Plan: | BP Greenbrothers, Hazeldonkse Zandweg 97a |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1709.BPBGHzandweg97A-BP30 |
Greenbrothers is een glastuinbouwbedrijf met ± 35 vaste medewerkers, een jaarproductie van 6,5 miljoen kilo aubergines en een marktaandeel van ongeveer 11%, één van de belangrijkste aubergineleveranciers in Nederland.
Het bedrijf is voortdurend bezig de productie en servicelevel maximaal aan laten te laten sluiten op de vraag vanuit de retailklant. Een groeiende vraag vanuit de markt, de aanwezigheid van duurzame energie het feit dat buurpercelen aangekocht konden worden heeft Greenbrothers doen besluiten het bedrijf uit te breiden.
Figuur 1: globale ligging plangebied, rode cirkel
Figuur 2 toont een overzichtskaart van de locatie, waarbij de grens van het plangebied in geel is weergegeven.
Figuur 2: globale begrenzing plangebied: geel omkaderd
Het plangebied bevindt zich in Zevenbergen (gemeente Moerdijk, provincie Noord-Brabant), Hazeldonkse Zandweg 97a, aansluitend aan de bestaande locatie van Greenbrothers met 11,5 ha kassen waar aubergines geteeld en verpakt worden. In het zuidoosten wordt het bedrijf begrenst door andere bedrijfspercelen.
Het oprichten van bebouwing en het inrichten van het perceel ten behoeve van Greenbrothers zoals gewenst, is niet in overeenstemming met het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Moerdijk, vastgesteld op 01-03-2018. De bestemming is 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde archeologie 7 en gedeeltelijk gebiedsaanduiding geluidzone Industrie. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk. In de visie Buitengebied wordt deze locatie benoemd als doorgroeigebied glastuinbouw. Omdat het verzoek past binnen het beleid uit de Visie Buitengebied heeft het college aangegeven in principe bereid te zijn aan het verzoek mee te werken, onder een aantal voorwaarden:
Figuur 3: uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Buitengebied Moerdijk". Plangebied roodomlijnd.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt strikt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het perceel waar de ontwikkeling plaats zal vinden is thans in gebruik als akkerbouw en grenst aan het huidge bedrijf van Greenbrothers. Het huidige bedrijf is geen onderdeel van dit bestemmingsplan.
Greenbrothers is een groeiend bedrijf met 3 productiekassen, een proefkas, een energieafdeling en een verpakkingsafdeling. Op het bedrijf worden aubergines geteeld in 11,5 ha kassen en verpakt volgens de modernste technieken. Het bedrijf heeft voedselveiligheid en duurzaamheid hoog in het vaandel staan en bezit hiervoor in ruime mate de door de retail gevraagde certificaten zoals bijvoorbeeld Milieukeur, GRASP en BRC. De laatste uitbreiding vond in 2007 plaats. Alle uitbreidingen zijn volgens het “Groen Label Kas” certificaat gebouwd.
Het bedrijf is ontsloten middels 3 inritten. De inritten zijn bewegwijzerd met grote borden aan de ingang van het perceel. Het bedrijf beschikt over een verpakkingsafdeling met een geavanceerde sorteer- en verpakkingslijn. Deze afdeling bevindt zich bij kas 2 en is bereikbaar via inrit 2.
De kassen worden verwarmd met behulp van een verwarmingsketel en met WKK's. De CO2 van de WKK's wordt in de kassen gebruikt voor de groei van de planten. Het bedrijf wordt niet belicht, daarom wordt alle opgewekte stroom van de WKK's teruggeleverd aan het net.
Vanwege de grotere vraag naar aubergines vanuit de markt is schaalvergroting een verantwoord besluit. In voorbereiding op de uitbreiding van het bedrijf is gestart met de aanleg van de aardwarmtebron. Verduurzaming middels aardwarmte brengt een enorme investering met zich mee, daarom is schaalvergroting economisch noodzakelijk.
Het bedrijf is voortdurend bezig de productie en servicelevel maximaal aan laten te laten aansluiten op de vraag vanuit de retailklant. Duurzaamheid en mvo wordt voor de consument een steeds belangrijker thema. Greenbrothers hecht in haar bedrijfsvoering grote waarde aan duurzaamheid, daarom wordt op dit moment een aardwarmtebron aangelegd. Deze aardwarmtebron is in 2019 volledig beschikbaar voor het bedrijf. De bron neemt het grootste deel van de warmtebehoefte van de kwekerij over. Op dit moment wordt in de huidige situatie jaarlijks ca. 7 miljoen gas verbruikt. Wanneer de aardwarmtebron in gebruik wordt genomen, is in de huidige situatie slechts 600.000 m³ gas nodig per jaar.
Het vermogen van de bron is voldoende voor de uitbreiding van ongeveer 9,6 ha kas (dit bestemmingsplan). Het gebruik van fossiele brandstoffen wordt voor dit plangebied daarmee sterk gereduceerd, waardoor de uitstoot van CO2 en NOx significant wordt verlaagd. Het bedrijf zal met voornamelijk duurzame energie worden verwarmd (ca. 80%). Het totale gasverbruik zal gereduceerd worden tot 1 miljoen m³ gas per jaar.
Dat betekent dat het verbruik van 7 miljoen m³ aardgas teruggaat naar een totaalverbruik van 1 miljoen m³ aardgas na de uitbreiding van 9,6 ha. Dit is een is een zeer wezenlijke reductie van gebruik van fossiele brandstoffen en daarmee een stevige verduurzamingsstap.
De rookgassen van de installaties worden gereinigd zodat NOx wordt afgevangen en de aanwezige CO2 door de planten kan worden opgenomen. Nagenoeg de volledige CO2-uitstoot van de ketel en de WKK's wordt afgevangen en toegepast in de kas, zodat de interne productie CO2-neutraal is.
De kassen worden gebouwd volgens het “Groen Label Kas”- certificaat. Dat houdt in dat duurzaam, milieubewust met oog voor de omgeving wordt uitgebreid.
De uitbreiding betreft de bouw van ca. 9,6 ha glas met een bedrijfsruimte van ca. 6.500 m². De kassen hebben een goothoogte van ca. 7 m en een totale bouwhoogte van ca. 8 m. De bedrijfsruimte wordt uitgevoerd met een A-spant, met een goothoogte van 8 m. De totale bouwhoogte bedraagt maximaal 10 m. De tweede laag wordt gebruikt voor kantoren, kantine en opslag.
In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Moerdijk' geldt voor bestaande glastuinbouwbedrijven aan de Hazeldonkse Zandweg een goothoogte van 8 meter en een bouwhoogte van 10 meter.
De huidige verpakkingsafdeling zal verhuizen naar de nieuwe bedrijfsruimte zodat alle aubergines op de nieuwe locatie centraal worden gesorteerd, verpakt en verladen.
Op het voorterrein is ruimte voor voldoende parkeerplaatsen voor alle medewerkers. Ook kunnen vrachtwagens op het terrein manoeuvreren.
Figuur 4: Uitbreidingsplan (bestaande situatie in kleur)
De energievoorziening bestaat uit een aardwarmtebron, een ketel en 2 WKK's. Deze voorzieningen zijn gesitueerd in de huidige locatie (niet dit bestemmingsplan). De kassen worden voor het grootste deel verwarmd door de aardwarmtebron. Ca. 15 % van de warmtebehoefte van het totale bedrijf van ca. 21 ha (11,5 + 9,6 ha) wordt door de ketel en de WKK's ingevuld. Dit zal voornamelijk in de winterperiode zijn bij strenge vorst en bij onderhoud van de aardwarmtebron. Het totale gasverbruik op ca. 21 ha zal ca. 1 miljoen m³ bedragen. De CO2 behoefte voor het gewas is groot. Het bedrijf beschikt over vloeibare CO2, de tank staat op de huidige locatie (niet dit bestemmingsplan). Ongeveer 25% van de CO2 behoefte wordt ingevuld door de ketel en de WKK's. De warmte die vrij hierbij komt, wordt nuttig gebruikt voor de verwarming van de kassen.
De aardwarmtebron is in 2019 geheel productief en heeft een levensduur van minimaal 30 jaar. Met de toepassing van aardarmte wordt 80 tot 85% bespaard op fosiele brandstoffen.
Om de voorgenomen ontwikkeling zorgvuldig in het landschap in te passen, is op 4 april 2019 door Vink Tuin en Landschap uit Numansdorp een landschappelijke inpassingsstudie uitgevoerd. Daarbij is gebruik gemaakt van het Landschapskwaliteitsplan, gemeente Moerdijk 19 mei 2016.
Er is overleg geweest met de Senior Adviseur Ruimte (water en groen) van de gemeente Moerdijk. Aangezien ook een vergelijkbaar plan in ontwikkeling is op Hazeldonkse Zandweg 105, is de lanschappelijke inpassing gezamenlijk opgepakt. De omgevingsdialoog met omwonenden geeft aanleiding de landschappelijke inpassing te richten op de noord-westzijde van plangebied. Resultaat van dit dialoog is primair het wegnemen van het zicht op bestaande, en te realiseren glasopstanden. Hier willen beide initiatiefnemers zich dan ook op richten met de te realiseren landschappelijke inpassing. De gemeente is blij dat de keuze in maatvoering en sortiment nader afgestemd wordt met de naastgelegen initiatiefnemer en zal uiteidelijk als één geheel vorm krijgen.
Vervolgens heeft op 9-1-2019 heeft ook een overleg met de provincie plaatsgevonden. Dit resulteerde in de wijziging van 1 februari 2019. Het plan is zowel door de gemeente als de provincie positief ontvangen, maar er was nog een extra impuls nodig. Op 4 april 2019 is overeenstemming bereikt over de landschappelijke inpassing.
Het landschapskwaliteitsplan gemeente Moerdijk van 19 mei 2016 is een inspiratiebron voor iedereen die iets wil ontwikkelen in het buitengebied van gemeente Moerdijk. In het landschapskwaliteitsplan zijn ontwerprichtlijnen opgenomen die bij aanvang van de ruimtelijke ontwikkelingen kunnen worden meegenomen om op een passende wijze invulling te geven van een goede landschappelijke inpassing. De gebiedsindeling laat zien in welk type polderlandschap de gronden liggen.
Het plangebied is gelegen in het type polderlandschap 'Polders in de overgang naar het dekzandlandschap'.
Op basis van de beoogde uitbreiding en provinciaal beleid is er een landschappelijke inpassing vereist, overeenkomstig categorie 2. van de Verordening Ruimte. Vanwege de situering van bestaande en toekomstige glasopstanden en de noodzaak van een gedegen beheerplan is de beschikbare ruimte voor nieuw groen in de vorm van landschappelijke inpassing ter plaatse kwantitatief beperkt. Er is dan ook gezocht naar een meest efficiënte, beheerbare toepassing van groen, passend in het landschap en aansluitend op de eisen uit de omgevingsdialoog. Ter plaatse zal een geschoren inheemse haag langs de watergang de Ottervliet een eenduidge, landschappelijke kwaliteitsimpuls geven die het zicht vanaf de Pootweg op plangebied breekt.
Voor de landschappelijke inpassing van de beoogde nieuwbouw is er de keuze gemaakt het achtererf, specifiek de stroken ten noordoosten, te beplanten met een inheemse haag van meidoorn. Hiermee krijgt het gebied een meer landschappelijke uitstraling en wordt tegemoet gekomen aan de opmerkingen uit de omgevingsdialoog.
Figuur 5 maatregelen achterzijde bedrijf
Figuur 6: de landschappelijke inpassing voorzijde
Het voorerf, grenzend aan de Hazeldonkse Zandweg krijgt een meer formele inrichting als voortuin. Met hierbij ter plaatse een haag overeenkomstig de bestaande beukenhaag zoals aanwezig langs het huidige bedrijf. Deze haag zal bij de realisatie van fase drie (uitbreiding kassencomplex ten zuidwesten) gerealiseerd worden in combinatie met een rij notenbomen overeenkomstig de bestaande bomenrij.
Doel is om met behulp van de landschappelijke inpassing een gesloten buffer binnen het open landschap te realiseren ter hoogte van het kassencomplex (zowel bestaand- en nieuw), dit conform het Landschapskwaliteitsplan van de gemeente Moerdijk. De maatregelen dragen zo bij aan de meer traditionele uitstraling van de erven in het gebied.
Afsluitend is de extra kwaliteitsverbetering gevonden bestaande uit A een bloemrijke zone met bomenrij aan de Oostrand (N389) buiten plangebied en B in een extra kwaliteitsverbetering op eigen terrein langs de Hazeldonkse Zandweg.
Figuur 7: extra kwaliteitsverbetering
In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan het vigerende beleid.
Op 19 maart 2014 is de provinciale Structuurvisie Ruimtelijke Ordening (PSRO) 2014 in werking getreden. De Structuurvisie RO van de provincie Noord-Brabant geeft de hoofdlijnen voor het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040).
De gronden van Greenbrothers aan de Hazeldonkse Zandweg zijn in de Structurenkaart aangeduid als 'accentgebied agrarische ontwikkeling'. De inzet van de provincie richt zich daarbij op behoud en versterking van de economische positie van de aanwezige agrarische sector. Landbouw is een belangrijke drager van de plattelandseconomie. Bepaalde delen van Noord-Brabant worden gekenmerkt door akkerbouw, de teelt van akkerbouwmatige groenten en intensieve vollegronds groenteteelt op grote percelen. Deze sectoren zijn beeldbepalend voor het landschap en zijn gebaat bij een goede infrastructuur en verkaveling. De provincie wil dan ook ruimte bieden voor de verdere ontwikkeling van de land- en tuinbouw, mits deze bijdraagt aan een verdere verduurzaming van de sector.
Het voorliggende bestemmingsplan biedt ruimte voor het uitbreiden en versterken van de bestaande bedrijfsactiviteiten. De kassen van Gereenbrothers worden vanaf eind 2018 verwarmd met duurzame energie. Het betreft aardwarmte vanuit de aardwarmtebron die thans wordt ontwikkeld. Het gebruik van fosiele brandstoffen wordt op dit bedrijf aanzienlijk gereduceerd, daarmee vermindert de uitstoot van CO2 en NOx significant. Het totale gebruik van fossiele brandstof wordt aanzienlijk beperkt. Ondanks de uitbreiding met 9,6 ha glas, zal het gebruik van fossiele brandstoffen tot een minimum worden gereduceerd. Dit sluit naadloos aan bij de wens van de provincie om de land- en tuinbouwsector verder te verduurzamen.
Provinciale Staten hebben op 7 februari 2014 de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld, die op 19 maart 2014 in werking is getreden. De onderwerpen die in de Verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. De Verordening stelt de belangen die in de structuurvisie zijn genoemd veilig. De regels die in de Verordening staan moeten gemeenten in acht nemen bij het opstellen van ruimtelijke instrumenten. Daarnaast regelt de Verordening de organisatie van het regionaal ruimtelijk overleg waarin afspraken worden gemaakt over woningbouw, bedrijventerreinen en kantorenlocaties. De Verordening kent ook een aantal regels dat de burger bindt. Deze hebben betrekking op de ontwikkeling van intensieve veehouderij in de zogenaamde extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden, landbouwontwikkelingsgebieden en in het bijzonder op de intensieve geiten- en schapenhouderijen.
Belangrijke onderwerpen in de Verordening zijn:
1. Stedelijke ontwikkelingen
2. Cultuurhistorie
3. Agrarische ontwikkeling en windturbines
4. Water
5. Natuur en landschap
Algemeen
In de verordening zijn algemene regels opgenomen ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. Als een bestemmingsplan voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied, moet zorg worden gedragen voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het betrokken gebied en de naaste omgeving. Daarbij staat het principe van zorgvuldig ruimtegebruik centraal (wat voor ruimtelijke ontwikkelingen in ieder geval inhoudt dat ingeval van stedelijke ontwikkeling toepassing is gegeven aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (ladder voor duurzame verstedelijking).
Tevens wordt een belangenafweging gevraagd, waarbij de gevolgen in beeld worden gebracht voor cultuurhistorische, ecologische, landschappelijke en aardkundige waarden, bodemkwaliteit, waterhuishouding, monumenten en overige ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden. Er moet worden aangetoond dat de omvang van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen passend is in de omgeving en dat het met de ontwikkeling samenhangende personen- en goederenvervoer goed kan worden afgewikkeld. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten bovendien gepaard gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap en cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied.
Gemengd landelijk gebied
Het plangebied is gelegen in een gebied dat door de provincie is aangewezen als 'gemengd landelijk gebied' met aanduiding 'Doorgroeigebied-Glastuinbouw'. In artikel 7 van de Verordening is voor verschillende typen bedrijven aangegeven in hoeverre deze zijn toegestaan in het gemengd landelijk gebied.
In lid 1 van artikel 7.5 van de Verordening Ruimte is geregeld dat een bestemmingsplan dat is gelegen in gemengd landelijk gebied (a) bepaalt dat vestiging van en omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf niet zijn toegestaan, en (b) kan bepalen dat uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf is toegestaan tot ten hoogste 3 hectare netto glas, mits:
De uitbreiding is toegestaan tot 3 ha. Deze uitbreiding bedraagt 9,6 ha. In lid 1 van artikel 28 is bepaald dat in afwijking van artikel 7.5 (glastuinbouwbedrijven) een bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'Doorgroeigebied glastuinbouw' bepaalt tot welke omvang uitbreiding van glastuinbouwbedrijven is toegestaan. In dit bestemmingsplan wordt de omvang van de uitbreiding bepaald.
Bij Greenbrothers is sprake van uitbreiding van bestaande kassen. Het huidige bedrijf bestaat uit 11,5 ha kassen. Schaalvergroting is economisch noodzakelijk om aan de groeiende vraag te voldoen en om verduurzaming te kunnen realiseren (zie ook 2.1.1).
Wel moet conform artikel 7.5 lid 2 onder a. een bijdrage worden geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in artikel 3.1.
In paragraaf 2.3 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de landschappelijke inpassing.
De ontwikkeling voldoet aan de Verordening Ruimte.
De gemeente Moerdijk wordt met een aantal ingrijpende ontwikkelingen geconfronteerd, zoals vergrijzing, ontgroening, de globalisering van de toeristisch-recreatieve en agrarische sector, schaalvergroting in de omgeving waarin de gemeente opereert en niet in de laatste plaats de voortgaande decentralisatie van rijksoverheidstaken. Deze en andere ontwikkelingen stellen de gemeente op korte en (middel)lange termijn voor grote opgaven.
De uitvoering van de visie en het beleid rondom die opgaven wordt voor de periode van 2009- 2030 op robuuste wijze ingezet. Dit doet de gemeente door in een visie op de (middel) lange termijn - op strategisch niveau - richting te geven aan de ontwikkelingen in de samenleving en aan de eigen positie in de regio. De strategische visie voor de gemeente Moerdijk heeft tot doel te komen tot een:
De strategische visie maakt het mogelijk om op langere termijn een consistent beleid te voeren, en nieuwe ontwikkelingen snel te combineren met al ingeslagen richtingen, waarmee de gemeente Moerdijk een integraal beleid kan voeren en beter kan anticiperen op veranderingen in de maatschappij, wet of wensen.
De paraplunota's zijn bedoeld als kapstok voor alle gemeentelijke beleidsnotities. Ze zorgen ervoor dat er meer samenhang tussen beleid is en er minder beleidsplannen in algemene zin gemaakt worden. De gemeentelijke ambities en doelen staan centraal in de paraplunota's. Hieraan kan alle beleid en uitvoering verbonden worden. De uitvoeringsstrategie benoemt de hoofdrichting die wordt ingezet om de doelstellingen te realiseren.
Met de paraplunota's zet Moerdijk nadrukkelijk in op een toekomst in het teken van duurzaamheid. De gemeente wil de mens centraal plaatsen als onderdeel van de samenleving. De samenleving is een samenspel van aspecten die de mens zelf betreffen, de leefomgeving en bedrijvigheid. Moerdijk kiest daarom voor de 'definitie' die betrekking heeft op de 'duurzame samenleving' die uiteen valt in drie pijlers Maatschappij (people), Leefomgeving (planet) en Economisch-Klimaat (profit).
Paraplunota Maatschappij
In de Paraplunota Maatschappij 2014-2030 zijn de ambities uitgewerkt om te bouwen aan een duurzame samenleving. Deze paraplunota kent vijf thema's, te weten wonen, gezondheid, woonomgeving, sociale structuur en ondersteuning. Elke thema heeft een eigen ambitie, die is uitgewerkt in doelen en een uitvoeringsstrategie. Bij wonen streeft de gemeente naar een passende woningvoorraad en wordt ingezet op levensloop-bestendigheid, duurzaamheid en veiligheid van met name de bestaande woningvoorraad. De gemeente streeft ernaar dat meer inwoners kiezen voor een gezonde leefstijl. Daarnaast wordt ingezet op een goede en veilige woonomgeving gebaseerd op behoefte en draagvlak. Ook is een goede sociale structuur een basis voor levendige kernen en voor sociaal-maatschappelijke ondersteuning dichtbij. Van belang is dan dat ondersteuning op elkaar is afgestemd en dat de ondersteuning zo dichtbij mogelijk wordt aangeboden, bij voorkeur in iemands directe leefomgeving.
Paraplunota Leefomgeving
De Paraplunota Leefomgeving richt zich op de fysieke leefomgeving en onderscheidt daarin de elementen ondergrond, water, lucht, grondstoffen, natuur en de samenhang daartussen. Verder gaat het in deze nota over de inrichting en het beheer van de openbare ruimte en het effectief ruimtegebruik, waarvoor de basis is gelegd in de Structuurvisie Moerdijk 2030. Met de Paraplunota Leefomgeving, waarin het beleid dat betrekking heeft op de leefomgeving wordt gebundeld, loopt de gemeente vooruit op de invoering van de Omgevingswet. De nota geeft aan dat Moerdijk uitdrukkelijk inzet op een toekomst die in het teken staat van duurzaamheid. Duurzaamheid is een nieuwe manier van denken waarbij een balans gezocht wordt tussen de pijlers maatschappij, leefomgeving en economisch klimaat. Er is voor gekozen om al het gemeentelijk beleid tegen het licht te houden en te koppelen aan één van deze pijlers en om dit doel te bereiken zijn de drie paraplunota's opgesteld.
Hoofdstuk 4 gaat specifiek over het onderwerp 'lucht'. Hoofddoelen zijn dat de luchtkwaliteit minimaal aan de Europese normen voldoet, er 40% minder CO2-uitstoot is en een substantiële vermindering van het aantal geur- en geluidgehinderden in 2030. Het voorliggende bestemmingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling mogelijk maar dit leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Door het gebruik van geothermie vindt een fors positief effect plaats: het gebruik van fossiele brandstoffen voor de benodigde energie wordt tot een minimum beperkt.
Paraplunota Economisch Klimaat
In de Paraplunota Economisch Klimaat is beschreven welke ambities van de gemeente Moerdijk op het gebied van economie en bedrijvigheid uitgewerkt, met een doorkijk naar 2030. De pijler 'Economisch Klimaat" richt zich op economie en bedrijvigheid. Economisch Klimaat is het 'klimaat' waarbinnen economische ontwikkeling plaatsvindt. Het bedrijfsleven staat aan de lat om economische groei (toegevoegde waarde, werkgelegenheid) te realiseren, de overheid/gemeente creëert hiervoor de randvoorwaarden.
Zowel een goed ondernemingsklimaat als een goed woonleefklimaat zijn belangrijk voor een gezond economisch klimaat. Ondernemingsklimaat vanwege de vestigingsmogelijkheden voor een bedrijf, woonleefklimaat, omdat werknemers simpelweg prettig willen wonen, met de daarbij behorende voorzieningen.
De nota stelt dat naast de midden- en kleinbedrijven die op het grote Zeehaven- en Industrieterrein Moerdijk zijn gevestigd, ook de bedrijven elders in de gemeente belangrijk zijn voor het versterken van de Moerdijkse positie. In het algemeen ligt innovatiekracht (juist) bij het midden- en kleinbedrijf en innovatiekracht is nodig om de concurrentiepositie te versterken en bij te dragen aan de regionaal genoemde speerpuntsectoren, waaronder Biobased economy.
Bij Greenbrothers in Zevenbergen is innovatie zeer sterk vertegenwoordigd. Speciale aandacht gaat hierbij naar het terugdringen van gebruik van fossiele grondstoffen en naar het bevorderen van het gebruik van duurzame en groene energie. Zo investeert Greenbrothers in het gebruik van aardwarmte en in het optimale gebruik van regenwater. Regenwater wordt in tijden van overschot opgeslagen in de ondergrond en in tijden van tekort aan het grondwaterreservoir onttrokken (zie ook 4.2.1).
De economische ambitie van de gemeente Moerdijk is om een goed, duurzaam ondernemingsklimaat te bieden en ondernemers te stimuleren om maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Daarbij richt de gemeente zich enerzijds op een optimale benutting van de economische potentie van de gemeente als hoogwaardig logistiek en industrieel knooppunt en anderzijds op een dynamisch lokaal bedrijfsleven.
Een duurzaam economisch klimaat is erop gericht dat onze burgers niet alleen vandaag de dag kunnen werken, maar ook in de toekomst. Dat vraagt om een concurrerend bedrijfsleven dat goed kan inspelen op veranderende omstandigheden, wat zeker in tijden van economische crisis van wezenlijk belang is. Dat vraagt ook om een bedrijfsleven dat maatschappelijk verantwoord ondernemen hoog in het vaandel heeft, dit betekent; werken aan een continue balans tussen people, planet en profit en vraagt bijvoorbeeld een voortdurende goede afstemming met haar omgeving.
Greenbrothers wil op maatschappelijk bewuste wijze aubergines produceren. Daarom wordt gewerkt met zoveel mogelijk mensen uit de regio, zijn er stagiaires in dienst en is Greenbrothers een erkend leerbedrijf. Voorts sponsport Greenbrothers de plaatselijke voetbalvereniging, handbalvereniging, wielerclub en handbalvereniging en de voetbalacademie in Teteringen. Ook wordt gedoneerd aan de Voedselbank Moerdijk en is Greenbrothers betrokken in het project "Veilig Honk".
De structuurvisie "Moerdijk 2030", vastgesteld door de gemeenteraad op 9 juni 2011, is een integrale visie die inspeelt op de ontwikkeling van de beide werelden van Moerdijk: het grootschalige (inter-)nationale Moerdijk enerzijds en het ruime, rustige, agrarische Moerdijk met een veel kleinschaliger karakter anderzijds. De visie beoogt ook deze twee werelden samen te brengen zodat ze elkaar kunnen aanvullen en versterken.
Het voorliggende plangebied is in de structuurvisiekaart (zie figuur 8) aangeduid als doorgroeimogelijkheden Glastuinbouw. De toekomstige uitbreidingen van Greenbrothers passen binnen het beleid uit de structuurvisie: de landschappelijke inpassing vindt op een zorgvuldige manier plaats en het bedrijf probeert zoveel mogelijk maatschappelijk verantwoord te ondernemen. Om de landschappelijke inpassing te waarborgen, is in dit bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Daarnaast worden de kassen verwarmd met duurzame energie.
Figuur 8: Uitsnede kaart structuurvisie "Moerdijk 2030". De globale ligging van het plangebied in rood
In 2016 heeft de gemeente Moerdijk voor het buitengebied de 'Visie Buitengebied' vastgesteld. In hoofdstuk 7 van de visie is het dynamisch afwegingskader opgenomen, op basis waarvan de gemeente ontwikkelingen in de toekomst wil beoordelen. Er dient getoetst te worden aan vijf principes. Deze worden hieronder besproken.
zonering prioritaire functies
De visie op hoofdlijnen is vertaald in een zonering met prioritaire functies. De uitbreiding van Greenbrothers is gesitueerd in de Groote Spiepolder. Dit gebied is benoemd als doorgroeigebied glastuinbouw. De prioritaire functie is op deze locatie glastuinbouw. Het initiatief is uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf.
Het bedrijf wordt verwarmd door middel van aardwarmte. We spreken hier van LTA (laagwaardige temperatuur aardwarmte). De warmte wordt gewonnen op een diepte van 700 m.
zonering dynamiek-luwte-rus t
Het bedrijf is gelegen aan de Hazeldonksezandweg. Deze provinciale weg is aangemerkt als een type 1, gebiedsontsluitingsweg.
Er wordt ca. 9,6 ha kas bijgebouwd met een verwerkingsruimte, daarom zullen de transportbewegingen toenemen. De verpakkingsafdeling wordt verplaatst. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande toegangsweg, inrit 3. Ter hoogte van deze inrit nemen de transportbewegingen toe, maar ter hoogte van inrit 2 nemen de transportbewegingen af. Per saldo wordt een toename van ca. 25 personenauto's van medewerkers en ca. 12 vrachtwagens per dag verwacht. In het hoofdseizoen. In paragraaf 4.5 wordt nader uiteengezet dat er geen problemen verwacht worden inzake de verkeersafwikkeling.
behoud van de balans
Dit principe houdt in dat ruimtelijke ontwikkelingen alleen worden toegestaan als deze een bijdrage leveren aan de kwaliteit en sociaaleconomische ontwikkeling van het buitengebied of gebruik maken van de kwaliteiten van het buitengebied. Met de door Greenbrothers beoogde ontwikkeling zal het voorzieningenniveau in de kernen niet worden verstoord, omdat de functie niet concurrerend is met enig ander bedrijf in Moerdijk.
bijdragen aan de kwaliteit van het landschap
Met de ontwikkeling zal worden bijgedragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied door middel van de landschappelijke inpassing. Verwezen wordt naar paragraaf 2.3 van deze toelichting waarin het voorstel voor landschappelijke inpassing nader wordt toegelicht. Middels een voorwaardelijke verplichting, die is opgenomen in de regels, wordt de landschappelijke inpassingseis juridisch bekrachtigd.
invloed op de kwaliteit van de leefomgeving
Dit principe komt in hoofdstuk 4 van de toelichting uitgebreider aan bod. Daarin wordt de ontwikkeling getoetst aan de diverse milieuaspecten. Daarnaast speelt ook de uitstraling van de ontwikkeling richting de buren/omwonenden een rol. Er moet verslag gedaan worden van de wijze waarop de dialoog met de omgeving is betrokken bij de uitwerking van de plannen. Hierop wordt in paragraaf 6.1 uitvoeriger ingegaan.
In hoofdstuk 6 van de visie, wordt de visie verder uitgewerkt in uitgangspunten voor de verschillende functies in het buitengebied, zoals bijvoorbeeld landbouw, burgerwoningen, recreatie en toerisme. Hier gaat het om de functie landbouw, specifiek glastuinbouw.
Binnen de gemeente komen enkele verspreide glastuinbouwbedrijven voor en zijn er glastuinbouwbedrijven gelegen in de doorgroeigebieden voor glastuinbouw ten (zuid-)oosten van Zevenbergen (Spiepolder en ten noorden van de Langeweg).
Het plangebied ligt in de Spiepolder. Verdere groei van bestaande bedrijven met kassen is toegestaan. Bij de verdere invulling van het doorgroeigebied is de aanleg van een kwalitatief hoogwaardige landschappelijke inpassing een belangrijke voorwaarde.
Het voorliggende bestemmingsplan voor de gronden van Greenbrothers past binnen het provinciaal en gemeentelijk beleid. Op provinciaal niveau wordt aangesloten bij de structurenkaart zoals opgenomen in de provinciale structuurvisie en bij de Verordening Ruimte 2014. Daarmee sluit het voorliggende bestemmingsplan aan bij het provinciaal beleid. Op gemeentelijk niveau wordt aansluiting gezocht bij de visie uit de gemeentelijke structuurvisie, de paraplunota's Maatschappij, Economisch klimaat en Leefomgeving, de Visie Buitengebied en andere beleidsdocumenten.
Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het voorliggende bestemmingsplan niet leidt tot strijdigheden met vigerend ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant en de gemeente Moerdijk.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan. De toets aan het beleid is in het vorige hoofdstuk al aan de orde gekomen.
Op 7 juli 2017 is het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) gewijzigd, waardoor de beoordelingsprocedure aan formele regels is gebonden en dient de beslissing op de m.e.r. vóór het behandelen van de aanvraag plaats te vinden.
In de Wet Milieubeheer en in het Besluit milieueffectrapportage wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten, die m.e.r-plichtig zijn (de zogenaamde bijlage C activiteiten) en activiteiten, die m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn (de zogenaamde bijlage D activiteiten). Voor activiteiten die genoemd zijn bij bijlage D is de verplichting tot een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Voor de werkzaamheden in dit project is een activiteit benoemd in bijlage D, die mogelijk kan leiden tot een m.e.r.-beoordelingsplicht. In tabel 1 is een activiteit weergegeven, het betreft hier Categorie D9: Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan.
Navolgend is toegelicht of deze categorie leidt tot een m.e.r. - beoordelingsplicht.
Cat. | Activiteiten | Gevallen | Plannen | Besluiten |
D9 | Een landinrichtings-project dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan. | In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op 1°. een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of 2°. vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer. |
De structuurvisie, bedoeld in de artikelen 2.1, 2.2 en 2.3 van de Wet ruimtelijke ordening, en de plannen, bedoeld in de artikelen 3.1, eerste lid, 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van die wet, de vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied, het plan, bedoeld in artikel 11 van de Reconstructiewet concentratiegebieden en het plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden. | De vaststelling van het inrichtingsplan, bedoeld in artikel 17 van de Wet inrichting landelijk gebied dan wel een plan bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden dan wel bij het ontbreken daarvan het plan bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet ruimtelijke ordening dan wel bij het ontbreken daarvan van het plan, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van die wet. |
Tabel 1: categorie D9 van de bijlage van het Besluit m.e.r.
Omdat dit bestemmingsplan uitbreiding van een glastuinbouwgebied mogelijk maakt, moet in categorie D.9 van de bijlage van het Besluit m.e.r. beoordeeld worden of er sprake is van een plan m.e.r.-plicht.
In dit bestemmingsplan is een oppervlakte van ca. 10 ha opgenomen voor de glastuinbouw. Met de realisatie van de voorgenomen activiteit worden de gestelde drempelwaarde van 50 ha niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Dat neemt echter niet weg dat als de activiteiten onder de drempelwaarden blijven, er toch bezien moet worden of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (een zogenaamde 'vormvrije mer-beoordeling'). Deze omstandigheden betreffen:
• de kenmerken van de projecten;
• de plaats van de projecten;
• de kenmerken van de potentiële effecten.
In dit hoofdstuk wordt weergegeven hoe het plan zich verhoudt tot de diverse relevante omgevingsaspecten (zoals bodem, luchtkwaliteit, geluid, water, archeologie en ecologie). De conclusie luidt dat de in dit bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen haalbaar en uitvoerbaar zijn.
Geconstateerd kan worden dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden (waarbij onder meer rekening is gehouden met de criteria in bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (richtlijn 85/337/EEG) die maken dat de uitvoering van dit plan kan leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen die het verrichten van vervolgmilieuonderzoek (eventueel in de vorm van een milieueffectrapportage) noodzakelijk maken.
Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r. Voorafgaand aan het in procedure brengen van het ontwerp- bestemmingsplan dient een mer-beoordelingsbesluit te worden genomen door de gemeente Moerdijk.
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
Het gaat om de uitbreiding met voornamelijk kassen. Deze worden niet gezien als risicovol of kwetsbaar. Wel zal er sprake zijn van een uitbreiding van het aantal medewerkers.
De locatie is enkel gelegen binnen de invloedsgebieden van ATM, Shell Moerdijk (beiden gelegen op industrieterrein Moerdijk), de spoorbaan (Roosendaal-Lage Zwaluwe) en de productielocatie van Brabant Water (Koekoeksedijk Zevenbergen). Gezien de grote afstand en de beperkte toename van het aantal personen, leidt dit niet tot een verandering in het groepsrisico.
Vanuit externe veiligheid zijn er geen belemmeringen.
Bereikbaarheid
Aan de voorzijde is de vereiste bereikbaarheid voor hulpdiensten beschikbaar. Aan de achterzijde niet. Er is gekeken of er mogelijkheden zijn om de kassen ook aan de achterzijde te benaderen, maar dat is niet mogelijk. Overslag naar andere gebouwen is aan de achterzijde niet aan de orde. Doorgaans brandt een kas niet of slechts ter plaatse van vuurbelasting. Het bedrijf kiest voor een afbrandscenario.
Het bedrijf is via drie inritten bereikbaar bij elke inrit is een opstelplaats voor de brandweer opgenomen. Bij inrit 3, worden 2 opstelplaatsen gerealiseer.
Bluswater
De minimale vereiste bluswater in de openbare weg is beschikbaar aan de voorzijde.
Figuur 9: Opstelplaats brandweer
Aan de voorzijde van het bedrijf zijn 3 silo's van elk 1.000 m³ aanwezig. Eén silo kan gebruikt worden als blusvoorziening. De silo is altijd vol, omdat deze gekoppeld is aan het hemelwatersysteem.
Het bedrijf legt een bovengrondse brandblusvoorziening aan met aanrijdbeveiling. De brandblusvoorziening is aangesloten op een silo van 1.000 m³ zodat altijd voldoende bluswater ter beschikking staat. De bluswateraansluiting heeft een capaciteit van 90 m³/uur.
Als sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan is de Wet bodembescherming (Wbb) van kracht. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-) bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst.
Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Moerdijk' hebben de gronden van het plangebied een agrarische bestemming. Met de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling van Greenbrothers wijzigt de functie van de gronden niet, waardoor gesteld kan worden dat de huidige bodemkwaliteit afdoende is voor het toekomstig gebruik. Voor het omgevingsvergunningtraject, dat wordt doorlopen nadat het voorliggende bestemmingsplan in werking is getreden, zal evenwel onderzoek naar de bodemkwaliteit worden uitgevoerd.
Conclusie
Omdat met dit bestemmingsplan de functie niet wijzigt naar een ander bodembeschermingsregime, gelden er in principe geen belemmeringen vanuit de Wet bodembescherming. Met het oog hierop is geen bodemonderzoek noodzakelijk in het kader van het bestemmingsplan.
Het onderzoek naar luchtkwaliteit wordt uitgevoerd op grond van hoofdstuk 5, titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' van de Wet milieubeheer. De titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' is beter bekend als de Wet luchtkwaliteit.
Een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit in belangrijke mate verslechteren. Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen. Voor wegverkeer zijn stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) de belangrijkste stoffen. De in de Wet luchtkwaliteit gestelde norm voor NO2 en PM10 jaargemiddelde grenswaarde is voor beide stoffen 40 µg/m3. Daarnaast mag de PM10 24 uurgemiddelde grenswaarde van 50 µg/m3 maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. De jaargemiddelde grenswaarde voor zeer fijnstof (PM2,5) bedraagt 25 µg/m3.
In het NSL zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 gesteld op 11 juni 2011voor PM10 en 1 januari 2015 voor NO2. De grenswaarde voor PM2,5 is vanaf 1 januari 2015 van toepassing.
Naast de introductie van het NSL is het begrip 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als de NO2 en PM10 jaargemiddelde concentraties niet meer toenemen dan 1,2 µg/m3. In dat geval is de ontwikkeling als NIBM te beschouwen.
Een ruimtelijke ontwikkeling vindt volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang als ten minste aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:
Voor zover de ruimtelijke ontwikkeling is opgenomen in het NSL of de ontwikkeling kan worden aangemerkt als NIBM-project is toetsing aan de grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet nodig.
Berekening NIBM
De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Voor de kleinere plannen heeft het voormalige ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een rekentool ontwikkeld: de NIBM-tool. Hiermee kan het bevoegd gezag op een eenvoudige en snelle manier bepalen of er sprake is van een NIBM bijdrage. Het grote voordeel van de NIBM-tool is dat met een beperkt aantal invoergegevens vastgesteld kan worden of een plan NIBM bijdraagt of dat nader onderzoek nodig is. De NIBM-tool gaat daarbij uit van "worst-case-scenario" bijdragen.
In de NIBM-tool moet aangegeven worden wat de weekdaggemiddelde toename van het wegverkeer is en welk aandeel vrachtvervoer daarvan deel uitmaakt. Al het vrachtvervoer wordt gezien als zwaar vervoer (worst-case). In paragraaf 4.5 Verkeer en parkeren is het aantal vervoersbewegingen toegelicht. Voor personenvervoer wordt uitgegaan van het verwachtte maximum, voor vrachtervervoer voor het verwachtte gemiddelde. Een piekmoment met betrekking tot personeel is vaker/eerder te verwachten dan een piek in vrachtwagenvervoer. De berekende toename voor een gemiddelde werkdag is hierbij berekend op:
Figuur 10: Resultaten NIBM rekentool
Uit de berekeningen met de NIBM-rekentool blijkt, dat de jaargemiddelde concentratie NO2 maximaal 0,24 µg/m3 toeneemt en de jaargemiddelde concentratie PM10 maximaal 0,03 µg/m3. De beide toenamen zijn ruim lager dan de toegestane NIBM-norm van 1,2 µg/m³. Daardoor draagt de toename van het verkeer als gevolg van de uitbreiding van het hoofdgebouw NIBM bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit is niet nodig.
NLS-tool
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt. In deze tool is de Provincialeweg N389 opgenomen. In figuur 11 zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peiljaar 2016 weergegeven. Deze concentraties zijn afkomstig uit de NSL-monitoringstool 2017.
Figuur 11: overzicht concentraties NO 2 , PM 10 en PM 2,5 , peiljaar 2016 (NSL-monitoringstool 2017)
Uit de resultaten blijkt dat in de omgeving van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 19,9 µg/m³, 6 µg/m³ en 10,4 µg/m³ bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m³) en PM2,5 (25 µg/m³) wordt niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 6, waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. De trend is dat in de toekomst de emissies en de achtergrondconcentraties van deze stoffen zullen dalen, waardoor een overschrijdingen of een naderende overschrijding van de grenswaarden niet zijn te verwachten.
Emissies uit de kas
De kassen in het plangebied worden verwarmd door de energievoorzieningen die op de huidige locatie zijn geïnstalleerd (niet dit bestemmingsplan).
Door de aanleg van een geothermiebron wordt er aanzienlijk minder aardgas verstookt. Het gasverbruik wordt gereduceerd van 7 miljoen m³ naar 1 miljoen m³ aardgas. Er is derhalve geen sprake van een verslechtering, maar van een aanzienlijke verbetering van de luchtkwaliteit.
Woningen
De dichtsbijzijnde woning, woonhuis nr. 93, bevindt zich op ca. 12 m van de kas en woonhuis nr. 95 staat in de omgeving van de inrit. Aangezien geen emissie plaatsvindt vanuit de nieuwbouw en de berekeningen met de NIBM-rekentool aantonen dat de toenamen ruim onder de toegestane NIBM-norm van 1,2 µg/m³ blijven, zijn de effecten op de luchtkwaliteit aanvaardbaar.
De mate waarin het geluid, bijvoorbeeld veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh en Bgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige bestemmingen:
Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
In de directe omgeving van de inrit staat woonhuis nr 95. De eigenaar van het agrarisch bedrijf Hazeldonkse Zandweg 95 te Zevenbergen heeft verzocht om de voormalige bedrijfswoning aan te merken als plattelandswoning, zodat deze woning ook bewoond mag worden door burgers (iemand zonder binding met het betreffende bedrijf). In bestemmingsplan 'Buitengebied Moerdijk' heeft woonhuis nr. 95 de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning'.
In de Wet plattelandswoning is geregeld dat zo'n woning geen bescherming krijgt ten opzichte van het bedrijf waartoe de woning behoorde. Zo'n woning vormt daarom geen belemmering voor de bedrijfsvoering van het bedrijf waartoe het behoorde. De woning wordt beschouwd als onderdeel van de inrichting, ook al is hij afgesplitst. De milieugevolgen op het gebied van geur en geluid van het bedrijf waartoe de woning behoorde behoeft dus niet te worden beoordeeld.
Woonhuis nr. 93 ligt ca. 12 m van de nieuw te bouwen kas. In de kas worden aubergines geteeld op goten. Gewasverzorging en oogst gebeurt handmatig. Er wordt niet met grote, zware machines gewerkt en er zijn geen geluidsproducerende aparaten aanwezig. 1 keer per jaar vindt een teeltwisseling plaats, daarbij worden de oude planten met een kleine tractor afgevoerd.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. De laatste uitgave is 'Bedrijven en Milieuzonering', editie 2009. In deze publicatie is een lijst opgenomen met daarin de aan te houden richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstand afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan. Het zo scheiden van milieubelastende en –gevoelige functies dient twee doelen:
Bij Greenbrothers zijn de milieu-aspecten voor geur, stof en gevaar verwaarloosbaar, omdat de activiteiten geen geur of stof verspreiden. Voor geluid geluid geldt een afstand van 30 m.
In de directe omgeving van het plangebied staat woning nr 38 op een afstand van circa 33 m meter. Woonhuis nr. 93 ligt ca.12 m van de nieuw te bouwen kas.
Er kan weliswaar niet worden voldaan aan de richtafstand uit de genoemde publicatie, maar er ontstaat geen hinder. In de kassen bevinden zich geen geluidsbronnen die voor hinder kunnen zorgen. Binnen de inrichting is er wel sprake van vrachtwagentransport, maar de afstand tot de woning op nr. 93 is voldoende groot (> 30 meter).
Rijksbeleid
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en is en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, vooral op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Kaderrichtlijn water
Op 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. De KRW geeft een kader voor de bescherming van de ecologische en chemische kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater.
Waterbeheer 21e eeuw
In september 2000 heeft de commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21) advies uitgebracht over het toekomstig waterbeheer in Nederland. Belangrijk onderdeel van WB21 is het uitgangspunt van ruimte voor water. Er mag geen afwenteling plaatshebben; berging moet binnen het stroomgebied plaatshebben. Dit betekent onder andere het aanwijzen en instandhouden van waterbergingsgebieden. Daarnaast wordt verdroging bestreden en worden watertekorten verminderd.
Provinicaal beleid
Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021
Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving.
De zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving staat centraal in het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP). De Agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het Provinciaal Milieuplan 2012-2015 en het Provinciaal Waterplan 2010-2015 gaven hieraan de afgelopen jaren invulling. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 integreert de milieu- en de wateropgave. Het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten.
Om met de diverse belangen en milieuaspecten te kunnen omgaan, hanteert de provincie in het waterplan de principes van de people-planet-profit-benadering. Vanuit de sociaal-maatschappelijke invalshoek (people) krijgen veiligheid tegen overstroming, bescherming tegen wateroverlast, een betrouwbare drinkwatervoorziening en goede recreatievoorzieningen aandacht. Vanuit de economische invalshoek(profit) heeft het plan aandacht voor onder meer een goede watervoorziening voor industrie en landbouw en voor het transport over water. Bij de derde invalshoek (planet) wordt uitgegaan van water als voorwaarde voor een gezonde leefomgeving voor mens en natuur. Belangrijke thema's hierbij zijn de verbetering van de waterkwaliteit, de verdrogingsbestrijding en de meer natuurlijke inrichting van de provinciale watersystemen.
Beleid waterschap Brabantse Delta
Waterbeheerplan, Keur en legger
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer – waaronder grondwater – heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Figuur 12: Uitsnede legger
Het plangebied valt onder het peilbesluit Gat van de Ham en is gelegen binnen het peilvak 'Spiepolder' OA9. Ter plaatse bedraagt het zomerpeil 1,50 m -NAP en het winterpeil 1,90 m -NAP. De beheersmarge bedraagt 15 cm.
Op basis van de Bodemkaart van Nederland is het plangebied gelegen in de grondwatertrap VI. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) bedraagt 40-80 cm -mv en de Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) bedraagt > 120 cm -mv.
Overleg Waterschap Brabantse Delta
De watertoets is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
Waterschap Brabantse Delta is vroeg betrokken bij de ruimtelijke ontwikkeling. Er hebben meerdere overleggen plaatsgevonden, waarbij de ruimtelijke plannen en de belangen van het Waterschap uitgebreid zijn besproken. De keur, legger en beleidsregels zijn aan de orde gekomen vanwege het verleggen en dempen van watergangen.
Het aanleggen van de ASR is uitgebreid besproken. Op 14 september 2018 is een vormvrije m.e.r. beoordelingsnotitie ingediend, geregistreerd onder zaaknummer: WBD18-07126. Op 24 oktober 2018 heeft Waterschap Brabantse Delta een beslissing genomen. Aangetoond is dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen die de activiteiten voor het milieu kunnen hebben. Daarom is er geen aanleiding om een milieueffectenrapportage op te stellen.
De watervergunningaanvraag voor het aanleggen en gebruiken van de ARS is ingediend op 30 november 2018 en geregistreerd onder nummer WBD18-08790.
Alle benodigde watervergunningen zoals in paragraaf 4.4.1 zijn beschreven, worden in overleg met het waterschap aangevraagd.
Om de plannen te kunnen realiseren, wordt er een aantal ingrepen gedaan in het oppervlaktewatersysteem. Greenbrothers gaat een ondergronds waterreservoir (ASR = Aquifer Storage & Recovery) installeren. ASR is een watermanagementtechniek, waarbij regenwater in tijden van verschot wordt opgeslagen in de ondergrond en in tijden van tekort aan het grondwaterreservoir wordt onttrokken.
De aanpassingen bestaan uit vier onderdelen:
In Bijlage 6 zijn de volledige details van onderstaande ruimtelijke uiteenzetting opgenomen, zoals deze met het waterschap zijn overlegd.
Goed gietwater is van belang voor de teelt. Hemelwater is daarvoor bij uitstek geschikt, echter het verbruik van gietwater komt niet overeen met de tijd van de meeste regenval. Om zoveel mogelijk hemelwater te kunnen gebruiken gaat Greenbrothers gebruik maken van een ondergrondse waterberging (ASR). Het hemelwater van de kassen wordt opgevangen in bassins. Van daar uit wordt het in de ondergrond gebracht of terug in het bassin gepompt bij een tekort. Doordat de bassins onderling gekoppeld zijn wordt ook het opgevangen hemelwater van de bestaande kassen gebruikt. Dit betekent dat er van meer oppervlakte hemelwater wordt opgevangen dan nu gebouwd wordt.
Er zijn 4 bassins en 2 silo's gekoppeld aan het hemelwatersysteem. Eén van de bassins wordt gebruikt voor opvang van zowel hemelwater als condenswater. Dit bassin is niet gekoppeld aan de overige bassins en silo's, omdat condenswater niet in de ondergrond mag worden gebracht.
De inhoud van de bassin en silo's gekoppeld als hemelwaterafvoer (HWA) = 10.000 + 10.000 + 8.000 + 2 x 1.000 = 30.000 m³. De inhoud van het HWA+CWA (condenswaterafvoer) bassin is 8.000 m³.
Het water uit het HWA+CWA bassin wordt altijd bij voorkeur gebruikt als gietwater, zodat hier geen overstort van plaats vindt naar het oppervlaktewater. De inhoud van het bassin is 4x zo groot als voor de opvang van 1 extreme bui noodzakelijk is.
Voor de retentieopvang maakt het gebruik van het bassin en de aangehouden watervoorraad niet uit. De retentie van 11.280 m³ dient altijd beschikbaar te zijn en wederom leeg te zijn na 3 dagen om een extreme bui te kunnen opslaan. Aan de bovenzijde van de bassins wordt de benodigde inhoud vrijgehouden voor de benodigde retentieopvang. De resterende inhoud inclusief toevoer ASR is voldoende voor de teelt. Een vertraagde afvoer van 2,0 l/s/ha op een oppervlak van 18,8 ha geeft een afvoer van 136 m³/u. De maximale opslag in de ASR is 24 m³/u. Samen geeft dit 160 m³/u. Zonder watergebruik in de kas is de retentie leeg binnen 11.280 / 160 = 70,5 uur. Dit valt precies binnen de vereiste 3 dagen.
Een gedeelte van watergang OVK07623 wordt gedempt. Het betreft het gedeelte dat dwars over de akker van het bestemmingsgebied loopt. Door de demping van de watergang dient 887 m³ water gecompenseerd te worden.
Figuur 13: deel OVK07623 dat gedempt wordt
De watergang OVK07627 wordt niet in breedte aangepast. De huidige aanwezige dam wordt verplaatst en verkleind. De huidige dam heeft een lengte van 20 meter. De dam wordt vlak bij de Ottervliet geplaatst ivm toegang tot de achterzijde van de ontwikkeling. De dam wordt 10 meter breed.
Figuur 14: OVK07627 wordt verbreed
De watergang OVK07628 wordt over de volledige lengte langs het perceel verbreed naar maximaal 5,2 meter op insteek, gelijk aan watergang OVK067627. Daarnaast worden in deze watergang twee dammen aangebracht, één van 40 meter en één van 12 meter. Daarnaast wordt het talud gewijzigd van 1 op 1 naar 1 op 1,5 daar waar er aanpassingen plaatsvinden. Dit kan maar aan één zijde vanwege de aanwezigheid van de ontsluitingsweg.
Figuur 15: OVK07628 wordt verbreed
De Ottervliet (OVK07671) wordt over een lengte van 247 meter vanaf de aansluiting met watergang OVK07627 verbreedt naar 7,0 m breedte op insteek. De resterende 17 meter naar watergang OVK07623 loopt terug naar de originele breedte.
Naast de watergang dient een onderhoudsstrook van 5,0 meter toegankelijk te zijn voor onderhoud. Dit wordt niet behaald over ongeveer de helft van het gedeelte van de Ottervliet langs de kas. Met de eigenaar van het perceel aan de overzijde is overeengekomen om een zakelijk recht te vestigen op het perceel voor de verplichting van het onderhoud van de Ottervliet van Greenbrothers.
Figuur 16: OVK07671 (Ottervliet) wordt verbreed
De watergang OWL09828 en het resterende deel van watergang OVK07623 worden verbreed naar gemiddeld 6,5 meter op insteek. Daarbij wordt het talud gewijzigd naar 1:1,5 daar waar er wijzigingen plaatsvinden. De bestaanden dammen blijven in tact. Het gedeelte A-watergang zal naar B-watergang worden afgewaardeerd.
In de onderstaande tabel is de totale compensatie en te vergraven door te beschreven maatregelen opgenomen, bij een verbreding naar maximaal 7 meter van de betreffende watergangen:
Onderdeel | Compenseren | Vergraven |
OVK07623 dempen en verbreden | 887 | 136 |
OVK07627 wijzigen dam | 37 | |
OVK07628 verbreden en aanleggen dammen | 325 | |
OVK07671/Ottervliet verbreden | 248 | |
OWL09828 verbreden | 145 | |
887 | 891 | |
Saldo: 4 m³ |
Tabel 2 totale compensatie
Er is voldoende ruimte om het oppervlaktewater te verplaatsen met instandhouding van de doorstroming.
Een gedeelte van het plangebied is aangewezen als innundatiegebied. Dat houdt in dat bij tijden van wateroverlast dit gebied als waterberging is aangewezen. In figuur 17 is dit gebied weergegeven. De paarse gedeelten zijn de meest laag gelegen gebieden en als deze opgehoogd worden dan zal in het kader van het principe van waterneutraal ontwikkelen (het niet belasten van de buren) aangegeven moeten worden hoe hiermee omgegaan wordt.
Figuur 17: Hoogtekaart
Er is een waterhuishoudkundig plan gemaakt (Bijlage 6) met de benodigde compensatie voor de retentie (hemelwater vanaf verhard oppervlak) en voor de verloren gegane gereserveerde waterberging. Het gaat om compensatie voor het verloren gegane waterbergingreserveringsgebied. De oppervlakte van het meest laag gelegen gebied is in overleg met het waterschap ingeschat op ongeveer 7.500 m². De diepte bedraagt gemiddeld ca. 10 cm. Er zal dus een compensatie nodig zijn van ca. 750 m³.
De ruimte tussen kas en insteek van de watergang wordt gebruikt om de compensatie te verwezenlijken. Langs de kas wordt een onderhoudsstrook van 2,0 meter aangehouden. Buiten deze twee meter wordt tot aan de watergang het maaiveld verlaagd met ca. 30 centimeter. Bij hoge waterstand zal deze ruimte vollopen en bij normale waterstand (ca. 70 cm onder maaiveld) valt deze ruimte ruimschoots droog. De GHG is ca. 45 cm onder maaiveld. Hierdoor zal de verlaagde strook doorgaans voldoende droog zijn om stevig genoeg te zijn voor goed onderhoud (maaien etc). Deze ruimte wordt daarom gewoon met gras ingezaaid en machinaal onderhouden. Deze methode wordt toegepast langs de watergangen Ottervliet, OVK07623 en OWL09828 .
Langs de kas bij de Ottervliet wordt in het kader van de landschappelijke inpassing een haag gerealiseerd in een afstand van 2,0 meter vanaf de kasvoet. Dit valt binnen de afstand vanaf de kasvoet die niet verlaagd wordt.
Op de aangegeven wijze wordt de volledige innundatie voorzien langs de rand van de kas en watergangen rondom de kas, zodat er geen effect is op elders gelegen percelen door deze ontwikkeling.
Er is reeds een vergunning aangevraagd en afgegeven voor de ondergrondse opslag van hemelwater dat van de kasbedekking en bedrijfsgebouwen wordt opgevangen. Deze toename van verhard oppervlak wordt derhalve niet versneld afgevoerd en is hier niet van toepassing. Ook is in de opvang van het hemelwater aangegeven dat het hemelwater uit het bassin dat gemengd is met condenswater altijd met voorkeur wordt geleegd, zodat ook dat niet bijdraagt aan een toename van versnelde afvoer.
In het plan wordt door toepassing van de ondergrondse opvang een uitbreiding van ca. 10,2 ha oppervlak voorzien, maar wordt het regenwater van de totale oppervlakte van ca. 20,8 ha gebruikt en opgevangen. Effectief betekent dit dat door de toename van het oppervlak de druk op het watersysteem afneemt.
Toename verhard oppervlak: | 106.632 m² |
Aansluiting op ondergrondse wateropslag: | 188.055 m² |
Voorkeursgebruik: | 30.103 m² |
Totaal verhard oppervlak: toename - aansluiting: | -111.526 m² |
In plaats van een toename van druk op het watersyssteem van 10,6 ha wordt de druk verlicht met een saldo van 11.1 ha.
Wat overblijft als versnelde afvoer is de verharding in de vorm van bestrating. Dit wordt niet als hemelwater in de ondergrond opgeslagen. Deze toename in verharding bedraagt 4.400 m².
Zoals aangegeven neemt de impact op het oppervlaktewater af door het opslaan van hemelwater in de ondergrond. De toename van de versnelde afvoer van 4.400 m² naar het oppervlaktewater is daarbij vergeleken zeer gering. Dit extra verhard oppervlak hoeft daarom niet apart gecompenseerd te worden. Wel moet de waterkwaliteit voldoende geborgd zijn zoals in het activiteitenbesluit is voorzien.
Er wordt ca. 9,6 ha kas bijgebouwd met een verwerkingsruimte, daarom zullen de transportbewegingen toenemen. De verpakkingsafdeling wordt verplaatst. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande toegangsweg, inrit 3. Ter hoogte van deze inrit nemen de transportbewegingen toe, maar ter hoogte van inrit 2 nemen de transportbewegingen af. Per saldo wordt in het hoofdseizoen een toename van ca. 25 personenauto's/busjes van medewerkers en ca. 12 vrachtwagens per dag verwacht. Genoemde aantallen zijn maximale aantallen, in het naseizoen zijn de aantallen aanzienlijk lager. Het teeltseizoen loopt december tot en met oktober. De eerste aubergines worden in maart geoogst. Het hoogseizoen is van mei tot en met augustus.
De bevindingen zijn uitgewerkt in Bijlage 3 verkeer.
Het plangebied is gelegen aan de Hazeldonkse Zandweg (N389). Deze provinciale weg is aangemerkt als een type 1, gebiedsontsluitingsweg. De kaart hieronder geeft de toegangswegen weer vanaf Greenbrothers naar de dichtstbijzijnde snelwegen. Vanaf de N389, is verbinding mogelijk met de daarop aansluitende provinciale weg N285. Via de N285 is ontsluiting mogelijk op de rijkswegen A16, A17, A4 en A59
Figuur 18: Toegangswegen
In principe zijn er twee ontsluitingsroutes mogelijk. De ene route is ontsluiting via de N285 in oostelijke richting rechtstreeks op de rijksweg A59 vanaf waar verdere aansluiting op de rijksweg A16 mogelijk is. De andere route leidt via de N285 naar de rijksweg A17 ten westen van Zevenbergen.
De Zuiddijk is een gemeentelijke weg welke de dorpskern Langeweg verbindt met de bebouwde kom van Zwartenberg. De Pootweg is een erfontsluitingsweg van de tweede categorie. De weg is smal en de maximale snelheid is er 60 km/h. De Pootweg is van beide zijden verboden voor vrachtverkeer. Wanneer onverhoopt toch vrachtverkeer over de Pootweg komt, kan men bellen of foto's doorsturen middels whatsapp of mail, zodat direct actie ondernomen kan worden als blijkt dat het om transporteurs van Greenbrothers gaat.
In het voorjaar 2018 heeft de provincie Noord Brabant inzicht gegeven in de capaciteit en huidige gemiddelde, gemeten belasting van N285 en N389 (zie bijlage 1 van de notitie verkeer). Hieruit blijkt dat een toename van verkeersbewegingen zoals Greenbrothers die verwacht als gevolg van de voorgenomen uitbreiding, geen problematische toename betekent. De betreffende wegen zijn op een dergelijke toename ruimschoots berekend.
De toename van verkeersbewegingen zoals Greenbrothers die verwacht als gevolg van de voorgenomen uitbreiding, vormen geen belemmering. De betreffende wegen zijn op een dergelijke toename ruimschoots berekend.
Ook is de verwachting dat de verkeersveiligheid niet zal verslechteren, omdat het hier gaat om een bestaande inrit, er meerdere erftoegangen tussen de rotonde en de Zuiddijk zijn en omdat zich vanuit deze locatie geen landbouwvoertuigen meer verplaatsen.
De gemeente Moerdijk heeft parkeernormenbeleid, verwoord in de “nota parkeernormen' d.d. augustus 2015. Deze nota stelt dat de parkeervraag behorende bij ontwikkelingen in het buitengebied op eigen terrein moet worden gerealiseerd. Hiertoe worden voor verschillende soorten functies/bedrijven parkeernormen beschreven.
In de door gemeente Moerdijk opgestelde nota ten aanzien van het parkeren, zijn voor Greenbrothers geen specifieke parkeernormen opgenomen. Indien gemeentelijk beleid niet voorziet in specifieke parkeernormen wordt er verwezen naar CROW richtlijnen. Voor een bedrijf als Greenbrothers worden dergelijke cijfers echter niet gegeven. Daarom is gekeken naar de huidige situatie en aan de hand van de geplande uitbreiding berekend hoeveel extra medewerkers nodig zijn en daarmee, hoeveel extra parkeerplaatsen noodzakelijk zijn. Uitgaande van een "worst case" scenario, waarbij alle arbeiders met eigen vervoer komen, zijn derhalve maximaal 25 parkeerplaatsen noodzakelijk. Er worden ca. 27 parkeerplaatsen door Greenbrothers gerealiseerd. Daarnaast zal Greenbrothers ruim voldoende plaats creëren om te manoeuvreren met vrachtauto's.
Figuur 19: Parkeren en manoeuvreren op eigen terrein
Wet natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).
Soorten
Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien moet voor de start van die werkzaamheden ontheffing worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan moet duidelijk zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen.
Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt het verbod op (opzettelijk) te doden of te vangen van individuen van deze soorten. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen. Indien nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van soorten niet (kunnen) worden ontzien, is ontheffing noodzakelijk. Ontheffing is niet benodigd indien de functionaliteit van de nesten, (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen gegarandeerd wordt (het beschadigen en vernielen wordt voorkomen door maatregelen of er zijn voldoende alternatieven).
Ten slotte is altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving (artikel 1.11 van de Wnb). Concreet betekent dit dat bij ruimtelijke ontwikkeling gezorgd moet worden dat dieren niet gedood worden en dat planten verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Natura 2000
De Wnb ziet op de bescherming van Natura 2000-gebieden (Vrl- en Hrl-gebieden). Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld voor één of meerdere soorten en/of habitats. Voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de Natura 2000-gebieden en tevens voor ontwikkelingen daarbuiten die van invloed kunnen zijn (door 'externe werking') op die beschermde natuurgebieden, gelden (strenge) restricties. Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Middels een 'habitattoets' dient te worden onderzocht of een activiteit (significante) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000-gebieden veroorzaakt. De uitkomsten van de habitattoets dienen te worden beoordeeld door het bevoegd gezag.
Natuurnetwerk Nederland en overige bos- en natuurgebieden
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur / EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het doel van het NNN is de instandhouding en ontwikkeling van natuurgebieden om daarmee een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan. Sinds 2014 zijn de provincies het eerste verantwoordelijke bevoegde gezag voor het NNN (daarvoor was dat de rijksoverheid). De provincie Noord-Brabant heeft in de Verordening natuurbescherming alle regels voor natuurbescherming in Brabant vastgelegd.
In het kader van de Wet natuurbescherming is een quickscan flora en fauna uitgevoerd door Natuur-Wetenschappelijk Centrum, die bestaat uit een literatuuronderzoek en een veldbezoek. Tijdens deze quick-scan wordt specifiek rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van beschermde vleermuizen, grondgebonden zoogdieren en vogels met een vaste verblijf-plaats.
Soorten
Vleermuizen
Alle vleermuissoorten worden beschermd door de Wet natuurbescherming. Het plangebied wordt daarom beoordeeld op de mogelijke waarde voor vleermuizen. Hierbij wordt beoordeeld of er in en in de directe omgeving van het plangebied potentieel belangrijke vliegroutes en/of foerageergebied aanwezig zijn, zoals bomenrijen, andere groene, lijn-vormige landschapselementen en (kleinschalige) weilanden en andere half open gebieden. Hierbij wordt tevens gelet op het aanbod van geschikt foerageergebied in de omgeving van het plangebied.
Grondgebonden zoogdieren
Tijdens het veldbezoek wordt beoordeeld of het plangebied een geschikt leefgebied vormt voor soorten zoals de Steenmarter (Martes foina), Bunzing (Mustela putorius), Hermelijn (Mustela erminea) en Wezel (Mustela nivalis). Naast geschiktheid als leefgebied, wordt gelet op sporen van deze soorten (holen, geurmerken, vraatsporen, uitwerpselen en loopsporen).
Vogels met een vaste verblijfplaats
Vogels met een vaste verblijfplaats worden jaarrond beschermd door de Wet natuurbescherming. Dit geldt ook voor hun functionele leefomgeving. Voorbeelden van deze vogels zijn de Buizerd (Buteo buteo) en de Sperwer (Accipiter nisus). Tijdens de quickscan wordt het plangebied onderzocht op de aanwezigheid van verblijfplaatsen van dergelijke vogels en wordt bepaald welke gevolgen de voorgenomen plannen voor deze vogels met zich meebrengen (zoals verstoring door geluid). De bomen binnen het plangebied worden beoordeeld op hun geschiktheid voor en aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vogels. Dit wordt gedaan door te letten op sporen (braakballen, veren, uitwerpselen, etc.), nesten (o.a. horsten en oude kraaiennesten) en aan de hand van waarnemingen van de betreffende vogelsoorten (geluid/zicht/territoriumindicerend gedrag). Tevens wordt bekeken of het gebied een significant onderdeel zou kunnen zijn van de functionele leefomgeving van een vogelsoort met een vaste verblijfplaats.
Vissen
Volgens verspreidingskaarten is het mogelijk dat de Grote modderkruiper (Misgurnus fossilis) voorkomt in de watergangen in het plangebied. Het onderzoek naar beschermde vissoorten wordt uitgevoerd met behulp van steeknetten (deze hebben een gestrekte maaswijdte van 3 millimeter en een netgrootte van 70 x 40 centimeter). De steeknetten worden op enige afstand van de oever in het water gestoken en met kracht naar de oever toe gehaald. Hierbij wordt ook door eventueel aanwezige oevervegetatie en onder kraggen geschept. Gevangen vissen en andere aquatische fauna worden na determinatie ter plaatse weer vrijgelaten in het water waar ze vandaan kwamen.
Watergebonden ongewervelden
De aanwezigheid van de streng beschermde waterslak Platte schijfhoren (Anisus vorticulus) is door de verspreiding gegevens NDFF uit te sluiten. Daarnaast is deze soort nog niet eerder waargenomen in de buurt van het plangebied. Desondanks is het verstandig ook op deze soort te letten tijdens het vissen met behulp van steeknetten. Hierbij wordt het schepnet door de onderwatervegetatie gehaald en is wat bodemmateriaal meegeschept. Vervolgens worden alle aanwezige waterslakken in het veld of in het laboratorium onder de microscoop gedetermineerd en weer teruggezet in de watergang waaruit ze kwamen.
Vaatplanten
Binnen het plangebied zouden beschermde vaatplanten voor kunnen komen. Tijdens de quickscan wordt daarom op de aanwezigheid van en geschiktheid van het gebied voor deze soorten gelet. Aan de hand hiervan worden de gevolgen van de plannen voor beschermde vaatplanten bepaald. Wanneer uit het veldbezoek blijkt dat het plangebied een geschikt biotoop vormt voor beschermde vaatplanten die ten tijde van het veldbezoek niet zichtbaar waren, is mogelijk een aanvullend veldbezoek nodig.
Conclusies
De resultaten van het onderzoek is zijn vastgelegd in rapport P18-121W1517 (Bijlage 2). Onderstaande tabel geeft de conclusies uit het rapport weer.
Tabel 2: conclusies quickscan flora en fauna
Natura 2000
Het plangebied bevindt zich op ruim 7 en 9 kilometer afstand van de Natura 2000-gebieden 'Hollandsch Diep' en de 'Biesbosch' (figuur 20). Ondanks de afstand worden er vanwege de tijdelijke en kleinschalige aard van de werkzaamheden geen significant nadelige effecten verwacht op de habitattypen en instandhoudingsdoelstellingen van deze Natura 2000-gebieden als gevolg van verstoring door geluid, verstoring door licht en andere storingsfactoren. Echter zal er een ARIUS- berekening nodig zijn omdat er mogelijk een tijdelijke toename aan stikstof depositie zal plaatsvinden door de bouw en/of permanente toename door de uitbreiding van het bedrijfsperceel.
Fi
Figuur 20: Afstand van het plangebied (rood omlijnd) tot natura 2000-gebieden 'Hollandsch Diep' en 'Bies-bosch' (rood gestreept). Bron: Kaartbank Brabant
In rapport P18-121/W1517 is een paragraaf opgenomen over de berekening stikstofdepositie (PAS). Deze AERIUS berekeningen zijn niet meer actueel. De bevindingen in dit rapport moet buiten beschouwing worden gelaten. De bijlagen 4 en 5 van rapport P18-121/W1517 zijn verwijderd.
Aeriusberekeningen
Op 13-3-2020 en 23-4-2020 zijn nieuwe AERIUS berekeningen versie 2019 uitgevoerd (zie bijlage 7)
De nieuwe situatie is het in gebruik nemen van ca. 9,6 ha kas met 6.500 m² bedrijfsruimte. De kassen worden verwarmd met aardwarmte, daarbij komt geen NOx vrij.
In de gebruiksfase komt alleen NOx vrij als gevolg van verkeer van en naar de locatie. Het aantal verkeersbewegingen is ingeschat op 32 licht verkeer per etmaal en 18 zwaar verkeer per etmaal.
De stikstofdepositie op Natura 2000 is berekend met AERIUS Calculator, versie 2019 (RekVtCzWtjX2 23 april 2020). In de nieuwe situatie vindt geen NH3 emissie plaats, de NOx emissie bedraagt 11,62 kg per jaar.
Tijdens de bouwfase vindt extra verkeersbewegingen plaats en vindt gebruik plaats van mobiele werktuigen (zie bijlage 7). De stikstofdepositie op Natura 2000 is berekend met AERIUS Calculator, versie 2019 (RS5r5ndUUEdP 13 maart 2020). In de aanlegfase bedraagt de emissie NOx 14,96 kg/j.
Er zijn berekeningen uitgevoerd van de stikstofdepositie in de nieuwe situatie en de aanlegfase. De berekeningen hebben in de nieuwe situatie geen depositieresultaten opgeleverd boven 0,00 mol/ha/jr.
Op grond van bovenstaande blijkt dat de aangevraagde activiteit, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, niet kan leiden tot verslechtering van de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de Natura 2000-gebieden zoals vermeld in de AERIUS berekeningen.
Middels een voorwaardelijke verplichting, die is opgenomen in de regels, wordt de toepassing van aardwarmte juridisch bekrachtigd.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied grenst niet aan het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (15). Hierdoor is een toetsing aan de wet- en regelgeving omtrent het NNN niet nodig.
Figuur 21: Het plangebied (rood omkaderd) en het huidige bedrijfsperceel (blauw omkaderd) ten opzichte van het Natuur Netwerk Brabant (lichtgroen gearceerd). Bron: Kaartbank Brabant
Erfgoedwet
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Overbodige regels uit de vorige wet- en regelgeving zijn geschrapt en de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het cultureel erfgoed ligt waar mogelijk bij het erfgoedveld zelf. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019. Het gaat daarbij om de volgende zaken:
Cultuurhistorische Waardenkaart Noord-Brabant
De cultuurhistorische waardenkaart (CHW-kaart) van de provincie Noord-Brabant laat zien welke cultuurhistorische interessante en waardevolle patronen en objecten zich in het plangebied bevinden. Elke tijdsperiode heeft haar weerslag gehad op de vorming van de gebouwde omgeving. Lijnen, punten en vlakken uit het verleden zijn soms nog afleesbaar in het huidige (dorps)landschap. De CHW-kaart brengt deze cultuurhistorische waardevolle patronen en objecten in beeld.
De gemeente Moerdijk streeft naar een beleid waarin met de aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Het beleid van de gemeente valt binnen het provinciaal uitgangspunt van “nee, tenzij naar ja, mits” waarbij gekeken wordt naar de kans in plaats van de beperkingen. Daarbij moeten de archeologische en cultuurhistorische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium in een ruimtelijk ontwikkelingsproces worden meegenomen en meegewogen.
Archeologie
In december 2016 heeft Raap een archeologisch onderzoek uitgevoerd in deel van het plangebied in Zevenbergen, gemeente Moerdijk. De bevindingen zijn vastgelegd in rapport RAAP-notitie 5774. De aanleiding voor dit onderzoek is het voornemen om op deze locatie een bassin voor opslag van testwater te graven ten behoeve van onderzoek voor geothermie.
Om de bekende archeologische gegevens te inventariseren zijn de beleidsadvieskaart van de gemeente Moerdijk, de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Noord-Brabant, Informatiekaart Landschap en Cultuur van de provincie Noord-Brabant en het Archeologisch Informatie Systeem (Archis III) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed geraadpleegd.
Op basis van het vooronderzoek werden in het plangebied getijdenafzettingen op dekzand verwacht. Mogelijk zou hiertussen nog veen aanwezig zijn als dit niet volledig afgegraven of weggeslagen was.
Voor het dekzand gold een middelhoge verwachting voor resten uit het Paleolithicum tot en met het Neolithicum. De top van het dekzand bevindt zich op ca. 3 m -NAP en is (redelijk) intact. De middelhoge verwachting blijft gehandhaafd.
Op basis van de onderzoeksresultaten en de voorgenomen bodemingrepen kan worden geconcludeerd dat bij de realisering van de plannen geen archeologische resten zullen worden verstoord.
Figuur 22: De ligging van het onderzochte gebied (zwart), het plangebied (groen), omliggende ARCHIS-waarnemingen (rood) en AMK-terreinen (blauw) geprojecteerd op de IKAW; inzet: ligging in Nederland (ster).
Het plangebied is groter dan het onderzochte gebied, daarom is als aanvulling op genoemd onderzoek een bureauonderzoek uitgevoerd.
Het bureauonderzoek dient om op basis van verschillende bronnen (bekende archeologische gegevens, landschappelijk kaartmateriaal, etc.) inzicht te krijgen in de archeologische resten die in het plangebied verwacht worden. Daarnaast wordt geïnventariseerd wat de invloed is van het voormalige (grond)gebruik op de te verwachten archeologie. Omdat (plaatselijk) sprake kan zijn van een jong afdekkend pakket is ook de beoordeling van de plannen heel belangrijk: waar wordt tot op welke diepte de grond geroerd.
Figuur 23: De ligging van het onderzochte gebied (blauw), het plangebied (groen) op de Archeologische beleidskaart van de gemeente Moerdijk (bron: Moerman, 2013)
Op basis van de onderzoeksresultaten is een advies opgesteld.
Om de gespecificeerde verwachting aan te vullen en te verfijnen wordt een vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een inventariserend veldonderzoek door middel van een verkennend booronderzoek. Een dergelijk vervolgonderzoek heeft tot doel de opbouw van de ondergrond, de bodemopbouw en/of bodemverstoringen gedetailleerd in kaart te brengen. Aan de hand daarvan kan de in dit bureauonderzoek opgestelde archeologische verwachting worden getoetst en kunnen concrete gegevens worden verzameld over gaafheid en diepteligging van de verwachte archeologische resten.
Het booronderzoek is vastgelegd in RAAP-rapport 3682 / versie 18-02-2019.
De voorgenomen werkzaamheden in het plangebied bestaan uit de aanleg van laad-loskuilen, asfaltverharding en leidingstraten tot ca. 1,1 m -Mv en heipalen die dieper zullen worden geslagen (tot max. 10 m -Mv). De heipalen hebben een dichtheid van 8 x 5 m en hebben een diameter van ca. 20 cm.
Op de locatie van de aanleg van de laad-loskades, asfaltverharding en leidingstraten zal het dekzand niet bereikt worden, aangezien de dekzanddiepte in het gehele plangebied is vastgesteld op minimaal 2m -Mv.
De middelhoge verwachting voor archeologische resten in het dekzand geldt voor vuursteenvindplaatsen. Dit type vindplaats wordt gekenmerkt door vuursteenstrooiingen van een beperkte omvang. De kans dat de vuursteenvindplaatsen verstoord worden door de heipalen, wordt zeer klein geacht.
De toekomstige graafwerkzaamheden gaan niet dieper dan het archeologische niveau. Alleen de heipalen bereiken wel het archeologische niveau, maar de verstoring hiervan is zeer minimaal.
Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat de kans dat er in het plangebied archeologische resten bedreigd worden, nihil is. Daarom wordt in het kader van de voorgenomen bodemingrepen geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht.
Het plan vormt geen belemmeringen voor archeologie.
Cultuurhistorie
Gemeente Moerdijk heeft in 2013 een cultuurhistorische kaart laten opstellen. Deze kaart bevat een cartografische verbeelding van alle in de gemeente Moerdijk aanwezige cultuurhistorische waarden. In de toelichting op de cultuurhistorische kaart is beschreven om wat voor waarden het dan gaat.
Figuur 24: Zevenbergen en omgeving ca.1815
Het plangebied van Greenbrothers ligt ten zuidoosten van Zevenbergen langs de Hazeldonkse Zandweg. Volgens de cultuurhistorische kaart ligt dit gebied in de Groote Spiepolder. Dit is een van de vele polders die het Noord Brabants landschap kent.
In de Middeleeuwen werden de poldergebieden aangelegd door het in een gebied aanwezige water, af te voeren naar buiten dat gebied. Door deze vervening ging de bodem inklinken. Dit inklinken heeft ertoe geleid dat enkele nederzettingen in het gebied, na herhaaldelijke overstromingen volledig onder het aardoppervlak verdwenen. In de directe omgeving van Zevenbergen is op die manier het gehucht Niervaart verdwenen.
De aangelegde poldergebieden bleken erg rijk te zijn aan veen en werden later gebruikt voor de turfwinning. In die periode is onder andere ook Zevenbergen ontstaan. Op termijn begonnen de poldergebieden echter steeds vaker onder water te lopen vanwege de open verbinding met de zee. Hierbij liep ook het gebied in en om Zevenbergen onder en werd met klei overspoeld.
Het achtergebleven kleigebied werd in gebruik genomen als beweidingsgrond voor schapen. Vluchtheuvels werden aangelegd waar de schapen een veilig heenkomen hadden in geval van een overstroming. Bij inpoldering van het gebied zijn deze vluchtheuvels, ook bekend als stellen, voor het grootste deel verdwenen.
Halverwege de 15e eeuw begon men opnieuw het gebied in te polderen. Daarbij werd ook meer aaandacht besteed aan de afsluiting van de gebieden tegen het inkomende zeewater. Dijken en kades (bedoeld worden hier zomerdijken die aan de zwaardere winterdijken voorafgingen) werden aangelegd. In deze periode werden ten Noorden van Zevenbergen de zogenaamde Muraltmuren geplaatst op de dijken lang het Hollands Diep en het Volkerak, die als zeekering moesten dienen. De Groote Spiepolder, dat is de polder waarin het plangebied van Greenbrothers ligt, werd ook in deze periode opnieuw ingepolderd en van nieuwe dijken voorzien.
Het nieuw ingepolderde gebied bestond nu uit het “Lage” en het “Hoge” gebied welke respectievelijk kleigronden en zandgronden betroffen. Er ontstond met name in het gebied met de kleigronden intensieve akkerbouw. Voornamelijk werden tarwe, meekrap, vlas en koolzaad verbouwd. De teelt van meekrap, vlas en koolzaad verdweeen echter in de loop van de tijd weer uit beeld door onder andere de industriële ontwikkelingen. De bij de teelt van meekrap benodigde meestoof verdween eveneens uit het beeld in onder andere Zevenbergen.
Een nu opkomende markt was de teelt van suikerbieten. De productie van hieruit vervaardigde suiker werd flink gestimuleerd door overheidssteun in de vorm van vrijstelling in accijns. In 1858 werd in Zevenbergen de eerste bietensuikerfabriek geopend. Deze fabriek sloot 129 jaar later haar deuren weer.
De toename van industriële ontwikkelingen, de uitbreiding van de woonkernen, het intensiveren van de scheepvaart en de toename van gemotoriseerd wegverkeer zijn belangrijke invloeden geweest voor de verandering van het Noord Brabants landschap. Kanalen zijn gegraven of verbreed, havengebieden en (snel)wegen aangelegd, en bebouwing uitgebreid.
Conclusie
De cultuurhistorische waarde in het plangebied van Greenbrothers bestaat voornamelijk uit het hier aanwezige polderlandschap. Er is geen tastbare cultuurhistorische waarde te vinden in het plangebied.
Het plan vormt geen belemmeringen voor cultuurhistorie.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze van bestemmen.
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi.
Bij de opzet van dit bestemmingsplan is de nieuwe systematiek aangehouden zoals opgenomen in het Handboek Moerdijk (versie februari 2014) en wordt invulling gegeven aan de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) die tevens is vertaald in het Handboek.
Op de verbeelding (plankaart) zijn alle functies zodanig bestemd, dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.
Navolgend wordt de systematiek, opbouw en indeling van de regels kort toegelicht. Het plan voldoet aan de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012).
Conform de SVBP bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
Begripsbepalingen zijn omschrijvingen van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
bestemmingsomschrijving: De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.
bouwregels: In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding.
afwijken van de bouwregels: Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken.
specifieke gebruiksregels: In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies.
afwijken van de gebruiksregels: Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.
Anti-dubbeltelbepaling: Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Algemene gebruiksregels: Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin.
Algemene afwijkingsregels: In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
Algemene wijzigingsregels: In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven
Algemene procedureregels: Deze bepaling geeft aan welke procedure bij afwijking gevolgd dient te worden.
Overige regels: Hier staan regels geformuleerd ten aanzien welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangsrecht: Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet.
Slotregel: Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.
De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor het agrarisch gebruik en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarden.
De bestemming heeft betrekking op de primaire waterlopen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 7
De dubbelbestemming archeologie heeft betrekking op het beschermen van het archeologisch bodemarchief.
Op het moment van schrijven van dit bestemmingsplan wordt een ander initiatief uitgewerkt. Dit initiatief vindt plaats op Hazeldonkse Zandweg 105. Omdat het bijna gelijkwaardige projecten betreft, wordt voor de landschappelijke inpassing en het omgevingsdialoog samengewerkt.
Op 17 september 2018 heeft bijeenkomst plaatsgevonden om de bewoners vroegtijdig te informeren over de uitbreidingsplannen van Zeldenrust & Greenbrothers. Bij de bijeenkomst konden de bewoners reageren en hun wensen op de initiatieven van de bedrijven duidelijk maken.
De bewoners van de Pootweg gaven aan geen hinder van het (vracht)verkeer te ondervinden van Greenbrothers of Zeldenrust. Het vrachtverkeer houdt zich dus aan het verkeersverbod. Wanneer vrachtverkeer op de Pootweg komt, afkomstig van Zeldenrust of Greenbrothers, kan daarvan melding worden gemaakt, zodat het probleem kan worden verholpen.
Meerdere bewoners geven aan dat ze de landschappelijke inpassing erg belangrijk vinden. Bij voorkeur worden de nieuwe kassen aan 't zicht onttrokken. Daarom wordt de landschappelijke inpassing gericht op de noord-westzijde van plangebied (zie ook paragraaf 2.3).
Het verslag van de bijeenkomst is als bijlage opgenomen.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan aan de gebruikelijke overleginstanties worden voorgelegd.
Coördinatieregeling
Parallel aan de aanvraag voor de vaststelling van een bestemmingsplan is een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aangevraagd. Op verzoek van aanvrager wordt gebruik gemaakt van de coördinatieregeling, zoals bedoeld in artikel 3.30 van de Wro. Op 14 maar 2019 is besloten medewerking te verlenen aan de gemeentelijke coördinatieregeling ex artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening voor dit project.
Dit betekent dat tegelijkertijd met het ontwerpbestemmingsplan ook het ontwerpbesluit omgevingsvergunning (Bijlage 8) 6 weken ter inzage wordt gelegd, waarbij iedereen een zienswijze kan indienen. Na vaststelling van het bestemmingsplan en verlening van de omgevingsvergunning worden de vastgestelde besluiten tegelijkertijd ter inzage gelegd, waarbij er één beroepsgang open staat naar de de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij de voorbereiding van een nieuwe ruimtelijk project dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Onderdeel daarvan is een onderzoek naar de financiële haalbaarheid van het plan. Tevens bestaat op grond van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting om de gemeentelijke kosten (bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, en de plankosten) te verhalen op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar. Een en ander dient te worden vastgelegd in privaatrechtelijke overeenkomsten met iedere grondeigenaar. Als er met een grondeigenaar geen overeenkomst is gesloten en het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd, dient een exploitatieplan te worden opgesteld welke tegelijkertijd met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.
Tussen de gemeente en Greenbrothers is een anterieure overeenkomst gesloten, waardoor het kostenverhaal anderszins verzekerd is, en het niet nodig is een exploitatieplan op te stellen.
Er is een voorontwerp opgesteld die zes weken ter inzage heeft gelegen. Daarnaast is het voorontwerp bestemmingsplan in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg voorgelegd aan de betrokken diensten en overige instanties. Het bestemmingsplan doorloopt verder de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen bestemmingsplanprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan wordt daarop gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is voor een ieder de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen (artikel 3.8 Wro). De gemeente reageert op de ingekomen zienswijzen en past waar nodig het bestemmingsplan hier op aan.
De gemeenteraad van de gemeente Moerdijk stelt vervolgens het bestemmingsplan, al dan niet gewijzigd, vast. De indieners van zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tegen dit besluit is uiteindelijk beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Greenbrothers, Hazeldonkse Zandweg 97a' heeft van 17 oktober tot en met 27 november 2019 voor inspraak ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn geen inspraakreacties ingediend.
In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro zijn de plannen tevens voorgelegd aan de betrokken gemeenten, het waterschap Brabantse Delta en aan de Rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
De gemeente heeft het voorontwerpbestemmingsplan op 24 oktober 2019 aan diverse overlegpartijen toegezonden. De volgende reacties zijn ontvangen:
De provincie Noord Brabant reageerde op 9 december 2019 als volgt:
In de bouwregels (artikel 3.2.1 sub e) is aangegeven dat 120 m2 aan bedrijfsbebouwing ten behoeve van mestbewerking mag worden opgericht. Dit is in strijd met artikel 2.77 van de IOV. Wij verzoeken u deze regel te schrappen.
Artikel 3.2.1 sub e wordt geschrapt.
Waterschap Brabantse Delta reageerde op 28 november 2019 als volgt:
In het voortraject heeft reeds afstemming plaatsgevonden met het waterschap. In het bestemmingsplan zijn de belangrijkste uitgangspunten voor het waterschap naar wens opgenomen. Voor het uitvoeren van watergerelateerde werkzaamheden zal nog wel een watervergunning aangevraagd moeten worden.
Op basis van het voorontwerp bestemmingsplan geven wij onder voorbehoud van bovenstaande een positief wateradvies.
De gemeente Breda reageerde op 15 november 2019 als volgt:
In het kader van het vooroverleg geven wij aan geen bezwaren te hebben tegen de uitbreiding van de glastuinbouw aan de Hazeldonkse Zandweg 97a. Wel gaan wij ervan uit dat de AERIUS-berekeningen nog worden aangepast aan de meest recente ontwikkelingen.
De AERIUS berekeningen zijn conform de laatste ontwikkelingen aangepast.
De gemeente Etten-Leur reageerde op 18 november 2019 als volgt:
Voor de gemeente Etten-Leur is er geen aanleiding om op dit plan te reageren.
De brandweer reageerde op 12 november 2019 als volgt:
Het plangebied voldoet aan de criteria van het standardadvies. Daarnaast is het plan getoetst aan de Beleidsregels bereikbaarheid en bluswater.
Het blus wat aanwezig dient te zijn bedraagt:
A water 0 m³/h
B water 90 m³/h binnen 200 meter niet aanwezig
C water 120m³ binnen 2500 meter aanwezig
B water moet binnen 15 minuten beschikbaar zijn. De capaciteit bedraagt 90 m³/h, gedurende 4 uur.
Er moet 4 x 90 m³ = 360 m³ beschikbaar zijn. Het bedrijf legt een bovengrondse brandblusvoorziening aan met aanrijdbeveiling. De brandblusvoorziening is aangesloten op een silo van 1.000 m³ zodat altijd voldoende bluswater ter beschikking staat. De bluswateraansluiting heeft een capaciteit van 90 m³/uur.
Deze aanvulling is opgenomen in de toelichting.
PM