Plan: | Molendijk 2 Standdaarbuiten |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1709.BPBGMolendijk2-BP30 |
Initiatiefnemers willen aan de Molendijk 2 in Standdaarbuiten hun bestaande camping uitbreiden aan de rivier De Mark.
De uitbreiding en de activiteiten worden landschappelijk ingepast.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat de gevraagde ontwikkeling niet binnen de bestaande bestemming past. Om de uitbreiding van de camping planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen aan de Molendijk 2 in Standdaarbuiten. De locatie ligt niet ver buiten het dorp in het buitengebied en wordt aan de noord-, en westzijde omgeven door agrarische percelen. Aan de oostkant liggen een aantal woningen. Aan de zuidzijde loopt de Mark. Aan de overkant van de Mark liggen een aantal bedrijven.
De planlocatie is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Standdaarbuiten, sectie I, percelen 224, 227, 360, 405, 407 en 408. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 37.675 m2. In de onderstaande figuur is de ligging van het plangebied weergegeven.
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Buitengebied Moerdijk'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Moerdijk op 1 maart 2018.
In het bestemmingsplan kent het grootste gedeelte van het plangebied de enkelbestemmingen 'Agrarisch' en 'Recreatie - verblijfsrecreatie' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 6' '. Daarnaast heeft het plangebied (deels) de gebiedsaanduidingen 'overige zone - groenblauwe mantel', 'geluidszone - industrie' en 'vrijwaringszone - dijk 1'.
Het deel van het plangebied dat binnen de blauwe lijnen ligt (zie onderstaande afbeelding), kent de enkelbestemming 'recreatie-dagrecreatie'. In dit deel van het plangebied is een jachthaven en een caravanstalling van maximaal 815 m2 toegestaan. Voor het overige is hier geen bebouwing (ook geen bedrijfswoning) toegestaan. Hier gelden dezelfde dubbelbestemming en gebiedsaanduidingen.
Agrarisch
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Recreatie - Dagrecreatie
De voor 'Recreatie - Dagrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Recreatie - Verblijfsrecreatie
De voor 'Recreatie - verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met daarbij behorende:
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie 6.
De voor ‘Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.
Dit betekent dat er voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend er een archeologisch onderzoeksrapport moet worden aangeleverd waarin is aangetoond dat het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden gewaarborgd, of de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad of vernield, of in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Gebiedsaanduiding overige zone - groenblauwe mantel
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' zijn de gronden tevens bestemd voor behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
Gebiedsaanduiding geluidszone - industrie
Binnen de als 'geluidzone - industrie' aangegeven gronden mogen geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige functies worden gebouwd, tenzij een hogere waarde is vastgesteld.
Gebiedsaanduiding vrijwaringszone - dijk 1
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering. Hier mag niet worden gebouwd.
Conclusie
Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Buitengebied Moerdijk'. De uitbreiding van de camping past niet binnen de geldende bestemmingen.
Het bestemmingsplan 'Molendijk 2 Standdaarbuiten' bestaat uit de volgende stukken:
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Moerdijk is één van de grotere gemeenten van Noord Brabant en heeft vele gezichten: grootschalige industrie- en havengebieden, kleinschalige dorpen en charmante vestingstadjes te midden van het open agrarisch gebied ingeklemd tussen het Hollandsch Diep, het Volkerak, De Mark de Dintel en de A16.
Standdaarbuiten is één van de grotere kernen binnen de gemeente en ligt aan de Mark. Deze ligging biedt kansen voor recreatieve ontwikkelingen.
Camping Markdal ligt in het buitengebied van Standdaarbuiten aan de rivier De Mark. In het gebied liggen diverse fietsroutes en de locatie is zeer geschikt voor watersport en visserij. De camping heeft in de huidige vorm 45 staplaatsen, een jachthaven, een mais doolhof, een theeschenkerij en een pluktuin.
Op de camping zijn zowel vaste, seizoens- als trekkersplaatsen aanwezig. Tevens is op het terrein een caravanstalling aanwezig waar met name in de winterperiode kampeermiddelen gestald kunnen worden.
De vraag naar verblijfsrecreatie neemt toe in Nederland. Er is steeds meer vraag naar outdoor verblijfsrecreatie. Om een duurzame continuïteit van de bestaande camping te waarborgen is een uitbreiding van de camping noodzakelijk. Door de uitbreiding kan er beter worden ingespeeld op de wens van de recreant met meer kwaliteit, ruimte en variatie op het recreatiebedrijf. De wens is om de uitbreiding op een natuurlijke wijze in te passen in de omgeving zodat de bestaande groene waarden worden versterkt met een investering in de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden.
In de gewenste situatie wordt de camping uitgebreid met 1,75 hectare. Dit betekent een uitbreiding van maximaal 30 staplaatsen waarvan circa 20 seizoensplaatsen voor chalets/ stacaravans op een chassis met wielen en en 10 passantenplaatsen voor campers, caravans, tenten en vouwwagens. Er worden geen vakantiewoningen gebouwd en dus geen funderingen aangelegd en of graafwerkzaamheden uitgevoerd. In totaal zijn er na de uitbreiding 75 staplaatsen op de camping. Deze uitbreiding wordt gerealiseerd op de plaats waar nu het mais doolhof aanwezig is. Er is binnen het plangebied voldoende ruimte voor de bijbehorende voorzieningen zoals parkeren. Er wordt een aantal nieuwe parkeerplaatsen toegevoegd. Deze komen parallel aan de Molendijk te liggen en zijn bereikbaar via de bestaande oprit op de dijk. Deze oprit wordt nu enkel gebruikt om het land te bewerken. Het is de bedoeling dat hier een elektrische poort komt, die alleen geopend kan worden door campinggasten. Op het nieuwe deel van de camping is geen autoverkeer toegestaan (behoudens in- en uitpakken bij aankomst en vertrek). De paden/ toegangswegen en parkeerplaatsen worden niet/ deels verhard. Er wordt gebruik gemaakt van waterdoorlaatbare materialen zoals grind, houtsnippers en grasbetonstenen. Hierdoor is er op het kampeerterrein zelf meer rust voor de recreanten en de natuur.
De huidige camping bestaat uit een voormalig erf met aansluitend stacaravans die deels gesitueerd zijn buiten de erfbeplanting. De stacaravans zijn omgeven door ongeveer manshoge heggen, waardoor een kenmerkend landschap ontstaat. Met de uitbreiding vergroot de invloed van deze veelal witte stacaravans op het omringende landschap. De kleur en het vrij open landschap vragen om een zorgvuldige inpassing. Dit is te verzorgen door de toepassing van landschappelijke beplantingselementen die in schaal, maat en sortiment een bijdrage leveren aan de landschappelijke kwaliteit en de camping laten opgaan in haar omgeving.
Schets inpassing
Om het plan goed te laten inpassen in de landschappelijke omgeving wordt vooral een zekere robuustheid verwacht. De beplantingsaanleg zal moeten uitstijgen boven het meer tuinachtige karakter van de directe omgeving van de staplaatsen. De volgende voorstellen leveren hieraan een bijdrage:
Daarnaast geldt dat de regio West-Brabant en de provincie Noord-Brabant gezamenlijk afspraken gemaakt hebben met betrekking tot de toepassing van het principe Kwalitetisverbetering van het landschap. In het 'Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap voor de regio West-Brabant' zijn deze afspraken vastgelegd. Kortweg volgt hieruit dat 20% van de waardevermedering van de gronden door de ontwikkeling van een agrarische functie naar een recreatieve functie ingezet dient te worden ten behoeve van het landschap. In paragraaf 3.2 wordt dit nader toegelicht.
Door de initiatiefnemer wordt een investering van ruim €24.000 euro gedaan voor de uitbreiding van de Ecologische Verbindingszone. Daarnaast wordt er een waterlob aangelegd (investering €16.000,-) en wordt er nieuwe boom- en kreekbeplanting geplant ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de camping waar kosten aan verbonden zijn.
De complete landschapsvisie omgeving camping Markdal is als bijlage 1 en 2 bij deze toelichting opgenomen.
Het campingterrein wordt duurzaam ingericht. Er wordt gewerkt met ledverlichting, er komen watermeters en elektrameters per kampeerplaats, er is sprake van afvalscheiding door middel van 5.000 liter ondergrondse containers (minder transporten) en de paden worden half verhard. Voor zowel het bestaande campingterrein als de nog te realiseren uitbreiding zal een ondergrondse rivierwaterleiding worden aangelegd met hydrofoorpompen.Deze zorgt voor de beregening van de beplanting tijdens droge periodes. Er hoeft dan geen drinkwater meer gebruikt te worden. Verder wordt bij de inrichting van het kampeerterrein zo veel mogelijk gebruik gemaakt van duurzame en/of hergebruikte materialen en met chaletbouwers worden er afspraken gemaakt over energiezuinige en duurzame chalets. Op het terrein komen mogelijkheden voor het opladen van elektrische fietsen en -auto's.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.
Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.
Conclusie
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte worden brede doelen beschreven die op Rijksniveau hun doorwerking hebben naar lagere overheden. De voorgestane ontwikkeling betreft een relatief kleinschalige uitbreiding van een recreatieterrein. Het Rijksbeleid doet geen directe uitspraken over Standdaarbuiten of de directe locatie van het plangebied.
De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad. Het plangebied grenst aan het Natuurnetwerk Nederland. Hier wordt in paragraaf 4.1.2 nader ingegaan.
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen, dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
De uitbreiding van een camping kan (op basis van jurisprudentie) worden gezien als een stedelijke ontwikkeling, ondanks dat dit gezien de aard van de functie en de geringe bouwmogelijkheden niet direct in de lijn der verwachting ligt. Om die reden is in het onderstaande ingegaan op de aspecten uit de Ladder Duurzame Verstedelijking.
Motivatie
Trede 1
Uit het Trendrapport toerisme, recreatie en vrije tijd 2019 van het CBS blijkt dat de vraag naar overnachtingen in Nederland nog steeds groeiende is. Voor de provincie Brabant is een licht groei zichtbaar.
Gemiddeld aantal overnachtingen in alle logiesvormen per dag per km2, 2012-2018 (bron: provincie Noord Brabant)
Camping Markdal
In het eerste jaar dat de camping bestond (2015) waren 15 van de 30 seizoensplaatsen bezet. In 2020 zijn alle 30 seizoensplaatsen bezet.
De vraag voor zowel seizoensplaatsen als passantenplaatsen blijft toenemen. De recreatie en het natuurlijk kamperen zit al een tiental jaren in de lift. Camping Markdal is de enige camping in de regio die over open vaarwater beschikt. Dit krijgt door de uitbreiding een extra dimensie. Veel botenliefhebbers, vissers en recreanten boeken mede daarom en om de natuur een plaats op deze camping.
De concurrentie in de kampeersector wordt vooral gevoerd op kwaliteit en veel minder op prijs. De vraag naar kwaliteit binnen de recreatiebranche wordt dus ook steeds groter. Om de kwaliteitsslag te kunnen blijven maken, zodat Camping Markdal mee kan blijven doen in het topsegment in de recreatiebranche is uitbreiding noodzakelijk. De camping ligt aan open vaarwater, zet zich in voor de natuur en heeft duurzaamheid hoog in het vaandel.
Met de uitbreiding van de camping worden er meer bezoekers naar het gebied getrokken wat een positieve doorwerking heeft voor de gehele vrijetijdseconomie in de regio.
De uitbreiding van de camping vindt plaatse op initiatief van de eigenaar.
Er is zowel een kwantitatieve als kwalitatieve vraag naar verblijfsrecreatie.
Trede 2
Kampeerterreinen bevinden zich over het algemeen buiten het bestaande stedelijk gebied, binnen landschappelijk interessante gebieden. De voorgenomen ontwikkeling betreft een uitbreiding van een bestaande camping in het buitengebied nabij de bestaande kern. Het is geen optie om de uitbreiding van Camping Markdal te realiseren binnen bestaand stedelijk gebied doordat er dan geen aansluiting is op het huidige recreatieterrein. Daar komt bij dat een realisatie van een recreatiebedrijf zich niet leent in het stedelijk gebied, maar in het kader van het vrije en groene karakter beter past in het buitengebied. De camping ligt in het buitengebied van Standdaarbuiten. Er is sprake van geringe bouwmogelijkheden. Geconcludeerd kan worden dat het bestaand stedelijk gebied geen mogelijkheden biedt voor de uitbreiding van Camping Markdal.
Conclusie
Nu er zowel kwantitatief als kwalitatief behoefte is aan uitbreiding van de camping en is aangetoond dat dit binnen het bestaand stedelijk gebied niet mogelijk is, is voldaan aan de laddertoets. De Ladder Duurzame Verstedelijking is doorlopen.
De provincie Noord-Brabant geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). De visie geeft een ruimtelijke vertaling van de opgaven en doelen uit de Agenda van Brabant. Daarnaast ondersteunt de structuurvisie het beleid op andere provinciale beleidsterreinen, zoals:
Voorafgaand aan de structuurvisie is geconcludeerd dat het geldende ruimtelijke beleid nog steeds actueel is en daarom ongewijzigd blijft. Voorbeelden daarvan zijn:
In het provinciaal beleid wordt bij de opgave voor wonen en werken het accent sterker verlegd naar de te ontwikkelen kwaliteiten, de inzet op herstructurering en het beheer van het bestaand stedelijk gebied.
De gewenste uitbreiding van de camping wordt gerealiseerd in de groenblauwe mantel. De groenblauwe mantel is nodig voor de bescherming, maar vooral ook de ontwikkeling van natuur- en waterfuncties. Dit geldt zowel voor de aanliggende groenblauwe kerngebieden als het mantelgebied zelf. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de mantel zijn mogelijk, mits ze gunstig zijn voor de natuur- en landschapswaarden en het bodem- en watersysteem. De waarden in de groenblauwe mantel zijn vaak gekoppeld aan het bodem-watersysteem (zoals de aanwezigheid van een kwel), aan landschapselementen (zoals houtwallen en heggen), of aan het voorkomen van bijzondere planten en dieren.
Het beleid richt zich ook op een toename van de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het landschap. Nieuwe ontwikkelingen passen daarom qua aard en schaal bij het ontwikkelingsperspectief voor de groenblauwe mantel en houden rekening met omliggende waarden.
Het plangebied grenst aan het gemengd landelijk gebied. In het landelijk gebied stimuleert de provincie het mengen van functies voor een sterke plattelandseconomie. Hierbij is vooral de ontwikkeling van landbouw van belang, naast andere vormen van bedrijvigheid, natuur, landschap, recreatie en wonen.
Conclusie
Onderhavig initiatief is in lijn met de Structuurvisie van de provincie Noord-Brabant, waarin wordt genoemd dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits ze gunstig zijn voor natuur- en waterfuncties. De gewenste ontwikkeling betreft een uitbreiding van een bestaande voorziening die landschappelijk wordt ingepast (bijlage 1 en 2) en die past binnen de uitgangspunten die de provincie heeft opgesteld voor het landelijk gebied.
In de Verordening ruimte Noord Brabant (interim omgevingsverordening 25-10-2019), verder te noemen Verordening, zijn regels opgenomen waarvan de provincie het belangrijk vindt dat die door iedere gemeente worden toegepast bij ruimtelijke besluiten. Deze verordening vervangt de Verordening ruimte 2014 (zoals vastgesteld in maart 2014). Naast diverse beleidsinhoudelijke veranderingen is toen de opzet van de verordening gewijzigd.
Het plangebied ligt in het landelijk gebied (groenblauwe mantel) zoals aangeduid in de Interim Omgevingsverordening (IOV).
In artikel 3.32 van de IOV is het volgende aangegeven:
Lid 1. Een bestemmingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel:
Voorliggend plan voldoet aan artikel 3.32. De ecologische verbindingszone wordt uitgebreid, er wordt een poel aangelegd die het waterbergend vermogen vergroot en de uitbreiding van de camping wordt landschappelijk ingepast (bijlage 1, 2 en 13, 14 en 15).
De gewenste ontwikkeling past daarnaast in hoofdlijnen binnen de kaders van paragraaf 3.1.2 (Basisprincipes voor een evenwichtige toedeling van functies) en paragraaf 3.6.7 (Ontwikkeling van niet agrarische functies).
De ontwikkeling is zowel qua vraaggerichte ontwikkeling als in ruimtelijk-fysiek opzicht aanvaardbaar is op deze locatie. De ontwikkeling betekent een forse uitbreiding van het terrein, maar er is wel sprake van een redelijke verhouding tussen het bestaande campingterrein en de beoogde ontwikkeling. Dit mede gezien de voorgestelde inrichting van het plangebied waarin veel aandacht is voor water- en polder gerelateerde natuurontwikkeling, landschap en duurzaamheid.
In paragraaf 3.1.2 van de IOV zijn regels opgenomen voor een evenwichtige verdeling van functies in het landschap. Eén van de artikelen in deze paragraaf is artikel 3.9
Artikel 3.9 kwaliteitsverbetering landschap
Lid 1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
Lid 2. Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
Lid 3. Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
Lid 4. Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.
'Regionaal Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West Brabant'
Het doel van het 'Regionaal Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West Brabant' waar in artikel 3.9 naar verwezen wordt is dat de meerwaarde die een ruimtelijke ontwikkeling oplevert deels wordt geïnvesteerd in het landschap.
Voorliggend initiatief is een categorie 3-ontwikkeling:
Ruimtelijke ontwikkelingen welke niet tot categorie 1 of 2 behoren. De kwaliteitsverbetering wordt berekend op basis van de bestemmingswinst.
Bij voorliggend plan wordt er echter voor gekozen om de kwaliteitsverbetering plaats te laten vinden in de vorm van landschappelijke inpassingsmaatregelen (conform een categorie 2 -ontwikkeling).
In het 'Regionaal Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West Brabant' is de volgende tabel opgenomen. Hieruit blijkt dat minimaal 20% van de waardevermeerdering van de grond door initiatiefnemer dient te worden geïnvesteerd in de waardevermeerdering.
Tabel 'Regionaal Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regios West Brabant'.
In voorliggend plan is op basis van kengetallen sprake van een waardevermeerdering van €105.000,-. Initiatiefnemer doet de volgende investeringen in het kader van kwaliteitsverbetering:
Totaal doet initiatiefnemer een investering van meer dan €40.000,- in het kader van kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit is een investering van meer dan 20% van de waardevermeerdering van de gronden. In bijlage 3 is één en ander verder toegelicht en uitgewerkt.
De Structuurvisie Moerdijk 2030 is op 9 juni 2011 vastgesteld door de gemeenteraad van Moerdijk. De visie bestaat uit twee delen, te weten het visiegedeelte en de uitvoeringsparagraaf.
Toerisme is een speerpunt van de gemeente Moerdijk; de gemeente wil de kansen benutten om bezoekers van buiten de gemeentegrenzen aan te trekken. Het versterken van het toerisme is een belangrijke kans om nieuwe werkgelegenheid te creëren en de uitstraling en levendigheid van plaatsen als Klundert, Moerdijk en Standdaarbuiten te vergroten.
Een van de kansen die wordt genoemd is de ligging aan het kleinschalige rivierlandschap langs de Mark/ Dintel, met Standdaarbuiten als recreatief knooppunt.
In de structuurvisie is aangegeven dat men de innige relatie met het water in de periode tot 2030 wil versterken. Het water moet beter beleefbaar worden. Er wordt een onderscheid gemaakt in twee zones; Hollandsch Diep/ Volkerak en Mark/ Dintel. In beide zones is de wens om in te zetten op versterking van de recreatie. Voor de zone langs de Mark/ Dintel is aangegeven dat het om kleinschalige versterking gaat. Door kleinschalige landschappelijke en recreatieve ingrepen kan het water beter beleefbaar worden gemaakt en de recreatieve waarde worden versterkt. Het accent zal liggen op kleinschalige recreatieve ingrepen zoals het aanleggen van wandel- en fietspaden en het ontwikkelen van kleinschalige en extensieve recreatieve attracties zoals bijvoorbeeld (kleine) jachthavens.
Voor de kern Standdaarbuiten is aangegeven dat de ligging aan de Mark kansen biedt voor recreatieve ontwikkelingen.
Conclusie
De uitbreiding van de camping past binnen de uitgangspunten van de structuurvisie Moerdijk 2030 voor Standdaarbuiten.
De gemeente Moerdijk wordt met een aantal ingrijpende ontwikkelingen geconfronteerd, zoals vergrijzing, ontgroening, de globalisering van de toeristisch-recreatieve en agrarische sector, schaalvergroting in de omgeving waarin de gemeente opereert. Deze en andere ontwikkelingen stellen de gemeente op korte en (middel)lange termijn voor grote opgaven.
De uitvoering van de visie en het beleid rondom die opgaven wordt voor de periode van 2009- 2030 op robuuste wijze ingezet. Dit doet de gemeente door in een visie op de (middel) lange termijn - op strategisch niveau- richting te geven aan de ontwikkelingen in de samenleving en aan de eigen positie in de regio.
Landelijke kwaliteiten van de gemeente Moerdijk zijn: de polders, natuur en de waterranden in het noorden, westen en zuiden van de gemeente met daarin de kleinere woonkernen en extensieve recreatie.
Recreatie op en aan het water is mogelijk zowel aan de noord, west als zuidzijde van de gemeente. Watertoerisme wordt gepromoot richting de Mark en Hollands Diep en ook rond de industrieterreinen zijn recreatieve zones aangelegd.
Bij sluiting van agrarische bedrijven is ook de inzet van het vrijkomende terrein voor bijvoorbeeld recreatieve en/of natuurlijke doeleinden een realistische mogelijkheid.
In 2030 is de verwachting dat de bevolkingssamenstelling van de gemeente drastisch is gewijzigd, een groot deel van de inwoners zal dan naar verwachting niet meer deelnemen aan het arbeidsproces. Deze mensen kunnen binnen de gemeente Moerdijk invulling geven aan de vrije tijd en een belangrijk deel van de ontspanningsbehoefte bevredigen. Hiervoor biedt Moerdijk hen voldoende recreatie- en ontspanningsmogelijkheden dicht bij de kernen. Wandelen, fietsen, zowel voor korte als lange afstanden, is mogelijk in lokale netwerken en netwerken die gemeente overstijgend zijn en tevens toeristisch gebruikt worden.
Conclusie
De gewenste ontwikkeling is in lijn met de strategische visie voor Moerdijk. De mogelijkheden om te recreëren aan het water worden versterkt.
Op 14 juli 2016 is de Visie buitengebied vastgesteld door de gemeente Moerdijk, samen met de deelvisies landschapskwaliteitplan en visie bebouwingsconcentraties, die navolgend aan bod komen. Het versterken en behouden van de kwaliteit van het buitengebied staat in de nieuwe visie centraal. De gemeente schakelt met deze visie naar een 'ja, mits' houding ten opzichte van nieuwe initiatieven. Binnen het 'dynamische afwegingskader' worden kansen geboden voor initiatiefnemers om te ontwikkelen en een bijdrage te leveren aan de kwaliteiten van het landschap.
Het buitengebied van Moerdijk kan gekarakteriseerd worden als een gemengd landelijk gebied met een agrarisch productielandschap met veel burgerwoningen en overige en agrarisch-aanverwante bedrijven verspreid in het buitengebied. De toeristisch-recreatieve functionaliteiten van het buitengebied dragen ook bij aan het gemengde landschap. Op basis van deze karakteristiek wil de visie ruimte bieden aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zodanig dat het buitengebied van Moerdijk een gebied blijft waar het goed wonen en werken is, en waar het steeds aantrekkelijker wordt om te recreëren. Behoud en versterking van de aanwezige landschappelijke, cultuurhistorische en natuurkwaliteiten staat daarbij voorop. De aantrekkelijkheid van het landschap ligt in de karakteristieke opbouw van klein- en grootschalige polders met dijken, een typische zeekleipolder. Grootschalige openheid, rust en ruimte zijn hierin belangrijke kernkwaliteiten.
Het plangebied ligt in de groenblauwe zone. Dit betreft een bufferzone rondom belangrijke natuurgebieden. Dit betreft deels natuurgebieden en deels agrarische gronden waar sprake is van verweving van de agrarische functie met natuurwaarden (met name uiterwaarden), die door de provincie zijn aangewezen als Groenblauwe mantel. Daarnaast geldt voor de gronden langs de Mark en Dintel dat deze tevens vanuit het provinciaal beleid zijn aangewezen als zoekgebied voor waterberging. In deze zone is de versterking van de waarden op het gebied van ecologie en water primair. Verstening moet hier worden tegengegaan. Agrarisch grondgebruik blijft gewoon mogelijk, rekening houdend met de kwaliteiten op het gebied van water en natuur. Hier liggen bijvoorbeeld kansen voor groene en blauwe diensten (onder andere agrarisch natuurbeheer), die kunnen bijdragen aan de verweving van landbouw en natuur. Daarnaast zijn extensieve vormen van recreatie toegestaan.
Het gemeentelijk beleid is gericht op het bevorderen van het toeristische en dagrecreatieve (mede)gebruik van het buitengebied, in vorm van wandelen, fietsen, skaten en dergelijke. Het versterken van de toeristische mogelijkheden en de recreatieve routestructuren vormt een uitgangspunt van beleid. Aan de randen van het plangebied wordt ingezet op de versterking van de relatie met en de beleving van het water.
Een recreatief aantrekkelijk buitengebied is niet alleen uitnodigend voor de inwoners van de gemeente, maar kan bezoekers van buitenaf (zoals bezoekers van Willemstad, waterrecreanten op de Mark en Dintel en werknemers van het industrieterrein) ook uitnodigen om hun verblijf binnen de gemeentegrenzen te verlengen.
De nu vaak smalle dijkwegen vormen een duidelijke recreatieve en landschappelijke meerwaarde. Schaalvergroting in de landbouw leidt echter vaak tot groter en zwaarder transportverkeer. Dit vormt een bedreiging voor de toeristische waarde van het buitengebied. Voor dit spanningsveld moet een oplossing worden gezocht.
Een uitbreiding van de bestaande kampeerterreinen in combinatie met landschapsontwikkeling kan een positieve impuls geven voor zover de omliggende functies en met name de agrarische bedrijven daardoor niet worden belemmerd.
Voorliggend plan betreft een bestaande camping die wil uitbreiden. De uitbreiding wordt landschappelijk ingepast. Dit past binnen de visie. In het onderstaande wordt aanvullend nog specifiek ingegaan op het dynamisch afwegingskader zoals opgenomen in de visie.
Binnen het dynamisch afwegingskader worden een vijftal afwegingsprincipes gehanteerd;
In hoofdstuk 5 van de visie Buitengebied is een zonering opgenomen ten aanzien van vormen van gebruik die prioritair zijn in de aangewezen gebieden. Dit betekent niet dat andere functies daar taboe zijn, maar wel dat zij de prioritaire functies niet mogen belemmeren. De projectlocatie van onderhavig initiatief ligt volgens deze zonering in de groenblauwe zone. Hier is de versterking van waarden op het gebied van ecologie en water primair. Eveneens wordt benoemd dat extensieve vormen van recreatie hier zijn toegestaan. Met onderhavig initiatief wordt naast het uitbreiden van het campingterrein eveneens natuur gerealiseerd. Dit sluit aan op kernwaarden van de groenblauwe zone zoals aangeduid in de visie Buitengebied.
Een belangrijk ordeningsprincipe voor de kwaliteit en beleving van onze leefomgeving is het onderscheid tussen dynamiek, luwte en rust. Hoge dynamiek in en aan de randen van de meer 'stedelijke' dorpsgebieden, luwte in het open landelijk gebied en absolute rust in de natuur. Graadmeter voor deze afweging is de aard en intensiteit van het gebruik en de daarmee samenhangende aantrekkende werking op personen en verkeer. Camping Markdal is gelegen aan de Molendijk, welke in de visie buitengebied wordt gecategoriseerd als een erftoegangsweg I. De erftoegangswegen type 1 hebben een ontsluitende functie richting de gebiedsontsluitingswegen en op deze wegen is enige toename van het verkeer nog goed te verwerken, aldus de visie Buitengebied. De uitbreiding van camping Markdal zal voorzien in een lichte toename van het verkeer op de Molendijk. De verwachting is dat deze toename goed te verwerken zal zijn. In paragraaf 4.6.2 wordt hier nader op ingegaan.
De Visie buitengebied biedt ruimte om op innovatieve wijze ook de traditioneel meer 'stedelijke' functies als wonen, werken, voorzieningen, bij te laten dragen aan de kwaliteit en leefbaarheid van het buitengebied. Er gelden daarbij geen taboes, maar de afweging dient wel gebaseerd te zijn op een integrale benadering van stad/dorp en buitengebied, waarbij gewaakt moet worden voor de uitholling van de kwaliteit van de kernen ten gunste van de ontwikkelingsruimte in het buitengebied. Nieuwe functies moeten niet concurreren met functies die normaal in de kernen thuishoren. Ruimtelijke ontwikkelingen worden alleen toegestaan als deze een bijdrage leveren aan de kwaliteit en sociaaleconomische ontwikkeling van het buitengebied of gebruik maken van de kwaliteiten van het buitengebied. Onderhavig initiatief betreft de uitbreiding van een bestaande camping en zal geen negatieve invloed hebben op het voorzieningenniveau van de omliggende kernen. Onderhavig initiatief is een toevoeging op sociaal-economisch vlak in het buitengebied en heeft geen negatieve invloed op andere campings in de omgeving.
Uitgangspunt is dat ontwikkelingen bijdragen aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied. Waar het landschap op zich geen vormen van gebruik uitsluit, geldt dit wel voor de wijze waarop het gebruik zich ruimtelijk manifesteert. Anders gezegd het landschap stelt eisen aan de vormgeving van de gewenste functie. Dat geldt enerzijds voor de bebouwing en anderzijds voor de wijze waarop deze landschappelijk wordt ingepast, dan wel een bijdrage levert aan de kwaliteit en de beleving van het landschap in bredere zin. Voorliggend initiatief voorziet in een bijdrage aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied. Dit gebeurt door zorgvuldige inpassing van het initiatief in het landschap. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de plaatselijke kernkwaliteiten van het landschap.
Per initiatief moet nader onderzocht worden welke gevolgen de ontwikkeling heeft op de leefomgeving in brede zin. Hiermee wordt bedoeld dat onderzoek moet plaatsvinden op milieuaspecten zoals externe veiligheid, geluid, bodemkwaliteit, ecologie en archeologie, waterkwaliteit en –kwantiteit en de waterveiligheid. Bij intensieve veehouderij vormt ook het aspect gezondheid voor omwonenden een belangrijk afwegingsaspect. Het parkeren dient altijd op eigen erf te worden opgelost. Maar er wordt ook mee bedoeld onderzoek naar de wijze waarop de ontwikkeling bij de buren wordt ervaren. Er moet verslag gedaan worden van de wijze waarop de dialoog met de omgeving heeft plaatsgevonden en op welke wijze de inbreng van de omgeving is betrokken bij de uitwerking van de plannen.
In hoofdstuk 4 van voorliggend plan wordt uitgebreid ingegaan op de omgevingsaspecten en in paragraaf 6.2 is de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de Visie buitengebied.
Het gewenste plangebied ligt in het landschapskwaliteitplan in het deelgebied ´jonge polders van de Mark en de Verlamde Vaart´.
Kenmerken van dit gebied zijn:
Voor ontwikkelingen in dit gebied gelden een aantal richtlijnen. Men wil de dijkstructuren versterken door behoud en nieuwe aanplant van lanen, de beleefbaarheid van de watergangen in combinatie met natuurontwikkeling versterken, recreatieve dooradering en het versterken van de erfbeplanting en landschappelijke inpassing van woningen en bedrijfsbebouwing.
Ontwikkeling van de percelen is in de breedte mogelijk.
De gewenste uitbreiding van de camping wordt landschappelijk ingepast (bijlage 1). De ontwikkelingen vinden in de breedte plaats en passen binnen het landschapskwaliteitsplan. De realisatie van natuur is een toevoeging.
Op 14 juli 2016 is door de gemeente Moerdijk de Visie bebouwingsconcentraties vastgesteld. De provincie Noord-Brabant geeft ruimte voor het toevoegen van nieuwe bebouwing (met name woningen) in zogenaamde bebouwingsconcentraties. Dit zijn gebieden waar sprake is van geclusterde bebouwing of bebouwingslinten. Door het toevoegen van bebouwing kunnen de kwaliteiten van deze bebouwingsconcentraties worden versterkt. In deze visie wordt beschreven welke gebieden als bebouwingsconcentratie kunnen worden aangewezen en waar de gemeente ontwikkelingen acceptabel vindt in dergelijke bebouwingsconcentraties.
Het plangebied ligt niet in een bebouwingsconcentratie.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling betreft de uitbreiding van een bestaande camping. Er vindt geen uitbreiding van bebouwing plaats. De locatie ligt niet in een bebouwingsconcentratie.
Op basis van de Strategische Visie Moerdijk 2030 en de Structuurvisie is een drietal paraplunota's opgesteld, die bedoeld zijn als kapstok voor onderliggend beleid. Deze paraplunota's gaan in op maatschappij, economisch klimaat en leefomgeving en worden navolgend besproken.
Maatschappij
De pijler ‘Maatschappij’ richt zich op mensen en de omgeving waarin zij met elkaar samenleven. De manier waarop mensen met elkaar samenleven wordt beïnvloedt door de omgeving en andersom. ‘Maatschappij’ heeft betrekking op het sociale gezicht van de gemeente, waar ondersteuning en voorzieningen dichtbij zijn en de menselijke maat geldt, zoals verwoord in de Strategische Visie. In de nota wordt ingegaan op vijf thema´s: wonen, gezondheid, woonomgeving, sociale structuur en ondersteuning. Deze nota gaat niet specifiek in op recreatie en toerisme.
Economisch klimaat
Deze nota richt zich op vier thema's: 'de economische basis op orde', 'levendige kernen', 'toeristische bestemming Moerdijk', en 'hoogwaardig logistiek- en industrieel knooppunt Moerdijk'. Het doel is voldoende passende ruimte om te ondernemen.
Moerdijk is een mooie bestemming voor toeristen. Vestingstadjes en dorpen in een groen polderlandschap, omgeven door wijds water maken Moerdijk interessant voor allerlei bezoekers. Het uitgestrekte groene landschap biedt fietsers en wandelaars mooie vergezichten. Vestingstad Willemstad is met de sfeervolle gebouwen en pittoreske straatjes een waar pareltje. Met de forten (waaronder fort Sabina Henrica, fort de Hel en fort Bovensluis) is ze onderdeel van de historische Stelling van Willemstad. Het vele water biedt de watersportliefhebbers volop mogelijkheden. De gemeente wil samen met verschillende partners binnen en buiten de gemeente het aanbod van toeristische en recreatieve mogelijkheden versterken. De oevers van het water kunnen geschikt worden gemaakt voor recreatie en voor aanmeermogelijkheden voor bootjes. Men wil er voor zorgen dat er volop gewandeld en gefietst kan worden van de ene naar de andere toeristische parel, via het uitgebreide fiets- en wandelpadennetwerk.
Speerpunten:
Leefomgeving
De Paraplunota Leefomgeving richt zich op de fysieke leefomgeving en onderscheidt daarin de elementen ondergrond, water, lucht, grondstoffen, natuur en de samenhang daartussen. Verder gaat het in deze nota over de inrichting en het beheer van de openbare ruimte en het effectief ruimtegebruik, waarvoor de basis is gelegd in de Structuurvisie Moerdijk 2030.
In de nota zijn de volgende vier speerpunten benoemd voor de uitvoeringsstrategie:
Conclusie
Met name de paraplunota Economisch klimaat is van toepassing op onderhavig initiatief. De gewenste ontwikkeling past hierbinnen en bij de doelstellingen van de gemeente om aandacht te hebben voor recreatie en toerisme en de relatie met het water. De onderwerpen uit de paraplunota Leefomgeving spelen bij vrijwel alle nieuwe ontwikkelingen een rol. Bij de uitwerking van de plannen wordt daar waar van toepassing rekening gehouden met de uitgangs- en speerpunten van deze nota.
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
Er is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd. In het onderstaane worden de resultaten van deze quickscan weergegeven. Het complete rapport is bijgevoegd.
De locatie ligt niet in een Natura 2000 gebied. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op 7,7 kilometer afstand. De gewenste ontwikkeling heeft hier geen effect op.
Het plangebied grenst direct aan het Natuurnetwerk Brabant (NNB) rivier De Mark.
Het NNB-gebied grenzend aan het plangebied betreft het beheertype N03.01: “ Beek en bron" en bestaat in de huidige situatie uit het open water van de Mark. Het terrein is met name van belang voor kleine grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, vissen, amfibieën en broedvogels. Rondom het plangebied zijn geen nesten aangetroffen die door verstoringsgevoelige vogelsoorten zoals roofvogels en uilen gebruik kunnen worden. Gelet op de huidige situatie heeft het direct rondom het plangebied gelegen NNB-gebied voor de soortgroepen vissen een grote waarde als migratieroute. Voor de kwalificerende soortgroepen libellen en planten heeft het gebied een matige waarde. Het NNB ligt aan de monding van de beek en mist het typische habitat voor voor onder andere kwalificerende fonteinkruiden, kroossoorten en soorten waterweegbree. Het NNB zal met voortzetting van de huidigesituatie de kwalificerende natuurwaarden niet bereiken.
Met inbegrip van bovenstaande, gelet op de huidige situatie, de aanwezige natuurwaarden en de ecologische potenties voor het gebied afgezet tegenover de geplande ontwikkelingen en toekomstig gebruik, treden er geen significante negatieve effecten op de wezenlijke waarden, kenmerken en natuurwaarden van het omringende NNB op.
Op 6 maart 2019 heeft er verkennend veldonderzoek plaatsgevonden. Het complete plangebied is onderzocht en daarnaast is de Nationale Databank flora en Fauna geraadpleegd.
Vogels met jaarrond beschermde nesten
Het plangebied is ongeschikt voor vogels met jaarrond beschermde nesten. Grenzend aan het plangebied zijn op circa 10 meter afstand chalets aanwezig waar potentieel vaste rust- en verblijfplaatsen van huismus aanwezig kunnen zijn. Negatieve effecten zijn op basis van de werkzaamheden op voorhand uitgesloten, omdat de werkzaamheden een uitbreiding van de bestaande camping betreffen in westelijke richting. Eventueel aanwezige vaste rust- en verblijfplaatsen van huismus of functioneel leefgebied wordt niet aangetast of verstoord. Aanvullend onderzoek en het aanvragen van een ontheffing op basis de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Vogels met niet jaarrond beschermde nesten
Vogels met niet jaarrond beschermde nesten zijn vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan en die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Deze vogels zijn buiten het broedseizoen niet beschermd. Categorie 5-soorten zijn wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. Vogels met niet jaarrond beschermde nesten worden niet verwacht in of in de directe omgeving van het plangebied. Aanvullend onderzoek is niet nodig.
Algemene vogels
Het plangebied en directe omgeving is potentieel geschikt als voortplantingsplaats voor algemene vogels. Nesten van algemene vogels vallen alleen tijdens het broedseizoen onder de bescherming van de wet. Tijdelijke schadelijke effecten door uitvoering van de werkzaamheden op bezette nesten van algemene vogels zijn onder andere te voorkomen (in gebruik zijnde vogelnesten mogen in principe nooit worden verstoord) door onder andere buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 15 maart – 15 augustus). Werken binnen het broedseizoen is enkel mogelijk indien het plangebied regelmatig wordt gecontroleerd op bezette nesten van vogels en deze afwezig zijn. De werkzaamheden dienen dan uitgevoerd te worden op aanwijzing van een ecologisch deskundige.
Soorten habitatrichtlijn
De aangrenzende rivier de Mark is geschikt als essentiële vliegroute voor met name watervleermuis en meervleermuis. De directe opening van circa 10 meter breed die in de oever wordt gemaakt heeft geen effect op een eventueel aanwezige vliegroute. Het overig deel van de oever aan het plangebied blijft onaangetast. De plaatsing van chalets staat gepland op een minimale afstand van 20 meter tot de oever. Verlichting zal enkel aanwezig zijn in de vorm van lage verlichting (maximaal 1 meter hoogte) met gedimd licht. Directe beschijning op de oever of het water van de Mark zal niet aanwezig zijn. Negatieve effecten zijn uitgesloten, aanvullend onderzoek is niet nodig. Het aanvragen van een ontheffing op de Wet natuurbescherming is niet nodig.
Nationaal beschermde soorten
Het plangebied is potentieel geschikt als functioneel leefgebied voor bunzing, wezel, steenmarter en hermelijn. De werkzaamheden hebben geen effect op de functionaliteit van het gebied voor deze soorten. Het maken van de open doorgang naar de Mark zorgt niet voor het onderbreken van een migratieroute of foerageerroute, beide soorten kunnen dit makkelijk over steken. Daarnaast betreft de toekomstige inrichting een watergang met sterk begroeide oevers waardoor geen sprake is van een barrière door niet natuurlijke elementen. De inrichting van het campingterrein met voorzieningen in de vorm van chalets of stacaravans vindt plaats op een minimale afstand van 20 meter tot de rietoever. In de huidige situatie zijn op de huidige camping op kleinere afstand voorzieningen aanwezig waardoor van significante verstoring geen sprake is.
Het plangebied is ongeschikt voor andere soorten waarvoor in Noord-Brabant geen vrijstelling geldt, geschikt habitat ontbreekt. Incidenteel passerende exemplaren van Nationaal beschermde soorten waarvoor in de provincie Noord-Brabant een vrijstelling geldt als egel, (spits)muizen en gewone pad zijn niet uitgesloten. Aanvullend onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Wel geldt te allen tijde de zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijk effect zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Te denken valt aan het verplaatsen van dieren naar veilige locaties buiten het werkgebied indien zij onverhoopt toch aangetroffen worden tijdens de werkzaamheden.
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.
De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Voorliggend initiatief voorziet in een uitbreiding van een camping. Percelen met een agrarische bestemming krijgen een natuur- of een recreatieve bestemming. Er dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit in overeenstemming is met de nieuwe (gevoelige) functie.
Uit de resultaten van het verkennend onderzoek blijkt het volgende:
De aangetoonde lichte verontreinigingen in het grondwater zijn niet verontrustend en geven geen aanleiding tot nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische bodemkwaliteit is afdoende bekend.
Uit het uitgevoerde bodemonderzoek blijkt dat de grond schoon is, zowel ter plaatse van de voormalige loop van De Mark als ter plaatse van het overige terrein. Uit het onderzoek blijkt dat alleen in het grondwater (van nature) licht verhoogde gehalten aan barium zijn aangetroffen. De resultaten geven geen belemmering voor de functiewijziging en de grond- en bouwwerkzaamheden.
De milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen planwijziging.
De milieuhygiënische bodemkwaliteit speelt een rol bij grondverzet. Voor de grond geldt dat dit mag worden hergebruikt op het perceel. Indien de grond verplaatst wordt naar een locatie elders, moet dit worden gemeld bij het Meldpunt bodemkwaliteit (https://meldpuntbodemkwaliteit.agentschapnl.nl) en gelden samenstellingseisen met betrekking tot verschillende mogelijkheden voor hergebruik conform het Besluit bodemkwaliteit en de regionale Nota Bodembeheer. Wanneer verplaatsing van de grond niet mogelijk is, wordt aanbevolen de grond af te voeren naar een grondbank of een erkend verwerker (eventueel) op basis van een indicatieve kwaliteitsbepaling van de grond.
Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief.
De loop van de rivier “de Mark” op de onderzoekslocatie is eind jaren zestig verlegd. Daarnaast is de locatie minimaal 2 meter opgehoogd. Hiervan wordt nu weer een gedeelte van het opgehoogde terrein glooiend tot 2,25 meter verlaagd. Dit betekent dat het terrein zal aflopen tot maximaal 0,25 meter en dit is conform het aangegeven ontgravingsprofiel in de historische ondergrond. Er is onderzoek gedaan naar niet-gesprongen explosieven
Uit het onderzoek, uitgevoerd door Bombs Aways, blijkt dat er geen artillerie-inslagen hebben plaatsgevonden in het plangebied. Ook blijkt uit dit onderzoek dat er geen blindgangers op dit terrein zijn gesignaleerd.
Op grond van het voorgaande is verdere opsporing en een opsporingsplan niet noodzakelijk (bijlage 6 en 7). Als tijdens het graven toch een explosief gevonden wordt, moet de gebruikelijk procedure van vinden, aangifte en opruimen gevolgd worden. Dat houdt in dat een melding bij de gemeente gedaan moet worden als een explosief gevonden wordt. Aan de hand van de vondst wordt dan bepaald wat de verdere procedure is.
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In het Bro is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.
Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het plangebied staan geen gebouwen met een aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol.
Molendijk 7 is een rijksmonument. Dit monument ligt ten noordoosten van het plangebied. De uitbreiding van de camping heeft hier geen invloed op.
Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Voorts zijn op basis van deze wet mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
De gronden ter plaatse van de gewenste ontwikkeling zijn volgens het bestemmingsplan 'Buitengebied' verwachtingsgebied voor archeologische vondsten (waarde - archeologie 6). Gronden met deze bestemming zijn mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.
Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, moet door de aanvrager een archeologisch onderzoeksrapport worden overlegd waarin is aangetoond dat:
Hiervoor geldt een vrijstelling wanneer de bodem niet dieper dan 50 centimeter geroerd wordt en het oppervlak kleiner is dan 250m2. Dit geldt niet voor het verrichten van werkzaamheden zoals het aanleggen van beplanting, het verwijderen of planten van bomen of aanbrengen van diepwortelende beplanting.
De poel die in het plangebied wordt gerealiseerd wordt naar verwachting 1,5 meter diep. Dit is het enige deel van het plangebied waar de grond geroerd zal worden. De grond die hierbij vrij komt, wordt gebruikt voor het ophogen van de grond onder de te realiseren stacaravans en chalets. De grond die overblijft moet worden afgevoerd.
Er is in december 2019 een archeologisch bureau onderzoek, inventariserend veldonderzoek en verkennend boor onderzoek uitgevoerd door Synthegra B.V.(bijlage 8).
Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt voor de voorgenomen herinrichting van het plangebied zoals omschreven in het bestemmingsplan/ de vergunningsaanvraag geen nader archeologisch onderzoek geadviseerd. Echter voor eventuele toekomstige onderzoeken die reiken tot in het pakket pleistoceen dekzand (pakket 4) of die dat pakket benaderen, geldt wel een advies voor een vervolgonderzoek.
De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Als er tijdens de werkzaamheden een (mogelijke) archeologische vondst wordt gedaan dan geldt de wettelijke meldingsplicht, zoals omschreven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet bij de minister. Uit praktisch oogpunt kan een dergelijke toevalsvondst bij de gemeente worden gemeld.
Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts blijkt uit het uitgevoerde archeologisch onderzoek dat de gronden kunnen worden vrij gegeven. Er zijn dan geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.
Wet milieubeheer
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.
Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk.
NIBMtool ten behoeve uitbreiding Camping Markdal
Grenswaarden en advieswaarden NO2, PM10 en PM2,5
Vanuit de wet milieubeheer gelden de volgende grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5):
NO2 | PM10 | PM2,5 | |
Grenswaarde jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 20 µg/m3 (vanaf 2020) |
Wettelijke grenswaarden Wm
Met de NSL-monitoringstool zijn langs de belangrijkste wegen de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 bepaald. In de navolgende uitsnede van de kaart zijn de gemiddelde concentraties van het peiljaar 2017 weergegeven. Hieruit blijkt dat de NO2 concentratie het jaargemiddelde van 40 µg/m3 niet overschrijd, dat de PM10 concentratie het jaargemiddelde van 40 µg/m3 niet overschrijd en dat de PM2,5 concentratie het jaargemiddelde van 25 µg/m3 ook niet overschrijd. Deze meetpunten zijn ter plekke van de snelweg, waardoor aangenomen kan worden dat in het plangebied de jaargemiddelde concentraties wellicht nog lager zijn. Er wordt dan ook ruim voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen ter plekke van de uitbreiding van de camping.
Overzicht concentraties NO2, PM10 en PM2,5 (bron: NSL-monitoringstool)
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project en er wordt ter plekke van de nieuwe woningen ruim voldaan aan de luchtkwaliteitseisen. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
De gemeente Moerdijk heeft een parkeernota. Deze is vastgesteld in augustus 2015. In deze nota wordt uitgegaan van de parkeerkencijfers van het CROW.
De stedelijkheidsgraad van een gebied zegt iets over de bebouwingsdichtheid en de aanwezigheid van voorzieningen in de nabijheid. Naar mate de stedelijkheid toeneemt zijn de afstanden tot voorzieningen kleiner en kunnen meer functies lopend, met de fiets of met het openbaar vervoer goed bereikt worden. Hierdoor daalt in het algemeen het autobezit en daarmee de vraag naar parkeerruimte. Standdaarbuiten is aangemerkt als niet stedelijk.
De gemeente Moerdijk kiest ervoor om twee gebieden te onderscheiden; Zevenbergen en overig gebied. Dit sluit aan bij de stedelijkheidsgraad van de verschillende kernen. In overige gebied wordt geen onderscheid gemaakt naar binnen of buiten de bebouwde kom. Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom. Buiten de bebouwde kom dient de parkeervraag geheel op eigen terrein te worden opgelost.
CROW maakt onderscheid in vier stedelijke zones: centrum, schil centrum, rest bebouwde kom en buitengebied. Gegeven het landelijke karakter van de kernen is ervoor gekozen om geen zones te onderscheiden. De parkeernormen van Moerdijk zijn gebaseerd op de CROW-parkeerkencijfers uit de stedelijke zone rest bebouwde kom.
In de parkeernota zijn alleen voor de veel voorkomende en voor Moerdijk specifieke functies zijn parkeernormen geformuleerd. Voor de overige functies worden de gemiddelde CROW-parkeerkencijfers als uitgangspunt gehanteerd. In onderstaande tabel staan de parkeernormen voor een camping.
Parkeernormen gemeente Moerdijk voor overige voorzieningen (bron: gemeente Moerdijk)
Er wordt uitgegaan van een parkeernorm van 1,2 parkeerplaats per standplaats. Er worden in totaal tussen de 20 en 30 nieuwe standplaatsen gerealiseerd. Dat betekent dat er voor de uitbreiding van de camping minimaal 24 en maximaal 36 nieuwe parkeerplaatsen moeten worden aangelegd.
Er worden in totaal 36 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd. Naast de nieuw te realiseren parkeerplaatsen blijven de bestaande parkeerplaatsen behouden. Er wordt voldaan aan de parkeernorm.
Plattegrond uitbreiding camping met hierop aangeduid de ligging van de nieuwe parkeerplaatsen (bron: initiatiefnemer)
Het plangebied wordt ontsloten via de Molendijk. Dit is een 60 km/u weg die het plangebied via een rotonde op de Markweg ontsluit met de kern Standdaarbuiten. De andere kant op komt de Molendijk (later Markdijk) uit in Zevenbergen. In de Visie buitengebied Moerdijk is de Molendijk bestempeld als een erftoegangsweg I. De erftoegangswegen type 1 hebben een ontsluitende functie richting de gebiedsontsluitingswegen en op deze wegen is enige toename van het verkeer nog goed te verwerken, aldus de visie Buitengebied.
De verkeersgeneratie kan berekend worden aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018. In de huidige situatie heeft het perceel waar de uitbreiding plaatsvindt een agrarische bestemming. Het CROW heeft hier geen kengetallen voor opgenomen.
Voor de uitbreiding van de camping is de verwachte verkeersgeneratie 0,4 mvt/etmaal per standplaats (rest bebouwde kom, niet stedelijk gebied). Dat betekent een toename van minimaal 8 en maximaal 12 mvt/etmaal.
De verkeersgeneratie neemt met onderhavig initiatief naar verwachting toe met maximaal 12 mvt/etmaal. Dit is een zeer beperkte toename, wat een gering en verantwoord effect zal hebben op de omliggende onsluitingswegen.
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op eigen terrein opgelost en de verkeersgeneratie neemt slechts zeer beperkt toe.
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
Het plangebied is gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Binnen deze zone mogen geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige functies worden gebouwd. Hier is in voorliggend plan geen sprake van.
Het plangebied ligt binnen de geluidszone van de Molendijk. De locatie ligt niet binnen een geluidszone van een spoorweg.
Een camping is geen gevoelige functies in het kader van de Wet geluidhinder. Akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer is niet noodzakelijk.
Er wordt geen gevoelige functie toegevoegd in het kader van de Wet geluidhinder. Akoestisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. Een camping wordt als een gevoelige functie beschouwd, omdat er gedurende langere tijd mensen veblijven. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
In voorliggend plan wordt de uibreiding van een camping (verblijsrecreatie) mogelijk gemaakt. Het betreft ee gevoelig functie, omdat er gedurende langere tijd mensen op het terrein verblijven. Er worden geen woningen toegevoegd en permanente bewoning van de kampeermiddelen is niet toegestaan.
De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als rustig (gemengd) buitengebied. Het plan voorziet in een uitbreiding bij een bestaand kampeerterrein. Voor deze functie geldt een grootste afstand van 50 (30) meter voor het aspect geluid.
Aan de overzijde van het water is een bedrijventerrein gelegen (op een afstand van ruim 60 meter). Op dit bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan die behoren tot en met categorie 4.2. Hiervoor geldt een richtafstand van 300 meter (200).
Hieronder wordt per bedrijf op het bedrijventerrein aangegeven wat de werkelijke richtafstand is:
De uitbreiding van de camping ligt voorts op meer dan 50 meter van omliggende woningen. De uitbreiding vormt daarmee geen belemmering voor omliggende bedrijven of woningen. Omgekeerd wordt de camping ook niet beperkt door omliggende woningen en bedrijven.
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van de camping niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Het gemeentelijk beleid op het gebied van externe veiligheid is vastgelegd in het Actieprogramma Integrale Veiligheid 2016-2019 ("Samen in actie voor een veiliger Moerdijk") en in bijbehorende Uitvoeringsprogramma integrale veiligheid 2016-2019.
De belangrijkste gemeentelijke ambitie in het Actieprogramma is om de komende vier jaar de criminaliteit en overlast in de verschillende kernen tegen te gaan en het veiligheidsgevoel van de inwoners te versterken. Daarnaast worden extra slagen gemaakt op het gebied van fysieke veiligheid en wordt over de gehele linie de regierol en positie in het veiligheidsnetwerk versterkt.
De veiligheidsambities zijn uitgewerkt naar vier focusgebieden:
De derde ambitie is voor de externe veiligheid vooral van belang. Gestreefd wordt naar een verdere verbetering van de balans tussen de economische belangen en de veiligheid van de inwoners. De risico’s voor burgers, die het gevolg kunnen zijn van economische activiteiten, moeten tot een minimum worden beperkt. Een veilige woon- en leefomgeving is het uitgangspunt.
De maatregelen die nodig zijn om deze ambitie waar te maken, zijn velerlei. Ze richten zich op de risico veroorzakende bedrijven en transportmodaliteiten (risicobronnen), op het ruimtegebruik binnen de risicocontouren:
Het Actieprogramma geeft ook beleidslijnen weer voor externe veiligheid in de ruimtelijke ordening. Deze zijn onderstaand weergegeven.
bron: Actieprogramma integrale veiligheid 2016-2019 gemeente Moerdijk
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Een camping betreft kwetsbare objecten, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
Transport gevaarlijke stoffen
Er ligt in de directe omgeving (binnen 200 meter) van het plangebied geen hoofdvaarweg, spoorbaan of rijksweg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Ook bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour. De Rijksweg A17 ligt op ruim 500 meter van het plangebied.
Inrichtingen
Op de kaart is te zien dat er aan de overzijde van de rivier de Mark een risicovolle inrichting is gelegen. Dit betreft een gasontvangststation met aanvoerleidingen op grondgebied Halderberge. Eventuele contouren of invloedsgebied/effectafstanden reiken niet tot over het grondgebied van de gemeente Moerdijk.
Shell Nederland Chemie B.V.
Met betrekking tot Shell is de provincie Noord-Brabant het bevoegd gezag. Op basis van de professionele risicokaart is bepaald dat het plangebied op een afstand van ca. 7.800 meter van de inrichtingsgrens van Shell Nederland Chemie BV (Shell) ligt. Het invloedsgebied van Shell is 10.700 meter en ligt hierdoor volledig over het plangebied.
Uit de QRA, behorende bij de Wm-aanvraag, blijkt dat het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar niet buiten het industrieterrein Moerdijk ligt. Er zijn dan ook geen knelpunten ten aanzien van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar.
Voor de inrichtingen op het industrieterrein, waaronder Shell, zijn groepsrisicoberekeningenl uitgevoerd. Op basis van de beschikbare QRA wordt een overschrijding van 2 x de oriëntatiewaarde berekend. Toename van personendichtheden buiten de grenzen van het haven- en industrieterrein Moerdijk, hebben nauwelijks invloed op het groepsrisico.
De ruimtelijke ontwikkeling aan de Molendijk is van dien beperkte aard en gelegen op grote afstand van het haven- en industrieterrein, waardoor de ontwikkeling niet leidt tot een toename van het groepsrisico. Overeenkomstig het Bevi dient het groepsrisico wel te worden verantwoord. Volstaan kan worden met een verantwoording op hoofdlijnen.
Met betrekking tot de Bevi-inrichting Shell Nederland Chemie B.V. blijkt uit de QRA, behorende bij de vigerende vergunning, dat het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar niet over het plangebied ligt. Er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico. De ruimtelijke ontwikkeling leidt niet tot een grote toename van het aantal aanwezige personen. Eer worden maximaal 30 standplaatsen toegevoegd. Dit zijn 10 passantenplaatsen en 20 seizoensplaatsen. Gemiddeld verblijven er twee bezoekers per standplaats en is de bezettingsgraad 90%. Tijdens het kampeerseizoen verblijven er gemiddeld 54 personen extra op de camping.
Het voor de inrichting Shell berekende groepsrisico wordt niet beïnvloed door deze ruimtelijke ontwikkeling.
Gezien het feit dat er geen toename is van het groepsrisico en de risicobron Shell op zo'n grote afstand is gelegen, wordt de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de externe veiligheid verantwoord geacht.
In de nabijheid van het plangebied is geen sprake van beperkingen op het gebied van externe veiligheid. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI en vormt de gewenste ontwikkeling geen gevaar voor de omgeving.
In de bijlagen is de Standaard Verantwoording Groepsrisico met bijbehorend advies opgenomen (bijlagen 9 en 11)
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
De uitbreiding van de camping biedt de kans in het investeren in duurzame oplossingen voor de energievraag, voor zowel de nieuwe te realiseren uitbreiding als het bestaande campringterrein. Hierbij kan gedacht worden aan zongericht bouwen, compact bouwen, warmtelevering door gebruik van restwarmte en warmteopwekking door een kleinschalige warmte- krachtinstallatie.
Het campingterrein wordt duurzaam ingericht. De nieuwe chalets zijn gasloos en worden voorzien van zonnepanelen. Daarnaast worden de eerder genoemde maatregelen getroffen, zoals omschreven in paragraaf 2.2.2.
Er wordt dus gewerkt met ledverlichting, er komen watermeters en elektrameters per kampeerplaats, er is sprake van afvalscheiding door middel van 5000 liter ondergrondse containers (minder transporten), de beregening voor de beplanting tijdens droge periodes vindt plaats middels rivierwater en de paden worden half verhard. Bij de inrichting van het kampeerterrein wordt zo veel mogelijk gebruik gemaakt van duurzame en/of hergebruikte materialen. Op het terrein komen mogelijkheden voor het opladen van elektrische fietsen en -auto's.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Buitengebied Moerdijk' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Waterschap Brabantse Delta
Het Waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer -waaronder grondwater- heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening: De Keur en de legger. De Keur Waterschap Brabantse Delta 2015 bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd.
Waterbeheerplan 2016-2021 Grenzeloos verbindend, waterschap Brabantse Delta
Waterschap Brabantse Delta verzorgt het waterbeheer in Midden- en West-Brabant. Dit gebied is een onderdeel van de Rijn-Schelde-Maas-Delta met de mainports Rotterdam, Moerdijk en Antwerpen. Aan deze strategische ligging ontleent het gebied enorme kracht en potentie. De regio is goed ontsloten via weg, water, buis en spoor. Door de diversiteit van steden, de pracht van dorpen en buitengebieden, en de afwisselende natuur- en waterlandschappen kent het gebied een hoogwaardige kwaliteit van leven.
Het waterschap richt zich op een goede uitvoering van de wettelijke taken rondom waterveiligheid, waterkwaliteit en watersysteembeheer. Daarbij houden we rekening met de toekomstbestendigheid van het watersysteem (met oog voor klimaatadaptatie, innovaties, ruimtelijke ontwikkelingen, toekomstig medegebruik en het tegengaan van verdroging).
In het Waterbeheerplan zijn de volgende doelen opgenomen:
Huidige waterhuishoudkundige situatie
Het plangebied ligt in het buitengebied van Standdaarbuiten en is gesitueerd langs de Mark. De Mark is onderdeel van het Mark-Vliet stelsel. Het KRW-lichaam Mark-Vliet ligt in noordwest Brabant op de overgang van vrij afwaterende zandgronden naar peilbeheerste kleigronden. Het KRW-waterlichaam omvat twee benedenlopen met een natuurlijke oorsprong (Mark-Dintel en Roosendaalse-Steenbergse Vliet) en twee gegraven kanalen (Markkanaal en Mark-Vlietkanaal). De Mark heeft eveneens een belangrijke functie voor de scheepvaart en tevens is er een functie voor beek- en kreekherstel en ecologische verbindingszone. Aan de andere zijde van het plangebied en parallel aan de Mark is een zogenaamde regionale waterkering langs regionale rivieren aanwezig. Deze waterkering heeft verschillende beschermingszones waarin bepaalde activiteiten niet zijn toegestaan om te voorkomen dat de veiligheid en stabiliteit van deze waterkering niet in het gedrang komt. Direct langs de Mark is eveneens een overige waterkering aanwezig. Deze voorkomt dat het gebied te frequent inundeert vanuit het regionale watersysteem. Door de ligging van het plangebied tussen de regionale waterkering en het regionale watersysteem is het gebied buitendijks gelegen. De hoogwaterstanden van de Mark (bv T=100 afvoer) zijn hoger dan het aanwezige maaiveld. Dit betekent dat bij hoge afvoeren het plangebied kan overstromen. De bestaande bebouwing aanwezig in het buitendijkse gebied is belemmerend voor de stroomvoering in het boezemgebied. Naast de aanwezigheid van de Mark aan de zuidzijde zijn er aan de zuidwestzijde en de noordwestzijde van het plangebied categorie B- waterlopen aanwezig. Conform de legger oppervlaktewateren dient de waterloop aan de zuidwestzijde onderhouden te worden door de aangrenzende eigenaren. Voor de waterloop aan de noordwestzijde geldt een afwijkende onderhoudsplicht. Het onderhoud van deze waterloop ligt bij het waterschap. Om het onderhoud op een doelmatige wijze uit te kunnen voeren wordt geadviseerd om een zone van 5 meter langs de waterloop (vanaf de insteek) vrij te houden. De verschillende waterhuishoudkundige aspecten zijn weergegeven in bijgevoegd figuur.
Toekomstige waterhuishoudkundige situatie
Het plangebied is buitendijks gelegen langs de Mark-Dintel-Vliet boezem. Waterschap Brabantse Delta is conform de beleidsregel buitendijks bouwen geen voorstander van buitendijkse ontwikkelingen. Er zijn echter uitzonderingsgronden om buitendijkse ontwikkelingen toe te staan. Eén van de uitzonderingsgronden is dat er geen negatieve effecten ontstaan ten aanzien van de taken en verantwoordelijkheden van het waterschap. Het gaat hier dan om het doorstroomprofiel, waterberging en waterkering. Om deze ontwikkeling toe te staan moet aangetoond worden dat de ontwikkeling geen negatieve effecten veroorzaken ten aanzien van deze effecten.
Doorstroomprofiel
Zoals bij de beschrijving van de huidige waterhuishoudkundige situatie beschreven is de bestaande bebouwing in het buitendijkse gebied eigenlijk al belemmerend voor de stroomvoering in het boezemgebied. Het grondlichaam van de Markweg (benedenstrooms van de camping) is sterk bepalend voor de scheiding tussen stroomvoerende en -bergende delen tijdens hogere afvoeren. Hierdoor kan worden aangenomen dat de uitbreiding van de camping geen invloed heeft op het stroomvoerende gebied.
De ontwikkeling heeft tevens geen of geringe effecten op de aanwezigheid van de waterlopen aan de noord- en westzijde en de vaarweg aan de zuidzijde van het gebied.
Waterberging
Het waterbergend vermogen neemt toe door de aanleg van een waterpartij binnen het plangebied. Echter mogelijk wordt het terrein onder de stacaravans/ chalets mogelijk opgehoogd. Dit heeft weer effect op het waterbergend vermogen. Daarnaast zal mogelijk gestreefd worden naar een gesloten grondbalans. Daarom wordt voor in de bestemmingsplanfase voorgesteld dat zolang het volume (m3) grond onder waterlijn niet groter is dan het ontgraven volume (m3) grond boven waterlijn en als deze op het maaiveld aangebracht worden er voor deze locatie geen negatieve effecten ten aanzien van het bergend vermogen zijn.
Waterkering
Regionale waterkeringen
Indien voldoende afstand aangehouden wordt tot de regionale waterkering zijn er geen belemmeringen. Werkzaamheden in de zonering van deze waterkering zijn watervergunningsplichtig.
Overige kade
Er ontstaan geen negatieve effecten ten aanzien van de overige waterkeringen.
Door de uitbreiding van de camping kan de overige waterkering niet direct parallel aan de Mark worden gecontinueerd. Daarom wordt er langs de rand van het plangebied een nieuw grondlichaam gerealiseerd om te voorkomen dat het buitendijks gebied frequent overstroomt. Het maaiveld wordt op minimaal dezelfde hoogte als de bestaande kering gebracht. Dit grondlichaam krijgt een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1'. Op gronden met deze aanduiding mag niet worden gebouwd. Binnen de teenlijnen is het in principe niet mogelijk om bijvoorbeeld stacaravans te plaatsen. Beplanting, bebouwing, verharding, kabels en leidingen moeten zoveel mogelijk buiten de zonering van keringen worden gepland.
Het ontwerp en inrichting van de uitbreiding wordt dusdanig uitgevoerd dat voldaan kan worden aan de eerste uitzonderingsgrond om deze buitendijkse ontwikkeling toe te staan. De initiatiefnemers zijn op de hoogte dat buitendijkse gebieden niet beschermd zijn voor hoogwater, dat het waterschap niet verantwoordelijk is voor enige vorm van wateroverlast en dat de ontwikkeling in deze gebieden op eigen risico geschied. Doordat het kampeerseizoen loopt van 1 april tot 1 november en buiten deze periode niet gebruik wordt als kampeerterrein (in de tussenliggende periode vindt er onderhoud plaats op het perceel) is het risico (kans x effect) beperkter.
Overig
Op basis van de voorziene inrichting en de toepassing van grasbetontegels en half verharding wordt er geen hemelwater ingezameld, waardoor versnelde afvoer vanaf verhard oppervlak niet aan de orde is.Er is geen toename van verharding.
Afvalwater
Er is geen riolering aanwezig op het kampeerterrein. Het afvalwater wordt geloosd in een septic tank. Dit blijft ook met uitbreiding van de camping het geval. Er wordt, conform de afspraken met Waterschap Brabantse Delta, een 3-kamer septic tank aangelegd.
Voorliggend plan heeft geen nadelige gevolgen voor de waterhuishouding.
In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'de aanleg, wijzigen of uitbreiden van: a) skihellingen, -liften, kabelspoorwegen en bijbehorende voorzieningen, b) jachthavens, c) vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones en stedelijke voorzieningen, d) permanente kampeer- en caravanterreinen en e) themaparken' (D10) .
Gevallen dienen betrekking te hebben op:
De activiteit blijft onder de drempelwaarde van het besluit, welke uitgaat van een oppervlakte van 25 hectare (categorie D10), waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat. Het plangebied ligt niet in 'gevoelig' gebied.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.
Kenmerken van het project
In de gewenste situatie wordt een bestaande camping uitgebreid met ongeveer 1,75 hectare. Er komen circa 20 standplaatsen bij en er wordt natuur ontwikkeld. Na realisatie is het totale kampeerterrein ongeveer 37.675m2 groot.
Locatie:
Het plangebied is gelegen aan de Molenijk 2 in Standdaarbuiten. De locatie ligt niet ver buiten het dorp in het buitengebied en wordt aan de noord-, en westzijde omgeven door agrarische percelen. Aan de oostkant liggen een aantal woningen. Aan de zuidzijde loopt de Mark. Aan de overkant van de Mark liggen een aantal bedrijven.
Het plangebied is momenteel in gebruik als akker. Met het omzetten van het grondgebruik gaan geen belangrijke waarden verloren.
Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van Natura 2000-gebied of NNN gebied.
Effecten:
Met het initiatief treden geen overtredingen op in het kader van de flora en faunawetgeving. Het voornemen leidt niet tot een onevenredige toename van verkeer, leidt niet tot luchtvervuiling, geluidsoverlast en bedrijven worden in milieutechnische zin niet extra belemmerd.
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Moerdijk'.
Het bestemmingsplan 'Molendijk 2 Standdaarbuiten' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Molendijk 2 Standdaarbuiten' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.
De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Natuur
Gronden met de bestemming 'natuur' zijn bestemd voor behoud, bescherming, beheer en ontwikkeling van actuele en potentiële natuur- en landschapwaarden en cultuurhistorische waarden, mede in de vorm van bossen met daarbij behorend water en waterhuishoudkundige voorzieningen, paden wegen en dergelijke.
Binnen de natuurbestemming is extensief agrarisch medegebruik en extensief dagrecreatief medegebruik toegestaan.
Recreatie - Dagrecreatie
Gronden met de bestemming 'Recreatie- Dagrecreatie' zijn ter plaatse van een specifieke aanduiding onder meer bestemd voor een jachthaven, volkstuinen en dergelijke met bijbehorende voorzieningen. In dit plan worden de aanduidingen 'jachthaven' en 'pluktuin' gegeven aan gronden met deze bestemming.
Recreatie - Verblijfsrecreatie
Gronden met de bestemming 'Recreatie- Verblijfsrecreatie' zijn onder meer bestemd voor een terrein voor kampeermiddelen en één bedrijfswoning per bouwvlak met bijbehorende voorzieningen. Daarnaast geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling' een caravanstalling is toegestaan.
Dubbelbestemming waarde -archeologie 6
De voor ‘Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische (verwachtings)waarden.
Gebiedsaanduiding geluidszone -industrie
Op gronden die zijn aangeduid als 'geluidzone - industrie' mogen geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige functies worden gebouwd, tenzij een hogere waarde is vastgesteld.
Gebiedsaanduiding overige zone -groenblauwe mantel
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' zijn de gronden tevens bestemd voor behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
Gebiedsaanduiding vrijwaringszone - dijk1
Gronden met deze aanduiding zijn naast de aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering. Op gronden met met deze aanduiding mag niet worden gebouwd. Hier kan met een omgevingsvergunning van af worden geweken als wordt voldaan aan de in de regels opgenomen voorwaarden.
Verbeelding
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
Omwonenden
Op 24 augustus 2018 heeft er een informatiebijeenkomst plaatsgevonden met alle omwonenden van het plangebied waarin initiatiefnemer heeft toegelicht dat de wens is om het kampeerterrein uit te gaan breiden.
De omwonenden hebben aangegeven positief te zijn over de uitbreiding. Aandachtspunten die de omwonenden hebben aangegeven, zijn het aantal parkeerplaatsen en een hondenuitlaatveldje. Hier is en wordt ook bij de verdere planvorming rekening mee gehouden.
Op 3 maart 2019 is het ontwerp plan opnieuw gepresenteerd aan de omwonenden. Zij zijn blij verrast dat er een eigen ingang komt voor het nieuwe gedeelte van de camping, dit verspreidt het verkeer. De wensen voor een hondenuitlaatveldje en voldoende parkeerplaatsen worden uitgevoerd. Ze vinden het een mooi en natuurlijk ontwerp met veel groen.
Hunter Douglas
Op 27 augustus 2018 heeft er een informerend gesprek plaatsgevonden met het nabij gelegen bedrijf Hunter Douglas (overzijde Mark). Het bedrijf heeft geen bezwaar tegen de uitbreidingsplannen en ze worden graag op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. Initiatiefnemer heeft het ontwerp inmiddels ook besproken.
Campinggasten
Op 14 september 2018 is er een informatiebijeenkomst geweest voor alle vaste campinggasten. De plannen voor de uitbreiding zijn gepresenteerd. De reacties waren positief en leidde zelfs tot enkele aanvragen voor een kampeerplaats op het nieuwe gedeelte. De campinggasten hebben de mogelijkheid gekregen om schriftelijk ideeën door te geven over het ontwerp van het terrein.
Op 17 maart 2019 is het ontwerp tijdens de seizoenstart opnieuw gepresenteerd aan de campinggasten. Ze vinden het positief spannend dat er wat gaat gebeuren op de camping. Een greep uit de bewoordingen van de campinggasten; Mooi, gevarieerd, uitzicht over het water, veel natuur rondom de plaatsen, auto-luw is een voordeel, ruime plaatsen en veel uitzicht, leuk bootjes kijken.
Initaitiefnemer verwacht naar aanleiding van het overleg dat hij heeft gehad met omwonenden, campinggasten en nabij liggende bedrijvigheid uit de directe omgeving geen bezwaren.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.
De volgende instanties hebben na in kennis stelling gereageerd. Hieronder worden de reacties kort samengevat. Tevens wordt aangegeven of het bestemmingsplan naar aanleiding van de reacties is aangepast.
Instantie | inhoud | gevolgen bestemmingsplan | |
Provincie Noord Brabant | Wij verzoeken u dan ook om het plan op onderstaande punten aan te vullen: 1. In het plan ontbreekt inzicht in een onderbouwing dat de landschappelijke inpassing voldoet aan het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap voor de regio West-Brabant. Zowel in de Toelichting als in de bijlage 1 ontbreekt dit. Hierbij dient ook te worden aangeven om welke bestemmingsvlakken het gaat. 2. Een -volledige- legenda bij de planschets in bijlage 1 voor meer duidelijkheid over de situering en aard van alle groene- en inpassings-elementen, inclusief de kreek. Ook het onderscheid tussen wat bestaand en nieuw is dient hierin tot uitdrukking te komen. Verder ontbreken nog een beplantingsplan en een ontwerptekening. 3. De omvang van de inpassing is nergens toegelicht of uit op te maken. Op de planschets van de inpassing en verbeelding bij het bestemmingsplan is dit alleen in te schatten. Aanvulling van de toelichting en-of bijlage 1 op dit punt wordt nodig geacht. 4. Borging inpassing. In het verlengde van het bovenstaande verzoeken wij om de borging van zowel de uitvoerings- en de instandhoudingsverplichting van de landschappelijke inpassing in het juridisch plan vast te leggen door een voorwaardelijke gebruiksbepaling op te nemen in de planregels, gekoppeld aan een (uitvoerig/gedetailleerd) inrichtingsplan. Dit, ter voldoening aan het bepaalde in artikel 3.9 IOV. Wij vragen u tevens om het landschappelijk inpassingsplan ook toe te voegen aan de relevante bestemmingsomschrijvingen in de planvoorschriften. Overig Wij verzoeken u om de planvoorschriften nader te bezien en specifiek toe te spitsen op de voorgestane ontwikkelingen in het plangebied en te ontdoen van (overbodige) regelgeving die voor het plan zelf niet relevant is. Dit komt de leesbaarheid/duidelijkheid van het plan ten goede. |
Paragraaf 2.2.1 en paragraaf 3.2.2 zijn aangepast. Tevens is bijlage 1 aangepast en bijlage 2 (inrichtingsplan) toegevoegd. In bijlage 1 is ingegaan op de soorten beplanting. Daarnaast is bijlage 3 toegevoegd. Hierin wordt de investering in kwaliteitsverbetering toegelicht. In paragraaf 3.2.2 is aandacht besteed aan het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap voor de Regio west Brabant. De (bebouwings)regels zijn aangepast naar aanleiding van de inspraakreactie (conform bijlage II, artikel 3, lid 2 van het Besluit omgevingsrecht). Tevens is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de uitvoering en instandhouding van de landschappelijke inpassing (artikel 5.3.1). Daarnaast zijn er met betrekking tot de uitvoering en intandhouding van de landschappelijke inpassing aanvullend afspraken gemaakt in de anterieure overeenkomst tussen de ondernemer en de gemeente. Het is niet duidelijk welke regels overbodig zijn. |
|
gemeente Halderberge | De Mark, waaraan Camping Markdal is gelegen, vormt de planologische- en gemeentegrens tussen de gemeenten Moerdijk en Halderberge. Direct aan de overzijde van de Mark is een bedrijventerrein gelegen, waar bedrijven zijn toegestaan in de milieucategorie 4.2. Dit is een reeds bestaande situatie en wellicht toelaatbaar, maar voor een uitbreiding ziet de gemeente Halderberge dit anders. In de toelichting van het bestemmingsplan is in paragraaf 4.8 “Bedrijven en milieuzonering" een onderbouwing hiervoor opgenomen. In deze onderbouwing wordt alleen een toelichting gegeven op het effect van de aanpassing van de bestemming (richtafstand van 50 meter). Het bedrijventerrein kent, gelet op de toegestane milieucategorie 4.2, een richtafstand van 300 meter. In de toelichting is hiervoor geen motivatie opgenomen wat het effect is op zowel de nieuwe bestemming als het bestaande bedrijventerrein. Daarbij is onduidelijk of bestaande bedrijven en bedrijfspercelen niet beperkt worden als het gaat om ruimtelijke ordening en milieu vanwege de uitbreiding van de camping. De conclusie dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming wordt geacht met een goede ruimtelijke ordening, lijkt de gemeente in deze onvoldoende gemotiveerd. |
Paragraaf 4.8 is aangepast. Er is specifiek aandacht besteed aan de ligging van het bedrijventerrein aan de overzijde van De Mark. Initiatiefnemer heeft vooraf een omgevingsdialoog gevoerd en hierbij ook de bedrijven op het bedrijventerrein betrokken. De bedrijven hebben toen aangegeven geen bezwaar te hebben tegen deze ontwikkeling. |
|
Waterschap Brabantse Delta | De belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap zijn naar wens zijn opgenomen in het concept bestemmingsplan. Het waterschap geeft een positief wateradvies. Wel wijst het waterschap erop dat er voor het uitvoeren van werkzaamheden in of rondom oppervlaktewaterlichamen of waterkeringen en voor het onttrekken/infiltreren van grondwater, gebods- of verbodsbepalingen kunnen gelden op basis van de Keur. Het advies is te vinden in bijlage 10. |
geen |
|
Veiligheidsregio Midden en West Brabant | Het plangebied voldoet aan de criteria van het standaardadvies, zie bijlage 11 en 12. Daarnaast is het getoetst aan de beleidsregels bereikbaarheid en bluswater. Hier wordt aan voldaan. |
geen | |
DNWG Infra | De ZEBRA-gasleiding en de waterleiding van Evides (gelegen in de buisleidingenstraat) liggen op voldoende afstand van het plangebied. Een verdere afweging is niet nodig. |
geen | |
Gasunie Transport Services B.V. | Voorliggend plan is door ons getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor onze aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op grond van deze toetsing komt de Gasunie tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling. |
geen |