1.1 Aanleiding
Aannemersbedrijf Muis gevestigd aan de Wetering Oost 20-20b te Wetering wordt in de gelegenheid gesteld om het terrein waar het bedrijf is gevestigd planologisch op orde te brengen en om twee loodsen voor het stallen van het bedrijfsmaterieel en materialen met bijbehorende voorzieningen te bouwen aan de oostzijde van de weg.
Het bedrijf is een voortzetting en verbreding van het agrarisch- en rietteeltbedrijf van H.R. Muis en kent drie bedrijfsactiviteiten, te weten:
- agrarische werkzaamheden (rietteelt en akkerbouw) - 10%;
- loonwerk in het buitengebied - 50%;
- aannemer weg- en waterbouw - 40%.
De dienstverlening van het bedrijf bestaat uit baggerwerk, grond- en straatwerk, sloopwerk, verhuur van rijplaten, het vervaardigen van beschoeiingen, steigerbouw, vervoer over water en de levering van zand, grint, bielzen, zwarte grond en tuingrond zowel over land als over water. Verder verhuurt het bedrijf varend materieel voor de weg- en waterbouw.
Het bedrijf verricht werkzaamheden in een ruime straal rondom de vestiging aan de Wetering Oost.
De vestiging van het bedrijf aan Wetering Oost 20-20b met links de werkplaats en kantoor.
Als gevolg van de verbreding van haar activiteiten in de loop van de jaren '90 heeft het bedrijf het terrein ten oosten van de Wetering Oost in gebruik genomen. In het bestemmingsplan Wetering in 2007 was een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het plangebied de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben goedkeuring aan deze wijzigingsbevoegdheid onthouden. Met dit bestemmingsplan wordt uitvoering gegeven aan de eerdere wijzigingsbevoegdheid om de verdere ontwikkeling van het bedrijf mogelijk te maken.
Een deel van het terrein aan de oostzijde van Wetering Oost, gelegen tegenover de werkplaats.
1.2 Korte karakteristiek van het plan
Het bestemmingsplan maakt twee ontwikkelingen mogelijk. Ten eerste wordt medewerking gegeven aan de ingezette verbreding van het bedrijf ook aan de oostzijde van de Wetering Oost mogelijk te maken. Ten tweede wordt medewerking verleend om het her en der in de buitenlucht gestalde materieel overkapt te kunnen stallen in nieuwe loodsen. Het doel hiervan is de uitstraling van de bedrijfspercelen naar de omgeving te verbeteren en een duurzame bedrijfsvoering mogelijk te maken.
1.3 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt circa 1,5 kilometer ten westen van Scheerwolde aan de Wetering Oost. Het totale plangebied heeft een oppervlak van circa 1,8 hectare.
Ligging van het plangebied binnen de oranje cirkel. (Bron: Topografische Dienst)
De locatie bestaat uit twee delen. Deelgebied 1 ligt tussen het water 'de Wetering' en de weg Wetering Oost en heeft een oppervlakte van circa 0,6 hectare.
Deelgebied 2 ligt ten oosten van de Wetering Oost en heeft een oppervlakte van circa 1,2 hectare. De eerste 130 meter van de Karekietweg vanaf de Wetering Oost valt binnen de grenzen van dit deelgebied. Daarnaast is het nieuw aan te leggen recreatieve fietspad langs de Wetering Oost onderdeel van deelgebied 2.
Begrenzing van het plangebied.
Het water dat de westelijke begrenzing van het plangebied vormt, is de verbinding tussen Kalenberg en het Giethoornsche Meer. De weg, die het plangebied doorsnijdt, is een van de toegangswegen naar het Nationaal Park Weerribben-Wieden. Het gebied ten oosten van het plangebied bestaat uit open rationeel verkavelde landbouwgronden, waarvan het deel ten noorden van de Ingenieur Luteijnweg in het kader van de Landinrichting Noordwest Overijssel wordt ingericht als waterbergingsgebied.
Het plangebied bestaat uit verschillende kadastrale percelen. Deelgebied 1 is bekend als gemeente IJsselham, sectie N, percelen 1795, 1796, 2693 en 2838 (deels). Deelgebied 2 is bekend als gemeente IJsselham, sectie N percelen 1865 (deels), 1866 (deels) en 1867 (deels).
1.4 Geldende bestemmingsplannen
Voor het plangebied gelden momenteel drie bestemmingsregelingen. Voor deelgebied 1 geldt het bestemmingsplan Wetering. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad op 23 januari 2007. In dit bestemmingsplan geldt voor deelgebied 1 de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden'.
Het bestemmingsplan Wetering is voor deelgebied 2 herzien door de vaststelling van de Beheersverordening Buitengebied Steenwijkerland. Deze beheersverordening is op 18 juni 2013 vastgesteld door de raad. In de beheersverordening geldt voor het plangebied de bestemming 'Agrarisch'. Verder geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
De realisatie van het recreatieve fietspad langs de Wetering Oost in het kader van de Landinrichting is vastgelegd in het bestemmingsplan Buitengebied - Landinrichting Wetering-West. Dit bestemmingsplan is op 3 juli 2012 vastgesteld.
1.4.1 Strijdigheid
De voorgenomen ontwikkeling past niet in de bestemming 'Agrarisch' uit de beheersverordening. Het gewenste toekomstige gebruik is niet passend binnen deze bestemming. Binnen de bestemming zijn, met uitzondering van bestaande gebouwen, geen nieuwe gebouwen toegestaan.
1.5 Leeswijzer
In de eerste hoofdstukken van deze toelichting komt alle beschikbare informatie over het plangebied aan bod. Zo wordt in het tweede hoofdstuk de bestaande situatie beschreven. In het derde hoofdstuk komt de toekomstige situatie aan bod. In het vierde en vijfde hoofdstuk worden respectievelijk het relevante ruimtelijke beleid en de milieu- en omgevingsaspecten beschreven. De toelichting wordt afgesloten met een toelichting op de regels van het bestemmingsplan en twee hoofdstukken over de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt aan de hand van het landschap en de bebouwing de bestaande situatie van het plangebied beschreven.
2.2 Landschap
Het buurtschap Wetering ligt in een laagveenlandschap in de kop van Overijssel en heeft van oorsprong geen ontsluiting via de weg, maar was georiënteerd op het water. Op een kaart uit 1924 is alleen een doorgaande verbinding over land aangegeven aan de westkant van het water. De lintbebouwing bestaat voornamelijk uit niet in de rooilijn geplaatste boerderijen, op smalle percelen, die via looppaden en bruggetjes met elkaar waren verbonden.
Uitsnede van een topografische kaart uit 1924. (Bron: historiekaart.nl)
Het agrarische landschap heeft een grondige verandering ondergaan. Het laagveenlandschap aan weerszijden van de Wetering is na de Tweede Wereldoorlog drooggelegd. Hierdoor is een rationeel verkaveld droogmakerijlandschap ontstaan ten behoeve de moderne landbouw.
Momenteel worden plannen in het kader van de Landinrichting Noordwest Overijssel uitgevoerd. De polders Wetering West en Wetering Oost worden geheel of gedeeltelijk heringericht voor natuurontwikkeling (West) en waterberging (Oost).
Deze transformatie is ook zichtbaar in het bebouwingslint van Wetering. Door verdichting, vergroting en wijziging van functie is de bebouwingsstructuur aan verandering onderhevig. Voormalige agrarische bedrijven worden omgebouwd tot woning of in de bedrijfsgebouwen worden nieuwe, niet-agrarische activiteiten, ontplooid. Waar mogelijk vergroten agrariers hun bedrijf, zodat zij mee kunnen blijven gaan in de schaalvergroting van de moderne landbouw.
Het resultaat is een historisch bebouwingslint met een grote mate van functiemenging in een landschap dat telkens aan de wensen en eisen van de tijd wordt aanpast.
2.3 Plangebied
Het plangebied bevindt zich in het buurtschap Wetering aan de west- en oostkant van de weg Wetering Oost en bestaat uit twee delen. Deelgebied 1 bevindt zich tussen het water de Wetering en de weg Wetering Oost. Hier is het agrarisch- en rietteeltbedrijf gestart. In het zuidelijk deel staat de voormalige boerderij, de huidige bedrijfswoning, op Wetering Oost 20 met tuin en erf en een werkplaats met kantoor. Het noordelijke deel is in gebruik ten behoeve van het bedrijf. In de loop der jaren zijn hier verschillende schuren en een rietloods gebouwd voor opslag van materieel en materiaal en voor het gebruik als werkplaats. Opslag van materiaal en materieel vindt ook buiten de gebouwen plaats. Dit deel van het plangebied wordt aan de oostelijke zijde door middel van een singel afgescheiden van de weg.
Deelgebied 2 ligt ter hoogte van de huidige werkplaats/kantoor aan de oostzijde van de Wetering Oost. Van oorsprong is dit landbouwgrond. In de loop van de tijd is dit terrein in gebruik genomen om de ruimte te bieden aan de verbreding van de bedrijfsactiviteiten. Ten behoeve van opslag van materialen is een aantal sloten deels gedempt en is het terrein verhard met stelconplaten. Dit deel van het plangebied wordt aan de noordzijde begrenst door de Karekietweg, de landbouwontsluitingsweg tussen de Wetering Oost en de Koningin Julianaweg.
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het bouwplan besproken en de ruimtelijke consequenties ervan voor de omgeving.
3.2 Opzet bestemmingsplan
In deelgebied 1 wordt met dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, het doel is de huidige situatie planologisch vast te leggen. Het bestemmingsplan heeft hier een consoliderend karakter.
Het bestemmingsplan voor deelgebied 2 maakt de ontwikkeling van twee nieuwe loodsen, buitenopslag met sleufsilo's, de noodzakelijke landschappelijke inpassing, de realisatie van een fietspad en de benodigde watercompensatie mogelijk. Het bestemmingsplan is daardoor ontwikkelingsgericht.
3.3 Bouwplan
Voor deelgebied 2 is een bouwplan opgesteld. Dit bouwplan bestaat uit twee loodsen, waarvan de grootste haaks op de Wetering Oost staat en de kleinste parallel aan deze weg. Daarnaast worden er een aantal voorzieningen gerealiseerd, waaronder sleufsilo's, voor het opslaan van bouwmaterialen als zand en/of grind.
De afmetingen van de loodsen zijn bepaald op basis van een inventarisatie van het materieel van het bedrijf ten tijde van het opstellen van voorlopige bouwkundige ontwerp in 2010. Ten behoeve van de inventarisatie is het materieel zodanig opgesteld dat er tussen de machines door gelopen kan worden en dat onderhoudswerkzaamheden aan het materieel in de loods uitgevoerd kunnen worden.
Inventarisatie van het huidige materieel om het oppervlak van de loodsen te bepalen.
Hoewel het voorlopig ontwerp in de loop van de tijd is aangepast zijn de afmetingen van de loodsen ongewijzigd overgenomen. De afmetingen van loods 1 zijn ongeveer 43 m x 21 m en heeft een hoogte van circa 7,8 m. Aan de noordzijde zijn naast twee entrees - naar kantoor en magazijn - drie overheaddeuren voorzien die toegang geven tot de opslag van het materieel en de werkplaats. In het kantoordeel bevindt zich behalve het kantoor een kantine, een pantry, een toilet, een kleedruimte, een garderobe en aantal bergingen. In het magazijndeel is een balie aanwezig voor de ontvangst en uitgifte van goederen.
Gevelaanzichten loods 1
De afmetingen van loods 2 zijn ongeveer 30 m x 18 m en heeft een hoogte van circa 7,5 m. In de loods is naast materieel voor de weg- en waterbouw ook materieel aanwezig ten behoeve van de rietverwerking en de landbouw. De loods is toegankelijk via drie overheaddeuren.
Gevelaanzichten loods 2
Door de gekozen vormgeving, materialen en kleurstelling - een flauw hellende kap met overstekken, verticaal geplaatste damwand profielen in donkergroen en een betonnen plint - hebben de loodsen het uiterlijk van een agrarisch gebouw. Doordat het kantoorgedeelte zowel in de gevel- als in de noklijn afwijkt van de loods wordt het enkelvoudige hoofdvolume van loods 1 doorbroken. Ook beperken de overstekken van de kap de bouwhoogte op een optische wijze.
Loods 2 heeft een meer terughoudende en eenvoudigere vormgeving. Dit benadrukt de hiërarchie tussen de gebouwen, waarbij loods 1 het ‘hoofdgebouw’ is en loods 2 het ‘bijgebouw’.
3.4 Landschappelijke inpassing
Om te komen tot een adequate landschappelijke inpassing van de voorgenomen ontwikkeling is een Plan voor de landschappelijke inpassing opgesteld. In dit plan worden voor beide deelgebieden concrete maatregelen, die bijdragen aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit, voorgesteld.
Deelgebied 1
- de buitenopslag wordt opgeruimd,
- ter plaatse van het perceel ten noorden van het huidige bedrijfsperceel (ten noorden van de singel tussen de weg en het water) wordt de buitenopslag opgeruimd en wordt het terrein in de staat van weiland teruggebracht (is reeds uitgevoerd);
- herstel van de houtsingel rondom het bedrijfsperceel ten westen van de Wetering Oost, zodat het aansluit bij het landschappelijke beeld van deelgebied 2.
Deelgebied 2
- de toegang tot het terrein bevindt zich aan de Karekietweg, een verbindingsweg tussen Wetering Oost en Koningin Julianaweg in het oosten. De Karekietweg wordt tot en met de entree van het terrein verhard;
- de architectuur en materiaalkeuze van de gebouwen refereren aan veldschuren. De gebouwen hebben een flauw hellende kap met forse overstekken en de gevels bestaan uit verticaal geplaatste damwandprofielen in donkergroene kleur. De overstekken van de kappen beperken de bouwhoogte op een optische wijze. De loods die parallel is gelegen aan de Karekietweg heeft een vooruitspringend kantoorgedeelte met een lagere nokhoogte. Op deze manier wordt het enkelvoudige hoofdvolume doorbroken;
- de randen van het perceel worden ingeplant met groensingels en bomenrijen bestaande uit gebiedseigen boom- en heestersoorten, zoals Els, Wilg en Berk. Nabij de entree van het terrein opent de groensingel zich en wordt deze deels om de hoek gepland, om de bebouwing zo goed mogelijk in te kaderen. Aan de entree- en wegzijde wordt de rand van het terrein begrensd door diverse solitaire bomen. In de bijlage is het volledige plan voor de landschappelijke inpassing opgenomen.

Plan ten behoeve van de landschappelijke inpassing.
Fasering
De hierboven voorgestelde maatregelen zullen in twee fasen worden uitgevoerd, zodat de nieuwe aanplant geen belemmering vormt tijdens de bouw van gebouw 1 en bouwverkeer geen schade aan de nieuwe aanplant kan berokkenen. De eerste fase bestaat uit het herstel van de houtsingel rondom deelgebied 1 en de aanplant van de houtsingel langs de zuidelijke en oostelijke grenzen van deelgebied 2. In het eerste plantseizoen nadat gebouw 1, de terreinverharding van deelgebied 2, de sleufsilo’s zijn gerealiseerd en het gebouw en terrein gebruiksgereed zijn gemaakt zal fase 2 worden gerealiseerd. Deze fase bestaat uit de aanplant van de bomen en het laatste deel van de houtsingel langs de noordelijke en westelijke grenzen van deelgebied 2 en het realiseren van de waterberging.
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk komt het voor het plangebied geldende ruimtelijk beleid aan de orde. Op Europees, rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau wordt het relevante beleid, de doelstellingen en de wijze waarop dit wordt uitgewerkt besproken.
4.2 Europees beleid
De Nederlandse ruimtelijke ordening wordt door een aantal Europese richtlijnen beïnvloed. Hieronder wordt een aantal relevante richtlijnen besproken.
4.2.1 Verdrag van Malta
Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In
paragraaf 5.6 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.
4.2.2 Natura 2000
Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. Deze zijn opgenomen in de Flora- en faunawet.
In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht. In
paragraaf 5.7 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.
4.2.3 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit
In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In
paragraaf 5.3 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.
4.2.4 Kaderrichtlijn Water
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in
paragraaf 5.4.
4.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten meer ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Het motto van deze structuurvisie is 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Dit is vertaald naar drie concrete doelstellingen:
- concurrentiekracht verbeteren;
- bereikbaarheid verbeteren;
- leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden.
De drie doelstellingen die het motto van de SVIR vertegenwoordigen, zijn terug te vinden in dertien nationale (gelijkwaardige) belangen. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier instrumenten voorhanden:
- kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
- bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten);
- financieel (bijvoorbeeld infrastructuurfonds);
- kennis (bijvoorbeeld inzetten College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen).
In de realisatieparagraaf van het SVIR is per nationaal belang aan de hand van de hierboven genoemde instrumenten aangegeven hoe het belang gerealiseerd zal worden.
4.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid. Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen dat van rijksbelang is concreet benoemd.
4.3.3 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid
De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.
Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.
4.3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking
Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ daaraan toegevoegd. Overheden dienen op grond van het gewijzigde Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen.
4.3.4.1 Wettelijk kader
De ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ is verankerd in artikel 3.1.6 van het Bro. In artikel 1.1.1 Bro worden de relevante begrippen ‘stedelijke ontwikkelingen’ en ‘bestaand stedelijk gebied’ gedefinieerd:
- stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
- bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
In de toelichting op de wijziging van artikel 3.1.6. Bro is de wijziging gemotiveerd: ‘Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Daarom voegt artikel II van dit besluit een tweetal nieuwe leden toe aan artikel 3.1.6 van het Bro, op grond waarvan overheden - indien zij een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk willen maken - standaard een aantal stappen dienen te zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen zijn geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen. Dat zou voorbij gaan aan de specifieke lokale omstandigheden, die van invloed zijn op de inpassing van ruimte vragende functies en het regionale maatwerk dat de overheden moeten kunnen leveren. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, en voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt’.
4.3.4.2 Werking van de Ladder
De ladder voor duurzame verstedelijking bestaat drie treden. Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Dit betreft wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen. Kort gezegd is de vraag is gelijk aan de behoefte minus het aanbod (in plannen én in de bestaande voorraad met eenzelfde kwaliteit als de gevraagde kwaliteit). Met de regionale ruimtevraag in beeld kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde.
Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte ‘in te vullen’, een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden. De motivering vraagt om te inventariseren wat de potentiële ontwikkelingslocaties zijn waar in de behoefte kan worden voorzien en om een inschatting van de (financiële) haalbaarheid daarvan.
Kan de vraag volledig opgevangen worden binnen bestaand gebied dan is de ladder succesvol doorlopen en is de motivering na de afronding van deze stap klaar. Wanneer de regionale ruimtevraag niet of niet geheel binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, is trede 3 aan de orde. Trede 3 vraagt om een locatie te zoeken die multimodaal ontsloten wordt af kan worden.
4.3.4.3 Uitwerking
In deze paragraaf wordt de trapsgewijze werking van de ladder voor duurzame verstedelijking uitgewerkt. Ten eerste wordt ingegaan op de regionale vraag. Het aannemersbedrijf ligt in een waterrijk (natuur)gebied dat voor de instandhouding en leefbaarheid afhankelijk is van een nauwkeurig beheer (zowel landbouwkundig als natuurlijk). Het bedrijf is op verschillende manieren betrokken bij het beheer van het gebied. Als aannemer en agrarier is het op een directe manier betrokken. Het bedrijf voert als aannemer werkzaamheden uit voor het beheer en onderhoud van watergangen, waterkanten, wegen en bruggen. Deze werkzaamheden worden uitgevoerd voor verschillende overheden, het waterschap, Staatsbosbeheer/Natuurmonumenten en particulieren. Als agrarier wordt gewerkt op de agrarische percelen rondom het plangebied en wordt riet geoogst in het Nationaal Park. Als loonwerkbedrijf worden met de verhuur van materieel en het verzorgen van het transport over water van materieel collega-bedrijven (aannemers, riettelers en agrariers) gefaciliteerd om werkzaamheden in het Nationaal Park en omgeving uit te kunnen voeren.
De ligging van de huidige locatie is voor de hierboven beschreven werkzaamheden uitstekend. De locatie ligt in het hart van het werkgebied van het aannemersbedrijf en is zowel over de weg (Wetering Oost) en het water (Wetering) zeer goed bereikbaar. In de omgeving is een aantal bedrijventerreinen aanwezig die ook via de weg en het water goed te bereiken zijn. In Steenwijk ligt aan het Kanaal Beukers-Steenwijk het bedrijventerrein Groot Verlaat, in Meppel ligt aan het Meppelerdiep het bedrijventerrein Oevers en in Zwartsluis ligt aan het Meppelerdiep het bedrijventerrein De Kranerweerd. Deze terreinen zijn echter om een aantal redenen niet passend. Ten eerste liggen deze terreinen aan relatief grote doorgaande waterwegen. Het aannemersbedrijf werk altijd met relatief kleinschalig materieel gezien de werkzaamheden die worden uitgevoerd in het kwetsbare natuurgebied. Op Groot Verlaat zijn geen percelen van de gewenste omvang beschikbaar. De percelen die op de andere terreinen worden aangeboden zijn te groot in relatie tot de omvang van het bedrijf. De ligging aan de randen van het werkgebied van het bedrijf zorgt ervoor dat aanvaartijden richting het Nationaal Park onaanvaardbaar lang zijn. Daarnaast wordt door het verplaatsen van het bedrijf de lokale verbondenheid tussen het bedrijf en de werkzaamheden, met name de agrarische en rietteelt activiteiten, verbroken. Dit heeft aanzienlijke gevolgen voor de bedrijfsvoering van het bedrijf. Tot slot heeft het verplaatsen van het bedrijf naar een bedrijventerrein dermate financiële gevolgen, met name als gevolg van de aankoop en inrichting van een nieuw perceel, dat de bedrijfsvoering in gevaar komt. Verder beschikken de omliggende dorpen Blokzijl, Scheerwolde, Ossenzijl en Oldemarkt over een kleinschalig bedrijventerrein. Deze terreinen zijn of niet of slecht over water bereikbaar (Blokzijl en Oldemarkt) of er is geen ruimte beschikbaar (Scheerwolde en Ossenzijl) of liggen in het geheel niet aan het water. Kortom, binnen bestaand stedelijk gebied in de regio zijn geen werkbare alternatieve bedrijfslocaties voorhanden.
Als gevolg hiervan vormt het vastleggen van de huidige bedrijfsactiviteiten op de locatie aan de Wetering Oost het beste alternatief. Deze locatie is goed bereikbaar over de weg en water. De schaal van de infrastructuur is passend bij de aard van de werkzaamheden en het daarvoor benodigde materieel. Tot slot biedt deze variant het beste perspectief op een duurzame bedrijfsvoering in de toekomst, waarbij de verschillende bedrijfsonderdelen gezamenlijk gebruik kunnen maken van personeel en materieel. De grond is reeds in bezit van het bedrijf en alle faciliteiten, zoals een scheepshelling, een insteekhaven en aanlegplekken voor varend materieel, voor een met het water verbonden bedrijfsvoering.
4.3.5 Conclusie
Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen rijksbelangen geschaad en deze ontwikkeling is niet opgenomen in het Barro. De gemeente Steenwijkerland kan in samenspraak met de provincie Overijssel haar eigen afweging maken ten aanzien van de realisatie van dit initiatief.
4.4 Provinciaal beleid
De provincie Overijssel heeft het beleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel 2009. Daarmee is deze visie het centrale beleidsplan voor het fysieke leefmilieu in Overijssel. Op 3 juli 2013 is de actualisatie van de Omgevingsvisie vastgesteld in Provinciale Staten. Het in de Omgevingsvisie uitgezette beleid is verankerd in de Omgevingsverordening.
4.4.1 Omgevingsvisie Overijssel 2009
Omgevingsvisie en –verordening
De Omgevingsvisie van de provincie Overijssel richt zich op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. Ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande gebiedskwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen waarbij bestaande kwaliteiten worden beschermd en versterkt en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd. Duurzaamheid wordt gerealiseerd door een transparante en evenwichtige afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities.
Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel.
Het Uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie Overijssel 2009.
Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:
- generieke beleidskeuzes: deze vloeien voort uit keuzes van EU, Rijk of provincie. Het zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn.
- ontwikkelingsperspectieven: er zijn zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de Groene en Stedelijke omgeving. Met dit spectrum wordt ruimte gegeven voor het realiseren van de beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden.
- gebiedskenmerken: bij (nieuwe) ontwikkelingen wil de provincie de ruimtelijke kwaliteit versterken. Dit wordt vooral gedaan door gebiedskenmerken te verbinden aan nieuwe ontwikkelingen. Deze gebiedskenmerken zijn te onderscheiden in vier lagen:
- een natuurlijke laag (in en op de bodem);
- een laag van het agrarisch-cultuurlandschap (grootschalig gebruik en inrichting van de bodem);
- een stedelijke laag (bebouwing en infrastructuur);
- een lust- & leisure-laag (toerisme, recreatie en landgoederen).
4.4.2 Uitwerking voor het plangebied
4.4.2.1 Generieke beleidskeuzes
De 'principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik' zijn in de Groene omgeving naar analogie van de zogenaamde SER-ladder (ladder voor duurzame verstedelijking) als volgt samen te vatten:
- (her)benutting van bestaande bebouwing;
- combinatie van functies conform gebiedskenmerken;
- uitbreiding in aansluiting op bestaande bebouwing, rekening houden met ontsluiting, conform gebiedskenmerken.
De ontwikkeling vindt plaats in aansluiting op de oorspronkelijke locatie van het bedrijf. Dit is het gevolg van de brede dienstverlening die het bedrijf biedt: het bedrijf is gebonden en verbonden met de locatie en is watergerelateerd, loonwerk voor agrariërs in de omgeving en rietteelt in het Nationale Park. Hierdoor is de ruimtebehoefte specifieker dan wanneer geredeneerd wordt vanuit de 'principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik'. De opdrachtgevers in het gebied (Staatsbosbeheer, het waterschap, de gemeente Steenwijkerland, particulieren wonend aan het water, lokale bedrijven, agrariërs en riettelers) en de daarmee verbonden werkzaamheden, die voor een deel alleen via het water te bereiken en uitvoerbaar zijn, bevinden zich voor het grootste deel in het gebied van het Nationaal Park Weerribben-Wieden. Tevens heeft het bedrijf over landbouwgrond rond de bedrijfslocatie en rietpercelen in het Nationaal Park in bezit.
4.4.2.2 Ontwikkelperspectieven
De digitale kaartviewer van de Omgevingsvisie Overijssel benoemt het plangebied tot ‘2. buitengebied, accent productie', met het legenda-element ‘schoonheid van de moderne landbouw'. Dit betekent volgens de gebiedskenmerken: ruimte voor schaalvergroting en verbreding.
Uitsnede uit de kaart van de Beleidsperspectieven Omgevingsvisie Overijssel 2009
In dit ontwikkelingsperspectief staat de kwaliteitsambitie ‘voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen’.
Het ‘landbouw-landschap’ is beeldbepalend in Overijssel. Het aanzien van bijna driekwart van het oppervlak van de provincie wordt bepaald door het agrarisch cultuurlandschap. Het herkennen, koesteren en verder uitbouwen van de dragende structuren van het agrarisch cultuurlandschap is de leidraad.
Anderzijds is het buitengebied ook een bron van welvaart als werkomgeving: in de afgelopen decennia hebben ook tal van andere bedrijven een plaats gevonden in het buitengebied, grotendeels in voormalige agrarische gebouwen (op dit moment is circa 40 procent van de bedrijven in het buitengebied niet-agrarisch).
Het bedrijf werkt aan een verbreding van haar oorspronkelijke agrarische en rietteeltactiviteiten naar loon-, weg- en waterbouwwerkzaamheden. Verbreding van de agrarische activiteiten naar andere passende, watergerelateerde activiteiten om op die manier een gezonde economische situatie van het buitengebied te kunnen handhaven past in de ambities van de provincie. Ook als dit betekent dat er als gevolg van de verbreding van de agrarische activiteiten nieuwbouw moet plaatsvinden, is dit niet strijdig met het provinciaal beleid.
4.4.2.3 Gebiedskenmerken
Voor het voorgenomen initiatief is vooral de 'laag van het agrarische cultuurlandschap' van belang. In deze laag geldt voor het plangebied het gebiedskenmerk 'laagveenontginningen'.
Uitsnede uit de Gebiedskenmerkenkaarten Omgevingsvisie Overijssel 2009: de laag van het agrarisch cultuurlandschap
Deze gebieden worden gekenmerkt als een open, laag en nat landschap ontstaan door occupatie vanuit de bewoonde hogere randen, deels door vervening, deels door alleen ontwatering. Kenmerkende zonering van intensief gebruik langs de bewoonde randen en extensief gebruik naar het achterland, met boerderijen langs vaarten en wegen. Daarnaast zijn er open veenweidegebieden, natuurlijke gebieden en open water. Op delen van de laagveenrestanten is door menselijk handelen een ‘kraggenlandschap’ ontstaan, herkenbaar aan de afwisseling van sloten, open water en land.
De ambitie voor deze gebieden is de cultuurhistorische kwaliteiten van het laagveenlandschap zoveel mogelijk in stand houden en beleefbaar maken. De grote open ruimtes, het patroon van sloten met beplantingen, de vochtige bloemrijke weides met weidevogels geven dit landschap grote belevingswaarde. Het karakteristieke bebouwingspatroon (voorkant aan de openbare weg; achterkant aan het landschap) vormt vertrekpunt bij herstructurering, verdichting en uitbreiding van de agrarische bebouwing en de woon-/werkmilieus.
De uitbreiding van het bedrijf vindt plaats op het voorste deel van twee diepe percelen grenzend aan de weg Wetering Oost. De voorkant van de bedrijfsgebouwen wordt aan de wegzijde van het plangebied gerealiseerd. In de omliggende groenstrook wordt een zichtlijn vrijgehouden, zodat de voorgevel nadrukkelijk zichtbaar is. Door de aanplant van een singel aan de zuid- en oostzijde van het plangebied en een bomenrij aan noordzijde wordt west-oost lopende perceelsrichting van het omliggende landschap benadrukt. Ook de kaprichting van het grootste gebouw sluit aan op dit uitgangspunt.
4.4.3 Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Met het vaststellen van de Omgevingsvisie is het eerdere provinciale beleid ten aanzien van Rood-voor-rood, Rood-voor-groen en Nieuwe landgoederen vervallen. Daarvoor in de plaats is de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving geïntroduceerd als nieuw kwaliteitsinstrument. In het uitvoeringsprogramma van de Omgevingsvisie is opgenomen dat de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving door provincie en gemeenten wordt uitgewerkt om de principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaaleconomische ontwikkelingen in de groene omgeving.
Kort gezegd betekent de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving dat er in het buitengebied ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe ontwikkelingen, meer dan in het Streekplan het geval was, mits die gelijk opgaan met verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties moeten in evenwicht zijn.
Twee principes uit de Omgevingsvisie Overijssel vormen het vertrekpunt:
- elke ontwikkeling dient bij te dragen aan een versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
- de ontwikkelingsruimte die men krijgt dient in evenwicht te zijn met investeringen (prestaties) in de ruimtelijke kwaliteit.
Bij elke ontwikkeling hoort een basisinspanning in de vorm van een goede ruimtelijke inpassing zoals situering van gebouwen en erfbeplantingen. Voor het bepalen van de hoogte van aanvullende kwaliteitsprestaties worden drie variabelen te gehanteerd:
- Is de ontwikkeling gebiedseigen of gebiedsvreemd?
- Wat is de schaal van de ontwikkeling en de impact op de omgeving?
- Dient het initiatief een eigen belang of ook maatschappelijke belangen?
In de volgende paragraven wordt beschreven welke inspanning ten behoeve van de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit vallen onder de basisinspanning en welke inspanningen worden geleverd ten behoeve van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving.
4.4.3.1 Uitwerking
De activiteiten van het bedrijf zijn van oorsprong niet gebiedsvreemd en diende met name agrarische doeleinden (landbouw en rietteelt). Het bedrijf werkt momenteel aan een verbreding van haar activiteiten richting de weg- en waterbouw en dienstverlening over water (transport van bouwmaterialen en -materieel), maar dient daarbij nog steeds het overwegend agrarische gebied in de omgeving van haar vestigingsplaats en het Nationaal Park Weerribben-Wieden. Hoewel het bedrijf met haar activiteiten zich ontwikkelt in een richting die verder afstaat van de agrarische sector, zijn deze hoofdzakelijk natte weg- en waterbouwkundige activiteiten nog steeds aan te merken als gebiedseigen.
Met het bouwplan wordt de bestaande opslag in de buitenlucht van bouwmateriaal en -materieel opgeruimd, waarmee de ruimtelijke kwaliteit ter plekke wordt verbeterd. Daarnaast betekent de bouw van de loodsen dat de bedrijfsvoering van het aannemersbedrijf aanzienlijk wordt verbeterd: machines en materialen kunnen wind- en watervrij worden opgeslagen, waardoor deze met minder onderhoud een langere levensduur hebben en langer bruikbaar zijn.
Gezien de relatie tussen de werkzaamheden die het bedrijf uitvoert, waarvan een deel direct te maken heeft met de in stand houding van de natuurwaarden van het Nationaal Park Wieden-Weerribben, het leefbaar houden voor de bewoners van het gebied (onder meer door onderhoud aan bruggen en beschoeiingen en het leveren en aanbrengen van ophoogmateriaal) en de agrarische oorsprong van het bedrijf, is de voorgenomen ontwikkeling aan te merken als gebiedseigen. De loodsen worden gebouwd in een geheel open landschap. Er is in ruimtelijke zin zeker sprake van een impact op de omgeving, een klein deel van de openheid zal verdwijnen.
Tot slot dient de bouw van de loodsen hoofdzakelijk het belang van de initiatiefnemer van de ontwikkeling. Naast de basisinspanning zal er sprake moeten zijn van een extra investering ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit.
4.4.3.2 Basisinspanning
De basisinspanning om de bouw van de loodsen mogelijk te maken wordt gevormd door een landschappelijke inpassing van het terrein. Het voorstel voor de landschappelijke inpassing is vastgelegd in een inpassingsplan, dat als bijlage bij de toelichting en regels is gevoegd. Hiervoor zijn een aantal maatregelen genomen. De zuid- en oostgrens van deelgebied 2 worden omgeven door een houtsingel. In deze singel wordt het noodzakelijke hoogteverschil tussen de Wetering Oost en de landbouwgronden overbrugd. Tevens wordt in de singel zorggedragen voor de afwatering van het terrein. Aan de west- en noordzijde van deelgebied 2 worden twee bomenrijen aangeplant die de hierarchie van de wegen benadrukken. Om de kruising tussen de Wetering Oost en de Karekietweg en de oversteekplaats van het nieuw te realiseren fietspad te benadrukken wordt op de noordwestelijke hoek van het plangebied een grotere solitaire boom aangeplant.
Om de ruimtelijke kwaliteit rondom deelgebied 1 te vergroten worden de bestaande singel en kavelsloten rondom het bedrijfsperceel waar nodig hersteld. Daarnaast wordt het perceel ten noorden van het bedrijf terug gebracht tot weiland (deze werkzaamheden zijn reeds uitgevoerd).
Met het herstel van de houtsingel, kavelsloten en het weiland ter plekke van deelgebied 1 en de aanleg van de houtsingel en de bomenrijen rondom deelgebied 2 en wordt de basisinspanning geleverd ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit.
4.4.3.3 Inspanning Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving
Naast de basisinspanning dient er een extra inspanning verricht te worden ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. De houtsingel rondom het terrein met de nieuwe loodsen heeft een breedte van ruim 7 meter. Een 'normale' singel heeft een breedte van maximaal twee a drie plantrijen. Dit komt over het algemeen neer op een singel met de breedte van 3 tot 5 meter. Door de singel in deelgebied 2 aanzienlijk breder te maken worden de nieuwe loodsen en sleufsilo's vanaf de Wetering Oost en de Karekietweg aan het zicht onttrokken.
Met het inrichtingsplan wordt circa 1.025 m² water gerealiseerd. Als gevolg van het dempen van sloten en de realisatie van nieuwe verharding moet circa 927 m² water gecompenseerd worden. Het te veel aan oppervlakte water wordt ingezet als een extra inspanning ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Ten behoeve van de watercompensatie voor de gedempte sloten worden de bestaande sloten ten oosten en zuiden van het plangebied verbreed. Langs de oostgrens van het plangebied wordt de overgang tussen de sloot en het agrarisch gebied vormgegeven met een flauwhellende oever, bij pieken in de waterafvoer kan de sloot hierin overlopen. Tussen het nieuw te realiseren fietspad en de bomenrij langs de Wetering Oost wordt ten behoeve van extra waterberging een greppel gerealiseerd, die aansluit op de sloot langs de zuidelijke grens van het plangebied.
Met de architectuur van de nieuwe loodsen wordt tevens een extra bijdrage geleverd aan de ruimtelijke kwaliteit. De gevels bestaan uit een betonnen plint met daarboven verticaal geplaatste donkergroene damwandplaten. Om de schaal van het grootste gebouw optisch te verkleinen verspringt het kantoor ten opzichte van de loods en is de noklijn lager, zijn meerdere kleinere roldeuren in de gevel en zijn forse overstekken aangebracht. De loodsen hebben op deze manier de uitstraling van veldschuren in plaats van industriegebouwen.
Het ontwerp van de bebouwing en landschappelijke inpassing is in nauw overleg gebeurd met zowel Het Oversticht als de gemeente en heeft de goedkeuring van welstand.
Verder is er een aanzienlijke bijdrage geleverd aan de renovatie van het noordelijk van het plangebied gelegen natuurgebied 'Kooi van Pen'. De werkzaamheden bestonden uit het herstel van sloten, het uitvoeren van baggerwerken, het plaatsen van vlechtschermen en beschoeiingen. Het resultaat is dat de 'Kooi van Pen' in zijn oude luister is hersteld en weer kan functioneren als eendenkooi. De werkzaamheden zijn voor een deel uit gevoerd door vrijwilligers uit de omgeving. De initiatiefnemer heeft een bijdrage geleverd door het beschikbaar stellen van materiaal en materieel, kennis en mankracht.
In bijlage 6 is inspanning in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving nader uitgewerkt.
4.4.3.4 Borging
De basisinspanning en de extra inspanningen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit worden in dit bestemmingsplan op verschillende manieren geborgd. Ten eerste zijn de nieuw te realiseren en te herstellen houtsingel en de bomenrijen vastgelegd in een aparte bestemming in de regels en op de verbeelding. De watercompensatie ten behoeve van de waterberging is door middel van een aanduiding opgenomen in de regels en op de verbeelding.
Het plan voor de landschappelijke inpassing is, naast dat het is beschreven in de toelichting, als voorwaardelijke verplichting voor het in gebruik nemen van de terreinen en gebouwen op genomen in de regels van dit bestemmingsplan. Tevens vormt dit plan onderdeel van de anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer.
4.4.4 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het voorgenomen bouwplan past binnen de ontwikkelingsperspectieven en gebiedskenmerken uit de provinciale Omgevingsvisie.
Omdat er sprake is van een ontwikkeling, die met name is gericht op de verbetering van de bedrijfsvoering van het bedrijf en gezien de schaal van de nieuwe gebouwen impact heeft op het omliggende landschap, zijn in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving, naast de gebruikelijke basisinspanning, extra inspanningen voorgesteld ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Deze maatregelen zijn vastgelegd in een plan voor landschappelijke inpassing en opgenomen in regels en op de verbeelding.
4.5.1 Notitie Ruimtelijke Kwaliteit Buitengebied
De gemeente Steenwijkerland werkt aan een Nota Ruimtelijke Kwaliteit. Deze Nota bestaat uit twee delen. Het eerste deel is een catalogus die de bestaande kwaliteiten van het gebied (uitgesplitst naar verschillende deelgebieden) beschrijft. Het tweede deel beschrijft de aanpak die gevolgd wordt bij het benutten en versterken van die kwaliteiten in ruimtelijke plannen. Het uitgangspunt hierbij is dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap behouden of versterkt worden (ja, mits-principe).
4.5.2 Beleidsnotitie bestemmingsplan Buitengebied Steenwijkerland
Ter voorbereiding op het nieuw op te stellen bestemmingsplan Buitengebied Steenwijkerland heeft de gemeente een beleidsnotitie vastgesteld. In deze notitie staan de uitgangspunten en randvoorwaarden voor het nieuwe bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een ruimtelijke scheiding tussen bedrijven en woningen gewenst. Dat speelt behalve op en rond bedrijventerreinen ook rond solitaire bedrijfslocaties. Enerzijds hebben deze solitaire bedrijven bestaande rechten, anderzijds is een goed woon- en leefklimaat voor de omgeving van groot belang. Bedrijven van milieucategorie 1 en 2 zijn over het algemeen goed inpasbaar in het buitengebied. Bij de bestemmingsplanactualisatie kunnen dergelijke bedrijven worden toegestaan op solitaire bedrijfslocaties, mits aan de bestemmingsplanregels een bedrijvenlijst wordt gekoppeld.
Bestaande bedrijven van een hogere categorie kunnen niet zonder meer worden ‘wegbestemd’. Ze beschikken over bestaande planologische rechten en maken daar vaak al jarenlang gebruik van. Bedrijven vanaf milieucategorie 3 worden specifiek aangeduid in het bestemmingsplan. Ter plaatse mogen alleen de vigerende bedrijfsactiviteiten worden voortgezet. Bij beëindiging van het bedrijf is alleen nieuwvestiging van een zelfde soort bedrijf toegestaan of een bedrijf tot en van milieucategorie 1 of 2. Met een afwijkingsbevoegdheid kunnen bedrijven die niet zijn genoemd, maar naar hun aard gelijk te stellen zijn met bedrijven als genoemd in de bedrijvenlijst, ook mogelijk worden gemaakt. Als randvoorwaarde wordt gesteld dat de uitvoerbaarheid, waaronder toelaatbaarheid en maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid, is aangetoond, het goede woon- en leefklimaat ter plaatse blijft gewaarborgd, er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en er geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking.
4.5.3 Landschapontwikkelingsplan
In het Landschapsontwikkelingsplan, dat in 2005 is vastgesteld, is het landschapsbeleid voor het buitengebied van de gemeente vastgelegd. Daarnaast zijn in het plan concrete en uitvoerbare projecten benoemd en uitgewerkt. Het LOP heeft als belangrijke bouwsteen gediend voor de structuurvisie van de gemeente Steenwijkerland. Concreet is het Landschapsontwikkelingsplan:
- Een integrale visie op en planuitwerking voor het landschap, waarin staat hoe de gemeente in samenwerking met andere partijen de kwaliteit van het landschap kan versterken en verder kan ontwikkelen en hoe zij bestaande waarden kan beschermen;
- Een uitvoeringsgerichte strategie voor de verbetering van de landschappelijke kwaliteit, dat een breed draagvlak zal moeten hebben binnen en buiten de gemeente;
- Een plan waarin onderbouwde keuzes worden gemaakt over deze gewenste ontwikkeling van het landschap;
- Een instrument om te toetsen en richting te kunnen geven aan ontwikkelingen en initiatieven die zich in het landelijk gebied van de gemeente aandienen.
De polder Wetering Oost valt in het landschapstype droogmakerijen/jonge veenontginningslandschap. Dit jongere landschapstype is ontstaan door inpoldering in de periode 1928-1968 door de N.V. ontginningsmaatschappij ‘Land van Vollenhove’. Kenmerkend is het planmatige karakter, de lage ligging en de smalle percelering. Hier en daar komen restanten van het oude veenontginningslandschap voor. De polders zijn omsloten door ringdijken en -vaarten. Langs de lijnrechte wegen komt plaatselijk bebouwing voor. De wegen met zware beplanting geven maat aan de open polders.
In de landschapsvisie worden per functie criteria geschetst waaraan verschillende ontwikkelingen moeten voldoen. Deze ontwikkelingen kunnen een effect hebben op de kwaliteit van het landschap. Voor de inpassing van werkgebieden zijn de volgende criteria opgesteld:
- Bij uitbreidingsplannen het landschapspatroon in een vroegtijdig stadium bij de planvorming betrekken;
- Landschappelijke inpassing van de werkgebieden; gebruik maken van streekeigen beplanting, vorm en materiaalgebruik;
- Gebruik maken van de welstandsnota bij de goedkeuring van ontwikkelingsplannen.
4.5.4 Welstand
Volgens de ‘Welstandsnota gemeente Steenwijkerland’ die op 13 april 2004 is vastgesteld door de raad, ligt het plangebied in een ‘Laagveenlandschap’, dat nader uitgewerkt wordt als ‘Waterstreekdorpen'.
Kaart behorende bij de welstandsnota. Aangegeven is een Laagveenlandschap (rood) met Waterstreekdorpen (grijs).
4.5.4.1 Gebiedsbeschrijving
Structuur
De waterstreekdorpen Nederland, Wetering, Kalenberg, Belt-Schutsloot en Ossenzijl zijn van origine niet ontsloten via de weg. Het landschap dringt door tot in het bebouwingslint. Landschap, erf en bebouwing staan in nauwe relatie tot elkaar. Door verdichting, vergroting en functieverandering is de bebouwingsstructuur aan verandering onderhevig. Doordat later verbindingswegen zijn aangelegd komt het voor dat het bebouwingslint met de achterkant aan de weg komt te liggen, zoals in Wetering.
De éénlaags bebouwing heeft een ontwikkeling doorgemaakt van klein vervenershuisje, via kamelenrugboerderij naar de kop-rompboerderij en de boerderij met dwarshuis. Achterop de erven staan bijgebouwen waaronder ook de kapschuren, die (half) over de sloot zijn gebouwd.
4.5.4.2 Welstandsbeleid
De waterstreekdorpen zijn in te delen in twee gebieden. De oude lintbebouwing die zeer bepalend is voor de dorpen en daarom waardevol. Hier dienen de karakteristieken zoveel mogelijk te worden behouden en dient nieuwbouw zich hierin te voegen. Daarnaast bestaan de dorpen vooral uit woongebied. Het woongebied is niet karakteristiek voor de dorpen maar de basiskwaliteit dient hier wel te worden behouden. Langs de rand met het buitengebied dient het dorp goed te worden ingepast.
4.5.5 Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het voorgenomen bouwplan past binnen het gemeentelijke beleid. Vanuit de Notitie Ruimtelijke Kwaliteit Buitengebied wordt er aandacht gevraagd voor de landschappelijke inpassing van het bouwplan. Om hieraan te voldoen is een plan voor de landschappelijke inpassing van het initiatief opgesteld, dat is beschreven in
paragraaf 3.4 Landschappelijke inpassing. In de Beleidsnotitie bestemmingsplan buitengebied Steenwijkerland worden een aantal randvoorwaarden gesteld aan niet-agrarische activiteiten in het buitengebied. Het voorliggende bestemmingsplan en het plan voor de landschappelijke inpassing voldoen aan deze randvoorwaarden, met uitzondering van de randvoorwaarde ten aanzien van de milieuzonering. In
paragraaf 5.8 Milieuzonering wordt beschreven op welke wijze hiermee wordt omgegaan.
5 Milieu en omgevingsaspecten
5.1 Inleiding
In dit hoofdstuk komt alle beschikbare informatie over het milieu en de omgeving aan bod. Achtereenvolgens worden de aspecten verkeer, wegverkeerslawaai, luchtkwaliteit, water, bodem, archeologie, flora en fauna en externe veiligheid beschreven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een algemene conclusie.
5.2.1 Verkeer
De ontsluiting van deelgebied 1 blijft ongewijzigd. Dit deelgebied ontsluit direct op de Wetering Oost. Deelgebied 2 ontsluit op de Karekietweg in plaats van direct op de Wetering Oost, zoals in de huidige situatie het geval is. De afwikkeling van het verkeer wordt hierdoor aanzienlijk verbeterd en de veiligheid neemt toe. Daarnaast wordt er parallel aan de Wetering Oost een fietspad aangelegd. Door deelgebied 2 via de Karekietweg te ontsluiten, wordt voorkomen dat in- en uitvoegend verkeer over een brede strook het fietspad kruist. Het verkeersbeeld wordt hierdoor overzichtelijker, wat de verkeersveiligheid ten goede komt.
Het doel van het bestemmingsplan is de huidige bedrijfsvoering van het bedrijf te verbeteren. Er is dan ook geen sprake van een onevenredige verkeersaantrekkende werking.
5.2.2 Parkeren
In de huidige situatie vindt het parkeren plaats op het voorerf van Wetering Oost 20 en in de berm langs de weg. In de nieuwe situatie wordt in deelgebied 2 het deel van het nieuw te verharden terrein bij het kantoor (zes parkeerplaatsen) en de ruimte achter de sleufsilo’s (zeven parkeerplaatsen) ingericht ten behoeve het parkeren. Tussen het fietspad en de parkeerplaatsen achter de sleufsilo’s wordt een greppel, bomenrij en haag aangelegd, zodat deze parkeerplaatsen niet direct vanaf de Wetering Oost bereikbaar zijn. Daarmee wordt het parkeren op eigen terrein opgelost.
Voor het bepalen van het aantal parkeerplaatsen hanteert de gemeente in de Nota parkeernormen 2015 de parkeerkerncijfers van het CROW. Het aannemersbedrijf valt in de categorie arbeids- en bezoekersextensieve bedrijven in het buitengebied. Hiervoor gelden de parkeerkencijfers van 0,8 - 1,3 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlak. Het bruto vloeroppervlak van de bestaande en nieuwe bedrijfsgebouwen gezamenlijk bedraagt 1.980 m². Dit betekent dat minimaal 15 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Op de inrichtingstekening voor de landschappelijke inpassing zijn 15 parkeerplaatsen aangegeven. Hiermee wordt voldaan aan de minimale norm van 0,8 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlak.
5.2.3 Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.3.1 Boordelingskader
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
- Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen);
- Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
- Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
- woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
- woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
- kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds in 'niet in betekenende mate' bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m³.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staat staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
- CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
- NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
- ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
- ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen).
5.3.2 Overweging
De bijdrage aan de verslechtering van de luchtkwaliteit van de ontwikkelingen als gevolg van dit bestemmingsplan zijn aan te merken als een 'niet in betekende mate'-bijdrage. Er is geen sprake van een toename van de verkeersbelasting en lokaal en regionaal vormt luchtkwaliteit geen probleem. In verhouding tot de genoemde aantallen in de Regeling NIBM is het duidelijk dat de bijdrage van deze ontwikkeling aan de concentraties NO2 en PM10 minder dan 3% van de grenswaarden bedraagt. Dat houdt in dat sprake is van een NIBM-bijdrage en dat geen berekening van de luchtkwaliteit nodig is.
5.3.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.4.1 Beleid ten aanzien van de waterhuishouding
5.4.1.1 Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009-2015 en heeft de status van een structuurvisie. Het plan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het NWP beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Een goede bescherming tegen overstromingen, het zoveel mogelijk voorkómen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit zijn basisvoorwaarden voor welvaart en welzijn. Water levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de leefomgeving en behoud van biodiversiteit. Het doel is helder: Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst.
Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het dan ook van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Meer dan voorheen moet water bepalend zijn bij de besluitvorming. De mate waarin water bepalend is, hangt af van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied.
Gemeenten en provincies wordt gevraagd het generieke beleid lokaal en regionaal te vertalen en vast te leggen in structuurvisies, bestemmingsplannen en waterplannen. Bij de planuitwerking van dit bestemmingsplan dient dan ook rekening te worden gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn, gericht op duurzaam waterbeheer.
5.4.1.2 Waterbeheerplan 2010-2015
Het waterschap Reest en Wieden heeft op 24 november 2009 het Waterbeheerplan 2010-2015 vastgesteld. De Waterwet verplicht de waterschappen om waterbeheerplannen op te stellen met een looptijd van zes jaar. Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door een zestal waterschappen, waaronder waterschap Reest en Wieden. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben de waterschappen intensief samengewerkt. Dit heeft onder andere geresulteerd in het nieuwe waterbeheerplan. In het waterbeheerplan is het integrale beleid opgenomen inzake veiligheid, watersysteembeheer en afvalwaterketen.
Er zal worden geïnvesteerd in het creëren van extra waterberging, aanpassing van de waterhuishouding, de bestrijding van verdroging, het aanpassen van een aantal rioolwaterzuiveringsinstallaties en het natuurlijk maken van beken.
5.4.1.3 Keur waterschap Reest en Wieden
De Keur van het waterschap Reest en Wieden is vastgesteld op 17 december 2009. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot waterstaatswerken en watersystemen en biedt een mogelijkheid om uitvoering van het beleid uit het Waterbeheerplan af te dwingen. In de Keur zijn onder meer de volgende onderwerpen opgenomen:
- regeling van onderhoud van waterstaatswerken (oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken);
- watervergunning voor het gebruik van waterstaatswerken verboden in geval van calamiteiten;
- watervergunning voor het af- en aanvoeren, het onttrekken en lozen van oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem;
- vrijstellingen;
- zorgplicht voor het watersysteem.
Rondom elke primaire watergang is een beschermzone opgenomen. Binnen deze zone mogen enkel bouwwerken van geringe omvang, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de watergang worden gebouwd. De beschermingszone is 5 meter breed, gemeten vanaf de grens van de watergang (insteek of buitenzijde van de aanwezige onderhoudsstrook). De beschermingszone heeft behalve voor het handhaven van de bereikbaarheid als nevenfunctie om eventuele toekomstige herinrichtingen of verbeteringen (capaciteitsvergroting) mogelijk te houden.
5.4.1.4 Gemeente Waterplan Steenwijkerland 2008-2015
De gemeenteraad van Steenwijkerland heeft in zijn vergadering van 4 maart 2008 het Gemeentelijk Waterplan Steenwijkerland 2008-2015 vastgesteld. De gezamenlijke missie van gemeente en waterschappen is als volgt geformuleerd: 'Het watersysteem samen integraal duurzaam inrichten, beheren en onderhouden, zodanig dat veiligheid en functies zo optimaal mogelijk gebiedspecifiek worden gerealiseerd, nu en in de toekomst'.
Met het waterplan beogen de gemeente Steenwijkerland en de waterschappen het water op een goede manier af te stemmen en te benadrukken in de ruimtelijke ordening en het beheer en onderhoud. Het doel van het plan is het realiseren van een duurzaam watersysteem, waar een ieder op zijn of haar eigen manier gebruik van kan maken en genieten. Dit doel geldt als kader en overkoepelend perspectief voor het handelen van de gemeente.
Zowel bij het formuleren van beleid en plannen, als bij het realiseren van projecten die invloed hebben op de ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met het watersysteem, de waterketen en de (klimatologische) ontwikkelingen, teneinde een duurzame en integrale oplossing te bewerkstelligen. Een integrale en duurzame benadering van water dwingt planologen, ontwerpers, beheerders en technici samen na te denken over de best denkbare of best haalbare oplossing met betrekking tot water. Richtlijn hierbij is de drietrapsstrategie waterkwantiteit (WB21): vasthouden, bergen en dan pas afvoeren.
Bovenstaande missie wordt aan de hand van negen doelstellingen handen en voeten gegeven, die weer zijn onderverdeeld in de thema's watersysteem, waterketen, waterbeleving en waterorganisatie. De doelstellingen, onderverdeeld naar de aangegeven thema's zijn:
Watersysteem
- Doelstelling 1: Water verankeren in ruimtelijke plannen.
- Doelstelling 2: Realiseren stedelijke wateropgave.
- Doelstelling 3: Bestrijding verdroging en beperken waterschaarste.
Waterketen/waterkwaliteit - Doelstelling 4: Verbeteren waterkwaliteit.
Waterbeleving/recreatie en toerisme
- Doelstelling 5: Vergroten en specificeren functionaliteit van het water.
- Doelstelling 6: Vergroten belevingswaarde van het water.
Waterorganisatie
- Doelstelling 7: Structureren samenwerking.
- Doelstelling 8: Maatschappelijk draagvlak voor duurzaam omgaan met water.
- Doelstelling 9: Duidelijkheid over verantwoordelijkheden.
5.4.2 Zorgplicht
Gemeenten hebben op grond van de Wet milieubeheer een zorgplicht voor de inzameling van stedelijk afvalwater. Deze zorgplicht dient mede ter implementatie van de EU-richtlijn stedelijk afvalwater en sluit aan op de zorgplicht van de waterschappen om het stedelijk afvalwater te zuiveren alvorens het terug in het milieu wordt gebracht.
Burgers en bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het hemelwater (regen- en smeltwater) dat op hun terrein komt. Op grond van deze zorgplicht ligt er pas een taak voor de gemeente als burger of bedrijf zich in alle redelijkheid niet kan ontdoen van het hemelwater op zijn terrein.
Burgers en bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de gevolgen van overtollig grondwater of een lage grondwaterstand. Deze zorgplicht biedt vooral een loket bij de gemeente bij overlast ten gevolge van een overschot of een tekort aan grondwater.
5.4.3 Watertoets
Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Op 30 augustus 2013 is via de website
www.dewatertoets.nl contact gelegd met het waterschap Reest en Wieden. Aan hand hiervan heeft het waterschap een watertoetsdocument op gesteld.
5.4.4 Uitgangspunten voor het plan
In het watertoetsdocument worden een aantal uitgangspunten voor het bouwplan ten aanzien van het aspect water beschreven. Hieronder wordt per relevant thema uitgewerkt op welke wijze rekening wordt gehouden met het aspect water.
Veiligheid
Ten behoeve van het bouwplan wordt het plangebied opgehoogd tot de hoogte van de Wetering Oost en de Karekietweg. Te zijner tijd zal in overleg met het waterschap de benodigde vergunning van de keur worden aangevraagd. De verwachting is dat op basis van het voorliggende bouwplan de vergunning verleend kan worden.
(Grond)wateroverlast
Om de veerkracht van het watersysteem te vergroten geldt voor middelgrote plannen dat 10% van het nieuwe verharde oppervlak gecompenseerd moet worden.
Het verharde oppervlak bedraagt 7.022 m², hiervan moet 10% worden gecompenseerd, dat betekent dat er 702 m² waterberging gerealiseerd moet worden als gevolg van de verharding. Daarnaast wordt er circa 225 m² sloot gedempt, van dit oppervlak moet 100% worden gecompenseerd. Dit houdt in dat in totaal circa 927 m² waterberging gerealiseerd moet worden. Op de verbeelding is een aanduidingsvlak opgenomen met een oppervlakte van 1.025 m² waarbinnen deze waterberging gerealiseerd moet worden. In het bestemmingsplan wordt dus in voldoende mate voorzien in de waterberging.
Rondom het plangebied wordt ten behoeve van de landschappelijke inpassing een singel gerealiseerd van circa 7 meter breed. In deze singel wordt tevens het hoogteverschil tussen het plangebied en de omliggende agrarische terreinen opgenomen. De watercompensatie wordt gerealiseerd door de bestaande sloten ten oosten en zuiden van het plangebied te verbreden. Langs de oostgrens van het plangebied wordt de overgang tussen de sloot en het agrarisch gebied vormgegeven met een flauwhellende oever, bij pieken in de waterafvoer kan de sloot hierin overlopen. Tussen het nieuw te realiseren fietspad en de bomenrij langs de Wetering Oost wordt een greppel gerealiseerd die aansluit op de sloot langs de zuidelijke grens van het plangebied.
Hemelwater afkomstig van de dakvlakken en de verharding zal gescheiden van het vuilwater worden afgevoerd. Ter plekke van de singel kan het hemelwater in de bodem infiltreren, bij pieken in de afvoer wordt het hemelwater afgevoerd naar de omliggende sloten.
Het plangebied zal worden opgehoogd, waardoor van eventueel (grond)wateroverlast geen sprake zal zijn.
Waterkwaliteit en ecologie
Vanuit het plangebied wordt er geen water geloosd direct op het aangrenzende oppervlakte water. Hemelwater afkomstig van de daken van de gebouwen en de verhardingen wordt opgevangen en zoveel mogelijk geinfiltreerd in de bodem. Onder de werkplaatsen wordt een vloeistofdichte vloer gerealiseerd, zodat eventuele afvalstoffen niet kunnen afstromen naar het grondwater. Op het terrein worden vier sleufsilo's aangelegd voor de opslag van grove bouwstoffen, zoals grind en zand. Hierdoor wordt het afstromen van de bouwstoffen als gevolg van neerslag voorkomen.
Watervoorziening en riolering
Het bouwplan betekent dat er een kantoorruimte ten behoeve van het bedrijf en een werkplaats wordt gerealiseerd. Deze voorzieningen worden aangesloten op de bestaande watervoorziening. De behoefte aan water neemt toe, met een hoeveelheid die vergelijkbaar is met een huishouden. Gezien deze geringe toename zal dat geen problemen opleveren.
Hetzelfde geldt voor de afvoer van vuilwater. Als gevolg van de realisatie van kantoorruimte zal er sprake zijn van een geringe toename van vuilwater. Deze toename is vergelijkbaar met een huishouden. Het vuilwater wordt afgevoerd via het bestaande gemeentelijk rioolstelsel. Gezien de geringe toename zal dat geen problemen opleveren.
Bodemdaling
Met het plan wordt de grondwaterstand niet verlaagd. Er is geen aanleiding om daling van de bodem en de daarmee samenhangende functiegeschiktheid van de omliggende gronden te verwachten.
Verdroging/Natte natuur
Met het plan wordt het te bebouwen deel van het plangebied opgehoogd, zodat het niet noodzakelijk is de grondwaterstand te verlagen. Het plan heeft geen gevolgen voor grondwaterafhankelijke ecologische waarden.
Overstromingsrisico
Een deel van het buitengebied van Steenwijkerland ligt binnen de dijkringen. Een dijkring of dijkringgebied is een gebied dat beschermd wordt tegen buitenwater door een primaire waterkering of door hoge gronden. Gebieden zijn als dijkringgebied aangewezen in de Waterwet.
Het plangebied ligt binnen een dijkring bestaande overige keringen en is onderdeel van het potentieel overstroombaar gebied. Overige keringen bieden overwegend bescherming tegen overstroming vanuit het binnenwater. Deze keringen zijn in tegenstelling tot de regionale keringen niet genormeerd omdat het negatieve effect bij een mogelijke overstroming niet significant is.
5.4.5 Conclusie
Met dit plan wordt voldaan aan de voorwaarden die het waterschap stelt. Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.5 Bodem
Om de milieukundige kwaliteit van de bodem te onderzoeken is door Kobessen Milieu bv uit Arnhem een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5725 en NEN 5740. Gezien het karakter van het plan is voor het gehele plangebied een historisch vooronderzoek uitgevoerd en voor deelgebied 2 een verkennend en aanvullend bodemonderzoek.
5.5.1 Historisch vooronderzoek
Op basis van de resultaten van het historisch onderzoek wordt verwacht dat binnen het plangebied sprake zal zijn van de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Daarbij is sprake van zes verdachte locaties en één onverdachte locatie. Vier van de zes verdachte locaties liggen in deelgebied 1. Voor dit deel van het plangebied heeft dit bestemmingsplan een conserverend karakter, dat wil zeggen dat hier geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek op deze locaties is dus niet noodzakelijk.
De twee laatste verdachte locaties (gedempte sloten) en het overige onverdachte terrein liggen in deelgebied 2. Op dit terrein worden met dit bestemmingsplan bouwmogelijkheden gerealiseerd, waarvoor een conform de resultaten van het historisch vooronderzoek een verkennend en aanvullend bodemonderzoek is uitgevoerd.
5.5.2 Verkennend en aanvullend bodemonderzoek
Op basis van het verkennend en aanvullend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat voor alle locaties de hypothese stand houdt. Ter plaatse van de gedempte sloten (locatie A en B) is een lichte tot sterke verontreiniging aangetoond in de vaste bodem. De bodem van de overige onverdachte terreinen zijn niet verontreinigd. In het grondwater is maximaal lichte verontreiniging aangetoond naast matige verontreiniging met barium.
Voor locatie A wordt aanvullend het volgende opgemerkt: op basis van de resultaten van het bodemonderzoek (aangenomen dat slechts het dempingsmateriaal verontreinigd is) en de dimensies van de gedempte sloot (overeenkomstig de omliggende sloten) wordt de omvang van de sterke verontreiniging met koper en zink geschat op circa 90 m³. Dit is meer dan 25 m³, dus betreft het een ernstig geval van bodemverontreiniging (provincie is bevoegd gezag). Ervan uitgaande dat de sloot voor 1987 is gedempt (volgens opdrachtgever), betreft het hier een historisch geval.
Direct nabij de boringen 1 en 2 is het grondwater niet onderzocht. In de nabij (stroomafwaarts) gesitueerde peilbuis 3 zijn koper en zink echter niet verhoogd aangetoond. Daarmee kan worden gesteld dat de grondverontreiniging de kwaliteit van het freatische grondwater niet relevant heeft aangetast.
Duidelijk is dat er in de huidige situatie geen risico's aan de verontreiniging zijn verbonden. Daarmee is er geen sprake van een spoedeisend te saneren geval van bodemverontreiniging.
5.5.3 Conclusie
Verder aanvullend of afperkend onderzoek wordt thans, gezien de aanleiding tot het onderzoek, niet noodzakelijk geacht. Aanbevolen wordt het geval van bodemverontreiniging op een natuurlijk moment te saneren bijvoorbeeld bij bouw of herinrichting. Een sanering kan bestaan uit een volledige verwijdering danwel een deelsanering (afdekken van de verontreiniging met verharding of een leeflaag van zand). Beide kunnen onder het Besluit uniforme saneringen worden uitgevoerd.
5.6 Archeologie en cultuurhistorie
5.6.1 Archeologie
Voor het grondgebied van de gemeente Steenwijkerland is een ‘Archeologische waarden- en beleidskaart’ opgesteld en vastgesteld door de raad op 26 juni 2007. Op de ‘Archeologische waarden- en beleidskaart’ staat aangegeven welke archeologische waarde of verwachting geldt. Bij de uitwerking van nieuwe ontwikkelingen, het verlenen van ontheffingen van een bestemmingplan en het verlenen van omgevingsvergunningen voor graafwerkzaamheden en dergelijke moet rekening worden gehouden met de archeologische waarden en verwachtingen.
Uitsnede van de archeologische beleidskaart voor bewoningskernen en buitengebied. De nieuwbouw locatie is met rood aangegeven.
Op de archeologische beleidskaart wordt het plangebied aangeduid met een hoge archeologische verwachting. In de bebouwingsvoorschriften die horen bij de gebruikstoelichting op de Beleidskaart wordt vermeld dat er geen vrijstelling nodig is voor bouwwerken op gronden met een hoge archeologische verwachting (medebestemming) als 'Het nieuw te bebouwen oppervlak zich buiten de bebouwde kom bevindt en kleiner is dan 2.500 m².'
In het plangebied worden twee opslagloodsen gebouwd met een totaaloppervlak van 830 + 540 m² = 1.370 m². Derhalve is geen onderzoek nodig.
In het geval dat tijdens de bouw een toevalsvondst gedaan wordt, is in Monumentenwet 1988, art. 53 en 54 bepaald dat deze vondst gemeld dient te worden bij het bevoegd gezag.
5.6.2 Cultuurhistorie
In en in de directe omgeving van het plangebied komen geen rijks- en gemeentelijke monumenten voor. Het plangebied is geen onderdeel van een beschermd stads- of dorpsgezicht, als zodanig aangewezen waardevol landschap en een cultuurhistorisch waardevolle structuur.
5.6.3 Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.7.1 Aanleiding en doelstelling
EcoGroen Advies BV heeft een quickscan natuurtoets uitgevoerd met als doel de aanwezige natuurwaarden in kaart te brengen en de beoogde ruimtelijke ingreep te toetsen aan de Flora- en faunawet en de vigerende gebiedsgerichte natuurbescherming. Het onderzoek is gebaseerd op een veldbezoek op 14 juni 2011 en een inventarisatie van bekende verspreidingsgegevens. Gezien de opleverdatum van dit onderzoek is op basis hiervan en het voorliggende plan een actualisatie uitgevoerd in januari 2015.
5.7.2 Gebiedsgerichte natuurbescherming
Op basis van de ligging en de aard van de ruimtelijke ingrepen wordt ingeschat dat de beoogde plannen geen negatieve effecten hebben op de in de omgeving aanwezige Natura 2000-gebieden en EHS. Wel ligt het plangebied in door de provincie als zodanig aangemerkt ganzenfoerageergebied. Door de aanwezigheid van bebouwing in het plangebied en de directe omgeving vormt het plangebied geen geschikt ganzenfoerageergebied. Effecten op essentieel ganzenfoerageergebied zijn zodoende niet aan de orde.
5.7.3 Aangetroffen en te verwachten soorten
- In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten of plantensoorten van de Rode Lijst aangetroffen of te verwachten.
- Er wordt geen schade aan vaste verblijfplaatsen, vlieg- en/of jachtroutes van vleermuizen verwacht. Het onderzoeksgebied fungeert vermoedelijk als foerageergebied voor enkele vleermuissoorten maar zal deze functie ook na realisatie van de plannen behouden;
- Verspreid in het plangebied zijn vaste verblijfplaatsen van enkele algemeen voorkomende, laag beschermde zoogdiersoorten te verwachten. Vaste verblijfplaatsen van juridisch zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht;
- Er zijn diverse algemene broedvogels aanwezig en te verwachten van zowel bos en struweel als agrarisch gebied. Van Huismus zijn ongeveer 10 paar gehoord bij de woonboerderij, echter deze en het omringde terrein blijft in de huidige staat behouden waardoor er geen effecten zijn te verwachten. Overige vogelsoorten waarvan de nestplaatsen en hun functionele leefomgeving jaarrond beschermd zijn, zijn niet aangetroffen en/of te verwachten;
- Wegens het ontbreken van permanent oppervlaktewater anders dan de Wetering is de aanwezigheid van vissen en voortplanting van amfibieën binnen de invloedsfeer van de plannen niet aan de orde. Wel kunnen algemene en laag beschermde amfibieën als Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander overwinteren in de strooisellaag onder beplanting. Zwaarder beschermde amfibieën worden op basis van terreinkenmerken en bekende verspreidingsgegevens niet verwacht;
- Reptielen, beschermde libellen, dagvlinders en andere ongewervelden zijn niet aangetroffen en worden op basis van biotoopkenmerken en bekende verspreidingsgegevens ook niet verwacht.
5.7.4 Vervolgstappen en mitigerende maatregelen
Werkzaamheden die broedbiotopen van aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door gefaseerd te werken en de uitvoering op te starten in de periode voor half maart en na half juli. Voor het broedseizoen wordt echter geen standaardperiode gehanteerd, maar het is van belang dat een broedgeval niet wordt verstoord, ongeacht de datum.
Bij de beoogde plannen kunnen exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine grondgebonden zoogdieren en amfibieën verloren gaan. Voor de in voorliggende situatie aanwezige of te verwachten tabel 1-soorten geldt automatisch vrijstelling van artikel 75 van de Flora- en faunawet.
5.7.5 Conclusie
Met het voorliggende bouwplan hebben is er geen sprake van effecten in het kader van de Natuurbeschermingswet. Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.8.1 Beoordelingskader
Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn. Het bebouwingslint langs de Wetering Oost is een gemengd gebied: woningen worden afgewisseld met grote agrarische bedrijven en bedrijven die niet-agrarische activiteiten uitvoeren.
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn deze wetten en regelingen niet van toepassing.
5.8.2 Bedrijven
Het bedrijf voert werkzaamheden uit als loonwerk ten behoeve van de agrarische sector en de rietteelt en als aannemersbedrijf in de weg- en waterbouw. Deze activiteiten vallen respectievelijk onder de SBI-code 016 en 41. Gezien de oppervlakte van het bedrijfskavel (1,8 hectare) geldt voor deze activiteiten een minimale afstand tot een gevoelige functie van 50 meter voor rustige woonwijken of een rustig buitengebied. Voor gemengde gebieden geldt volgens de VNG-publicatie dat de minimale afstand van 50 meter gereduceerd mag worden tot 30 meter.
5.8.3 Conclusie
Het bebouwingslint aan weerszijden van de Wetering kent van oudsher een afwisseling van boerderijen, bedrijven en woningen. Op verschillende plekken in het lint komen, als gevolg van de grote afwisseling, woningen voor binnen hindercirkels van bedrijven en agrarische bedrijven. Het gebied is daarmee te karakteriseren als een 'gemengd gebied', waar enige mate van hinder aanvaardbaar is. In deze gebieden geldt voor bovengenoemd bedrijfstype een richtafstand van 30 meter.
Het bedrijf is sinds het begin van de jaren zeventig gevestigd op Wetering Oost 20 en als zodanig bestemd. Daarmee is het van oudsher aanwezig in het lint. Met dit bestemmingsplan worden er in deelgebied 1 geen nieuwe activiteiten toegestaan.
In de huidige situatie ligt de woning op perceel Wetering Oost 18 binnen de afstand van 30 meter van huidige bedrijfsloods. De activiteiten vinden vooral plaats in de meest zuidelijke loods in deelgebied 1 en in de open lucht in deelgebied 1 en 2. Deze activiteiten worden, na realisatie van het bouwplan, verplaatst naar de overzijde van de Wetering Oost en grotendeels uitgevoerd in de nieuwe gebouwen.
Ook in de nieuwe situatie is het echter toegestaan deze activiteiten uit te oefenen in bestaande loods, maar door de verplaatsing zullen de effecten daarvan op de nabij gelegen verminderd zijn. Binnen de richtafstand van 30 meter vanaf de perceelsgrens van het bedrijfskavel aan de overzijde van de Wetering Oost (deelgebied 2) is geen woning aanwezig. Het aspect bedrijven en milieuhinder vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
5.9.1 Beoordelingskader
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico’s van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een extern risico met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook kleinere bedrijven als LPG-tankstations zijn als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per risicobron vastgelegd in contouren. Er kan een contour zijn waarbinnen deze kans hoger is dan 10-6 (één op 1.000.000) per jaar. Kwetsbare objecten zoals bijvoorbeeld woningen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, grote (kantoor)gebouwen en grotere recreatieterreinen zijn niet toegestaan binnen deze 10-6-contour.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van de hoogte van het groepsrisico. Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting, transportroute gevaarlijke stoffen of buisleiding en als gevolg van een ongewoon voorval in dit invloedsgebied waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. De gemeente is verplicht om voor iedere situatie een belangenafweging te maken (verantwoording groepsrisico).
5.9.2 Aanwezige risicobronnen
Aan de hand van de risicokaart Overijssel is inzicht verkregen ten aanzien van de externe veiligheidsrisico’s.
Inrichtingen met gevaarlijke stoffen
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen risicovolle objecten aanwezig die vallen onder de werkingssfeer van het Bevi. Tevens vallen de activiteiten die plaatsvinden in het plangebied niet onder de werkingssfeer van het Bevi.
Transportroutes gevaarlijke stoffen
Er zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen in de directe omgeving aanwezig.
Buisleidingen
Er zijn geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen in de directe omgeving aanwezig.
5.9.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.10 Conclusie milieu- en omgevingsaspecten
Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling komen er geen milieutechnische belemmeringen naar voren.
6 Toelichting op de regels
6.1 Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het bestemmingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit bestemmingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
Met het bestemmingsplan 'Wetering - Wetering-Oost 20' worden de huidige bestemmingen gewijzigd zodat de de bestaande situatie in het westelijk deel van het plangebied (deelgebied 1) wordt geconserveerd en in het oostelijk deel van het plangebied (deelgebied 2) de realisatie van twee loodsen met de daarbij behorende landschappelijke inpassing mogelijk wordt gemaakt. Dit bestemmingsplan is mede gebaseerd op de beheersverordening Buitengebied Steenwijkerland en opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied.
De regels van het bestemmingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
- Hoofdstuk 3 Algemene regels;
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
6.2 Opzet regels
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.
6.2.1 Inleidende regels
Hoofdstuk 1 Inleidende regels bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bevatten:
- Artikel 1 Begrippen: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
- Artikel 2 Wijze van meten: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Op de verbeelding zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
6.2.2 Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
- Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
- Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
- Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
- Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.
In Hoofdstuk 6.3 Nadere toelichting op de regels worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.
6.2.3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel moet op grond van het Besluit ruimtelijke ordening worden opgenomen om bijvoorbeeld te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen, bouwwerken en functies niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, bouwwerk of functie, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 8 Algemene bouwregels
In dit artikel worden regels beschreven voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In dit artikel wordt geregeld welk gebruik van de gronden strijdig is met de bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van de gebouwen en gronden als seksinrichting, stort- en/of opslagplaats van grond of afval en stallingsplaats van uit het gebruik onttrokken machines en voertuigen. Tevens worden regels gegeven ten behoeve van het voorzien van voldoende parkeerplaatsen bij verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen, uitbreiden of wijzigen van functies van gebouwen en gronden. Voor het bepalen van het aantal parkeerplaatsen wordt de gemeentelijke Nota parkeernormen 2015 gehanteerd.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel worden de voorwaarden beschreven waaronder kan worden afgeweken van een bestemmingsregel. Deze afwijkingen kunnen worden toegepast op alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De afwijkingen die uitsluitend gelden voor een bepaalde bestemming zijn in het betreffende artikel van die bestemming opgenomen.
Artikel 11 Overige regels
In dit artikel Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
6.2.4 Overgangs- en slotregels
In Hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In Artikel 10 Overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan en in Artikel 11 Slotregel wordt beschreven op welke wijze dit bestemmingsplan in de toekomst moet worden aangehaald.
6.3 Nadere toelichting op de regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen
het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
In dit bestemmingsplan worden de volgende enkel- en dubbelbestemmingen onderscheiden:
- Artikel 3 Bedrijf: Deze bestemming is bedoeld voor de gronden van het reeds bestaande bedrijf aan de Wetering Oost (deelgebied 1) en de nieuwbouw van de twee loodsen aan de oostzijde van de Wetering Oost (deelgebied 2) met daaraan ondergeschikt ontsluiting- en parkeervoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen. De bestemmingsvlakken voor de bestemming 'Bedrijf' aan weerszijden van de Wetering Oost zijn door middel van de figuur 'relatie' aan elkaar gekoppeld, waardoor deze bestemmingsvlakken als één bestemmingsvlak moeten worden beschouwd. Op deze manier is slechts één bedrijfswoning voor het gehele bedrijf toegestaan. Ook de vlakken van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - aannemersbedrijf' die aan weerszijden van de weg zijn getekend. Op deze manier moeten deze vlakken als één vlak worden beschouwd en is het uitoefenen van een aannemersbedrijf/loonwerkersbedrijf/rietsnijdersbedrijf/agrarisch bedrijf op de bedrijfslocatie aan beide zijden van de weg toegestaan. Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen die het gebruik van de gronden en gebouwen voordat het plan voor landschappelijke inpassing is uitgevoerd verbiedt.
- Artikel 4 Groen: Deze bestemming is bedoeld voor het behoud en de aanleg van groenvoorzieningen als houtsingels en bomenrijen langs deelgebied 1 en 2 van het bedrijf. In deze bestemming dienen de investeringen in groen in het kader van de landschappelijke inpassing plaats te vinden. Als ondergeschikte functie kunnen in deze bestemming water en waterhuishoudkundige voorzieningen worden gerealiseerd. Op de verbeelding is tevens de functieaanduiding 'waterberging' opgenomen ten behoeve van het realiseren van de, door het waterschap gevraagde, watercompensatie.
- Artikel 5 Verkeer: In het bestemmingsplan is de bestemming 'Verkeer' opgenomen. In deze bestemming zijn door middel van een functieaanduiding drie specifieke vormen van verkeer (sv-...) benoemd. Ten behoeve van de realisatie van een fietspad parallel aan de Wetering Oost is het bestemmingsplan Buitengebied - Landinrichting Wetering West vastgesteld. Ter hoogte van het plangebied is een deel van het toekomstige fietspad nog niet als zodanig bestemd. Om de aanleg van het fietspad ter hoogte van het plangebied mogelijk te maken is vanaf de kant van de Wetering Oost een zone met een breedte van ruim 8 meter opgenomen waaraan de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - fietspad' (sv-f) is toegekend. De Karekietweg is met uitzondering van het eerste deel momenteel onverhard. Omdat de eerste ruim 80 meter van deze weg in de toekomst gebruikt zullen worden voor de ontsluiting van deelgebied 2 wordt de weg verhard. Om aan te geven welk deel van de Karekietweg verhard zal worden is de functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - verharde weg' (sv-vw) opgenomen. Voor het resterende deel van de Karekietweg binnen de grenzen van het plangebied is de functieaanduiding specifieke vorm van 'verkeer - onverharde weg' (sv-ow). Het doel hiervan is dat de Karekietweg in zijn huidige toestand (onverharde weg) wordt gehandhaafd.
- Artikel 6 Waarde - Archeologie: De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
7 Economische uitvoerbaarheid
7.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.
7.2 Exploitatie
De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld tenzij het kostenverhaal anders verzekerd is. De voor dit bouwplan en bestemmingsplan te maken kosten, waaronder eventuele tegemoetkoming in de planschade, zijn voor rekening van de betrokken grondeigenaar en initiatiefnemer. Met hen worden hierover bindende afspraken gemaakt. Deze afspraken worden opgenomen in overeenkomsten tussen de initiatiefnemer en de gemeente, die voor de vaststelling van het bestemmingsplan zijn afgerond. Om die reden maakt een exploitatieplan geen deel uit van dit bestemmingsplan.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkelingen is een planschade risicoanalyse opgesteld. Hierin wordt geconcludeerd dat de planschade als gevolg van deze ontwikkelingen voor de omliggende percelen nihil is.
8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
8.1 Inleiding
De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard.
8.2 Overleg
Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is dit bestemmingsplan toegestuurd aan bevoegde instanties. Van de provincie Overijssel is een overlegreactie ontvangen. Hieronder de worden een samenvatting van de inspraakreactie en het antwoord van de gemeente weergegeven.
Overlegreactie provincie Overijssel
In een email heeft de provincie Overijssel aangegeven in te kunnen stemmen met de inhoud van het voorontwerpbestemmingsplan. Het provinciale beleid met betrekking tot de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving is op de juiste manier verwerkt in het plan. Met de werkzaamheden aan de Kooi van Pen is een duidelijke extra kwaliteitsimpuls aan de ruimtelijke kwaliteit gegeven. Deze en de andere investeringen staan in verhouding tot de impact van de nieuwbouw op het landschap. Inhoudelijk zijn er verder geen opmerkingen gemaakt.
De overlegreactie wordt afgesloten met de opmerking dat hiermee is voldaan aan het verplichte overleg conform artikel 3.1.1 Bro.
Antwoord gemeente
De overlegreactie van de provincie Overijssel geeft geen aanleiding om het voorontwerpbestemmingsplan te wijzigen.
Overlegreactie waterschap Reest en Wieden
In een email heeft het waterschap Reest en Wieden aangegeven in te kunnen stemmen met de inhoud van het bestemmingsplan. De enige opmerking die wordt gemaakt is dat er te zijner tijd een watervergunning aangevraagd moet worden.
Antwoord gemeente
De overlegreactie van het waterschap Reest en Wieden geeft geen aanleiding om het voorontwerpbestemmingsplan te wijzigen. De benodigde watervergunning zal gelijktijdig met het indienen van de omgevingsvergunning voor het realiseren van de gebouwen en de landschapselementen worden aangevraagd.
8.3 Inspraak
Het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft van 11 februari 2015 tot en met 24 maart 2015 ter inzage gelegen voor inspraak op grond van de gemeentelijke inspraakverordening. Binnen de inspraaktermijn zijn één inspraakreactie ontvangen. In
paragraaf 8.3.3 is een de inspraakreactie beknopt weergegeven en voorzien van een antwoord. Voor en tijdens de inspraaktermijn is het initiatief voorgelegd aan omwonenden en raadsfracties. In
paragraaf 8.3.1 en
paragraaf 8.3.2 is een beknopt verslag van deze bijeenkomsten gegeven.
8.3.1 Informatievoorziening omwonenden
Op 11 december 2014 is er op initiatief van de initiatiefnemer een informatieavond georganiseerd voor omwonenden. Tijdens deze avond zijn zij geinformeerd over het bouwplan, het plan voor landschappelijke inpassing en de wijze waarop dit is vastgelegd in dit bestemmingsplan. De informatieavond is bezocht door circa 30 personen.
Omwonenden zijn in de gelegenheid gesteld vragen te stellen en opmerkingen te maken. Daarnaast is de mogelijkheid gegeven om naderhand vragen te stellen. De eigenaar van het perceel ten zuiden van het plangebied heeft het inrichtingsplan via email opgevraagd.
8.3.2 Informatievoorziening raadsfracties
Op 19 februari 2015 en 13 maart 2015 zijn op uitnodiging van de initiatiefnemer de raadsfracties geinformeerd over het bouwplan, het plan voor landschappelijke inpassing en de wijze waarop deze zijn vastgelegd in het bestemmingsplan. Deze bijeenkomsten hebben plaatsgevonden op het bedrijf, zodat de raadsleden de mogelijkheid hadden de locatie te bezichtigen. Op één fractie na hebben alle raadsfracties gehoor gegeven aan de uitnodiging.
8.3.3 Inspraakreacties
Tijdens de inspraaktermijn is één inspraakreactie ontvangen. Hieronder worden een samenvatting van de inspraakreactie en het antwoord van de gemeente weergegeven.
Samenvatting inspraakreactie
De inspraakreactie wordt begonnen met de opmerking dat het geen zienswijze betreft tegen de het bestaande bedrijf langs het water en de voorgenomen ontwikkelingen op de locatie aan de overzijde van de Wetering Oost 20. In de inspraakreactie wordt vervolgens ingegaan op het onjuist handelen van de gemeente bij de datering van de in de toelichting beschreven beheersverordening Buitengebied en de vaststellingsdatum van de herziening van de beheersverordening. Volgens de inspreker beoogd de gemeente hiermee in het geheim allerlei ongewenste ontwikkelingen toe te staan. Inspreker geeft aan tegen deze ontwikkelingen te zijn en de gemeente aansprakelijk te stellen voor gevolgen. De inspraakreactie wordt afgesloten met de herhaling dat deze zich niet richt tegen het voorontwerpbestemmingsplan van het plaatselijk bekende Aannemersbedrijf Muis.
Antwoord gemeente
In de inspraakreactie wordt twee keer aangegeven dat deze zich niet richt tegen het voorliggende voorontwerpbestemmingsplan en de ontwikkelingen die daarmee mogelijk gemaakt worden. De overige zaken die in de inspraakreactie naar voren worden gebracht zijn voor het voorliggende voorontwerpbestemmingsplan en de ontwikkelingen die daarmee mogelijk gemaakt worden niet relevant. De inspraakreactie geeft geen aanleiding om het voorontwerp aan te passen.
8.4 Zienswijzen
Het ontwerp van dit bestemmingsplan met de daarbij behorende documenten heeft van 27 mei 2015 tot en met 7 juli 2015 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen op het ontwerpbestemmingsplan.
Tegen het ontwerpbestemmingsplan is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is samengevat en beantwoord in een afzonderlijke reactienota. De reactienota is als bijlage bij de toelichting toegevoegd aan het bestemmingsplan.