1.1 Plan
het Bestemmingsplan Zomerdijk 20 Wanneperveen, van de gemeente Steenwijkerland.
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestandNL.IMRO.1708.WNPZomerdijk20BP-ON01 met de bijbehorende regels en eventuelebijlagen.
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijkebedrijvigheid dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijgebouwenwordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudten de desbetreffende bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die inovereenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel,behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met deactiviteiten.
1.4 aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning of de daarbijbehorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende matehaar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijkeuitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijndedetailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdendemet de activiteiten.
1.5 aanbouw/uitbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmeehet in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aandat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.
1.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waaringevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of hetbebouwen van deze gronden.
1.7 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.8 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant,op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.
1.9 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telenvan gewassen en/of het houden van dieren, waaronder tevens wordt verstaan eenproductiegerichte paardenhouderij, niet zijnde een agrarische nevenactiviteit.
1.10 agrarisch bedrijfsmatig gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of hethouden van dieren, ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Hieronder wordt medeverstaan een rietteeltbedrijf.
1.11 agrarisch grondgebruik:
een agrarische activiteit waarvan de productie afhankelijk is van het voortbrengendvermogen van onbebouwde grond.
1.12 agrarisch hobbymatig gebruik:
het telen van gewassen en/of het houden van dieren, niet gericht op het voortbrengenvan producten ten behoeve van een agrarisch bedrijf.
1.13 agrarisch:
het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.14 ambacht(elijk):
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, ver-/bewerken, herstellen of installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren,als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- ofbewerkt, ondergeschikt aan de woonfunctie. Wanneer deze activiteit in een woning ende daarbij behorende bijgebouwen plaatsvindt, dient de omvang van de activiteitzodanig te zijn dat de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.
1.15 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband de in dat gebied voorkomendeoverblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
1.16 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.17 bebouwingspercentage:
het percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat tenhoogste mag worden bebouwd.
1.18 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen,bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatigverlenen van diensten. Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven niet daaronderbegrepen.
1.19 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.20 bedrijfsmatig:
via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon deelnemen aan het economischverkeer al dan niet met winstoogmerk, en activiteiten die hiermee naar aard, omvangen regelmaat zijn gelijk te stellen.
1.21 begane grond:
het gedeelte van een gebouw dat gelijk is aan het natuurlijk oppervlak van het terrein,zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging. Is er sprake van hoogteverschillenin het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aansluitende maaiveld of degemiddelde hoogte.
1.22 bestaand:
de op legale wijze gerealiseerde of realiseerbare bebouwing of het op legale wijzegerealiseerde of realiseerbare gebruik ten tijde van de inwerkingtreding van debeheersverordening.
1.23 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.24 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.25 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.Als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland.
1.26 bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat architectonisch ondergeschikt is aan hethoofdgebouw.
1.27 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en hetvergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwenof veranderen van een standplaats.
1.28 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.29 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijkehoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de beganegrond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.
1.30 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bijelkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.31 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
1.32 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deregels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.33 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, diehetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steunvindt in of op de grond.
1.34 carport:
een bouwwerk met tenminste een dak en niet, of aan maximaal twee zijden vanwanden voorzien, inclusief bestaande wanden.
1.35 coffeeshop:
een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwarenworden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voorgebruik ter plaatse of gebruik elders.
1.36 complementair dag-horecabedrijf:
een aan de hoofdfunctie ondergeschikt horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijkoverdag verstrekken van dranken en etenswaren.
1.37 cultuurgrond:
gronden die in cultuur zijn gebracht, waaronder grasland-, akkerbouw- entuinbouwgrond alsmede grond ten behoeve van de rietteelt.
1.38 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat inde loop van de geschiedenis is ontstaan door het gebruik dat de mens van datbouwwerk of gebied heeft gemaakt.
1.39 cultuurlandschappelijke waarden:
waarden die ontstaan zijn door het gebruik van de gronden in de loop van degeschiedenis door de mens.
1.40 Dag-horeca
een horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van drankenen etenswaren.
1.41 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen deuitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/ofleveren, van goederen aan diegenen die, die goederen kopen respectievelijk huren,voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- ofbedrijfsactiviteit.
1.42 draadomheining en draaderfafscheiding:
een omheining of erfafscheiding bestaande uit één of meerdere evenwijdig aan elkaarlopende of haaks op elkaar staande draden.
1.43 eerste bouwlaag:
bouwlaag op de begane grond.
1.44 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij eenhoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van datgebouw, mits deze inrichting in overeenstemming is met de beheersverordening.
1.45 erfafscheiding:
afscheiding welke op een grens tussen twee erven is geplaatst.
1.46 erker:
een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt tervergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte en zorgtvoor een verbijzondering van de voorgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een diepte van maximaal 1,00 meter en is aan drie zijdengeheel of gedeeltelijk voorzien van glas.
1.47 evenement:
een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens,gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende,educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.
1.48 galerie:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient ten behoeve van tentoonstellings- enverkoopruimte voor kunst.
1.49 gastouderopvang:
kinderopvang binnen een gezinssituatie in een woning waar de gastouder zijnhoofdverblijf heeft, als bedoeld in artikel 1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisenpeuterspeelzalen.
1.50 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijkmet wanden omsloten ruimte vormt.
1.51 gevellijn:
de bouwgrens die (nagenoeg) gelijk loopt aan de as van de weg of het water waarineen (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weggrenzende perceelsgrens, ofwel de gevellijn als aangeduid op de kaart.
1.52 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering, al dan niet met beweiding,hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische grondennoodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals eenmelkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een productiegerichtepaardenhouderij, een biologisch veehouderijbedrijf, waarbij dieren worden gehoudenovereenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet zijngesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden, en naar aard daarmeegelijk te stellen agrarische bedrijven.
1.53 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van degeldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen ophet perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.54 horeca van categorie 1:
een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waarnaast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije drank worden verstrekt.
1.55 horeca van categorie 2:
een inrichting die is gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die terplaatse dienen of kunnen te worden genuttigd. Daaronder worden begrepen: cafetaria /snackbar, fastfood en broodjeszaak, lunchroom, ijssalon / ijswinkel, koffie en/oftheeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant.
1.56 horeca van categorie 3:
een inrichting die is gericht op het verstrekken van (alcoholische) dranken voorconsumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die terplaatse dienen te worden genuttigd, alsmede de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- enhealthbar.
1.57 horeca van categorie 4:
een inrichting die is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder wordtbegrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers. Bij de inrichting is eencongrescentrum toegestaan.
1.58 horeca van categorie 5:
een inrichting die is gericht op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde eenrecreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, aldan niet met live muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleineetenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek / dancing, nacht-café en eenzalencentrum (met nachtvergunning).
1.59 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies.
1.60 intensief veehouderijbedrijf / intensieve veehouderij:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarischebedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, zoals een rundveemesterij(exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of eencombinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellenbedrijfsvormen met (nagenoeg) geen weidegang.
1.61 kampeermiddel:
een middel ten behoeve van recreatief nachtverblijf, waaronder wordt begrepen eentent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers ofhuifkarren.
1.62 kampeerterrein:
terrein of plaats waarop gelegenheid wordt gegeven tot het plaatsen of geplaatsthouden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
1.63 kantoor:
een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten vanwerkzaamheden van hoofdzakelijke administratieve aard.
1.64 kleinschalig kampeerterrein/minicamping:
terrein of plaats met maximaal 15 kampeerplaatsen, geheel of gedeeltelijk ingericht, enblijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen ofgeplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf,gedurende de periode van 15 maart tot 1 november van elk kalenderjaar.
1.65 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:
de in Bijlage 2 (Bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en MilieuzoneringVNG) genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgevingdaarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij eenwoonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
1.66 maaiveld:
bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, zonder enigekunstmatige verhoging c.q. verlaging.
1.67 maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge eenmaatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages,oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen alsten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.
1.68 manege:
een niet-agrarisch bedrijf dat derden de mogelijkheid biedt om op het manegeterreindressuur en springen met paarden uit te oefenen en/of anderszins te trainen metpaarden.
1.69 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gebodenaan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbijzorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorgvan huisgenoten voor elkaar overstijgt en waarvan de behoefte met een verklaringvan een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezensociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
1.70 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische,geomorfologische, bodemkundige, biologische en ornithologische elementen, zowelafzonderlijk als in onderlinge samenhang, alsmede door de aanwezigheid vansoorten vallende onder de soortenbescherming op basis van de Flora- en faunawet,de aanwezigheid van gebieden vallende onder de gebiedsbescherming op basis vande Natuurbeschermingswet 1998 en de aanwezigheid van gebieden behorende tot deecologische hoofdstructuur (EHS).
1.71 nevenactiviteit:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel eninkomenswervend opzicht ondergeschikt is aan de op de ingevolge dezebeheersverordening toegestane hoofdfunctie op een perceel.
1.72 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering hoofdzakelijk in gebouwenplaatsvindt, en dat als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden alsproductiemiddel, zoals een intensief kwekerijbedrijf of een intensiefveehouderijbedrijf.
1.73 normale onderhoudswerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van degronden en bouwwerken. Daaronder worden mede verstaan werken ofwerkzaamheden die deel uitmaken van de activiteiten die worden uitgevoerd in hetkader van een beheersplan, zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet.
1.74 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemenebepalingen omgevingsrecht.
1.75 onderbouw/kelder:
een gedeelte van een gebouw, dat is gelegen binnen de buitenwerkse gevelvlakkenen wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meterboven het peil is gelegen.
1.76 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- envaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans,stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan nietingericht ten behoeve van recreatief verblijf.
1.77 opslag:
het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met deproductie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
1.78 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde isvoorzien van een (bestaande) wand.
1.79 paardenbak:
een onoverdekte, als zodanig herkenbare ruimte, al dan niet omsloten, bedoeld voorhet trainen, rijden en berijden van paarden en pony's.
1.80 paardenhouderij:
het houden van paarden en pony's ten behoeve van het gebruik van deze dieren,zoals ten behoeve van pensionstallen, wedstrijdstallen, verhuurbedrijven, rijscholenen maneges.
1.81 parkeren:
het gedurende een aaneengesloten periode plaatsen van een voertuig, anders dangedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- ofuitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
1.82 peil:
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;
- indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (NAP) of het ter plaatse geldende waterpeil.
1.83 permanente bewoning:
bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw,dan wel een gedeelte daarvan, als hoofdverblijf.
1.84 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/oftoegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt isaan de productiefunctie.
1.85 productiegerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij welke is gericht op het fokken van paarden die bedoeld engeschikt zijn voor een specifieke taak, waaronder in ieder geval wordt begrepenhengstenstations, paardenmelkerijen, opfokbedrijven voor paarden en pony's, ookmerriehouderijen of stoeterijen genaamd.
1.86 recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.
1.87 recreatief medegebruik:
het medegebruik van gronden voor recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen,ruitersport, varen met kano en gemotoriseerde (fluister)boot, surfen, zeilen ensportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-,uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de grondendit toelaten.
1.88 recreatief nachtverblijf:
een (deel van een) gebouw dat dient als verblijf voor recreanten, die hun hoofdverblijfelders hebben.
1.89 recreatieve bewoning:
de bewoning door derden, niet zijnde de eigenaar van de woning, voorverblijfsrecreatieve doeleinden.
1.90 risicovolle inrichting:
een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), hetBesluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.
1.91 ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde entoekomstwaarde van die ruimte.
1.92 seksinrichting:
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvangalsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen vanerotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elkgeval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotischemassagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub,al dan niet in combinatie met elkaar.
1.93 statische opslag:
opslag van goederen die naar hun aard weinig verplaatsing behoeven, zoalscaravans, campers, boten en (klassieke) auto's.
1.94 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeldinclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mensaangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.
1.95 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders,verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden,oplaadpunten voor elektrische auto's zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-,glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, draagconstructies voor reclamealsmede telefooncellen, abri's, openbaar urinoir en andere, hiermee gelijk te stellenbouwwerken.
1.96 verblijfsrecreatie:
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaaldeplaats waarbij recreatief nachtverblijf centraal staat.
1.97 verdieping:
een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag welke is gelegen op debegane grond.
1.98 Verhard oppervlak:
het netto verhard oppervlak als gevolg waarvan neerslag versneld tot afvoer komt,zoals bebouwing, wegen, (tuin)bestrating en overige verhardingen. Uitgezonderdhalfverharding.
1.99 voorgevel:
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg of het water dan weldie in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.
1.100 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer,waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen,infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.101 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronderbegrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorendebermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en daarbij behorendeparkeerplaatsen.
1.102 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijkhuishouden.
1.103 woningsplitsing:
het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meerzelfstandige woningen ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.
1.104 woonschip:
een hoofdzakelijk niet voor varen bedoeld object voor de huisvesting van éénafzonderlijke en zelfstandige huishouding.
1.105 zolder:
ruimte(n) in een gebouw die hoofdzakelijk is (zijn) afgedekt met schuine daken en diein functioneel opzicht geen deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag ofbouwlagen.
1.106 zorgboerderij:
een al dan niet voormalige boerderij met de bijbehorende gebouwen, waar activiteitenplaatsvinden gericht op het bieden van zorg en begeleiding aan personen diebegeleid dienen te worden in de leefsituatie en de dagbesteding.