er worden beperkt ontwikkelingen door middel van inbreiding in bestaand stedelijk gebied voorgestaan. Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van de Structuurvisie.

2.2.2 Verordening ruimte 2014

Beleidskader

De Verordening ruimte is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. In de verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit de Structuurvisie in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen.

Algemeen

In de verordening zijn algemene regels opgenomen ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Als een bestemmingsplan voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, moet zorg worden gedragen voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het betrokken gebied en de naaste omgeving. Daarbij staat het principe van zorgvuldig ruimtegebruik centraal (voor ruimtelijke ontwikkelingen in ieder geval inhoudt dat ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking)).

Tevens wordt een belangenafweging gevraagd, waarbij de gevolgen in beeld worden gebracht voor cultuurhistorische, ecologische, landschappelijke en aardkundige waarden, bodemkwaliteit, waterhuishouding, monumenten en overige ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden. Er moet worden aangetoond dat de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling past in de omgeving en dat het met de ontwikkeling samenhangende personen- en goederenvervoer goed kan worden afgewikkeld.

De beoogde ruimtelijke ontwikkeling moet gepaard gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied.

Stedelijke ontwikkeling

Stedelijke ontwikkelingen zijn uitsluitend toegestaan binnen bestaand stedelijk gebied. Fijnaart heeft in de verordening ruimte in hoofdzaak de status van 'kern in landelijk gebied'. Dit is één van de aanduidingen binnen de beleidscategorie 'bestaande stedelijk gebieden'. Een beperkt gedeelte ligt in 'gemengd landelijk gebied'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Fijnaart-BP40_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Fijnaart-BP40_0003.png"

Verordening Ruimte 2014 (themakaart stedelijke ontwikkeling)

Conclusie

Het bestemmingsplan 'Fijnaart' betreft een consoliderend bestemmingsplan. Er worden geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen voorzien in dit bestemmingsplan (toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan achterwege blijven), met uitzondering van het parkeerterrein aan de Westkreekweg. In paragraaf 3.4 vindt specifiek voor deze ontwikkeling toetsing aan de verordening (en ladder voor duurzame verstedelijking) plaats.

Het bestemmingsplan voldoet voor het overige aan de uitgangspunten van de verordening.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Moerdijk 2030

De Structuurvisie Moerdijk 2030 is op 9 juni 2011 vastgesteld door de gemeenteraad van Moerdijk. In onderstaande figuur is een uitsnede weergegeven van de structuurvisiekaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Fijnaart-BP40_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Fijnaart-BP40_0005.png"

Uitsnede Structuurvisie

De visie bestaat uit twee delen, te weten het visiegedeelte en de uitvoeringsparagraaf. De opgaven en ontwikkelingen op hoofdlijnen voor Fijnaart zijn:

  • Het aantal ingeplande woningen tot 2020 voor de kern Fijnaart is 150, voornamelijk in het project Groenaert.
  • Uitbreiding van woningbouw naar behoefte is mogelijk in (noord)westelijke richting.
  • Inzetten op ontwikkeling van het centrum: versterken van het voorzieningenniveau (bijvoorbeeld door verplaatsing van de supermarkt naar het centrum).
  • Verdere ontwikkeling van de agrarische hightech aan de oostzijde van de kern in combinatie met het versterken van ruimtelijke kwaliteit en/of maatschappelijk ondernemen.
  • Kleinschalige uitbreiding van het bedrijventerrein aan de noordoostzijde.
  • Herstructurering van het bedrijventerrein Beneden-Kadedijk/ Boomgaardstraat ten behoeve van woningbouw.
  • Concentratie van de buitensportvoorzieningen.
2.3.2 De Strategische Visie voor Moerdijk 2030

De gemeente Moerdijk wordt met een aantal ingrijpende ontwikkelingen geconfronteerd, zoals vergrijzing, ontgroening, de globalisering van de toeristisch-recreatieve en agrarische sector, schaalvergroting in de omgeving waarin de gemeente opereert en niet in de laatste plaats de voortgaande decentralisatie van rijksoverheidstaken. Deze en andere ontwikkelingen stellen de gemeente op korte en (middel)lange termijn voor grote opgaven.

De uitvoering van de visie en het beleid rondom die opgaven wordt voor de periode van 2009- 2030 op robuuste wijze ingezet. Dit doet de gemeente door in een visie op de (middel) lange termijn - op strategisch niveau- richting te geven aan de ontwikkelingen in de samenleving en aan de eigen positie in de regio.

Deze strategische visie bevat een aantal fundamentele keuzes voor de gewenste toekomstrichting van de gemeente Moerdijk. Daarnaast bevat het een aantal nieuwe randvoorwaarden op hoofdlijnen en voor de langere termijn. De strategische visie bevat de missie van de gemeente Moerdijk op weg naar 2030 en een strategie om deze te bereiken. Het is de rode draad voor het totale beleid van de gemeente Moerdijk.

2.3.3 Paraplunota's Maatschappij, Economisch klimaat en Leefomgeving

Maatschappij

Wonen is een basisbehoefte. Het streven van de gemeente is: iedere woning levensloopbestendig, duurzaam en veilig. Door vergrijzing neemt het aantal ouderen toe en door veranderingen in de zorg zullen mensen langer thuis blijven wonen. Het is van belang om de bestaande woningvoorraad hierop aan te passen.

Speerpunten:

  • Inwoners nemen verantwoordelijkheid voor de eigen woonsituatie: mensen vragen zich op tijd af wat er voor nodig is om in de eigen woning te kunnen blijven wonen, ook als men straks ouder is. Ze letten op welke manier bespaard kan worden op de energiekosten en/of aanpassingen nodig zijn om bijvoorbeeld inbraken te voorkomen.
  • Zorgen voor keuzevrijheid of zo mogelijk maatwerk: inwoners krijgen zoveel mogelijk de kans om in hun woonbehoefte te voorzien. Niet alleen door het projectmatig bouwen, ook maatwerk is nodig. Zo hebben mensen iets te kiezen en zo kan de gemeente voorzien in de woonwensen die passen bij verschillende levensfasen. Betaalbaarheid van woningen is hierbij belangrijk.
  • Passende huisvesting voor inwoners die aangewezen zijn op sociale huurwoningen. Met daarbij ook aandacht voor mensen die niet meer terecht kunnen in een sociale huurwoning maar ook niet in staat zijn een woning te kopen. Daarnaast is het van belang voldoende woonruimte beschikbaar te maken voor starters, senioren, mensen met een beperking en arbeidsmigranten.
  • Kwaliteit van de bestaande woningvoorraad: bestaande woningen zo kunnen verbouwen dat mensen in hun huis kunnen blijven wonen. Dit ondanks veranderende levensomstandigheden door bijvoorbeeld ouderdom, ziekte, handicap of bij vermindering van het inkomen. Ook moet er aandacht zijn voor duurzaamheid van de bestaande woningen, voor een schoon milieu, besparing op energiekosten en verbetering van het wooncomfort. Via terugdringing van woninginbraken wordt gewerkt aan verbetering van de veiligheid van woningen.

Woningbouwcapaciteit

Het uitgangspunt voor het gemeentelijke reguliere woningbouwprogramma vormt de provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose, gebaseerd op demografische ontwikkelingen en trends. Daarnaast mag de gemeente Moerdijk nog 1075 woningen bovenop het reguliere woningbouwprogramma bouwen. Deze extra woningen vloeien voort uit de compensatieregeling voor huisvesting werknemers industrieterrein Moerdijk en de bestuursovereenkomst Realisatie Gebiedsontwikkeling Moerdijk (MoerdijkMeerMogelijk). Op basis daarvan heeft de gemeente een woningbouwcapaciteit van 1880 woningen voor de periode tot 2023.

Voor Fijnaart zal de woningbouwopgave vooral gericht zijn op herstructurering, verdunning en vergroening van de kern. De uitbreiding van woningbouw naar behoefte is mogelijk in noord(west)elijke richting.

Economisch klimaat

Doel: Voldoende passende ruimte om te ondernemen

De gemeente zorgt voor voldoende passende ruimte om te ondernemen, voor bedrijven in de agrarische sector, de industrie, handel, bouw, transport & logistiek en dienstverlening. Daarbij wordt ingezet op zorgvuldig ruimtegebruik met het juiste bedrijf op de juiste plek. Een bedrijf moet passen in de omgeving, waarbij oog is voor de effecten van en op omliggende functies. Het voorkomen van overlast op het gebied van milieu, geur en geluid etc., het zorgen voor een veilige werkomgeving en een goede, veilige bereikbaarheid (goederen en personen) maken hier deel van uit. De kwaliteit van de openbare ruimte is daarbij op orde. Ruimtelijk kader is de Structuurvisie Gemeente Moerdijk 2030.

Leefomgeving

De Paraplunota Leefomgeving richt zich op de fysieke leefomgeving en onderscheidt daarin de elementen ondergrond, water, lucht, grondstoffen, natuur en de samenhang daartussen. Verder gaat het in deze nota over de inrichting en het beheer van de openbare ruimte en het effectief ruimtegebruik, waarvoor de basis is gelegd in de Structuurvisie Moerdijk 2030.

2.3.4 Huisvesting ten behoeve van Mantelzorg (2004)

Op 27 mei 2004 heeft de gemeenteraad besloten tot het opnemen van een ontheffingsmogelijkheid in de verschillende bestemmingsplannen ten behoeve van het bieden van een huisvestingsvorm in aan- en uitbouwen en bijgebouwen van een woning, voor het verlenen van mantelzorg. Het gaat om mantelzorg aan ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, zonder leeftijdsgrens. Hierdoor wordt tegemoetgekomen aan sociale woonwensen, kan langer zelfstandig worden gewoond en het voorkomt isolement en vereenzaming.

Het gebruik van een aan- of uitbouw en bijgebouw komt voor het verlenen van mantelzorg te vervallen zodra de noodzaak daartoe door verhuizing of overlijden niet meer aanwezig is.

2.3.5 Gebiedsplan Fijnaart

De leefbaarheid in de kernen van de gemeente Moerdijk komt de komende jaren steeds meer onder druk te staan. Dat komt met name door de demografische ontwikkeling (meer ouderen, minder aanwas en vertrek van (jonge) mensen naar de grote steden en de financieel economische crisis (er zijn minder middelen beschikbaar door bezuinigingen). Het behoud van de leefbaarheid in een kern is van belang voor bewoners, ondernemers, maatschappelijke ondernemers en de gemeente samen.

De gemeente wil samen met haar partners (Surplus, de politie, Bernardus Wonen, Brabantse Waard en Groenhuysen) én bewoners/ondernemers voor elke kern een gebiedsplan opstellen voor de komende jaren.

Het doel van het gebiedsplan is om te komen tot een nieuwe vorm van samenwerking tussen genoemde partijen die de basis vormt voor een blijvend goede samenwerking in de toekomst. Daarnaast is het de bedoeling tot een afsprakenagenda te komen die bijdraagt aan het versterken en behouden van de leefbaarheid in de kern in de toekomst, die onderschreven wordt door alle bovengenoemde partijen.

In 2013 is het gebiedsplan voor Fijnaart opgesteld. De visie voor de toekomst is verwoord in het gebiedsplan. Fijnaart is nu en ook in de toekomst een actief dorp waar jong en oud met plezier wonen, werken en samenleven. Mensen pakken aan en helpen elkaar. Het is een dorp met een levendig hart waar zorg, horeca en winkels geclusterd zijn voor zowel mensen uit Fijnaart als mensen uit het westelijk deel van de gemeente Moerdijk. Fijnaart is goed bereikbaar via wegen en het openbaar vervoer en de infrastructuur in en om Fijnaart (autowegen, fiets- en wandelpaden) is veilig.

De basisscholen zorgen voor goed onderwijs, ze trekken samen op en zijn breed verankerd in de samenleving. Er is een actief verenigingsleven waar ontmoeting en samenwerking centraal staat. Jongeren groeien graag op in Fijnaart. Er zijn voldoende vrijetijdsmogelijkheden in Fijnaart of anders zijn ze goed bereikbaar vanuit Fijnaart. De kern biedt voldoende passende woningen voor starters op de woningmarkt zodat jonge mensen in Fijnaart kunnen blijven wonen. Vitale ouderen zijn een bindende kracht in de Fendertse gemeenschap. Ouderen die niet meer alles zelf kunnen, worden ondersteund om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen. Daarbij zorgen Fendertenaren goed voor elkaar.

Ambities en afspraken zijn nader uitgewerkt in concrete uitvoeringsacties. Zo wordt ingezet op:

  • een levendig centrum;
  • de basischolen verankerd;
  • de jongeren binden en boeien;
  • prettig oud worden in Fijnaart;
  • bereikbaar en veilig onderwijs;
  • blijvend en actief verenigingsleven.
2.3.6 Lokaal vestigingsbeleid

Het lokaal vestigingsbeleid (2009) is gericht op de sectoren industrie, bouwnijverheid, groothandel, transport & logistiek en zakelijke dienstverlening. Het betreft vestigingsbeleid exclusief het Zeehaven- en Industrieterrein en het toekomstige LPM, die beiden een bovenregionale functie hebben. De ambitie van de gemeente Moerdijk is het streven naar een gezonde economische ontwikkeling, waarbij werkgelegenheid, leefbaarheid en duurzaamheid hand in hand gaan. Het vestigingsbeleid heeft als bouwsteen gediend voor de op te stellen ruimtelijke structuurvisie. Het dient tevens als handvat voor het prioriteren van gemeentelijke projecten en als input voor het maken van regionale afspraken op het gebied van bedrijventerreinen. Aanbod en vraag worden periodiek gemonitord.

In het lokaal vestigingsbeleid is er destijds voor gekozen om de huidige concentratie van bedrijvigheid in Zevenbergen en Dintelmond te behouden, waarbij nieuwvestiging van bedrijven gefaciliteerd wordt op de nieuwe ontwikkellocatie(s) bij Zevenbergen. De bestaande lokale bedrijventerreinen mogen beperkt uitgebreid worden, zolang andere functies in de directe omgeving hier geen hinder van ondervinden en zolang landschappelijke en natuurwaarden niet worden aangetast. De locatie Stationsgebied Lage Zwaluwe heeft in het lokaal vestigingsbeleid een speciale status gekregen voor de ontwikkeling van een specialistisch werkmilieu.

In aanpassing hierop heeft de raad (in september 2014) ten aanzien van lokale bedrijventerreinen gekozen voor een concentratie van de nieuwe ruimte voor lokale bedrijvigheid en daarbij te kiezen voor Zevenbergen als hoofdkern voor het oostelijk gedeelte van de gemeente en Fijnaart als subkern in het westelijke gedeelte. Daarmee wordt aansluiting gezocht bij de Structuurvisie Moerdijk 2030.

2.3.7 Beleid arbeidsmigranten 2008

Op 20 oktober 2008 is de beleidsnotitie huisvesting arbeidsmigranten gemeente Moerdijk vastgesteld. In het beleid is een regeling opgenomen voor tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers bij de agrarische bedrijven. In het buitengebied worden geen mogelijkheden geboden voor structurele huisvesting voor tijdelijke werknemers. Binnen de kernen in de gemeente wordt structurele huisvesting in specifieke gevallen wel mogelijk geacht. Er dient een beroep gedaan te worden op structurele huisvesting, indien:

  • Op het agrarisch perceel de arbeidsbehoefte aan arbeidsmigranten leidt tot een huisvestingsverzoek van een periode van meer dan zes aaneengesloten maanden in een jaar;
  • De behoefte bestaat om een arbeidsmigrant langer dan zes maanden op een camping te huisvesten;
  • Een specifiek verzoek wordt ingediend voor structurele huisvesting van arbeidsmigranten binnen de bebouwde kom.

Met betrekking tot het begrip ‘huishouden’ in relatie tot huisvesting van arbeidsmigranten heeft de Raad van State op 2 mei 2007 uitspraak gedaan (200603867/1). De huisvesting van arbeidsmigranten staat bezien deze uitspraak op gespannen voet met de functie wonen, zoals gesteld in het bestemmingsplan. Het is dan ook niet mogelijk om binnen de bestemming wonen logies te verschaffen ten bate van structurele huisvesting. Structurele huisvesting binnen een pand in de kernen wordt dan ook gezien als een logiesfunctie in de zin van het bestemmingsplan. Daar waar de geldende bestemmingsplannen vestiging van een logiesgebouw mogelijk maken, kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden welke het bestemmingsplan biedt ten bate van de structurele huisvesting. Wanneer een verzoek wordt gedaan voor een nieuwe locatie welke binnen het bestemmingsplan nog niet de mogelijkheid heeft voor vestiging van een logiesgebouw, wordt het verzoek voor medewerking aan de ontwikkeling door de gemeente in behandeling genomen. Hierbij wordt getoetst aan het beleidskader en wordt in ieder geval gelet op de volgende aspecten:

  • geluid: aangetoond moet worden dat de nieuwe ontwikkeling voldoet aan de regelgeving voor geluid;
  • parkeren: aangetoond moet worden dat de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Hierbij wordt uitgegaan van de CROW normen voor parkeren. Wanneer dit niet mogelijk blijkt en middels een parkeerbalans wordt aangetoond dat voldoende vrije parkeercapaciteit aanwezig is in de omgeving,kan worden afgeweken van de eis om parkeren op eigen terrein te realiseren;
  • nieuwvestiging moet passen binnen het beleid van de gemeente;
  • de ontwikkeling mag niet leiden tot een onevenredige toename van verkeersaantrekkende werking;
  • milieutechnische inpasbaarheid: de ontwikkeling moet aantoonbaar milieutechnisch inpasbaar zijn;
  • een logiesfunctie is niet inpasbaar in een woonwijk of op een bedrijventerrein;
  • een nieuwe logiesfunctie mag geen belemmering opleveren voor bestaande of te realiseren activiteiten;
  • de te huisvesten personen hebben elders hun hoofdverblijf; voor het overige dient in ieder geval rekening te worden gehouden met de andere beleidsregels die gesteld zijn ten aanzien van huisvesting tijdelijke werknemers.

Wanneer de ontwikkeling positief wordt beoordeeld, kan medewerking worden verleend door een herziening van het bestemmingsplan.

2.3.8 Beleid planologisch strijdig gebruik

Het beleid planologisch strijdig gebruik richt zich op de toepassing van de bevoegdheden van het College van burgemeester en wethouders ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Voor afwijkingen zoals opgenomen in bestemmingsplannen (zogenoemde binnenplanse afwijkingen) op grond van artikel 3.6 lid 1 sub c Wro gelden primair de afwijkingscriteria zoals opgenomen in het desbetreffende bestemmingsplan. Dit beleid geldt voor binnenplanse afwijkingen slechts voor zover de criteria in het bestemmingsplan hiervoor aanknopingspunten bieden. Dit geldt met name voor de uitleg en toepassing van in het bestemmingsplan opgenomen kwalitatieve criteria. Dit beleid is rechtstreeks doorvertaald in de regels van dit bestemmingplan.

2.3.9 Parkeerbeleidsplan 2010-2013

Voor het gemeentelijk grondgebied van Moerdijk is een Parkeerbeleidsplan opgesteld. Doel van dit beleidsplan is een beleidsplan op hoofdlijnen, inclusief globaal maatregelenpakket en acties voor de komende (vier) jaren.

De gemeente Moerdijk maakt gebruik van haar eigen parkeernormen die zijn gebaseerd op de algemene kencijfers van het CROW. Daarbij is het beleidsuitgangspunt dat zoveel mogelijk parkeerplaatsen op eigen terrein (binnen plangrenzen) worden gerealiseerd en dat deze om dubbelgebruik te stimuleren zoveel mogelijk openbaar toegankelijk zijn voor openbaar gebruik (zeker ten aanzien van bezoekersparkeren).

2.3.10 Conclusie gemeentelijk beleid

Het bestemmingsplan heeft voornamelijk een beheersfunctie. In de strategische visie en de structuurvisie worden enkele doelstellingen en verbeteringen voorgesteld. Er wordt geen actieve invulling gegeven aan deze opgaven voor Fijnaart, maar er wordt wel ingezet op het concentreren van centrumfuncties rondom de Hoofdstraat, zie paragraaf 3.3.2.

Overige doelstellingen kunnen veelal plaatsvinden binnen de kaders van dit conserverend bestemmingsplan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Ruimtelijk-functionele structuur

Ontstaansgeschiedenis

In 1548 ontstond het huidige dorp Fijnaart, midden in de polder op het Vrouw Jacobsland, ook wel de Fijnaartse Polder genoemd. Twee jaar later werd hier een kerkje gebouwd, toegewijd aan de Heilige Jacobus de Meerdere, de patroonheilige van het dorp. Op dezelfde plaats stond vanaf 1645 de Nederlands Hervormde Kerk. De huidige kerk is uit 1875. Na de reformatie kerkten de katholieken in Standdaarbuiten. In de Molenstraat, aan de kant van het dorpshuis, kwam in 1796 een eigen schuurkerk. De huidige Rooms-katholieke kerk uit 1952 staat op de plaats van de kerk, die in 1845 werd gebouwd en in de laatste dagen van Tweede Wereldoorlog werd verwoest.

Rond het NH-kerkje is het dorp, volgens het Flakkeesse ontwikkelingstype ontstaan; loodrecht op de dijk is een brede straat aangelegd, de Voorstraat, die eindigt in een kerkring, de Kerkring, een ringweg waarbinnen de kerk staat. Aan de Voorstraat staan de voornaamste, vaak aaneengesloten, huizen. In de meest ultieme vorm verzorgen twee parallelwegen (achterstraten) de ontsluiting van de erven aan de achterzijde. In het geval van Fijnaart is er slechts één achterstraat; de Wilhelminastraat. Aan de andere kant van de Voorstraat werd in 1613 het eerste dorpshuis (raadhuis) gebouwd. In 1950 werd dit huis vervangen door het voormalige gemeentehuis van Fijnaart. Op dit moment is in het gebouw een museum gevestigd.

Oostelijk van het dorpshuis lag oorspronkelijk de natuurlijke Fijnaartse haven. Deze deelde de polder 'De Oude Appelaar' in tweeën. Westelijk van de haven heette de polder 'Het Dorpsgors' en oostelijk 'De Schudde Borse'. Nu wijst slechts de daar aanwezige sloot (Oude haven) nog naar deze haven.

De oorsprong van Fijnaart (van rond 1850) is dus gelegen aan de Voorstraat, de Kerkring en het daarop aansluitende oostelijke bebouwingsdeel van de Wilhelminastraat. Ook aan de noordzijde van de Molenstraat en de Kadedijk zijn dan de eerste boerderijen verschenen. Aan de westelijke zijde van de Wilhelminastraat worden tussen 1850 en 1900 boerderijen en woningen toegevoegd.

Tot de Tweede Wereldoorlog worden niet alleen aan weerszijden van de Molenstraat en de Kadedijk woningen gebouwd, maar ook aan de Appelaarseweg.

Na WOII worden de woningen eerst rondom de Valenciennesstraat gebouwd. In de jaren 60 volgt een strook woningen en bedrijven ten noordoosten van de Van Eijckstraat rondom de Koningin Julianastraat en een wijk rondom de Koningin Emmastraat. In de jaren 70 wordt dit in noordwestelijke richting gevolgd door de Bomenbuurt rondom de Van Heemstralaan. In de jaren '80 vinden geen grote uitbreidingen van de kern plaats. Wel wordt er op verschillende plaatsen ingebreid. In de jaren 90 wordt de noordoostelijke Vogelbuurt gerealiseerd.

Vanaf 2000 zijn reeds enkele herstructureringsplannen afgerond (Rembrandtstraat I J.Steenstraat, Parelstraat en de Greenery).

Hoofdstructuur

Het dorp ligt voor het overgrote gedeelte ten noorden van de dijk Molenstraat I Kadedijk. Het oorspronkelijke Flakkeedorp heeft in haar ontwikkeling de compacte, vrijwel rechthoekige vorm behouden. Daaraan gekoppeld is de hoofdzakelijk aan de zuidzijde gelegen lintbebouwing langs de dijk bestaande uit de Molenstraat en de Kadedijk.

De oorspronkelijke structuur is nog in belangrijke mate bepalend voor het karakter van het dorp. Daarbij gaat het niet alleen om de Voorstraat en de Kerkring, maar ook om het dijklint. Het karakter wordt gevormd door de openbare ruimte en de aanliggende bebouwing.

Daarnaast kunnen de twee begraafplaatsen - omringd door water - als opmerkelijke elementen in de dorpsstructuur worden aangemerkt. Met name in de woonbuurten uit de tachtiger en negentiger jaren is de grote hoeveelheid groen en het grote aantal watergangen karakteristiek.

Woongebieden

Het overgrote deel van de kern heeft een woonfunctie. Binnen de kern is een grote differentiatie aan woningtypen aanwezig:

  • Omgeving Voorstraat, Molenstraat / Kadedijk en Appelaarseweg: de vooroorlogse woningen zijn individueel gebouwde woningen die vrijstaand of op elkaar aansluitend zijn gebouwd.
  • Valenciennesstraat, St. Jacobusstraat en Koningin Julianastraat: in de jaren 50 zijn de woningen ondiep en in rijen of als twee-onder-één-kap gerealiseerd. De woningen staan aan rechte straten en er is weinig groen.
  • De "Oranje-buurt", omgeving Vrouwe Jacobstraat, en schildersbuurt: de jaren 60 worden gekenmerkt door rijenwoningen in een rechthoekig stedenbouwkundig patroon. Twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen vormen een minderheid. Het openbaar groen is in het patroon opgenomen.
  • Bomenbuurt: ook in de jaren 70 worden rijenwoningen gebouwd, vaak in 3 lagen met een plat dak. Daarnaast komen veelvuldig twee-onder-één-kap woningen voor en allemaal nog steeds in redelijk strakke rijen. In de jaren 80 vindt er een omslagpunt plaats in de stedenbouwkundige structuur. De rechte lijn is in de ban gedaan en de straten draaien en slingeren. Er vindt een vervlechting met openbaar groen plaats.
  • Vogelbuurten: in de jaren 90 blijft de verkaveling een speels karakter houden, maar minder extreem. Het is duidelijk een periode van grotere welvaart want de woningen worden vooral vrijstaand gebouwd in combinatie met twee-onder-één-kap woningen. Rijenwoningen komen sporadisch voor.
  • The Greenery: betreft een inbreidingslocatie aan de noordzijde van de kern Fijnaart. Het betreft het terrein van de voormalige veiling en bandenmarkt. De woningen zijn grotendeels grondgebonden, aansluitend bij het ortogonale stratenpatroon. De entree van het dorp en de aanblik van dit nieuwe woongebied wordt geaccentueerd door een volumineus appartementencomplex op de kruising van de Langeweg en de Eerste Kruisstraat.
  • Sportwijk: betreft een inbreidingslocatie ter plaatse van de voormalige sportvelden. De wijk sluit aan op het stratenpatroon en de ligging van de Westkreek. Grondgebonden woningen zijn gesitueerd in een drietal hofjes aansluitend op de bestaande bebouwing en meer als losse elementen (appartementengebouw en vrijstaande woningen) aan de noordwestzijde.

Centrum

Het overgrote deel van de detailhandel ligt in het bebouwingslint Kadedijk I Molenstraat (tot aan de Appelaarseweg) en aan de Voorstraat. In de bestaande situatie is een concentratie van voorzieningen gelegen aan de Voorstraat en gedeelten van de Molenstraat en Kadedijk. Hier liggen niet alleen winkels, maar ook allerlei andere voorzieningen (horeca, kantoren, dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen). De gemeente streeft hier een verdere concentratie na.

Bedrijven

Verspreid over de kern liggen diverse (niet-agrarische) bedrijven. De, met name grotere bedrijven, zijn gevestigd op het bedrijventerrein rondom het kruispunt Langeweg - Eerste Kruisweg. Ook komt een aantal bedrijven aan huis voor.

Voorzieningen

Fijnaart kent een groot aantal maatschappelijke voorzieningen die voor het overgrote deel rondom het centrum liggen; drie kerken, twee begraafplaatsen, vier scholen, een bejaardencentrum, twee huisartsenparktijken en een tandartsenpraktijk. Het gemeenschapshuis De Parel ligt buiten het centrum tegen het buitengebied aan.

Agrarische bedrijvigheid

Binnen de grenzen van het plangebied liggen twee agrarische bedrijven. Het glastuinbouwbedrijf aan de Molenstraat 5a en een kleinschalig agrarisch bedrijf aan de Wilhelminastraat 3/3b.

Sportvoorzieningen

Binnen het onderhavige bestemmingsplangebied liggen enkele sportvoorzieningen: sport- en evenementencentrum De Parel, zwembad Het Volkerrakkertje, het tennispark achter de bebouwing aan de Appelaarseweg aan de zuidzijde van de kern en de voetbalvelden achter de woningen aan de Prinses Christinastraat en Beukenlaan aan de noordzijde.

Groen en Water

De groenstructuur van Fijnaart loopt in oostwestelijke richting. Met name langs de Van Eijckstraat I Nieuwe Dorpsweg ligt een samenhangende groenzone in de vorm van brede groene bermen met op bepaalde gedeelten bomen. Gekoppeld aan deze zone liggen enkele groenplekken waaronder een begraafplaats. Een tweede begraafplaats is gelegen aan de Prinses Beatrixstraat.

Langs de Langeweg ligt een waterloop met aan beide zijden een brede berm met een rij bomen. Naast het groen is ook het water een bindend element binnen de structuur van Fijnaart. Aan de westzijde van de kern ligt de Westkreek. Deze waterloop stroomt ter hoogte van de Beukenlaan de kern binnen. De waterloop wordt over de gehele route begeleid door groen. Daarnaast liggen er grachten rond de begraafplaats en de kerk. Vanaf de begraafplaats aan de Wilhelminastraat loopt een waterloop door de woonbuurt in oostelijke richting tot aan het buitengebied en buigt dan af in noordelijke richting, door de Vogelbuurt om weer in oostelijke richting af te slaan en aan te sluiten op het buitengebied.

3.2 Verkeer

De hoofdverkeersstromen zijn om het dorp heengeleid. Ten noorden van Fijnaart loopt de rijksweg 'Den Bosch-Zeeland' (A59). Deze rijksweg heeft een afrit net ten noordwesten van het dorp. Aan de westkant van de kern loopt de provinciale weg richting Roosendaal. Met deze wegen is Fijnaart goed aangesloten op het nationale en regionale wegennet. Via de Blaaksedijk, Boerendijk, Oudemolensedijk en Oude Heijningsedijk is Fijnaart goed verbonden met de omliggende kernen.

De interne hoofdontsluitingsweg, de Wilhelminastraat / Langeweg, is de hoofdstructuurdrager van het dorp. Deze structuur sluit aan de zuidzijde aan op de Kadedijk / Molenstraat (de weg richting Standdaarbuiten) en aan de noordzijde op de Parallelweg (de weg parallel aan de snelweg). Aan de noordwestzijde is met de komst van de Westkreekweg eveneens een goede aansluiting op de Parallelweg ontstaan.

Aan de zuidzijde van de kern worden de woonwijken ontsloten vanaf parallelwegen; de Benenden Molenstraat en de Beneden Kadedijk. Gekoppeld aan de interne hoofdontsluitingsweg (Wilhelminastraat I Langeweg), liggen de buurtontsluitingswegen in een rechthoekig patroon. Deze buurtontsluitingswegen hebben het karakter van woonstraten. Richting het buitengebied hebben de straten het karakter van een erf. Enkele straten lopen dood.

Het parkeerterrein achter de percelen Kadedijk 2 tot en met 30 wordt tevens als evenemententerrein gebruikt. Hier vindt onder andere de Feestweek plaats. Naast de jaarlijks terugkerende evenementen worden de meer dan jaarlijks terugkerende evenementen als circussen en kermissen in het evenementenbeleid beperkt tot maximaal 2 (2 circussen én 2 kermissen) per jaar per locatie.

3.3 Gebiedsvisie

Voor het bestemmingsplan Fijnaart geldt het algemene uitgangspunt dat het een consoliderend karakter heeft waarbij bestaande functies positief worden bestemd.

3.3.1 Visie plangebied

De bestemmingsregeling in het plangebied is ontwikkeld op basis van de onderliggende verkavelingsstructuur en bestaat voornamelijk uit woongebied met verspreid enkele bedrijven, detailhandel en maatschappelijke voorzieningen. De belangrijkste uitgangspunten voor het plangebied zijn behoud en zo mogelijk versterking van de ruimtelijke structuur, concentratie van centrumfuncties en het behoud van het woon- en leefklimaat.

Behoud van de ruimtelijke structuur

De structuur van wegen en groen dient te worden behouden en waar mogelijk te worden versterkt. Het beleid van de gemeente is verder gericht op behoud en versterking van groen- en waterstructuren. Daarnaast streeft de gemeente naar een verkeersveilige kern en dient rekening te worden gehouden met de belemmeringen die door diverse milieuaspecten aanwezig zijn.

Concentratie van centrumfuncties

De gemeente werkt in Fijnaart aan projecten waarbij het centrum van de kern versterkt wordt. De versterking richt zich op het minimaal behoud van winkels en horecavoorzieningen in het centrumgebied van de kern. Dit betekent dat planologisch het centrumgebied wordt geconcentreerd langs de Voorstraat en rondom de kop van de Voorstraat bij de Kadedijk.

Handhaving van het woon- en leefklimaat

In het plangebied is wonen een belangrijkste functie. Uitbreiding van het woongebied zou beperkt plaats kunnen vinden op enkele inbreidingslocaties. Mogelijke inbreidingslocaties voor woningbouw in de kern dienen dan ook zorgvuldig te worden benut. Bij woningbouw dient de nadruk te liggen op doorstromers (met name ouderen), vanwege het ruime en groene woonkarakter en door relatief grotere vraag naar woningen voor ouderen.

3.3.2 Uitgangspunten bestemmingsplan

Wonen

Er zijn initiatieven bij de gemeente bekend voor nieuwe stedelijke functies. De gemeente staat positief ten opzichte van noodzakelijke en of gewenste stedelijke functies die een passende bijdrage leveren aan de leefbaarheid van de woonomgeving. In het traject van de gebiedsplannen zal o.a. besproken worden of hier behoefte aan is. Wanneer er hiernaast een verzoek wordt ingediend tot het realiseren van een functie zal dit beoordeeld worden. Gewenste initiatieven zullen een zelfstandige procedure doorlopen.

Binnen de bestemming Wonen zijn aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven mogelijk, mits ondergeschikt aan de woonfunctie. Hierdoor zijn veel (bedrijfs- en beroepsmatige) activiteiten rechtstreeks mogelijk.

Centrumfuncties

Voor het centrum van Fijnaart is een flexibele centrumbestemming opgenomen. Deze bestemming is erop gericht de functies in de centrale winkelgebieden/-straten te regelen. Binnen deze bestemming is een mix van functies mogelijk waarbinnen detailhandel, horeca categorie 1a, kantoren, kleinschalige maatschappelijke en culturele voorzieningen en dienstverlening passend is. Functies zijn onderling uitwisselbaar, met uitzondering van gevoelige functies, zoals horeca van zwaardere categorieën. Deze zijn alleen toegestaan daar waar aangeduid.

Wonen is zowel op de begane grond als de verdieping toegestaan, waarbij het bestaande aantal leidend is.

Gelet op de aanwezigheid van de verschillende voorzieningen is de bestemming Centrum in dit bestemmingsplan beperkt tot de omgeving Voorstraat, zodat invulling wordt gegeven aan een compact centrum. Voor de delen die in het geldende plan (nog) onderdeel uitmaakten van deze bestemming geldt het navolgende.

Buiten de winkel- en centrumgebieden en de bedrijventerreinen, is het streven erop gericht om functies die hinder veroorzaken voor de woonfunctie, zoveel mogelijk te beperken. Voor solitaire panden, die in uiterlijk en vormgeving als woonpand zijn te beschouwen (dus geen fabriekshallen of supermarktpanden) en die geldend bestemd zijn als bedrijf of winkel (met daaraan verbonden een woonfunctie), wordt de bestemming gewijzigd naar Wonen. Wel behoud een dergelijk - in gebruik zijnd - pand een aanduiding ten behoeve van het geldende bestemde gebruik. Voor horecagelegenheden is gelet op de ruimtelijke uitstraling een bestemming Horeca opgenomen.

Snippergroen

In de planperiode van het geldende bestemmingsplan zijn door de gemeente diverse stukjes 'snippergroen' verkocht of verhuurd aan bewoners voor het gebruik als 'tuin'. De nu als tuin in gebruik zijnde gronden zijn als volgt bestemd in dit nieuwe bestemmingsplan. De nu als tuin in gebruik zijnde gronden zijn als 'Tuin' bestemd en de verhuurde gronden zijn als 'Groen' of 'Verkeer-Verblijfsgebied' bestemd.

3.3.3 Retrospectieve toets

Inzichtelijk is gemaakt waar ten opzichte van de geïnventariseerde situatie strijdigheden en/of bijzonderheden ten opzichte het geldende bestemmingsplan zijn geconstateerd. Deze situaties zijn conform het geldende bestemmingsplan en de vergunde situatie overgenomen. Indien er sprake is van strijdig gebruik, dan is de planologisch gewenste situatie bestemd.

3.4 Ontwikkelingen

In de kern Fijnaart hebben in de periode 2003 tot 2014 kleine ontwikkelingen plaatsgevonden. In de onderstaande tabel is een overzicht hiervan opgenomen.

Adres   Soort bouwwerk/ bestemming   Procedure  
Wilhelminastraat 62   Voormalige pastorie in gebruik als woning   2.1 lid 1 onder c Wabo  
Wielerstraat 12 t/m 64   Woongebouw   19.2 WRO  
Rozenhof 3 t/m 19   Woningen   19.2 WRO  
Appelaarsweg 21-23   Jeu de Boules club verenigingsgebouw - uitbreiding   3.23 Wro  
Appelaarsweg 12   Loods   15 WRO  

Deze ontwikkelingen zijn overgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

Parkeerterrein en plas-draszone naast sportpark

In de nabijheid van het sportpark "De Fendert" ligt gemeenschaps- en sportcentrum De Parel. De behoefte bestaat aan extra parkeerplaatsen bij De Parel door de activiteiten die ontplooit worden. Door de parkeerbehoefte van zowel het sportpark als De Parel heeft de gemeente Moerdijk het plan opgevat om in de nabijheid van beide locaties een nieuwe parkeerterrein aan te leggen, waardoor voorzien wordt in de parkeerbehoefte. Bij het berekenen van het aantal parkeerplaatsen is rekening gehouden met een groei van 10% van de parkeerplaatsbehoefte. Hierdoor komt het totaal aantal parkeerplaatsen uit op circa 130 parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen zijn voorzien aan de Westkreekweg, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Fijnaart-BP40_0006.png"

Ligging nieuwe parkeerplaatsen aan de Westkreekweg

De aanleg van de parkeerplaatsen wordt meegenomen in de herinrichting van het gebied rondom het sportpark. In de onderstaande inrichtingschets is de nieuwe situatie rondom het sportpark weergegeven. Behalve het parkeerterrein wordt een nieuw voet-fietspad, een Panna-veld en een waterberging gerealiseerd.

Het nieuwe voet-fietspad wordt aangelegd langs het nieuwe parkeerterrein in het verlengde van het nieuwe fietspad door het park bij De Parel. Daarmee sluit het sportpark aan op de zuidwestelijke delen van Fijnaart.

Ten westen van het parkeerterrein wordt een Panna-veld aangelegd. Deze locatie komt als meest gewilde locatie uit de enquête naar voren. In de herinrichting is daarom ook rekening gehouden met de aanleg van dit Panna-veld. De herinrichting betreft verder de aanleg van een waterberging bij het sportpark, waarbij een plas-draszone wordt gerealiseerd. Voor het realiseren van de plas-draszone worden de huidige steile oevers afgevlakt tot natuurvriendelijke oevers. De plas-draszone wordt aangelegd om water in piek momenten op te vangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Fijnaart-BP40_0007.png"

Inrichtingsschets nieuwe situatie met de plas-draszone rondom het sportpark

Onderzoek

In het kader van de aanleg en uitvoering van de plas-draszone heeft onderzoek (Waterschap Brabantse Delta, Projectplan aanleg waterberging sportpark Fijnaart, kenmerk 14IT003996, april 2014) naar de uitvoerbaarheidsaspecten plaatsgevonden, zoals archeologie, bodem en water.

Voor ecologie is in het kader van de aanleg en uitvoering van de plas-draszone een onderzoek uitgevoerd in de vorm van een Ecologische quickscan. Uit de ecologische quickscan komt naar voren dat de werkzaamheden die verband houden met het realiseren van de plas-draszones niet leiden tot belemmeringen in het kader van de Flora- en Faunawet. Wel dient de broedtijd van algemeen voorkomende vogels gerespecteerd te worden. Eventuele significant negatieve effecten op nabijgelegen beschermde gebieden zijn niet aan de orde. Gelet op het onderzoeksgebied is het aannemelijk dat de realisatie van de parkeerplaatsen eveneens niet leiden tot belemmeringen in het kader van de Flora- en Faunawet.

Verwerking in het bestemmingsplan

De hiervoor genoemde onderdelen zijn reeds mogelijk in de daarvoor opgenomen bestemmingen, met uitzondering van het parkeerterrein. Hiervoor is in het bestemmingsplan een aanduiding 'parkeerterrein' opgenomen.

Nadere onderbouwing parkeerterrein

Het beoogde nieuwe parkeerterrein is een ontwikkeling ten behoeve van stedelijke activiteiten in het dorp Fijnaart. Het parkeerterrein vervult een functie voor het ten noorden ervan gelegen sportpark De Fendert, waar een clustering van sportactiviteiten plaatsvindt, en voor het multifunctionele sport, feest- en zalencentrum De Parel direct ten zuidoosten van de planlocatie. Met de aanleg van het parkeerterrein wordt fout parkeren met als gevolg gevaarlijke situaties langs de Parallelweg en de Westkreekweg voorkomen.

Begrenzing bestaand stedelijk gebied

Hoewel stedelijk van aard valt de ontwikkeling buiten het door de provincie aangewezen bestaand stedelijk gebied van Fijnaart. Met de aanleg van de Westkreekweg in 2008 en het park ten westen van de nieuwe Sportwijk is de invloedssfeer van het stedelijk gebied van Fijnaart naar het westen toe verschoven. Door de provincie is in december 2014 aan de gemeente Moerdijk gevraagd de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied na te lopen en actualisaties door te geven. Voor Fijnaart stelt de gemeente voor de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied te leggen op de Westkreekweg, zodat sportpark De Fendert en de planlocatie voor het nieuwe parkeerterrein hierbinnen komt te vallen. Dit voorstel is nog niet geaccordeerd door de provincie, zodat de planlocatie nog buiten het bestaand stedelijk gebied ligt.

Op grond van artikel 3.1 en 3.2 van de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant moet worden voldaan aan zorgplicht ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit en moet er sprake zijn van een kwaliteitsverbetering.

De huidige situatie

Het gebied waar het parkeerterrein is gepland maakte deel uit van het agrarisch gebied dat aansluit op de boerderijen aan de Molenstraat. Na de aanleg van de Westkreekweg werd het noordelijke deel afgesneden van dit agrarisch gebied. Het terrein werd extensief ingericht met vrijstaande bomen en het grasland verruigde. Alhoewel betreedbaar kent het gebied geen padenstructuur en sluit het nergens op, anders dan op de berm van de Westkreekweg. Langs de noordoostzijde van het terrein slingert een A-watergang waarvan het water naar het oosten stroomt richting de langzaam verkeersverbinding die het sportpark verbindt met het dorp.

Aan de overzijde van de Westkreekweg liggen agrarische gronden en aan de westzijde ligt het nieuwe park dat rondom de nieuwe Sportwijk en multifunctioneel centrum De Parel is gelegen. Vanuit dit park loopt een gecombineerd voet-fietspad dood op de Westkreekweg.

De huidige waarden

De planlocatie maakt nu deel uit van het groengebied dat rondom het sportpark loopt en dat met name aan de zuid- en oostzijde vrij robuust is te noemen. Het is in dit gebied dat het waterschap Brabantse Delta een waterberging gaat realiseren voor het stedelijk gebied van Fijnaart. Deze waterberging bestaat uit de verbreding van bestaande A-watergangen en de realisatie van geulen en hoogten. Grotendeels van de tijd staan deze geulen droog. Alleen bij hoog water vervult het gebied een rol als waterbergingsgebied. Het terrein van de planlocatie sluit hier op aan en voorziet ook in extra waterbergingsruimte langs de Westkreekweg. Dit is nodig omdat uiteindelijk 9.000 m3 te kunnen bergen.

In het kader van de realisatie van de waterberging is het gebied onderzocht ten aanzien van de aanwezige waarden. De A-watergangen hebben geen ecologische waarden. Wel kan het gebied als foerageergebied gezien worden voor vleermuizen, alhoewel het dermate klein is dat het niet essentieel is. Het gebied kent een lage archeologische verwachtingswaarde. Op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart is aangegeven enkel archeologisch onderzoek noodzakelijk is in het kader van MER-projecten. Er zijn verder geen cultuurhistorische waarden aanwezig. Landschappelijk gezien is het een gebied in transitie. Het krijgt een nieuwe identiteit, waarbij het gebied een meer parkachtig karakter krijgt zonder actieve betreedbaarheid.

Invloed op omgeving

Het nieuwe parkeerterrein wordt niet voorzien van bebouwing. Het terrein wordt aangelegd met verharding en half-verharding, waarbij het groene karakter van het terrein voorop staat. Aan weerszijden van het terrein is sprake van een groene parkachtige inrichting met als onderdeel daarin de waterberging en aan de oostzijde een panna-veldje. Via het terrein wordt een nieuwe langzaam-verkeersverbinding aangelegd die loopt vanaf het bestaande voet-fietspad in het nieuwe park en de Sportwijk naar het sportpark.

De omvang van het terrein is vergelijkbaar met het parkeerterrein aan de noordzijde van het sportpark. Het terrein is onderdeel van een groene ruimte en domineert deze niet wat betreft omvang. In de omgeving zijn geen functies gelegen waarvoor het parkeren overlast kan verzorgen. Binnen een straal van 100 meter is geen enkele woning gelegen. De voetbal- en tennisvelden en de achterzijde van multifunctioneel centrum De Parel liggen nog het dichtst bij, maar dan nog gaat het om enkele tientallen meters.

Ontsluiting

Het parkeerterrein is prima en direct ontsloten via de doorgaande ontsluitingsweg de Westkreekweg. Zonder door het dorp te hoeven rijden kunnen mensen van buiten het dorp hier parkeren ten behoeve van het sportpark en multifunctioneel centrum De Parel.

Ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit

Op de volgende wijze wordt rekening gehouden met de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten van het gebied en de verbetering daarvan:

  • het parkeerterrein krijgt een groene landschappelijke inrichting in de vorm van groene plantvakken, solitaire bomen en half-verharde parkeervakken;
  • het omliggende terrein wordt tot onderdeel gemaakt van de waterberging waarvoor het gebied aan de noordoostzijde al wordt ingericht;
  • het beeld van geparkeerde auto's langs de Westkreekweg en de Parallelweg zal verdwijnen. Daarmee wordt de verkeersveiligheid gediend, maar verbeterd ook de (visuele) ruimtelijke kwaliteit;
  • het ruimtelijk beleid in het gebied is gericht op het clusteren van de sportvoorzieningen op sportpark De Fendert en extensieve recreatie langs de randen van het dorp. De parkeervoorzieningen zijn van belang om invulling te geven aan het eerste punt. Daarnaast is het een vliegwiel voor het benutten van de omliggende groengebieden, met name ten aanzien van het panna-veldje dat in aansluiting op het terrein wordt aangelegd en het extensief gebruiken van het waterbergingsgebied door wandelaars;
  • met het parkeerterrein wordt ook een belangrijke bijdrage geleverd aan de verbetering van de bereikbaarheid van het sportpark voor het langzaam verkeer vanuit het zuiden van het dorp. Via het nieuwe fietspad door het westelijke park of via de Westkreekweg is nu het sportpark snel en veilig te bereiken. Door de koppeling aan het parkeerterrein wordt ook de sociale veiligheid van deze route vergroot;
  • het terrein vormt geen onderbreking voor de aanwezige A-watergang. Met de beplanting van het parkeerterrein kan daarnaast een aanvulling worden gedaan op het gebruik van het terrein door flora en fauna;
  • financieel is de ontwikkeling geborgd vanuit het budget voor het verbeteren van verkeersknelpunten in de gemeente en in relatie tot de bereikbaarheid en clustering van sportvoorzieningen.

Hoofdstuk 4 Juridische planbeschrijving

Bij de opzet van dit bestemmingsplan is de nieuwe systematiek aangehouden zoals opgenomen in het Handboek Moerdijk (februari 2014) en wordt invulling gegeven aan de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) die tevens is vertaald in het Handboek. Het bestemmingsplan heeft een hoofdzakelijk conserverend karakter, dat wil zeggen dat het plan hoofdzakelijk alle bestaande functies in kaart brengt en/of dat alleen de mogelijkheden/ functies uit het hiervoor geldende bestemmingsplan zijn overgenomen.

4.1 Bestemmingsregeling

Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een of meerdere verbeeldingen. De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en verbeelding en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.

4.2 Toelichting op de verbeelding

Op de verbeelding van het analoge bestemmingsplan zijn met behulp van kleuren, letteraanduidingen en/of arceringen de verschillende gebieds- en functionele bestemmingen weergegeven. De bestemmingsbegrenzingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Daar waar dat niet mogelijk bleek, is gekozen voor een meer praktische benadering.

4.3 Toelichting op de regels

De regels bevatten de juridische regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in paragrafen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. De artikelen bevatten bepalingen over de specifieke bestemmingen in het plan.

Bestemmingsvlak en bouwvlak

De in het plangebied aanwezige bestemmingen bestaan in de meeste gevallen uit twee vlakken: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om gebouwen te bouwen in de regels zijn aangegeven. Het bouwvlak is op de verbeelding voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering.

Aanduidingen

Op de verbeelding is een onderscheid gemaakt in verschillende aanduidingen. Alle aanduidingen die betrekking hebben op afmetingen, percentages en oppervlakten, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn maatvoeringaanduidingen, waaronder de goot- en bouwhoogte en het maximum bebouwingspercentage.

Een aantal functieaanduidingen is gebruikt om de gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming of een gedeelte daarvan nader te specificeren. Het kan hierbij gaan om een nadere specificatie van de gebruiksmogelijkheden, een expliciete verruiming daarvan of juist een beperking. Voorbeelden hiervan zijn 'bedrijfswoning' en 'horeca van categorie 1'.

Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd.

Opbouw planregels

De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:

  • 1. inleidende regels;
  • 2. bestemmingsregels;
  • 3. algemene regels;
  • 4. overgangs- en slotregel.
4.3.1 Hoofdstuk 1: Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Dit artikel definieert de begrippen die in het bestemmingsplan worden gebruikt. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.

4.3.2 Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

In het hoofdstuk Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren. In het bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor.

Artikel 3 Agrarisch

In het plangebied liggen enkele agrarische gronden. Deze hebben de bestemming agrarisch gekregen. De gronden mogen worden benut voor het telen van gewassen, niet in een volkstuin(complex), en/of het weiden van dieren. Het agrarisch bedrijf aan de Wilhelminstraat 3/3b is opgenomen binnen een bouwvlak. De eisen ten aanzien van de bouwhoogte zijn op de verbeelding weergegeven.

Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw

Het bestaande glastuinbouwbedrijf aan de Molenstraat is opgenomen in deze bestemming. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen de opgenomen bouwvlakken. De eisen ten aanzien van de bouwhoogte zijn op de verbeelding weergegeven.

Artikel 5 Bedrijf

Deze bestemming is gebruikt voor de verspreid liggende bedrijven in het plangebied. De toegestane bedrijfscategorie bedraagt ten hoogste bedrijven uit categorie 2. Bedrijven uit een hogere categorie of die niet voorkomen in de bedrijvenlijst zijn uitsluitend toegestaan als dit door middel van een aanduiding op de verbeelding is aangegeven ('specifieke vorm van bedrijf - 01 tot en met 03'). Nutsvoorzieningen zijn specifiek aangeduid door middel van de aanduiding 'nutsvoorziening'.

Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Binnen het bouwvlak is een maximaal bebouwingspercentage opgenomen. De eisen ten aanzien van de maatvoering, zijn op de verbeelding weergegeven. Bedrijfswoningen zijn toegestaan ter plaatse van de op de verbeelding gegeven aanduidingen. De eisen ten aanzien van de maatvoering van bedrijfswoningen staan in de regels vermeld.

Ook voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn in de regels maximale maten opgenomen.

Artikel 6 Bedrijf - Gasontvangstation

Voor het gasontvangstation aan de Wielerstraat is een specifieke bestemming opgenomen, gelet op de veiligheidsaspecten (veiligheidsafstanden uit het Activiteitenbesluit, bedrijfszeker gastransport en veiligheid van personen, goederen en milieu in de directe omgeving) die gelden voor dit gasontvangstation.

Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. De eisen ten aanzien van de maatvoering, zijn op de verbeelding weergegeven.

Artikel 7 Bedrijventerrein

De voor Bedrijventerrein aangewezen grond is bedoeld voor bedrijven. De toegestane bedrijfscategorie zijn bedrijven tot en met categorie 3.2 conform het geldende bestemmingsplan. Bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Binnen het bouwvlak is een maximaal bebouwingspercentage opgenomen. De opgenomen percentages zijn gekoppeld aan de bestaande bedrijfslocaties. De eisen ten aanzien van de maatvoering, zijn op de verbeelding weergegeven. De eisen ten aanzien van de maatvoeringen staan in de regels vermeld.

Artikel 8 Centrum

Deze bestemming is gebruikt voor het centrumgebied aan de Voorstraat. Binnen deze bestemming zijn diverse functies toegestaan. Op de begane grond zijn toegestaan de functies detailhandel, horeca categorie 1a, kantoren, kleinschalige maatschappelijke en culturele voorzieningen en dienstverlening toegestaan. Wonen mag plaatsvinden op de verdiepingen, hier is tevens een beroep- en bedrijf aan huis onder voorwaarden mogelijk. Alleen daar waar aangeduid is horeca in een zwaardere categorie toegestaan.

Hiermee wordt recht gedaan aan de winkel- en verblijfsfunctie die dit gebied in hoofdzaak heeft. Wonen op de begane grond wordt hier dan ook niet toegestaan (tenzij planologisch al gegund en aanwezig).

Bebouwing dient binnen het bouwvlak plaats te vinden, waarbij het bebouwingspercentage van het bouwperceel mag niet meer dan 75% bedragen. De diepte van een hoofdgebouw op de verdiepingen mag niet meer dan 15 m bedragen; indien de diepte in de bestaande situatie meer bedraagt, geldt deze diepte.

Ook voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn in de regels maximale maten opgenomen.

Middels afwijkingsbevoegdheden is het mogelijk om:

  • het maximum bebouwingspercentage van het bouwperceel te verhogen tot 90%;
  • horeca uit hogere categorieën te vestigen binnen de bestemming;
  • een hoger aantal wooneenheden toe te staan:
  • centrumfuncties op de verdieping mogelijk te maken.

Artikel 9 Gemengd

Voor het pand aan de Nieuwe Dorpsweg 1 is een bestemming Gemengd opgenomen. Dienstverlening, detailhandel, maatschappelijke en culturele voorzieningen zijn hier toegestaan. Het bestaande gebouw is opgenomen in een bouwvlak. Op de verbeelding is de maximale bouwhoogte aangegeven.

Ook voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn in de regels maximale maten opgenomen.

Wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen om de bestemming te kunnen wijzigen in wonen of kantoor.

Artikel 10 Groen

De bestemming Groen is gebruikt voor plantsoenen, groenstroken en andere aanplanten binnen het plangebied die kunnen worden aangemerkt als structureel groen. Binnen deze bestemming zijn speelvoorzieningen toegestaan. Gebouwen en parkeervoorzieningen zijn echter niet toegestaan binnen de bestemming.

Artikel 11 Horeca

Horecagelegenheden buiten het centrumgebied zijn voorzien van de bestemming Horeca. Horeca in categorie 1(a t/m c) is toegestaan. Gebouwen dienen in het bouwvlak te worden gebouwd.

Artikel 12 Maatschappelijk

Deze bestemming is gelegd op gronden voor activiteiten op het gebied van openbaar bestuur, openbare en maatschappelijke dienstverlening, gezondheidszorg, religie, educatie, sportieve recreatie, verenigingsleven, sociale en culturele doeleinden of hiermee gelijk te stellen voorzieningen.

Voor het multifunctioneel centrum de Parel is de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - multifunctioneel centrum', waarbij aanvullend is opgenomen dat horeca tot en met categorie 2 van de Bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten is toegestaan met een maximale oppervlakte van 400 m²;

Zorgwonen is alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'zorgwoning'. Kerken en andere religieuze instellingen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'religie'. De gronden zijn tevens bestemd voor onder andere groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en erven en terreinen.

Bestaande dienstwoningen zijn verbaal opgenomen in de planregels.

Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd tenzij een maximaal bebouwingspercentage is opgenomen. De eisen ten aanzien van de bouwhoogte zijn op de verbeelding weergegeven.

Overige eisen ten aanzien van de maatvoeringen staan in de regels vermeld.

Artikel 13 Sport

De sportvelden zijn bestemd als sport. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak. Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd tenzij een maximaal bebouwingspercentage is opgenomen. De eisen ten aanzien van de bouwhoogte zijn op de verbeelding weergegeven.

Overige eisen ten aanzien van de maatvoeringen staan in de regels vermeld.

Artikel 14 Tuin

De voortuinen behorende bij de woningen zijn bestemd als tuin. Hier mogen ook parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. In de bestemming tuin mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen worden gerealiseerd met uitzondering van erkers, luifels, balkons en andere ondergeschikte bouwdelen van het hoofdgebouw.

Artikel 15 Verkeer

Daar waar een weg een stroomfunctie heeft (Molenstraat, Kadedijk, Langeweg, Parallelweg en Westkreekweg), zijn de gronden bestemd als Verkeer. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeren, groen- en waterpartijen, nutsvoorzieningen en dergelijke.

Artikel 16 Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming geldt voor wegen, straten en pleinen, voet - en fietspaden ten behoeve van de afwikkeling van alle verkeer. Ook zijn binnen deze bestemming terrassen mogelijk. De terrassen moeten voldoen aan de 'Beleidsregels terrassen gemeente Moerdijk' zoals door de gemeenteraad van Moerdijk op 27 juli 2010 is vastgesteld. Die zijn opgesteld als uitwerking van de APV. Verder zijn binnen deze bestemming ook nuts- en speelvoorzieningen toegestaan.

Het evenemententerrein en de marktplaatsen zijn specifiek aangeduid.

Artikel 17 Water

Deze bestemming geldt voor het water (hoofdwaterstructuur en A-watergangen) gelegen in het plangebied. Deze bestemming geldt voor de watergangen aan de randen van het plangebied.

Artikel 18 Wonen

De woningen zijn voorzien van de bestemming Wonen. Het beleid is erop gericht de kwaliteit van de woonomgeving te behouden. Naast de bestaande situatie en de bestaande mogelijkheden die voortvloeien uit de geldende regeling, is bij het toekennen van de bestemmingen het bieden van voldoende erfbebouwingsmogelijkheden voor de bestaande woningen het uitgangspunt. De basis voor de regeling van de bestaande woonfunctie wordt gevormd door een regeling bestaande uit bouwvlakken.

Bouwvlakken hoofdgebouwen

Bij de opstelling van het bestemmingsplan is voor alle woningen bepaald waar in de huidige situatie het hoofdgebouw (de woning zelf) en waar het bijgebouw (bijvoorbeeld garage) staat. Deze bestaande situatie is het uitgangspunt. Rekening houdend met karakteristieke voorgevelverspringingen en rooilijnen, zijn op de bestemmingsplankaart bouwvlakken opgenomen waarmee de plaats van hoofdgebouwen juridisch is vastgelegd. Per hoofdgebouw is de hoogte vastgelegd. Deze hoogte is afgestemd op de rechten uit de vigerende bestemmingsplannen. Het kan hierbij zowel gaan om een goothoogte als een bouwhoogte.

Bij de grootte van de bouwvlakken is een onderscheid gemaakt tussen vrijstaande woningen en twee-aaneengebouwde en rijenwoningen. De bouwvlakken bij vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen bedragen in principe 15 m bij 15 m. Als uitzondering hierop geldt, dat de afstand van het bouwvlak tot de perceelsgrens ten minste 3 m dient te bedragen. In sommige gevallen kan het dus voorkomen dat de afmetingen bij bouwvlakken van vrijstaande woningen afwijken van de bovengenoemde vuistregel. De diepte van bouwvlakken bij twee-aaneengebouwde en rijenwoningen bedraagt 10 m. In afwijking van deze vuistregel geldt dat het bouwvlak 12 m bedraagt, indien het desbetreffende perceel dieper is dan 25 m.

Erfbebouwing

De gronden achter en deels naast het hoofdgebouw c.q. de woning zijn te gebruiken voor uitbreiding van het hoofdgebouw of voor de bouw van bijgebouwen. De regeling bevat bepalingen met betrekking oppervlakte en hoogte van erfbebouwing.

In het bestemmingsplan worden er voldoende erfbebouwingsmogelijkheden geboden, terwijl de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. Daarbij wordt aangesloten bij de Moerdijkse standaard. Dit betekent dat maximaal 50% van het erf bebouwd mag worden met een maximum van 90 m².

Voor percelen waar momenteel meer bijgebouwen aanwezig zijn, is een aanduiding 'bijgebouwen' opgenomen. Dit betreffen percelen waar voorheen een agrarische bestemming was opgenomen.

In de regels zijn voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximale maten opgenomen.

Aan-huis-gebonden beroepen

Voor aan huis verbonden beroepen en bedrijven zijn binnen de bestemming gebruiksregels opgenomen. Daarnaast zijn kantoren, detailhandel, dienstverlening en praktijkruimte ter plaatse van de aanduidingen toegestaan. Opslag ten behoeve van (semi-)agrarische activiteiten is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'.

Aanvullend zijn bestaande activiteiten zoals opslag, detailhandel, dienstverlening, kantoor en praktijkruimte toegestaan daar waar aangeduid. Een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om deze aanduidingen te kunnen verwijderen bij duurzame beëindiging van de betreffende functie.

Artikel 19 Wonen - 1

Deze bestemming is opgenomen overeenkomstig de bepalingen uit het bestemmingsplan Sportwijk, gelet op de specifieke stedenbouwkundige situatie ter plaatse. In de bestemming is in tegenstelling tot de bestemming Wonen meer ruimte voor het realiseren van aan-, uitbouwen en bijgebouwen. Binnen een afstand van 3 m tot de aanduiding 'gevellijn' zijn gebouwen niet toegestaan.

De eisen ten aanzien van de bouwhoogte, zijn op de verbeelding weergegeven. Overige eisen ten aanzien van de maatvoeringen staan in de regels vermeld.

Artikel 20 Wonen - Woonwagenstandplaats

Het woonwagenterrein bij de Molenstraat heeft de bestemming Wonen - Woonwagenstandplaats. Op deze gronden zijn standplaatsen voor woonwagens toegestaan en bijbehorende bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het maximum aantal standplaatsen is opgenomen op de verbeelding.

Artikel 21 Leiding - Gas

Ter bescherming van de in het plangebied aanwezige planologisch relevante gasleidingen is de bestemming Leiding - Gas opgenomen. Het betreft hier een dubbelbestemming. Bouwen is slechts mogelijk op basis van een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning, waarbij getoetst wordt aan het belang van de leiding. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden en werken, geen gebouwen zijnde, is een omgevingsvergunningplicht opgenomen. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad. De leidingbeheerder brengt hierover voorafgaand advies uit aan burgemeester en wethouders.

Artikel 22 Waarde - Archeologie 4, Artikel 23 Waarde - Archeologie 5 en Artikel 24 Waarde - Archeologie 7

De gemeente heeft op 18 december voor het gehele grondgebied een archeologische beleidskaart vastgesteld. Op basis van deze kaart zijn de archeologische bestemmingen opgesteld. Dit heeft geresulteerd in de volgende archeologische bestemmingen:

De archeologische waarden worden beschermd door beperkingen te stellen aan bouwmogelijkheden op basis van de onderliggende bestemmingen. Hoe hoger de te verwachten archeologische waarden, hoe groter de beperkingen. Daarnaast is er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden opgenomen.

4.3.3 Hoofdstuk 3: Algemene regels

In het hoofdstuk algemene regels zijn regels opgenomen die voor het gehele plangebied gelden.

Artikel 25 Anti-dubbeltelregel

Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat bepalingen om te voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot. De redactie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening en overeenkomstig opgenomen.

Artikel 26 Algemene bouwregels

In dit artikel is een regeling opgenomen voor toegelaten bouwwerken met afwijkende maten. Het lid Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, onder het overgangsrecht komen te vallen.

Artikel 27 Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels is een regeling opgenomen voor het gebruik dat als strijdig moet worden gezien.

Artikel 28 Algemene aanduidingsregels

In de algemene aanduidingsregels is opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding ‘Veiligheidszone – lpg' geen beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten mogen worden gebouwd. Tevens mag de afstand van bestaande kwetsbare objecten tot het vulpunt niet worden verkleind.

Ten behoeve van het gasontvangstation (GOS) zijn de wettelijke veiligheidsafstanden voor beperkt kwetsbare objecten (4 meter) en de veiligheidszone voor kwetsbare objecten (hier 15 meter) is weergegeven op de verbeelding.

Gelet op de ligging van het plangebied in de nabijheid van de rijksweg A59 is een vrijwaringszone opgenomen van 50 meter. Deze zone is bedoeld om ruimte te behouden voor toekomstige knelpunten, mogelijkheden te scheppen voor een goede inpassing van de infrastructuur, verminderen en/ of voorkomen van conflicterende functies vanuit milieuoptiek (geluid, externe veiligheid en lokale luchtkwaliteit) en bij te dragen aan de veiligheid.

Artikel 29 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsregels uit de bestemmingen nog een aantal algemene afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken. Bijvoorbeeld een geringe overschrijding van de toegestane bouwhoogte.

Artikel 30 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.

Artikel 31 Overige regels

In de regels van een bestemmingsplan wordt in een (toenemend) aantal gevallen met verwijzing naar een (andere) wettelijke regeling een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard. De van toepassing verklaarde wettelijke regeling geldt zoals deze luidt op het moment van de vaststelling van het plan. Wijziging van de wettelijke regeling na de vaststelling van het bestemmingsplan zou anders zonder Wro-procedure een wijziging van het bestemmingsplan met zich mee kunnen brengen.

4.3.4 Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Artikel 32 Overgangsrecht

In de overgangsregel is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerkingtreden van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of het strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.

Artikel 33 Slotregel

In de 'slotregel' is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan aangehaald worden.

Hoofdstuk 5 Onderzoek

De wettelijke verplichting om een goede ruimtelijke onderbouwing aan het bestemmingsplan ten grondslag te leggen, impliceert onderzoek naar verschillende sectorale aspecten. Aspecten als water, ecologie en verschillende milieuaspecten zijn onlosmakelijk verbonden met het creëren van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de voor dit bestemmingsplan relevante milieuaspecten beschreven.

5.1 Bedrijven en milieuzonering

5.1.1 Beleid

De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur, stof, geluid en gevaar ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit te bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden, zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering.

Regelgeving

Ten behoeve van milieuzonering is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een bedrijvenlijst opgesteld, waarin bedrijven op hun milieueffecten zijn gecategoriseerd. Afhankelijk van de mate waarin de in deze lijst opgenomen bedrijven milieuhinder kunnen veroorzaken (uitgaande van de gemiddelde bedrijfssituatie), kent de lijst aan de bedrijven een categorie toe. Naarmate de milieuhinder toeneemt, loopt de categorie op van 1 tot en met 5, met bijbehorende minimale afstanden tot woongebieden.

In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering (2009)" is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar. Op basis van het aspect met de grootste afstand zijn de bedrijven in de volgende categorieën ingedeeld:

Tabel: richtafstanden volgens 'Bedrijven en milieuzonering 2009'

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Fijnaart-BP40_0008.png"

  • Categorie 1 grootste afstanden 0 en 10 meter;
  • Categorie 2 grootste afstand 30 meter;
  • Categorie 3 grootste afstanden 50 en 100 meter;
  • Categorie 4 grootste afstanden 200 en 300 meter;
  • Categorie 5 grootste afstanden 500, 700 en 1000 meter;
  • Categorie 6 grootste afstanden 300, 1000 en 1500.

De milieucategorie leidt in combinatie met een omgevingstype (rustige woonwijk of gemengd gebied) tot een bijbehorende richtafstand.

5.1.2 Beoordeling

Uitgangspunten milieucategorisering

Gezien de overwegend met woningen ingerichte kern met een aantal voorzieningen en enkele bedrijfslocatie wordt in dit bestemmingsplan uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Op de verbeelding is opgenomen dat voor solitair liggende bedrijven maximaal categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan en voor de bedrijventerreinen maximaal categorie 3.2, dit overeenkomstig het geldende bestemmingsplan.

5.1.3 Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieucategorieën, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de bestaande woningen en worden de bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

5.2 Horeca

5.2.1 Toelaatbaarheid van horeca-activiteiten

Bij de aanwezigheid van horecavoorzieningen is het van belang dat ter plaatse van woningen een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd en dat horecavoorzieningen op een gewenste locatie hun bedrijf kunnen uitoefenen. Zodoende wordt de toelaatbaarheid van horeca-activiteiten via de planregels vastgelegd. Binnen het plangebied zijn de geldende mogelijkheden behouden. In de bestemming Centrum is in aanvulling daarop bij recht horeca categorie 1a toegestaan. Dit betreft 'lichte' horeca zoals een broodjeszaak of cafetaria.

5.2.2 Inventarisatie horecavoorzieningen

De horeca-activiteiten binnen het plangebied zijn geïnventariseerd en gecategoriseerd aan de hand van de begripsbepaling in de planregels (zie bijlage 2 Staat van Horeca-activiteiten). Een nadere toelichting is te vinden in bijlage 7.

5.2.3 Conclusie

Binnen het plangebied komen enkele horeca-activiteiten voor overeenkomstig de geldende regelingen. Deze activiteit veroorzaken geen onaanvaardbare milieuhinder voor het plangebied. Door het vastleggen van de toelaatbare categorieën horeca-activiteiten wordt ook in de toekomst milieuhinder voorkomen.

5.3 Bodem en grondwaterkwaliteit

5.3.1 Beleid

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

5.3.2 Beoordeling

Het voorliggende bestemmingsplan betreft een conserverend plan, hetgeen inhoud dat er geen nieuwe ontwikkelingen ten opzichte van de reeds bestaande planologische mogelijkheden in het plan zijn opgenomen. Derhalve is een bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Indien bij een eventuele ontwikkeling van een locatie grond moet worden afgevoerd, dient hierbij rekening te worden gehouden met de hergebruikmogelijkheden op basis van de kwalificatie volgens het Besluit bodemkwaliteit of de bodemkwaliteitskaart.

5.3.3 Conclusie

Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt en derhalve staat de bodem- en grondwaterkwaliteit het bestemmingsplan niet in de weg. Gelet op het uitgevoerde bodemonderzoek in het kader van de aanleg van de waterberging bij het sportpark is de verwachting dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie (parkeerterrein). Voor het toepassen van de vrijkomende grond is een melding in het kader van het Besluit Bodemkwaliteit noodzakelijk.

5.4 Luchtkwaliteit

5.4.1 Beleid

Het wettelijk kader voor luchtkwaliteit is omschreven in titel 5.2 van de Wet milieubeheer en de algemene maatregelen van bestuur inzake de luchtkwaliteitseisen. In deze wet is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen zoals deze in de Wet luchtkwaliteit waren opgenomen verruimd. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

5.4.2 Beoordeling

Het bestemmingsplan betreft het conserverend bestemmen van de bestaande bebouwing en functie. Hierdoor kan een onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit achterwege blijven.

Omdat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt draagt het plan (vanzelfsprekend) niet bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit en is het niet noodzakelijk een nader onderzoek naar de luchtkwaliteit te verrichten. De ontwikkeling van het parkeerterrein is in dit verband niet te zien als een ontwikkeling met een verkeersaantrekkende werking.

In het licht van een goede ruimtelijke ordening is het verstandig dat de gemeente verder kijkt dan alleen haar juridische verplichtingen op basis van de Wet milieubeheer. Het is zinvol ook de heersende luchtkwaliteit in ogenschouw te nemen uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening. Uit raadpleging van de Atlas Leefomgeving blijkt dat er geen knelpunten aanwezig zijn. Het overgrote deel van het plangebied van ten aanzien van stikstof (NO2) is te classificeren als “redelijk” (20-25 ug/m3). Ten aanzien van fijnstof (PM10) wordt het gehele plangebied geclassificeerd als “redelijk” (20-21 ug/m3).

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Fijnaart-BP40_0009.png"

Stikstofdioxide, grootschalige achtergrondconcentratie (bron: Atlas Leefomgeving, februari 2015)

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Fijnaart-BP40_0010.png"

Fijnstof, grootschalige achtergrondconcentratie (bron: Atlas Leefomgeving, februari 2015 )

5.4.3 Conclusie

Uit de afbeeldingen blijkt dat de huidige concentraties stikstofdioxide en fijnstof voldoen aan de wettelijke niveaus van respectievelijk 40 en 31,3 ìg/m³. Onderhavig plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en draagt derhalve niet bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

5.5 Externe veiligheid

5.5.1 Beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor of water en door buisleidingen.

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In december 2009 is de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) gepubliceerd en vervolgens in 2010 en 2012 herzien. De in 2012 herziene versie geldt op dit moment als uitgangspunt. In deze Circulaire is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, wegen en spoorwegen opgenomen. Op basis van de Circulaire geldt voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Op basis van de Circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als nieuwe situaties. De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Buisleidingen

Sinds 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. Deze AMvB sluit aan bij de risiconormering uit het Bevi. Daarbij worden de toetsings- en bebouwingsafstand vervangen door een afstand voor het plaatsgebonden risico en een afstand voor het invloedsgebied van het groepsrisico. Voor het PR geldt dat er binnen de risicocontour van 10-6 geen kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als een richtwaarde. Voor het GR geldt, indien er objecten binnen het invloedsgebied liggen, een verantwoordingsplicht. In een aantal situaties kan worden volstaan met een beperkte verantwoording van het GR. Het betreft de volgende situatie:

  • het plangebied ligt buiten het gebied behorende bij de afstand waar nog 100% van de aanwezigen kan komen te overlijden of, bij toxische stoffen, het plangebied ligt buiten de grens waarbij het PR 10-8 per jaar is; of
  • het GR kleiner is dan 0,1 maal de oriënterende waarde; of
  • het GR neemt met minder dan 10% toe terwijl de oriënterende waarde niet wordt overschreden.

Bij een beperkte verantwoording kan worden volstaan met het vermelden van:

  • de personendichtheid in het invloedsgebied van de buisleiding en een uitspraak over de verwachte toekomstige personendichtheid in het geval er concrete ontwikkelingen in het invloedsgebied zijn;
  • het GR per kilometer buisleiding en de bijdrage van de ontwikkeling (toegelaten beperkt kwetsbare en kwetsbare objecten) aan de hoogte van het GR;
  • de mogelijkheden tot bestrijding en beperking van rampen;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen in het plangebied.

Ten aanzien van de laatste twee aspecten dient het bevoegd gezag de regionale brandweer in staat te stellen om een advies uit te brengen.

5.5.2 Beoordeling

Transportroutes

Het plangebied ligt ten zuiden van de A59 direct hieraan grenzend. Over deze snelweg vindt structureel transport van gevaarlijke stoffen plaats.

Op basis van de Circulaire Risico Normering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (CRNVGS; 31 juli 2012) en het concept Besluit externe veiligheid transportroutes (Wet basisnet), welke naar verwachting 1 april 2015 van kracht wordt, dient bij nieuwe ontwikkelingen welke zijn gelegen binnen 200 meter van een transportas, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, rekening te worden gehouden met ruimtelijke ontwikkeling. Het plangebied Fijnaart is gelegen op minder dan 200 meter van de snelweg, waardoor in principe voor ruimtelijke ordening hiermee rekening gehouden dient te worden.

Om het Groepsrisico te kunnen berekenen is uitgegaan van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en het concept Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Voor de berekening van het groepsrisico is een plafondwaarde voor brandbare gassen (LPG en propaan) vastgesteld. Op grond hiervan is voor de groepsrisicoberekeningen uitgegaan van 3000 transporten brandbare gassen per jaar, geldend voor het traject van de A59 (traject B14 en B98) van knooppunt Sabina tot aan knooppunt Noordhoek.

Daarnaast is in de circulaire en de toekomstige Wet basisnet aangegeven dat de veiligheidszone (welke overeenkomt met PR 10-6/jr) voor de snelweg A59 ter hoogte van het plangebied 0 m bedraagt. Dat wil zeggen dat geen sprake is van een veiligheidszone. Voor de betreffende trajecten van de A59 is eveneens sprake van plasbrand-aandachtsgebied (PAG), waardoor dit aspect eveneens niet aan de orde is.

Uit de groepsrisicoberekening blijkt dat het groepsrisico (GR) ter hoogte van het plangebied minder 0.01 * de oriënterende waarde (OW) bedraagt. Vanwege het conserverend karakter van het bestemmingsplan is er geen sprake van toename van het GR als gevolg van het plangebied. De hoogte van het groepsrisico als gevolg van de snelweg is in onderstaande figuur weergegeven. De rapportage van de berekening is opgenomen in de bijlage.

Voor deze berekening is de toekomstige ontwikkeling van Fijnaart-West ook al meegenomen in de modellering van de bevolking. Hiervoor zijn conservatieve uitgangspunten genomen. Desondanks ligt de kilometer met het hoogste groepsrisico ter hoogte van Fijnaart. De ontwikkeling van Fijnaart-West heeft hierdoor geen relevante nadelige invloed op de hoogte van het groepsrisico als gevolg van de snelweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Fijnaart-BP40_0011.png"

Groepsrisico F/N-curve A59 traject Knp Sabina – afrit 24 Fijnaart - knp Noordhoek

Uit de berekening blijkt dat het groepsrisico, veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over de snelweg, als van het plangebied minder dan 0.1 x de OW bedraagt. Daarom kan ten aanzien van dit aspect worden volstaan met een beperkte verantwoording groepsrisico.

Wel dient rekening te worden gehouden met de effecten van een mogelijke calamiteit. Dat wil zeggen dat invulling is gegeven aan de zogenaamde beperkte verantwoording groepsrisico waarbij expliciet is gekeken naar de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid binnen het plangebied. Hiervoor wordt kortheidshalve verwezen naar de verantwoording groepsrisico.

Inrichtingen

Voor de risico-inventarisatie is uitgegaan van de navolgende informatiebronnen:

  • Professionele risicokaart provincie Noord-Brabant;
  • Informatie gemeente Moerdijk (RRGS );
  • Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen.

In onderstaande figuur is een deel van de risicokaart weergegeven van de plaats Fijnaart

 

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Fijnaart-BP40_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Fijnaart-BP40_0013.png"

Uitsnede risicokaart

Het plangebied is gelegen binnen de invloedsgebieden van enkele Bevi-inrichtingen. Het betreft naast Shell Nederland BV twee LPG-tankstations waarvan er één is gelegen binnen het plangebied. Shell is gelegen op het Haven- en Industrieterrein Moerdijk waarvan het invloedsgebied reikt tot op een afstand van ca. 10,5 km. Het plangebied Fijnaart is gelegen op een afstand van ca. 6 km en ligt daardoor volledig binnen het invloedsgebied van Shell.

Alleen van het LPG-tankstation Achilles zijn de plaatsgebonden risicocontouren van 10-6 per jaar gelegen binnen het plangebied. In de vergunning van Achilles is de jaardoorzet aan LPG beperkt tot 500 m3 per jaar. Het plaatsgebonden risico voor nieuwe situaties (Wro-besluit dient te worden beschouwd als een nieuwe situatie) is voor het vulpunt 45 meter en voor de tank en afleverzuil 25 meter respectievelijk 15 meter. Binnen het plaatgebonden risico van 10-6 per jaar zijn geen kwetsbare objecten gelegen. Binnen het plaatsgebonden risico van het vulpunt en de tank is een naastgelegen bedrijfsgebouw gelegen. Het betreft hier een beperkt kwetsbaar object. Omdat sprake is van een bestaande situatie wordt dit gezien als gewichtige reden om af te wijken van de richtwaarde. Derhalve wordt geconcludeerd dat aan de grens- en richtwaarden van het bevi wordt voldaan.

De invloedsgebieden van LPG-tankstations als gevolg van de ingeterpte tank en het vulpunt reiken tot 150 meter van de installatieonderdelen en liggen hierdoor gedeeltelijk over het plangebied. De invloedsgebieden van de LPG-tankstations zijn in onderstaande figuur weergegeven evenals de overige risicobronnen (wegen en buisleidingen).

In de onderstaande afbeeldingen is voor de risicovolle bedrijven het groepsrisico inzichtelijk gemaakt. Het groepsrisico is voor inrichtingen gelegen op Industrieterrein Moerdijk berekend aan de hand van het Bevolkingsbestand industrieterrein Moerdijk. Voor Shell Nederland BV is sprake van overschrijding van de OW. Het groepsrisico bedraagt ongeveer 2 x de OW.

Shell Nederland BV

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Fijnaart-BP40_0014.png"

Groepsrisico F/N-curve Shell Nederland BV

LPG Tankstation Achilles

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Fijnaart-BP40_0015.png"

Groepsrisico F/N-curve Achilles

Voor de berekening van het groepsrisico is ervan uitgegaan dat de maatregelen uit het LPG-convenant bestaande uit verbeterde vulslangen en aanlevering van LPG door tankwagens voorzien van hittewerende bekleding.

LPG Tankstation De Fendert

De invloedsgebieden van het LPG-tankstation De Fendert zijn slechts voor een deel gelegen over het plangebied. De invloedsgebieden reiken net tot aan bestaande gebouwen waardoor geen sprake is van aanwezigheid van personen binnen de invloedsgebieden. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van een groepsrisico als gevolg van het LPG-tankstation De Fendert. De beschreven situatie is in onderstaande figuur weergegeven.

Plangebied De Fendert

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Fijnaart-BP40_0016.png"

Inzoom risicokaart LPG tankstation De Fendert

Omdat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van Bevi-inrichtingen, dient er formeel (op grond van het Bevi) gerekend te worden aan het groepsrisico. Dit om de invloed van de ruimtelijke ontwikkeling op het groepsrisico binnen de invloedsgebieden te kunnen bepalen.

Echter omdat sprake is van een conserverend bestemmingsplan, is er geen sprake van toename van het groepsrisico als gevolg van het plangebied en zijn nieuwe risicoberekeningen niet aan de orde.

Omdat het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van Bevi-inrichtingen dient bij een ruimtelijk besluit een verantwoording groepsrisico te worden opgesteld. Hiervoor is separaat een verantwoording groepsrisico opgesteld.

Buisleidingen

Om te bepalen of er in het plangebied of in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van aardgasleidingen gelegen langs de Appelaarseweg en de Molenstraat. Het betreft buisleidingen gelegen deels in en nabij het plangebied. De ligging van de buisleidingen is weergegeven in bovenstaande.

Voor het bestemmingsplan is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd: QRA hogedruk aardgas buisleidingen Fijnaart, d.d. 30 januari 2015. De rapportage van de QRA is opgenomen in de bijlage.

Een overzicht van de risico's van de buisleiding is gegeven in onderstaand overzicht.

Exploitant Buisleiding   aanduiding   stof   PR10-6   Max. GR
t.o.v. OW  
Gasunie   Z-529-01   aardgas   Nee   <0.01  

Tabel : Plaatsgebonden risico en groepsrisico van buisleidingen

De aardgasbuisleiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour PR 10-6 per jaar. Het groepsrisico bedraagt minder dan 0.01 van de oriënterende waarde. Vanwege het conserverende karakter van het bestemmingsplan is geen sprake van toename van het groepsrisico.

Omdat het groepsrisico minder dan 0.1 x de oriënterende waarde bedraagt, kan ten aanzien van dit aspect worden volstaan met een beperkte verantwoording groepsrisico.

5.5.3 Conclusie

Onderhavig plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Derhalve worden geen nadelige gevolgen verwacht voor de externe veiligheid.

5.6 Kabels en leidingen

De (kleinere) nutsvoorzieningen, zoals transformatorhuisjes, kabelkasten, schakelkasten en elektrische gemalen zijn niet afzonderlijk geïnventariseerd en bestemd of algemeen geregeld door het opnemen van nutsvoorzieningen in de bestemmingsomschrijving.

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn nutsvoorzieningen omgevingsvergunningvrij indien zij binnen bepaalde afmetingen vallen (bijlage 2 van het Bor, artikel 2 lid 18). Nutsvoorzieningen groter dan deze afmeting zijn specifiek aangeduid. Binnen het plangebied is een aardgastransportleiding gelegen, zie paragraaf 5.5. Ter bescherming van de leiding is de dubbelbestemming 'Leiding - Gas´ opgenomen.

5.7 Geluid

5.7.1 Beleid

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen, spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting.

5.7.2 Beoordeling

Bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan dient op grond van het bepaalde in de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek plaats te vinden naar de invloed van het wegverkeerslawaai op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Aangezien het onderhavige bestemmingsplan een conserverend plan is (er vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats), is de regeling van afdeling 2 van hoofdstuk VI (nieuwe situaties) Wet geluidhinder niet van toepassing. Lid 3 van artikel 76 Wet geluidhinder bepaalt immers: 'Indien op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is, gelden het eerste en tweede lid niet met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van betreffende weg opgenomen woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen, die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn'.

Een akoestisch onderzoek is derhalve niet nodig.

5.7.3 Conclusie

In het kader van geluidhinder zijn geen nadelige gevolgen te verwachten voor onderhavig plan.

5.8 Water

5.8.1 Beleid

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2010-2015, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie. Het waterschap heeft in een toetsingskader RO "De ruimte blauw geordend" aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid.

Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

5.8.2 Beoordeling

Onderhavig bestemmingsplan is conserverend van aard. Derhalve worden geen nieuwe ontwikkelingen uitgevoerd en is geen sprake van nadelige gevolgen voor de waterhuishoudkundige toestand. Daarnaast neemt het verhard oppervlak niet toe. In paragraaf 3.1 is de waterhuishoudkundige situatie binnen het plangebied beschreven. Alle binnen het plangebied aanwezige waterlichamen zijn in dit bestemmingsplan bestemd als 'Water'.

Wel kan op basis van het bestemmingsplan worden gebouwd overeenkomstig de reeds bestaande bouwmogelijkheden. Bij nieuwbouw dient er rekening mee te worden gehouden dat er geen milieuvervuilende of uitlogende materialen of stoffen worden gebruikt, zoals lood, koper, zink en zacht PVC. Tevens is het belangrijk dat toename van verharding niet leidt tot een versnelde afvoer van het regenwater. De ontwikkeling dient 'hydrologisch neutraal' te zijn en een toename in verhard oppervlak moet worden gecompenseerd.

5.8.3 Conclusie

In het kader van de waterhuishouding zijn er geen nadelige gevolgen te verwachten voor de waterhuishoudkundige toestand. Het bestemmingsplan 'Fijnaart' is conserverend en derhalve neemt het verhard oppervlak niet toe, met uitzondering van de ontwikkeling van het parkeerterrein. Dit moet in relatie worden gezien met waterberging die hier plaatsvindt. Het is in dit gebied dat het waterschap Brabantse Delta een waterberging gaat realiseren voor het stedelijk gebied van Fijnaart. Deze waterberging bestaat uit de verbreding van bestaande A-watergangen en de realisatie van geulen en hoogten. Grotendeels van de tijd staan deze geulen droog. Alleen bij hoog water vervult het gebied een rol als waterbergingsgebied.

Het in het plangebied aanwezige oppervlaktewater wordt in onderhavig plan bestemd als 'Water'.

5.9 Ecologie

5.9.1 Beleid

Soortenbescherming

Het doel van de Flora- en faunawet (1998) is het instandhouden van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Beschermde soorten zijn onder andere bijna alle zoogdieren, vogels, amfibieen en reptielen die van nature in het wild in Nederland voorkomen. De bescherming wordt geregeld op drie manieren.

Ten eerste het verbieden van handelingen die de instandhouding van soorten direct in gevaar kunnen brengen. Ten tweede kunnen kleine objecten (bijv. grot, fort) of terreinen worden aangewezen als beschermd gebied als het gebied van groot belang is voor het voortbestaan van een soort. Ten derde moet voor ingrepen waarbij soorten of objecten die vallen onder de Flora- en faunawet zijn betrokken een ontheffing worden aangevraagd bij de Dienst Regeling. Bevoegd gezag is het ministerie van Economie, Landbouw en Innovatie (EL&I).

In het kader van de Flora- en faunawet is een groot aantal plant- en diersoorten beschermd. Indien als gevolg van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ordening schade aan beschermde soorten wordt toegebracht, is een ontheffing ex art. 75 Flora- en faunawet noodzakelijk. Het is daarbij van belang om te weten tot welke beschermingscategorie de aanwezige soorten behoren. De beschermde soorten zijn ingedeeld in vier categorieen:

  • algemene soorten waarvoor geen ontheffingsplicht geldt wegens een algehele vrijstelling;
  • strikt beschermde soorten waarvoor een ontheffingsplicht geldt voor werkzaamheden die leiden tot verstoring van deze soorten of vernietiging van het leefgebied;
  • overige soorten ('middengroep') waarvoor een vrijstelling geldt indien wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor het onderhavige project is een dergelijke gedragscode niet van toepassing, zodat ook voor deze soorten een ontheffingsplicht geldt.
  • broedende vogels, waarvoor geldt dat deze niet verstoord mogen worden. Hiervoor kan in het algemeen ook geen ontheffing worden verkregen, doordat dit eenvoudig te voorkomen is door de werkzaamheden uit te stellen tot na de broedperiode. Voor een beperkt aantal soorten geldt dat hun nest ook buiten het broedseizoen beschermd is.

Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan of bij een bouwplan waarvoor ontheffing van het bestemmingsplan verleend dient te worden alvorens dit plan uitgevoerd kan worden, dient onderzoek verricht te worden naar het effect van de handeling. Welke soorten (dieren en planten) zijn aanwezig in het gebied. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in algemene soorten, zeldzame soorten en zeer zeldzame cq. bedreigde soorten.

Gebiedsbescherming

De gebiedsbescherming is geïmplementeerd in de Natuurbeschermingsweg 1998 en omvat de Natura 2000-gebieden. In de Natura 2000-gebieden zijn de beschermde natuurmonumenten alsmede de gebieden met de status Vogel- en/of de Habitatrichtlijn-gebied opgenomen. Globaal kan gesteld worden dat de gebiedsbescherming gericht is op de bescherming van de waarden waarvoor een gebied is aangewezen. Deze bescherming is gebiedspecifiek, maar kent wel de zogenaamde externe werking. Dat wil zeggen dat ook handelingen buiten het beschermde gebied niet mogen leiden tot verlies aan kwaliteit in het beschermde gebied.

5.9.2 Beoordeling

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Flora- en faunawet niet aan de orde zijn. Gezien het consoliderende karakter van dit bestemmingsplan, waarin geen ruimtelijke veranderingen worden mogelijk gemaakt waarin een overtreding van de Flora- en faunawet aan de orde zijn, zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of een speciale beschermingszone ingevolge de Vogel- of Habitatrichtlijn. Het plangebied vormt ook geen onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Gezien de relatief grote afstand en het conserverend karakter van het bestemmingsplan, zijn er geen negatieve effecten te verwachten vanuit het plangebied op de nabijgelegen beschermde natuurgebieden.

5.9.3 Conclusie

Het betreft een consoliderend bestemmingsplan waarin geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden. Daarnaast bevinden er zich vanuit de diverse beleidskaders geen natuurgebieden welke planologische bescherming behoeven.

De werkzaamheden die verband houden met het realiseren van de parkeerplaatsen en de plas-draszones leiden niet tot belemmeringen in het kader van de Flora- en Faunawet. Wel dient de broedtijd van algemeen voorkomende vogels gerespecteerd te worden. Eventuele significant negatieve effecten op nabijgelegen beschermde gebieden zijn niet aan de orde.

5.10 Archeologie en cultuurhistorie

5.10.1 Beleid

Het Europese Verdrag van Valletta, ook wel het Verdrag van Malta genoemd, beoogt het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat bijvoorbeeld om grafvelden, gebruiksvoorwerpen en resten van bewoning. Op iedere plaats in de bodem kan dit soort erfgoed zich bevinden. Vaak werden archeologen laat bij de ontwikkeling van plannen betrokken. Hierdoor werd de aanwezigheid van archeologische waarden vaak pas ontdekt als projecten, zoals de aanleg van wegen of stadsvernieuwing, al in volle gang waren. Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw van bijvoorbeeld nieuwe wijken te beperken, is het vanaf 1 januari 2005 verplicht vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden. Op 16 april 1992 werd de verdragstekst door de leden van de Europese ministerraad in Valletta ondertekend.

Daarmee is het verdrag de opvolger van een eerder Europees verdrag uit 1969 waarin vooral de bescherming van archeologische monumenten werd geregeld. Uitgangspunt van het nieuwe verdrag is dat het archeologische erfgoed al voordat het tot monument is verklaard, integrale bescherming nodig heeft en krijgt.

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Om het bodemarchief beter te beschermen en om onzekerheden tijdens de bouw van bijvoorbeeld nieuwe wijken te beperken, is het vanaf 1 januari 2005 verplicht vooraf onderzoek te laten doen naar de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op deze manier kan daar bij de ontwikkeling van de plannen zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden.

De gemeente heeft het cultuurhistorisch beleid, waaronder archeologie, verankerd in de Erfgoedverordening (vastgesteld 18 december 2014).

5.10.2 Beoordeling

Archeologie

Op 18 december 2014 is de archeologische beleidskaart verankerd in de Erfgoedverordening van de gemeente. De archeologische (verwachtings)waarden zijn conform de archeologische beleidskaart voorzien van een dubbelbestemming. Op deze wijze wordt de mogelijke archeologische waarde van deze gebieden met voorliggend bestemmingsplan beschermd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Fijnaart-BP40_0017.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Fijnaart-BP40_0018.png"

Archeologische beleidskaart

Cultuurhistorie

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Fijnaart-BP40_0019.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Fijnaart-BP40_0020.png"

Cultuurhistoriekaart Moerdijk

afbeelding "i_NL.IMRO.1709.Fijnaart-BP40_0021.png"

CHW 2010 (provincie Noord-Brabant)

De provincie koestert haar ruimtelijk erfgoed, zoals landgoederen, heidevelden, oude klooster- en fabriekscomplexen, vestingwerken, monumentale bomen en bodemvondsten. Ze ziet dit erfgoed als belangrijk onderdeel van haar identiteit en wil het een plaats geven in de verdere ontwikkeling van Brabant. Daarom heeft ze haar ruimtelijk erfgoed opgenomen op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De kaartlagen ‘cultuurhistorische vlakken’ en ‘complexen van cultuurhistorisch belang’ zijn ook opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant.

In de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant is een klein gedeelte ter plaatse van de oude melkfabriek aangewezen als complex van cultuurhistorisch belang.

Het plangebied is voor het overige op de cultuurhistorische waardenkaart, aangeduid als cultuurhistorisch landschap (Zuiderwaterlinie bij Willemstad en Klundert).

Binnen het plangebied is de Molenweg, de Voorstraat en een deel van Wilhelminastraat als historische stedenbouw aangewezen. De waardevolle elementen bestaan uit:

  • Voorstraat uit vrijwel volledig aaneengesloten bebouwing die overwegend is opgebouwd uit panden in twee lagen met een schilddak haaks op de weg. Veel van deze panden hebben met lijstgevels een voorname uitstraling. Daarnaast is er een aantal panden die bestaan uit één bouwlaag met kap en panden met kappen evenwijdig aan de straat. Andere voorkomende dakvormen zijn zadeldaken met en zonder wolfseinden en mansardekappen. De straatindeling bestaat uit een brede dubbele rijbaan in het midden met aan weerszijden haaksparkeerstroken onderbroken door enkele bomen en voetpaden.
  • Kerkring uit een deels kleinschaligere bebouwing uit één laag met kap, zowel haaks op als evenwijdig aan de weg en bebouwing uit twee lagen met kap evenwijdig aan de weg. AI deze bebouwing staat aan de buitenzijde van de ring. Binnenin de ring staat de kerk op de voormalige begraafplaats, omringd door een watergang. De ringstructuur is aan de noordoostzijde vanwege het ontbreken van bebouwing (bushalte), te ver teruggelegen bebouwing (woonhuis en bejaardenhuis) slechts marginaal herkenbaar. Het straatprofiel wordt gedomineerd door het groene eiland aan twee zijden omringd door bomen.
  • Wilhelminastraat tot aan de Parelstraat, uit links en rechts van de weg afwisselend aaneengesloten en vrijstaande (voormalig agrarische) bebouwing. De panden bestaan uit één laag en twee lagen met kap. Het straatprofiel bestaat uit een dubbele rijbaan met aan weerszijden een trottoir.

De dijk (Molenstraat/ Kadedijk) met het vooral ten zuiden daarvan gelegen poldergebied heeft een redelijk hoge waarde. De dijkbebouwing staat vooral aan de zuidzijde aan de top van de dijk. De panden staan veelal dicht tegen elkaar en bieden hier en daar de mogelijkheid om tussen de panden door naar het achterliggende open buitengebied te kijken. Op grotere afstand van de kern, in noordwestelijke richting, worden de openingen tussen de panden groter. Vanaf de top van de dijk gezien, bestaan de panden voornamelijk uit één bouwlaag met langskap. Enkele panden staan met de kappen dwars op de dijk.

Ter hoogte van de Valenciennesstraat staat de dijkbebouwing ook aan de noordzijde tegen de top van de dijk. Hier staan ook tot twee lagen opgehoogde panden met plat dak.

De overige bebouwing aan de noordzijde van de dijk ligt aan een benedenstraat, de Beneden Molenstraat en de Beneden Kadedijk. Het betreft bijzondere bebouwing als de RK-kerk en een herenhuis, maar ook nieuwere bebouwing waarin winkels gevestigd zijn (Beneden Molenstraat) en een jaren 50 woonwijk (Beneden Kadedijk).

Verder liggen binnen het plangebied verschillende gebouwen die zijn aangeduid als 'overige bouwwerken' en een aantal rijksmonumenten. Sinds eind 2012 en begin 2013 kent de gemeente ook gemeentelijke monumenten. Binnen het plangebied Fijnaart liggen een tweetal gemeentelijke monumenten:

  • Museum-galerie Van Lien, Fijnaart
  • Voormalige burgemeesterswoning, Voorstraat 16

Monumenten worden reeds beschermd via de Monumentenwet 1988. Om doublures met de Monumentenwet 1988 te voorkomen zijn er geen beschermende regelingen opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.

5.10.3 Conclusie

Archeologie

Voor Fijnaart en de omliggende gebieden geldt hoofdzakelijk beleidsadviesgebied 8. Een archeologische onderzoek zal alleen worden vereist in projecten die MER-plichtig zijn. Gelet op het conserverende karakter is dit niet aan de orde.

Voor delen in het centrum geldt beleidsadviesgebied 4 (dorpskernen) en op enkele plaatsen beleidsadviesgebied 5 (hoge verwachtingswaarde). Deze archeologische (verwachtings)waarden zijn conform de archeologische beleidskaart voorzien van een dubbelbestemming.

De werkzaamheden die verband houden met het realiseren van de parkeerplaatsen en de plas-draszones liggen in een gebied met een lage verwachtingswaarde (beleidsadviesgebied 8). Ee narcheologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

Cultuurhistorie

Gelet op het conserverende karakter worden beschermende regelingen ten aanzien van cultuurhistorie niet noodzakelijk geacht.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het bestemmingsplan kan worden gezien als een consoliderend plan. Om die reden is het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk. Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Inspraak

Gelet op het conserverende karakter is het bestemmingsplan niet ter inzage gelegd.

6.2.2 Vooroverleg

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro, is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:

  • 1. provincie Noord-Brabant;
  • 2. Gasunie
  • 3. Regionale Brandweer;
  • 4. Waterschap Brabantse Delta;
  • 5. Rijkswaterstaat.

De provincie geeft aan dat voor de ontwikkeling van het parkeerterrein aan de Westkreekweg een verantwoording als bedoeld in artikel 3.1 en 3.2 van de Verordening Ruimte 2014 opgenomen moet worden. Dit is verwerkt in paragraaf 3.4.

De Gasunie geeft aan hoe zij graag het in het plangebied gelegen gasontvangstation bestemd zien. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met deze opmerking door opname van een bestemming Bedrijf - Gasontvangstation en bijhorende veiligheidszones.

Het Waterschap geeft aan dat ze graag zien dat in de toelichting wordt beschreven dat het plangebied binnen (de zonering) van een waterking ligt. In paragraaf 4.3.2 onder het kopje Waterstaat - Waterkering is dit beschreven. De Regionale Brandweer heeft in het kader van de verantwoording groepsrisico advies uitgebracht, zie bijlage 3.

Rijkswaterstaat geeft aan dat met het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met een vrijwaringszone van 50 m ten opzichte van de Rijksweg A59. Een beschermende regeling is opgenomen in het bestemmingsplan.

6.3 Handhavingsaspecten

De aandacht voor handhaving neemt de laatste jaren sterk toe. Zowel de hogere overheden als de burgers spreken de gemeente in toenemende mate aan op het handhaven van de eigen regels en de rechter spreekt zich nadrukkelijk uit over de verplichtingen die gemeentebesturen hebben om de eigen regelgeving te handhaven. Het bestemmingsplan vervult een aantal functies op het gebied van handhaving. Een bestemmingsplan is toekomstgericht. Het geeft een beeld van de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen en verwoordt het gemeentelijk beleid ten opzichte van de ontwikkelingen. Eveneens functioneert het bestemmingsplan als toetsingskader voor bouwplannen en andere werkzaamheden. Hierdoor is het bestemmingsplan bindend voor burgers, bedrijven, instanties en overheid. Om ervoor te zorgen dat handhaving van het bestemmingsplan in de praktijk met succes kan worden afgedwongen, dient aan het volgende te worden voldaan:

  • De regels en het kaartmateriaal moeten duidelijk en overzichtelijk zijn;
  • Regels moeten zodanig zijn dat duidelijk is wanneer er sprake is van een overtreding en overtredingen moeten herkenbaar/zichtbaar én controleerbaar zijn;
  • Het plan dient uitvoerbaar te zijn.

De grondslag voor een goed werkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik, bebouwing) van het plangebied bij de opstelling van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan. Onderdeel van dit mutatiesysteem is een goede registratie van verleende omgevingsvergunningen. Bij de opstelling van dit bestemmingsplan heeft een inventarisatie plaatsgevonden van de feitelijke situatie. Daarnaast vindt registratie plaats van verleende omgevingsvergunningen.

Handhaving kan plaatsvinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de bepalingen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden.

Daarnaast wordt onderscheiden de preventieve handhaving. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Hoewel het effect van dergelijke middelen niet goed meetbaar is, wordt aan deze middelen toch zeker betekenis toegekend.

Daarnaast zijn in het bestemmingsplan instrumenten van toezicht opgenomen. Gedoeld wordt op afwijkingsbevoegdheden, de bevoegdheid nadere eisen te stellen en de mogelijkheid omgevingsvergunningen te verlenen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.