Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Zomerdijk 20 Wanneperveen
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1708.WNPZomerdijk20BP-ON01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 Plan
het Bestemmingsplan Zomerdijk 20 Wanneperveen, van de gemeente Steenwijkerland.
 
1.2 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestandNL.IMRO.1708.WNPZomerdijk20BP-ON01 met de bijbehorende regels en eventuelebijlagen.
 
1.3 aan huis verbonden bedrijf:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijkebedrijvigheid dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijgebouwenwordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudten de desbetreffende bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die inovereenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel,behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met deactiviteiten.
 
1.4 aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning of de daarbijbehorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende matehaar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijkeuitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijndedetailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdendemet de activiteiten.
 
1.5 aanbouw/uitbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmeehet in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aandat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.
 
1.6 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waaringevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of hetbebouwen van deze gronden.
 
1.7 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.8 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant,op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.
 
1.9 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telenvan gewassen en/of het houden van dieren, waaronder tevens wordt verstaan eenproductiegerichte paardenhouderij, niet zijnde een agrarische nevenactiviteit.
 
1.10 agrarisch bedrijfsmatig gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of hethouden van dieren, ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Hieronder wordt medeverstaan een rietteeltbedrijf.
 
1.11 agrarisch grondgebruik:
een agrarische activiteit waarvan de productie afhankelijk is van het voortbrengendvermogen van onbebouwde grond.
 
1.12 agrarisch hobbymatig gebruik:
het telen van gewassen en/of het houden van dieren, niet gericht op het voortbrengenvan producten ten behoeve van een agrarisch bedrijf.
 
1.13 agrarisch:
het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
 
1.14 ambacht(elijk):
het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, ver-/bewerken, herstellen of installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren,als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- ofbewerkt, ondergeschikt aan de woonfunctie. Wanneer deze activiteit in een woning ende daarbij behorende bijgebouwen plaatsvindt, dient de omvang van de activiteitzodanig te zijn dat de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.
 
1.15 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband de in dat gebied voorkomendeoverblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden.
 
1.16 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
 
1.17 bebouwingspercentage:
het percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat tenhoogste mag worden bebouwd.
 
1.18 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen,bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatigverlenen van diensten. Aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven niet daaronderbegrepen.
 
1.19 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
 
1.20 bedrijfsmatig:
via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon deelnemen aan het economischverkeer al dan niet met winstoogmerk, en activiteiten die hiermee naar aard, omvangen regelmaat zijn gelijk te stellen.
 
1.21 begane grond:
het gedeelte van een gebouw dat gelijk is aan het natuurlijk oppervlak van het terrein,zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging. Is er sprake van hoogteverschillenin het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aansluitende maaiveld of degemiddelde hoogte.
 
1.22 bestaand:
de op legale wijze gerealiseerde of realiseerbare bebouwing of het op legale wijzegerealiseerde of realiseerbare gebruik ten tijde van de inwerkingtreding van debeheersverordening.
 
1.23 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.24 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.25 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.Als hoofdregel is dit het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland.
 
1.26 bijgebouw:
een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat architectonisch ondergeschikt is aan hethoofdgebouw.
 
1.27 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en hetvergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwenof veranderen van een standplaats.
 
1.28 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.29 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijkehoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de beganegrond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.
 
1.30 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bijelkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.31 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
 
1.32 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge deregels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.33 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, diehetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steunvindt in of op de grond.
 
1.34 carport:
een bouwwerk met tenminste een dak en niet, of aan maximaal twee zijden vanwanden voorzien, inclusief bestaande wanden.
 
1.35 coffeeshop:
een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwarenworden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voorgebruik ter plaatse of gebruik elders.
 
1.36 complementair dag-horecabedrijf:
een aan de hoofdfunctie ondergeschikt horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijkoverdag verstrekken van dranken en etenswaren.
 
1.37 cultuurgrond:
gronden die in cultuur zijn gebracht, waaronder grasland-, akkerbouw- entuinbouwgrond alsmede grond ten behoeve van de rietteelt.
 
1.38 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat inde loop van de geschiedenis is ontstaan door het gebruik dat de mens van datbouwwerk of gebied heeft gemaakt.
 
1.39 cultuurlandschappelijke waarden:
waarden die ontstaan zijn door het gebruik van de gronden in de loop van degeschiedenis door de mens.
 
1.40 Dag-horeca
een horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van drankenen etenswaren.
 
1.41 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen deuitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/ofleveren, van goederen aan diegenen die, die goederen kopen respectievelijk huren,voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- ofbedrijfsactiviteit.
 
1.42 draadomheining en draaderfafscheiding:
een omheining of erfafscheiding bestaande uit één of meerdere evenwijdig aan elkaarlopende of haaks op elkaar staande draden.
 
1.43 eerste bouwlaag:
bouwlaag op de begane grond.
 
1.44 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij eenhoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van datgebouw, mits deze inrichting in overeenstemming is met de beheersverordening.
 
1.45 erfafscheiding:
afscheiding welke op een grens tussen twee erven is geplaatst.
 
1.46 erker:
een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt tervergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte en zorgtvoor een verbijzondering van de voorgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een diepte van maximaal 1,00 meter en is aan drie zijdengeheel of gedeeltelijk voorzien van glas.
 
1.47 evenement:
een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens,gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende,educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.
 
1.48 galerie:
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient ten behoeve van tentoonstellings- enverkoopruimte voor kunst.
 
1.49 gastouderopvang:
kinderopvang binnen een gezinssituatie in een woning waar de gastouder zijnhoofdverblijf heeft, als bedoeld in artikel 1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisenpeuterspeelzalen.
 
1.50 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijkmet wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.51 gevellijn:
de bouwgrens die (nagenoeg) gelijk loopt aan de as van de weg of het water waarineen (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weggrenzende perceelsgrens, ofwel de gevellijn als aangeduid op de kaart.
 
1.52 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering, al dan niet met beweiding,hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische grondennoodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, zoals eenmelkrundveehouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een productiegerichtepaardenhouderij, een biologisch veehouderijbedrijf, waarbij dieren worden gehoudenovereenkomstig de regels die krachtens artikel 2 van de Landbouwkwaliteitswet zijngesteld ten aanzien van de biologische productiemethoden, en naar aard daarmeegelijk te stellen agrarische bedrijven.
 
1.53 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van degeldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen ophet perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.54 horeca van categorie 1:
een horecabedrijf dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waarnaast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije drank worden verstrekt.
 
1.55 horeca van categorie 2:
een inrichting die is gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die terplaatse dienen of kunnen te worden genuttigd. Daaronder worden begrepen: cafetaria /snackbar, fastfood en broodjeszaak, lunchroom, ijssalon / ijswinkel, koffie en/oftheeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant.
 
1.56 horeca van categorie 3:
een inrichting die is gericht op het verstrekken van (alcoholische) dranken voorconsumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die terplaatse dienen te worden genuttigd, alsmede de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- enhealthbar.
 
1.57 horeca van categorie 4:
een inrichting die is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder wordtbegrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers. Bij de inrichting is eencongrescentrum toegestaan.
 
1.58 horeca van categorie 5:
een inrichting die is gericht op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde eenrecreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, aldan niet met live muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleineetenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek / dancing, nacht-café en eenzalencentrum (met nachtvergunning).
 
1.59 horeca:
het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies.
 
1.60 intensief veehouderijbedrijf / intensieve veehouderij:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarischebedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, zoals een rundveemesterij(exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of eencombinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellenbedrijfsvormen met (nagenoeg) geen weidegang.
 
1.61 kampeermiddel:
een middel ten behoeve van recreatief nachtverblijf, waaronder wordt begrepen eentent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers ofhuifkarren.
 
1.62 kampeerterrein:
terrein of plaats waarop gelegenheid wordt gegeven tot het plaatsen of geplaatsthouden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
 
1.63 kantoor:
een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten vanwerkzaamheden van hoofdzakelijke administratieve aard.
 
1.64 kleinschalig kampeerterrein/minicamping:
terrein of plaats met maximaal 15 kampeerplaatsen, geheel of gedeeltelijk ingericht, enblijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen ofgeplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf,gedurende de periode van 15 maart tot 1 november van elk kalenderjaar.
 
1.65 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:
de in Bijlage 2 (Bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en MilieuzoneringVNG) genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgevingdaarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij eenwoonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.
 
1.66 maaiveld:
bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, zonder enigekunstmatige verhoging c.q. verlaging.
 
1.67 maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge eenmaatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages,oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen alsten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.
 
1.68 manege:
een niet-agrarisch bedrijf dat derden de mogelijkheid biedt om op het manegeterreindressuur en springen met paarden uit te oefenen en/of anderszins te trainen metpaarden.
 
1.69 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gebodenaan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbijzorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorgvan huisgenoten voor elkaar overstijgt en waarvan de behoefte met een verklaringvan een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezensociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.
 
1.70 natuurlijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische,geomorfologische, bodemkundige, biologische en ornithologische elementen, zowelafzonderlijk als in onderlinge samenhang, alsmede door de aanwezigheid vansoorten vallende onder de soortenbescherming op basis van de Flora- en faunawet,de aanwezigheid van gebieden vallende onder de gebiedsbescherming op basis vande Natuurbeschermingswet 1998 en de aanwezigheid van gebieden behorende tot deecologische hoofdstructuur (EHS).
 
1.71 nevenactiviteit:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel eninkomenswervend opzicht ondergeschikt is aan de op de ingevolge dezebeheersverordening toegestane hoofdfunctie op een perceel.
 
1.72 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering hoofdzakelijk in gebouwenplaatsvindt, en dat als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden alsproductiemiddel, zoals een intensief kwekerijbedrijf of een intensiefveehouderijbedrijf.
 
1.73 normale onderhoudswerkzaamheden
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van degronden en bouwwerken. Daaronder worden mede verstaan werken ofwerkzaamheden die deel uitmaken van de activiteiten die worden uitgevoerd in hetkader van een beheersplan, zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet.
 
1.74 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 van de Wet algemenebepalingen omgevingsrecht.
 
1.75 onderbouw/kelder:
een gedeelte van een gebouw, dat is gelegen binnen de buitenwerkse gevelvlakkenen wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meterboven het peil is gelegen.
 
1.76 onderkomens:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- envaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans,stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan nietingericht ten behoeve van recreatief verblijf.
 
1.77 opslag:
het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met deproductie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.
 
1.78 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde isvoorzien van een (bestaande) wand.
 
1.79 paardenbak:
een onoverdekte, als zodanig herkenbare ruimte, al dan niet omsloten, bedoeld voorhet trainen, rijden en berijden van paarden en pony's.
 
1.80 paardenhouderij:
het houden van paarden en pony's ten behoeve van het gebruik van deze dieren,zoals ten behoeve van pensionstallen, wedstrijdstallen, verhuurbedrijven, rijscholenen maneges.
 
1.81 parkeren:
het gedurende een aaneengesloten periode plaatsen van een voertuig, anders dangedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- ofuitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
 
1.82 peil:
  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;
  3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (NAP) of het ter plaatse geldende waterpeil.
 
1.83 permanente bewoning:
bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw,dan wel een gedeelte daarvan, als hoofdverblijf.
 
1.84 productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/oftoegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt isaan de productiefunctie.
 
1.85 productiegerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij welke is gericht op het fokken van paarden die bedoeld engeschikt zijn voor een specifieke taak, waaronder in ieder geval wordt begrepenhengstenstations, paardenmelkerijen, opfokbedrijven voor paarden en pony's, ookmerriehouderijen of stoeterijen genaamd.
 
1.86 recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.
 
1.87 recreatief medegebruik:
het medegebruik van gronden voor recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen,ruitersport, varen met kano en gemotoriseerde (fluister)boot, surfen, zeilen ensportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-,uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de grondendit toelaten.
 
1.88 recreatief nachtverblijf:
een (deel van een) gebouw dat dient als verblijf voor recreanten, die hun hoofdverblijfelders hebben.
 
1.89 recreatieve bewoning:
de bewoning door derden, niet zijnde de eigenaar van de woning, voorverblijfsrecreatieve doeleinden.
 
1.90 risicovolle inrichting:
een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), hetBesluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.
 
1.91 ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde entoekomstwaarde van die ruimte.
 
1.92 seksinrichting:
de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvangalsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen vanerotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elkgeval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotischemassagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub,al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.93 statische opslag:
opslag van goederen die naar hun aard weinig verplaatsing behoeven, zoalscaravans, campers, boten en (klassieke) auto's.
 
1.94 stedenbouwkundig beeld:
het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeldinclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mensaangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.
 
1.95 straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders,verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden,oplaadpunten voor elektrische auto's zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-,glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, draagconstructies voor reclamealsmede telefooncellen, abri's, openbaar urinoir en andere, hiermee gelijk te stellenbouwwerken.
 
1.96 verblijfsrecreatie:
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaaldeplaats waarbij recreatief nachtverblijf centraal staat.
 
1.97 verdieping:
een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag welke is gelegen op debegane grond.
 
1.98 Verhard oppervlak:
het netto verhard oppervlak als gevolg waarvan neerslag versneld tot afvoer komt,zoals bebouwing, wegen, (tuin)bestrating en overige verhardingen. Uitgezonderdhalfverharding.
 
1.99 voorgevel:
gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg of het water dan weldie in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.
 
1.100 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer,waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen,infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
 
1.101 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronderbegrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorendebermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en daarbij behorendeparkeerplaatsen.
 
1.102 woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijkhuishouden.
 
1.103 woningsplitsing:
het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meerzelfstandige woningen ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.
 
1.104 woonschip:
een hoofdzakelijk niet voor varen bedoeld object voor de huisvesting van éénafzonderlijke en zelfstandige huishouding.
 
1.105 zolder:
ruimte(n) in een gebouw die hoofdzakelijk is (zijn) afgedekt met schuine daken en diein functioneel opzicht geen deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag ofbouwlagen.
 
1.106 zorgboerderij:
een al dan niet voormalige boerderij met de bijbehorende gebouwen, waar activiteitenplaatsvinden gericht op het bieden van zorg en begeleiding aan personen diebegeleid dienen te worden in de leefsituatie en de dagbesteding.
  
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op datbouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.
 
2.2 het bebouwingspercentage:
het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd. Voorzover op de kaart bouwgrenzen zijn aangegeven wordt het bebouwingspercentageberekend over het gebied binnen de bouwgrenzen.
 
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geengebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoalsschoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.4 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord ofeen daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.6 de horizontale diepte van een gebouw:
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel.
 
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of)het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
2.8 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:
de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van descheidingsmuren gemeten grootste afstand.
 
2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
 
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterreinter plaatse van het bouwwerk.
 
2.11 de ondergeschikte bouwdelen:
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordenondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buitenbeschouwing gelaten, tot een maximum van 1,00 meter.
 
2.12 de verticale diepte van een gebouw:
de diepte van een gebouw, gemeten vanaf de onderzijde van de begane grondvloer.
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Recreatie
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen
De voor 'Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘aanduiding specifieke vorm van recreatie - opslag van kampeermiddelen’ statische opslag in de vorm van kampeermiddelen;
  2. ter plaatse van de aanduiding ' specifieke vorm van recreatie - uitsluitend verblijfsrecreatie in de vorm van kampeermiddelen', uitsluitend een kampeerterrein;
  3. Het behoud van landschapsmaatregelen zoals vermeld in Bijlage 2 Landschappelijke inpassing ter hoogte van de aanduiding ‘landschapswaarden’;
met daaraan ondergeschikt:
  1. ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Een en ander met dien verstande dat gebruik van de gronden ten behoeve van het in 4.1onder a genoemde pas is toegestaan als de landschappelijke inpassingsmaatregelenworden uitgevoerd en in stand gehouden conform het in de bijlage van de regels opgenomeninpassingsplan (Bijlage 2 Landschappelijke inpassing) ter hoogte van de aanduiding‘landschapswaarden’.
 
3.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen enaanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van devoorrangsregels uit artikel 11.1.
 
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
Op de voor 'Bedrijf - Opslag' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. gebouwen ten behoeve van de in artikel 3.1 genoemde bestemming, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  2. bouwwerken, geen gebouw zijnde, m.u.v. overkappingen ten behoeve van de in artikel 3.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak';
  3. met inachtneming van de volgende regels (3.2.2 tot en met 3.2.3).
Op de voor 'Recreatie' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, metuitzondering van bestaande gebouwen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal debestaande bouwhoogte bedraagt.
 
3.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'
Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:
  1. het bouwvlak wordt voor maximaal 100% bebouwd;
  2. de voorgevels worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens of evenwijdig aan de voorgevelrooilijn van de bestaande bebouwing;
  3. gebouwen worden met een kap van maximaal 60° afgedekt;
  4. de goothoogte van een bedrijfsgebouw bedraagt maximaal 4,00 meter, met dien verstande dat indien de bestaande goothoogte meer bedraagt die hoogte als maximum geldt.
  5. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw bedraagt maximaal 4,00 meter, met dien verstande dat indien de bestaande bouwhoogte meer bedraagt die hoogte als maximum geldt;
  6. voor de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt verwezen naar artikel 3.2.3.
 
3.2.3 Overige regels
Voor het overige gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 6,00 meter, met uitzondering van:
  2. erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter bedraagt en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter bedraagt.
 
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder gevalverstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. de vestiging van een bedrijf en/of het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten, anders dan bedoeld in artikel 3.1;
  2. het uitoefenen van agrarische bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van agrarisch hobbymatig grond gebruik;
  3. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, anders dan bedoeld in artikel 3.1;
  4. horecadoeleinden;
  5. zelfstandig kantoor;
  6. wonen;
  7. detailhandel;
  8. horecadoeleinden;
  9. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik en dan niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw;
  10. het gebruiken of laten gebruiken van gronden overeenkomstig de bestemming zonder aanleg en instandhouding van een waterbuffering van minimaal 90 liter per 100 m2 verhard oppervlak.
 
3.3.2 Kampeerterrein
Ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein' is een kampeerterrein toegestaan onder devolgende voorwaarden:
  1. het aantal kampeerplaatsen maximaal 15 bedraagt;
  2. uitsluitend kampeermiddelen mogen worden geplaatst;
  3. het kamperen niet plaatsvindt tussen 1 november en 15 maart;
  4. een goede landschappelijke inpassing wordt aangelegd en in stand gehouden de landschappelijke en/of natuurlijke waarden worden niet onevenredig aangetast;
  5. het toepassen van halfverharding is toegestaan;
  6. het parkeren op eigen terrein moet plaatsvinden..
Artikel 4 Tuin
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.1.1 Algemeen
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen behorende bij op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
  2. parkeren;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;met de daarbij behorende voorzieningen.
 
4.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen dubbelbestemmingen en aanduidingen,zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van devoorrangsregels uit artikel 11.1.
 
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
  1. erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter bedraagt;
  2. vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 6,00 meter bedraagt;
  3. erkers, luifels, balkons en dergelijke, mits:
    1. de diepte gemeten vanaf de bouwgrens binnen de bestemming 'Wonen - Buitengebied' niet meer dan 1,00 meter bedraagt;
    2. de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de woning;
    3. de goothoogte maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer + 0,30 meter.
 
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of laten gebruiken in strijd met de beheersverordening wordt in iedergeval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gerichte gebruik;
  2. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor op de bestemming gericht tijdelijk gebruik.
Artikel 5 Wonen - Buitengebied
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen
De voor 'Wonen - Buitengebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen in een woning;
met daaraan ondergeschikt:
  1. tuinen, erven en groenvoorzieningen;
  2. ontsluitings- en parkeervoorzieningen, mede beoogd voor aangrenzende bestemmingen;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
 
5.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen enaanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van devoorrangsregels uit artikel 11.1.
 
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
Op de voor 'Wonen - Buitengebied' aangewezen gronden mogen uitsluitend wordengebouwd:
  1. woningen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  2. de daarbij behorende bijgebouwen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' en de aanduiding 'bijgebouwen';
  3. een botenhuis, uitsluitend gelegen aan bevaarbaar water;
  4. bouwwerken, geen gebouw zijnde, ten behoeve van de in artikel 5.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduidingen 'bouwvlak' en 'bijgebouwen';
  5. met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.2.2 tot en met 5.2.6.
 
5.2.2 Woningen
Voor het bouwen van de woningen gelden de volgende regels:
  1. per bouwvlak is maximaal 1 woning toegestaan, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' maximaal het aangeduide aantal woningen is toegestaan;
  2. de voorgevels van de woning worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens of evenwijdig aan de voorgevelrooilijn van de bestaande bebouwing;
  3. de grenzen van het bouwvlak mogen worden overschreden door erkers, luifels, balkons en dergelijke, mits:
    1. de diepte gemeten vanaf de bouwvlakgrens niet meer dan 1,00 meter bedraagt;
    2. de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de woning;
    3. de goothoogte maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer + 0,30 meter;
  4. de goothoogte bedraagt maximaal 3,50 meter, met dien verstande dat, indien de goothoogte van een bestaande, legaal gebouwde woning hoger is dan de hiervoor bedoelde maximale goothoogte geldt die hoogte als maximum;'.
  5. de bouwhoogte bedraagt maximaal 7,50 meter, met dien verstande dat, indien de bouwhoogte van een bestaande, legaal gebouwde woning hoger is dan de hiervoor bedoelde maximale bouwhoogte geldt die hoogte als maximum;
  6. gebouwen zullen met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° worden afgedekt;
  7. de inhoud van een woning bedraagt maximaal 600 m³, dan wel maximaal de bestaande inhoud indien deze groter is.
 
5.2.3 Bijgebouwen behorende bij de woning
Voor het bouwen van bijgebouwen behorende bij de woning gelden de volgende regels:
  1. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, met uitzondering van botenhuizen en carports, mag maximaal bedragen:
Oppervlakte bestaand bouwperceel

Toegestane oppervlakte bijgebouwen

Bouwperceel tot 500 m²

50 m² dan wel maximaal de bestaande oppervlakte

Bouwperceel van 500 m² tot 1.000 m²

70 m² dan wel maximaal de bestaande oppervlakte

Bouwperceel van 1.000 m² tot 2.500 m²

80 m² dan wel maximaal de bestaande oppervlakte

Bouwperceel vanaf 2.500 m²

100 m² dan wel maximaal de bestaande oppervlakte

   
  1. de grond ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' wordt voor maximaal 60% bebouwd;
  2. bijgebouwen worden met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt;
  3. de goothoogte bedraagt maximaal 3,50 meter;
  4. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
 
5.2.4 Botenhuizen
Voor het bouwen van botenhuizen gelden de volgende regels:
  1. de goothoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 3,50 meter;
  2. de bouwhoogte van een botenhuis bedraagt maximaal 4,00 meter;
  3. een botenhuis wordt met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt;
  4. de oppervlakte van een botenhuis bedraagt maximaal 25 m²;
  5. er mag maximaal één botenhuis per bouwperceel worden opgericht.
 
5.2.5 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:
  1. een carport wordt op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van carports maximaal 3,00 meter bedraagt en de oppervlakte van carports maximaal 20 m² bedraagt;
  2. bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen en vlaggenmasten;
  3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 6,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter mag bedragen.
 
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het vergroten van de inhoud van dewoning en het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaaldein artikel 5.2.1.a ten behoeve van het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak en/of artikel 5.2.2.g ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning, met dienverstande dat:
  1. een goede stedenbouwkundige en/of landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd
  2. het gedeeltelijk bouwen buiten het bouwvlak alleen betrekking heeft op de uitbreiding van een woning binnen het bouwvlak;
  3. de inhoud van de woning maximaal 750 m³ mag bedragen;
  4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. het woon- en leefklimaat;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de landschappelijke en/of archeologische waarden van de gronden;
    5. de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.
 
5.3.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van grotere oppervlakte na saneringbijgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaaldein artikel 5.2.3 en 5.2.4 ten behoeve van een grotere bebouwde oppervlakte vanbijgebouwen behorende bij een woning, met dien verstande dat:
  1. er sprake dient te zijn van sloop van bijgebouwen, waarbij geldt dat maximaal 100% van de gesloopte oppervlakte aan bijgebouwen mag worden teruggebouwd;
  2. na sanering het perceel voor niet meer dan 60% is bebouwd;
  3. de grotere oppervlakte aan bijgebouwen bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de verkeersveiligheid;
    3. de milieusituatie;
    4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    5. de landschappelijke e en/of archeologische waarden van de gronden;
    6. de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.
 
5.3.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van een grotere oppervlaktebijgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaaldein artikel 5.2.3 en 5.2.4 ten behoeve van een grotere bebouwde oppervlakte vanbijgebouwen behorende bij een woning, tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 150m2 per bouwperceel, met dien verstande dat:
  1. het bouwperceel voor maximaal 50% wordt bebouwd;
  2. de bijgebouwen vrijstaand worden uitgevoerd;
  3. de goothoogte van de bijgebouwen maximaal 3,50 meter bedraagt en de bouwhoogte maximaal 80% van de bouwhoogte van de woning;
  4. de bijgebouwen passen in het stedenbouwkundige beeld waarbij geldt dat clustering en concentratie van de bijgebouwen op het bouwperceel de voorkeur heeft;
  5. landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden worden niet onevenredig aangetast.
 
5.3.4 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van vergroten van de goothoogte vande woning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaaldein artikel 5.2.2 en 5.2.3 ten behoeve van het vergroten van de goothoogte van de woning,met dien verstande dat:
  1. een goede stedenbouwkundige inpassing dient te zijn gewaarborgd;
  2. de goothoogte van de woning maximaal 5,50 meter bedraagt;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. het woon- en leefklimaat;
    3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    4. de landschappelijke waarden van de gronden;
    5. de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.
 
5.3.5 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het verlagen van de dakhelling
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaaldein artikel 5.2.2, 5.2.3 en 5.2.4 ten behoeve van het verlagen van de dakhelling van eengebouw tot 0°, met dien verstande dat:
  1. een goede stedenbouwkundige inpassing dient te zijn gewaarborgd;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  3. het straat- en bebouwingsbeeld;
  4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  5. de landschappelijke waarden van de gronden.
 
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of laten gebruiken in strijd met de beheersverordening wordt in ieder gevalverstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, met uitzondering van bestaande mini-campings, van al dan niet afgedankte wagens en/of voer- en vaartuigen van derden, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gerichte gebruik;
  2. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor op de bestemming gericht tijdelijk gebruik en anders dan bedoeld in artikel 5.1.1;
  3. een aan huis verbonden beroep of bedrijf in de woning en/of in de bijgebouwen, anders dan bedoeld in artikel 5.4.2 en 5.5.1;
  4. woningsplitsing;
  5. mantelzorg in de woning en/of in de bijgebouwen;
  6. vrijstaande bijgebouwen als logiesruimte;
  7. gebouwen voor recreatieve bewoning;
  8. detailhandel en horeca.
 
5.4.2 Aan huis verbonden beroepen
Een aan huis gebonden beroep is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
  1. een aan huis verbonden beroep uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of de daarbij behorende bijgebouwen;
  2. maximaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep;
  3. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  4. er mogen maximaal 2 personen werkzaam zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;
  5. er is slechts één reclame-uiting toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 cm;
  6. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  7. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  8. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende beroep gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden beroep gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt;
  9. buitenopslag en buitenactiviteiten zijn niet toegestaan;
  10. er mag geen sprake zijn van een onevenredig verkeersaantrekkende werking.
 
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van aan huis verbonden bedrijven
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van hetbepaalde in artikel 5.4, ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf als opgenomen inhet overzicht aan huis gebonden beroepen/bedrijven (Bijlage 1 bij deze regels), met dienverstande dat:
  1. een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  2. de bestaande bouwmogelijkheden mogen niet worden verruimd;
  3. maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt voor een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikelen 5.5.2, 5.5.3, 5.5.4 en/of 5.5.5 genoemde nevenactiviteiten tezamen;
  4. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  5. er mogen maximaal 2 personen werkzaam zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;
  6. het onbebouwde gedeelte van het perceel mag niet worden gebruikt voor beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten, met uitzondering van parkeren;
  7. er is slechts één reclame-uiting toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 cm;
  8. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  9. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende bedrijf gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden bedrijf gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt;
  10. bij een aan huis verbonden bedrijf mag geen buitenopslag en mogen geen buitenactiviteiten plaatsvinden.
  11. indien een of meer van de activiteiten genoemd in artikel 5.5.1, 5.5.2, 5.5.3, 5.5.4 en 5.5.5 worden gecombineerd, de activiteiten ooksamen ondergeschikt dienen te zijn aan de hoofdfunctie.
  12. Een omgevingsvergunning, vrijstelling of ontheffing die ten tijde van de inwerkingtreding van de beheersverordening is verleend voor een bestaand aan huis verbonden bedrijf wordt gelijkgesteld met de omgevingsvergunning als bedoeld onder sub a.
 
5.5.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van complementaire dag-horeca
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaaldein artikel 5.4 ten behoeve van het gebruik van gronden en bouwwerken voor complementairedag-horeca als ondergeschikte nevenactiviteit, met dien verstande dat:Zomerdijk 20, Wanneperveen NL.IMRO.1780.WNPZomerdijk20BP-ON01
Ontwerp 31 oktober 2023 Pagina 21
  1. een goede stedenbouwkundige en/op landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
  2. de voor bezoekers toegankelijke ruimten alleen zijn toegestaan op de begane grond van de woning of in een bijgebouw;
  3. de bestaande bouwmogelijkheden niet mogen worden verruimd;
  4. maximaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt voor de horeca-activiteiten, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikelen 5.5.1, 5.5.3, 5.5.4 en/of 5.5.5 genoemde nevenactiviteiten tezamen;
  5. de totale oppervlakte, inclusief terras, die wordt gebruikt voor de horeca-activiteiten mag maximaal 100 m² bedragen;
  6. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  7. minimaal één bewoner werkzaam is in het horecabedrijf;
  8. er ten hoogste één reclame-uiting is toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;
  9. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  10. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de verkeersveiligheid;
    2. de milieusituatie;
    3. het woon- en leefklimaat;
    4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  11. indien een of meer van de activiteiten genoemd in artikel 5.5.1, 5.5.2, 5.5.3, 5.5.4 en 5.5.5 worden gecombineerd, de activiteiten ook samen ondergeschikt dienen te zijn aan de hoofdfunctie.
 
5.5.3 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van detailhandel, kunstnijverheiden/of atelier
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaaldein artikel 5.4, ten behoeve van het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel,kunstnijverheid en/of atelier als ondergeschikte activiteit, met dien verstande dat:
  1. een goede stedenbouwkundige en/op landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
  2. de ondergeschikte detailhandel uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  3. maximaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte mag worden gebruikt als verkoopruimte en productieruimte, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikelen 5.5.1, 5.5.2, 5.5.4 en/of 5.5.5 genoemde nevenactiviteiten tezamen;
  4. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  5. er maximaal 2 personen werkzaam mogen zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;
  6. de oppervlakte van productiegebonden detailhandel maximaal 10% van het brutovloeroppervlak, tot een maximum van 150 m² mag bedragen;
  7. etalages niet zijn toegestaan;
  8. verkoopruimten zijn enkel toegestaan op de begane grond;
  9. er ten hoogste één gevelreclame-uiting is toegestaan tot een maximum van 20 x 30 centimeter;
  10. verkoop van producten met veiligheidsrisico's niet zijn toegestaan;
  11. vrachtverkeer ten behoeve van bevoorrading niet is toegestaan;
  12. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  13. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de verkeersveiligheid;
    2. het woon- en leefklimaat;
    3. de milieusituatie;
    4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  14. indien een of meer van de activiteiten genoemd in artikel 5.5.1, 5.5.2, 5.5.3, 5.5.4 en 5.5.5 worden gecombineerd, de activiteiten ook samen ondergeschikt dienen te zijn aan de hoofdfunctie.
 
5.5.4 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van verblijfsrecreatie
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaaldein artikel 5.4, ten behoeve van verblijfsrecreatie, zoals in de vorm van logiesverstrekking ofbed en breakfast, met dien verstande dat:
  1. een goede stedenbouwkundige en/op landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
  2. er maximaal 10 slaapplaatsen per bouwperceel worden toegestaan, ten behoeve van een gelijktijdig nachtverblijf van maximaal 10 personen;
  3. de woning waarin de verblijfsrecreatieve voorzieningen worden gerealiseerd, is bewoond door de hoofdbewoner, op het moment dat nachtverblijf wordt verstrekt;
  4. maximaal 35% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw voor bed- en breakfast activiteiten mag worden gebruikt, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikelen 5.5.1, 5.5.2, 5.5.3 en/of 5.5.5 genoemde nevenactiviteiten tezamen;
  5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de verkeersveiligheid;
    2. het woon- en leefklimaat;
    3. de milieusituatie;
    4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  6. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
  7. de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets), waarbij geldt dat de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling;
  8. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
  9. omliggende functies niet worden gehinderd;
  10. indien een of meer van de activiteiten genoemd in artikel 5.5.1, 5.5.2, 5.5.3, 5.5.4 en 5.5.5 worden gecombineerd, de activiteiten ook samen ondergeschikt dienen te zijn aan de hoofdfunctie.
 
5.5.5 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van verhuur van boten, fietsen enandere recreatieve vervoermiddelen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaaldein artikel 5.4, ten behoeve van het gebruik van gronden en bouwwerken voor verhuur vanboten, fietsen en andere recreatieve vervoermiddelen als ondergeschikte activiteit, met dienverstande dat:
  1. een goede stedenbouwkundige en/op landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd;
  2. maximaal 35% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw voor verhuur van boten, fietsen en andere recreatieve vervoermiddelen mag worden gebruikt, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikelen 5.5.1, 5.5.2, 5.5.3 en/of 5.5.4 genoemde nevenactiviteiten tezamen;
  3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. het woon- en leefklimaat;
    3. de verkeersveiligheid;
    4. de milieusituatie;
    5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    6. de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van de gronden;
    7. de waterstaatskundige en waterhuishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden;
  4. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
  5. indien een of meer van de activiteiten genoemd in artikel 5.5.1, 5.5.2, 5.5.3, 5.5.4 en 5.5.5 worden gecombineerd, de activiteiten ook samen ondergeschikt dienen te zijn aan de hoofdfunctie.
 
5.5.6 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van mantelzorg
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van hetbepaalde in artikel 5.4.1 ten behoeve van mantelzorg in de woning of in bestaandebijgebouwen, met dien verstande dat:
  1. het oppervlak van de mantelzorgvoorziening in de woning en/of bijgebouwen niet meer dan 75 m² mag bedragen, danwel niet meer dan op basis van het bepaalde in artikel 5.2.3, 5.3.2 of 5.3.3 is toegestaan indien deze laatste oppervlakte groter is dan 75 m2 waarbij een maximum van 150 m2 geldt

Artikel 6 Waarde – Archeologie - 2
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.1.1 Algemeen
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daarvoorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologischewaarden.
 
6.1.2 Dubbelbestemmingen en aanduidingen
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezendubbelbestemmingen, bestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regelsvan toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 11.1.
 
6.2 Bouwregels
6.2.1 Onderzoek ten behoeve van verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken:
  1. met een oppervlakte groter dan 2.500 m²
dient door de door de aanvrager een aanvullend en/of definitief archeologisch rapport teworden overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard of gedocumenteerd, dan wel:
  3. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
 
6.2.2 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in artikel 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van degronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen wordenverstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbindenaan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
 
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, ofvan werkzaamheden
6.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zonder of inafwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geenbouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere waterenen het aanleggen van drainage;
  2. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diep wortelende beplanting;
  3. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;voor zover de ingreep:
    1. dieper gaat dan 50 cm benden het maaiveld en een grotere oppervlakte dan 2.500 m² beslaat.
 
6.3.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in artikel 6.3.1 is niet van toepassing, indien:
  1. door middel van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn;
  2. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  3. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
  4. de werken en werkzaamheden worden verricht in het kader van een aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.
 
6.3.3 Toepassingscriteria
De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden als bedoeld inartikel 6.3.1 kan alleen worden verleend indien mede op basis van aanvullend en/of definitiefarcheologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredigworden of kunnen worden geschaad.
 
6.3.4 Onderzoeksplicht
De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 38.3 die betrekking heeftop gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 2' dient een rapport teoverleggen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:
  3. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
 
6.3.5 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning
Indien uit het in artikel 6.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van degronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan hetbevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan deomgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels
 
8.1 Ondergronds bouwen
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', uitgezonderd zwembaden binnen de bestemming 'Wonen - Buitengebied';
  2. de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil, daarbij worden niet meegerekend zwembaden binnen de bestemming 'Wonen - Buitengebied';
  3. de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4,00 meter onder peil bedragen;
  4. om het ondergrondse bouwwerk toegankelijk te maken is overschrijding van het bouwvlak toegestaan, mits de voorgevelrooilijn niet wordt overschreden;
  5. de regels van de betreffende bestemmingen zijn van overeenkomstige toepassing.
 
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
 
9.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken in strijd met de beheersverordening wordt in ieder geval verstaan hetgebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  2. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen gedoogtoestemming is verleend;
  3. straatprostitutie;
  4. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, tenzij de betreffende bestemming daarin wel uitdrukkelijk voorziet.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
 
10.1 Meetverschillen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van deaangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid ten opzichte van defeitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.
 
10.2 Kleine bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en(gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwen/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerkenvan openbaar nut, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes,gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers en dergelijke, metdien verstande dat:
  1. de oppervlakte maximaal 15 m2 mag bedragen;
  2. de goothoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen;
  3. de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen.
 
10.3 Functiewijzigingen onbebouwde gronden
Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen en(gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van degebruiksregels voor een wijziging van het gebruik van onbebouwde gronden, zonder datdaarbij wordt gebouwd, met dien verstande dat:
  1. de oppervlakte maximaal 1.000 m2 mag bedragen;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de verkeersveiligheid;
    2. het woon- en leefklimaat;
    3. de milieusituatie;
    4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
10.4 Omgevingsvergunning evenementen
Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemmingen, eenomgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de regels van de beheersverordeningten aanzien van het toestaan van evenementen die met een zekere regelmaat plaatsvindenen een planologische relevantie hebben vanwege de duur van de activiteit, waaronder hetopbouwen en afbreken en/of vanwege de omvang van de activiteit, waaronder het aantaldeelnemers/toeschouwers, mits:
  1. de evenementen zijn toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
  2. het evenement maximaal 15 dagen aaneengesloten duurt, inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement;
  3. een locatie niet meer dan 3 maal per jaar voor een evenement wordt gebruikt;
  4. er geen horeca ter plaatse plaatsvindt, anders dan inherent aan het toegestane evenement;
  5. er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
  6. er geen recreatief nachtverblijf ter plaatse plaatsvindt;
  7. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien;
  8. aan de van toepassing zijnde milieuwet- en regelgeving wordt voldaan;
  9. het evenement niet leidt tot onevenredige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;
  10. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de verkeersveiligheid;
    2. de milieusituatie;
    3. het woon- en leefklimaat;
    4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende grond.
 
10.5 Verleende omgevingsvergunningen of andere toestemmingen
Een omgevingsvergunning, vrijstelling of ontheffing die ten tijde van de inwerkingtreding vande beheersverordening is verleend voor een bouw- en/of gebruiksactiviteit waarvooringevolge deze regels een omgevingsvergunning voor het afwijken van debeheersverordening is vereist, wordt gelijkgesteld met een dergelijke omgevingsvergunning
Artikel 11 Overige regels
 
11.1 Voorrangsregels
11.1.1 Voorrang dubbelbestemming
In het geval van strijdigheid van belangen tussen een bestemming en eendubbelbestemming gaat het belang van de dubbelbestemming voor.
 
11.1.2 Onderlinge relatie dubbelbestemmingen
Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt datdubbelbestemmingen gericht op het in stand houden of ontwikkelen van het groene karakteren het voorkomen van bebouwing voorgaan boven dubbelbestemmingen met bebouwing.Concreet wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de dubbelbestemming:
  1. Waarde - Archeologie 2.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van de beheersverordening, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheerverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
12.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met de beheersverordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de beheersverordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van de beheersverordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, danwel met de voorheen geldende beheersverordening, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van die verordening, en met het voor die verordening geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van bestemmingsplan ‘Zomerdijk 20, Wanneperveen’.