direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Hoodstuk 22a- Wanneperveen - kindcentrum en woningbouw
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1708.WNPUitbreidnrdOP-ON01

Regels

Dit TAM-IMRO omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie van TAM-omgevingsplan Hoodstuk 22a- Wanneperveen - kindcentrum en woningbouw die is voorzien van de functies in de verbeelding behorende bij dit plan en is als een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22a) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Steenwijkerland. Dit hoofdstuk is bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening, bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

De in deze wijziging uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22a van het omgevingsplan van de gemeente Steenwijkerland.

In de in dit deel weergegeven artikelen moet in de artikel kop na het woord 'Artikel' en de spatie en direct voor het artikelnummer '22a.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord ‘Bijlage’, na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage ‘22a’ gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begripsbepalingen

Artikel 2 Aanvullende begripsbepalingen

2.1 TAM-omgevingsplan

het TAM-omgevingsplan Hoodstuk 22a- Wanneperveen - kindcentrum en woningbouw met identificatienummer NL.IMRO.1708.WNPUitbreidnrdOP-ON01 van de gemeente Steenwijkerland;

2.2 omgevingsplan:

het omgevingsplan van de gemeente Steenwijkerland;

2.3 aan huis verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

2.4 aan huis verbonden beroep:

den dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

2.5 aanbouw/uitbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt;

2.6 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

2.7 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

2.8 aaneengebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde gestapelde woningen;

2.9 archeologisch deskundige:

de provinciaal, gemeentelijk of regionaal archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie;

2.10 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden;

2.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

2.12 bebouwingspercentage:

het percentage dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

2.13 bed and breakfast:

het aanbieden van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen gericht op kortdurend verblijf, niet zijnde de uitoefening van een hotel, pension of ander bedrijf. Hieronder wordt niet verstaan overnachten, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijk of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid;

2.14 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen, dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten. Aan huis verbonden beroepen en bedrijven niet daaronder begrepen;

2.15 bedrijfsmatig:

via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon deelnemen aan het economisch verkeer al dan niet met winstoogmerk, en activiteiten die hiermee naar aard, omvang en regelmatig zijn gelijk te stellen;

2.16 beeldkwaliteit:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde met betrekking tot de bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten;

2.17 begane grond:

het gedeelte van een gebouw dat gelijk is aan het natuurlijk oppervlak van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aansluitende maaiveld of de gemiddelde hoogte;

2.18 bestaand:

de op legale wijze gerealiseerde of realiseerbare bebouwing of het op legale wijze gerealiseerde of realiseerbare gebruik ten tijde van de inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan Hoodstuk 22a- Wanneperveen - kindcentrum en woningbouw;

2.19 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

2.20 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

2.21 bijgebouw:

een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

2.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

2.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

2.24 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback;

2.25 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

2.26 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

2.27 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

2.28 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

2.29 buitenopslag/open opslag:

het opslaan, of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van de bedrijfspercelen, daaronder mede begrepen de uitstraling ten verkoop, verhuur en dergelijke;

2.30 carport:

een bouwwerk met ten minste een dag en niet, of aan maximaal twee zijden van wanden voorzien, inclusief bestaande wanden;

2.31 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat in de loop van de geschiedenis is ontstaan door het gebruik dat de mens van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt;

2.32 dak:

een uitwendige scheidingsconstructie als bovenafsluiting van een bouwwerk;

2.33 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren, van goederen aan diegenen die, die goederen kopen respectievelijk huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

2.34 eerste bouwlaag:

bouwlaag ter plaatse van de begane grond;

2.35 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht en ruimtelijke opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

2.36 erfafscheiding:

afscheiding welke op een grens tussen twee erven is geplaatst;

2.37 erker:

een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte en zorgt voor een verbijzondering van de voorgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een diepte van maximaal 1,00 meter en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas;

2.38 evenement:

een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden;

2.39 gastouderopvang:

kinderopvang binnen een gezinssituatie in een woning waar de gastouder zijn hoofdverblijf heeft, als bedoeld in artikel 1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

2.40 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

2.41 gevellijn:

de bouwgrens die (nagenoeg) gelijk loopt aan de as van de weg of het water waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weg grenzende perceelsgrens, ofwel de gevellijn als aangeduid op de kaart;

2.42 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

2.43 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies;

2.44 houtopstand:

één of meer bomen, hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van bosplantsoen, een struweel of een heg;

2.45 huishouden:

een persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Kenmerken van continuïteit in de samenstelling en een onderlinge verbondenheid zijn:

  • voor onbepaalde tijd samenleven;
  • een ieder neemt deel aan het gezinsleven, bijvoorbeeld samen eten en verdeling huishoudelijke taken;
  • eigen kamer, maar gemeenschappelijk sanitair, keuken en woonkamer;
  • personen worden niet door een isntelling geplaatst, er vindt geen behandelingstraject plaats;
2.46 kampeermiddel:

een middel ten behoeve van recreatief nachtverblijf, waaronder wordt begrepen een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;

2.47 karakteristieke beplanting:

beeldbepalende en/of waardevolle beplanting welke kenmerkend is voor en past bij de omgeving;

2.48 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

2.49 maaiveld:

bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging;

2.50 mantelzorg:

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;

2.51 nevenactiviteit:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht ondergeschikt is aan de op de ingevolge deze beheersverordening toegestane hoofdfunctie op een perceel;

2.52 normale onderhoudswerkzaamheden:

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden en bouwwerken. Daaronder worden mede verstaan werken of werkzaamheden die deel uitmaken van de aciviteiten die worden uitgevoerd in het kader van een beheersplan, zoals bedoeld in de Wet natuurbescherming;

2.53 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

2.54 oever:

de langs een vaarweg aanwezige natuurlijke oever of aangebrachte oevervoorziening met inbegrip van de daarvoor noodzakelijke verankering;

2.55 ondergeschikte functie:

een functie dit qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie, maar indien dat in de bestemmingsomschrijving niet expliciet is aangegeven aan die functie niet ten dienste hoeft te staan c.q. daar functioneel mee verbonden hoeft te zijn;

2.56 ondergronds bouwwerk:

een bouwwerk waarvan de bovenkant vloer is gelegen beneden peil;

2.57 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van recreatief verblijf;

2.58 opslag:

het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;

2.59 opslag:

het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard;

2.60 parkeervoorzieningen:

een al dan niet overdekte c.q. ondergrondse stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer:

  • a. openbare parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel openbaar toegankelijk zijn;
  • b. particuliere parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel niet openbaar toegankelijk zijn, zoals bijvoorbeeld parkeerplaatsen op eigen terrein;
2.61 parkeren:

het gedurende een aaneengesloten periode plaatsen van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen;

2.62 patiowoning:

een eengezinswoning met een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnentuin, gevormd door de gevels van belendende, dan wel op het eigen bouwperceel aanwezige bebouwing;

2.63 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (N.A.P.) of het ter plaatse geldende waterpeil;
2.64 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

2.65 recreatief medegebruik:

het medegebruik van gronden voor recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, sportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten;

2.66 recreatief nachtverblijf:

het verblijf dat plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

2.67 recreatieve bewoning:

de bewoning door derden, niet zijnde de eigenaar van de woning, voor verblijfsrecreatieve doeleinden;

2.68 ruimtelijke kwaliteit:

de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte;

2.69 seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

2.70 sociale veiligheid:

een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is;

2.71 stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte;

2.72 terras:

een plek van een horecagelegenheid waar men buiten kan zitten;

2.73 twee-aaneengebouwde woning:

een grondgebonden woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee woningen, waarvan de hoofdgebouwen aan elkaar zijn gebouwd;

2.74 verblijfsrecreatie:

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats, waarbij recreatief nachtverblijf centraal staat;

2.75 verdieping:

een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag welke is gelegen op de begane grond;

2.76 verkeersveiligheid:

de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

2.77 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel, niet zijnde de netto-vloeroppervlakte;

2.78 voorgevel:

gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg of het water en die ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt;

2.79 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn voor een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit, zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen en inlaten;

2.80 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en daarbij behorende parkeerplaatsen;

2.81 wonen:

het houden van verblijf, het huren of het gehuisvest zijn in een woning als bedoeld in 2.82;

2.82 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

2.83 woningsplitsing:

het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer zelfstandige woningen ten behoeve van de vestiging van meer dan één huishouden.

Artikel 3 Toepassingsbereik

  • 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  • 2. De regels in hoofdstuk 22 blijven van toepassing en voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit TAM-omgevingsplan Hoodstuk 22a- Wanneperveen - kindcentrum en woningbouw gaan de regels uit hoofdstuk 22 voor.
  • 3. De regels in dit TAM-omgevingsplan Hoodstuk 22a- Wanneperveen - kindcentrum en woningbouw zijn van toepassing op de locatie school en woningbouw Wanneperveen waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1708.WNPUitbreidnrdOP-ON01.

Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen

De meet- en rekenbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in m, m2 of m3 zijn uitgedrukt, voor zover hiervan niet is afgeweken in 4.1 tot en met 4.8.

4.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is;

4.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

4.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

4.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

4.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

4.6 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand;

4.7 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

4.8 de ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,00 m.

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

Artikel 5 Groen

5.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locatie die op de verbeelding zijn aangewezen als Groen.

5.2 Functieomschrijving

Een als 'Groen' aangewezen locatie mag gebruikt worden voor:

  • a. groenvoorzieningen, zoals trapvelden, speelplaatsen, plantsoenen, waterpartijen, met de daarbij behorende voet- en fietspaden en andere voorzieningen;
  • b. structurele beplantingen;
  • c. behoud, herstel en ontwikkeling van het structureel groen en/of de aanwezige landschappelijke waarden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waardevol groen';
  • d. parkeerplaatsen, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • e. ontsluitingsverhardingen;
  • f. recreatief medegebruik;
  • g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen.
5.3 Bouwregels
5.3.1 Algemeen

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waardevol groen' geen gebouwen mogen worden opgericht;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde:
    • 1. noodzakelijk met het oog op de regeling van de veiligheid van het verkeer;
    • 2. kunstwerken zoals een sluis en een fietsbrug;
    • 3. behorende tot de recreatieve voorziening, zoals recreatieve bewegwijzering, informatieborden en kleinschalige uitzicht- en rustpunten;
    • 4. behorende tot het straatmeubilair;
    • 5. ten behoeve van nutsvoorzieningen;
    • 6. speelvoorzieningen;
    • 7. ten behoeve van de waterhuishouding;
    • 8. met 1 t/m 7 vergelijkbare bouwwerken;

met inachtneming van de volgende regels (5.3.2 tot en met 5.3.3).

5.3.2 Gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van deze gebouwen bedraagt maximaal 3,00 meter;
  • b. de oppervlakte van deze gebouwen bedraagt maximaal 15 m2 .
5.3.3 Overige regels

Voor het overige gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen maximaal 1,00 meter bedraagt.
5.4 Aanvullende beoordelingsregels voor vergunningplichtige bouwactiviteiten

De omgevingsvergunning in de zin van artikel 22.26 wordt ook verleend ten behoeve van het bouwen van gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen met een grotere bouwhoogte dan opgenomen in artikel 5.3.2, indien:

  • a. de goothoogte maximaal 3,00 meter bedraagt;
  • b. de bouwhoogte maximaal 6,00 meter bedraagt;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
5.5 Vergunningplichtige gebruiksactiviteiten
5.5.1 Verbreden van wegen
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor het verbreden van aan de bestemming grenzende wegen of voor de aanleg van fietspaden.
  • b. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend indien:
    • 1. de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft;
    • 2. de verbreding binnen het stedenbouwkundige en landschappelijk beeld ter plaatse past;
    • 3. geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
    • 4. waarden en belangen van derden niet onevenredig worden geschaad of kunnen worden geschaad.
5.5.2 Parkeerplaatsen
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning in afwijking van het bepaalde in artikel 5.2 parkeerplaatsen te realiseren.
  • b. De omgevingsvergunning onder a wordt verleend indien:
    • 1. de parkeerbehoefte is aangetoond;
    • 2. de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft;
    • 3. deze passen binnen het stedenbouwkundige en landschappelijk beeld ter plaatse;
    • 4. geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;
    • 5. waarden en belangen van derden niet onevenredig worden geschaad of kunnen worden geschaad.
5.6 Vergunningsplichtige overige activiteiten
5.6.1 Vergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een verleende omgevingsvergunning van het bevoegd gezag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - waardevol groen' de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a. het verwijderen, vellen en/of rooien van karakteristieke beplanting;
  • b. het geheel of gedeeltelijk verwijderen van bosstroken en/of grasbanen;
  • c. het vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  • d. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
5.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 5.6.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
5.6.3 Toepassingscriteria

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.6.1 wordt verleend indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 5.2 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 6 Maatschappelijk

6.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locatie die op de verbeelding zijn aangewezen als Maatschappelijk.

6.2 Functieomschrijving

Een als 'Maatschappelijk' aangewezen locatie mag gebruikt worden voor:

  • a. jeugd- en kinderopvang;
  • b. onderwijs;
  • c. speelterrein ter plaatse van de aanduiding 'speelterrein';

met daaraan ondergeschikt:

  • 1. speelvoorzieningen;
  • 2. groenvoorzieningen;
  • 3. parkeervoorzieningen;
  • 4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.3 Bouwregels
6.3.1 Algemeen

Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van de in artikel 6.2 genoemde bestemming, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';
  • b. de daarbij behorende bijgebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen';
  • c. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak';
  • d. met inachtneming van de volgende regels (6.3.2 tot en met 6.3.4);
  • e. een omgevingsvergunning voor bouwen wordt alleen verleend als het bouwplan past binnen de gestelde voorwaarden in het Beeldkwaliteitsplan, zoals opgenomen in bijlage 1.
6.3.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. het bouwvlak mag tot maximaal 100% worden bebouwd;
  • b. de voorgevels worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • c. gebouwen zullen met een kap van maximaal 60° worden afgedekt;
  • d. de bouwhoogte van een gebouw bedraagt maximaal de waarde zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte';
  • e. voor de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt het bepaalde in artikel 6.3.4.
6.3.3 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:

  • a. de oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt maximaal 170 m2 ;
  • b. de bouwhoogte van een bijgebouw bedraagt maximaal 3,5 meter;
  • c. voor de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt het bepaalde in artikel 6.3.4.
6.3.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 6,00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen met een open constructie, waarvan de bouwhoogte maximaal 3,50 meter bedraagt.
6.4 Verboden gebruiksactiviteiten

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, met dien verstande dat parkeren ten behoeve van personeel en bezoekers is toegestaan;
  • b. gebouwen voor recreatieve bewoning;
  • c. detailhandel;
  • d. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik en dan niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw.

Artikel 7 Tuin

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locatie die op de verbeelding zijn aangewezen als Tuin.

7.2 Functieomschrijving

Een als 'Tuin' aangewezen locatie mag gebruikt worden voor:

  • a. tuinen behorende bij op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
  • b. parkeren;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende voorzieningen.

7.3 Bouwregels
7.3.1 Algemeen

Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter bedraagt;
  • b. vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 6,00 meter bedraagt;
  • c. erkers, luifels, balkons en dergelijke, mits:
    • 1. de diepte gemeten vanaf de bouwgrens binnen de bestemming 'Wonen' niet meer dan 1,00 meter bedraagt;
    • 2. de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de woning;
    • 3. de goothoogte maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer + 0,30 meter.
7.4 Verboden gebruiksactiviteiten

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, een en ander met uitzondering van parkeren ten behoeve van het op de bestemming gerichte gebruik;
  • b. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor op de bestemming gericht tijdelijk gebruik.

Artikel 8 Verkeer

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locatie die op de verbeelding zijn aangewezen als Verkeer.

8.2 Functieomschrijving

Een als 'Verkeer' aangewezen locatie mag gebruikt worden voor:

  • a. verkeersdoeleinden;
  • b. speelvoorzieningen;
  • c. paden, wegen en straten;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. groenvoorzieningen;
  • e. straatmeubilair;
  • f. kunstwerken;
  • g. herdenkingsmonumenten;
  • h. afvalinzameling;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.
8.3 Verboden gebruiksactiviteiten

Het is verboden gronden of bouwwerken te gebruiken voor en/of als:

  • a. parkeervoorzieningen.
8.4 Bouwregels
8.4.1 Algemeen

Op een als 'Verkeer' aangewezen locatie mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde:
    • 1. noodzakelijk met het oog op de regeling van de veiligheid van het verkeer;
    • 2. ten behoeve van de verlichting van wegen, rijwiel- en voetpaden;
    • 3. behorende tot het straatmeubilair;
    • 4. ten behoeve van speelvoorzieningen;
    • 5. ten behoeve van afvalinzameling;
    • 6. kunstwerken, zoals bruggen en duikers;
    • 7. voorwerpen betreffende de beeldende kunsten;
    • 8. ten behoeve van onder- en/of bovengrondse voorzieningen voor de opvang en buffering van water;
    • 9. met sub 1 t/m 8 vergelijkbare bouwwerken;

met inachtneming van de volgende regels (8.4.2 tot en met 8.4.3).

8.4.2 Gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van deze gebouwen bedraagt maximaal 3,00 meter;
  • b. de oppervlakte bedraagt maximaal 15 m2.
8.4.3 Overige regels

Voor het overige geldt de volgende regel: de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, bedraagt maximaal 10,00 meter.

8.5 Aanvullende beoordelingsregels voor vergunningplichtige bouwactiviteiten
8.5.1 Afwijken van de bouwregels ten aanzien van het plaatsen van masten ten behoeve van telecommunicatie en alarmering

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.4.3 ten aanzien van het plaatsen van masten ten behoeve van telecommunicatie en alarmering, welke niet vergunningsvrij zijn, met dien verstande dat:

  • a. deze passen binnen het stedenbouwkundige en landschappelijk beeld ter plaatse;
  • b. belangen van derden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;
  • c. de totale bouwhoogte van de antenne-installatie inclusief bebouwing niet meer dan 40,00 meter bedraagt.
8.5.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het bouwen van gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen met een grotere bouwhoogte

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.4.2, ten behoeve van het bouwen van gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen met een grotere bouwhoogte, met dien verstande dat:

  • a. de goothoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het straat- en bebouwingbeeld;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 9 Wonen

9.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locatie die op de verbeelding zijn aangewezen als Wonen.

9.2 Functieomschrijving
9.2.1 Algemeen

Een als 'Wonen' aangewezen locatie mag gebruikt worden voor:

  • a. wonen in een woning;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. tuinen;
  • c. parkeervoorzieningen op eigen terrein;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
9.3 Bouwregels
9.3.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a. woningen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - patiowoningen' uitsluitend patiowoningen mogen worden gebouwd;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' uitsluitend aaneengebouwde woningen mogen worden gebouwd;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen mogen worden gebouwd;
  • b. de daarbij behorende bijgebouwen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in artikel 9.2 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak';

met inachtneming van de volgende regels 9.3.2 tot en met 9.3.4.

9.3.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a. binnen het bouwvlak is de bouw van bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend toegestaan als zij horen bij een binnen hetzelfde bouwvlak aanwezige woning;
  • b. het bouwvlak mag tot maximaal 100% worden bebouwd;
  • c. per bouwvlak bedraagt het aantal woningen niet meer dan het aantal ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal woningen';
  • d. de voorgevel wordt geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • e. de grenzen van het bouwvlak mogen worden overschreden door erkers, luifels, balkons en dergelijke, mits:
    • 1. de diepte gemeten vanaf de bouwvlakgrens niet meer dan 1,00 meter bedraagt;
    • 2. de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de voorgevel van de woning;
    • 3. de goothoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer vermeerderd met 0,30 meter;
  • f. de goot- en/of bouwhoogte van een woning bedraagt maximaal de waarde zoals aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' dan wel de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  • g. woningen zullen met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° worden afgedekt;
  • h. in afwijking van het bepaalde in artikel 9.3.2 onder g worden patiowoningen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - patiowoningen' plat afgedekt;
  • i. voor de maatvoering van bijgebouwen wordt verwezen naar artikel 9.3.3;
  • j. voor de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt verwezen naar artikel 9.3.4.
9.3.3 Regels bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, met uitzondering van carports, bedraagt maximaal:
    Oppervlakte bestaand bouwperceel   Toegestane oppervlakte bijgebouwen  
    Bouwperceel tot 350 m²   50 m²  
    Bouwperceel van 350 m² - 700 m²   70 m²  
    Bouwperceel van 700 m² - 1.000 m²   80 m²  
    Bouwperceel vanaf 1.000 m²   100 m²  
  • b. bijgebouwen hebben een plat dak;
  • c. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt maximaal de hoogte van de eerste bouwlaag van de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
  • d. voor de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt verwezen naar artikel 9.3.4.
9.3.4 Overige regels

Voor het overige gelden de volgende regels:

  • a. de carport wordt op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van een carport maximaal 3,00 meter bedraagt en de oppervlakte van een carport maximaal 20 m² bedraagt;
  • b. bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen en vlaggenmasten;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 6,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn maximaal 1,00 meter en achter de voorgevelrooilijn maximaal 2,00 meter mag bedragen;
  • d. een omgevingsvergunning voor bouwen wordt alleen verleend als het bouwplan past binnen de gestelde voorwaarden in het Beeldkwaliteitsplan, zoals opgenomen in bijlage 1.
9.4 Aanvullende beoordelingsregels voor vergunningplichtige bouwactiviteiten

De omgevingsvergunning in de zin van artikel 22.26 wordt ook verleend in afwijking van het bepaalde in artikel 9.3.2 onder g voor het verminderen van de dakhelling tot 0° ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - patiowoningen', indien dat dit vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is.

9.5 Algemene regels aan huis verboden beroepen

Een aan huis verbonden beroep, zoals opgenomen in het overzicht in Bijlage 2, is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a. een aan huis verbonden beroep uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
  • b. maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte van de woning en de bijgebouwen wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep(en);
  • c. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
  • d. er mogen maximaal 2 personen werkzaam zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;
  • e. er is ten hoogste één reclame-uiting toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;
  • f. het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;
  • g. in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
  • h. er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende beroep gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden beroep gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt, tot een maximum van 10 m2.
9.6 Verboden gebruiksactiviteiten

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken voor en/of als:

  • a. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen en van al dan niet afgedankte wagens en/of voer- en vaartuigen van derden, anders dan bedoeld in artikel 9.2;
  • b. een aan huis verbonden beroep of bedrijf in de woning en/of in de (vrijstaande) bijgebouwen, anders dan bedoeld in artikel 9.5;
  • c. woningsplitsing;
  • d. het samenvoegen van woningen;
  • e. gebouwen voor recreatieve bewoning,;
  • f. horeca;
  • g. bewoning van een woning door meer dan één huishouden;
  • h. buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik en anders dan bedoeld in artikel 9.2.
9.7 Vergunningplichtige gebruiksactiviteiten
9.7.1 Aan huis verbonden bedrijven
  • a. Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf, zoals opgenomen in het overzicht in Bijlage 2.
  • b. De omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt verleend indien:
    • 1. een aan huis verbonden bedrijf wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;
    • 2. de bestaande bouwmogelijkheden niet wordt verruimd;
    • 3. maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt voor een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte wordt gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel genoemde nevenactiviteiten tezamen;
    • 4. de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;
    • 5. er maximaal 2 personen werkzaam zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;
    • 6. het onbebouwde gedeelte van het perceel niet wordt gebruikt voor beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten, met uitzondering van parkeren;
    • 7. er ten hoogste één reclame-uiting is met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;
    • 8. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;
    • 9. er geen detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende bedrijf gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden bedrijf gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt, tot een maximum van 10 m2.

Artikel 10 Waarde - Archeologie

10.1 Functieomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

10.2 Aanvraagvereisten vergunningplichtige bouwactiviteiten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in het gebied Waarde - Archeologie wordt in het geval de aanvraag betrekking heeft op het bouwen en/of vergroten van bouwwerken van/met meer dan 250 m2 in aanvulling op artikel 22.35 door de aanvrager een rapport overgelegd waarin, naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:
  • c. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
10.3 Vergunningvoorschriften

Indien uit het in artikel 10.2 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.4 Vergunningplichte overige activiteiten
10.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  • b. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • c. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
10.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 10.4.1 is niet van toepassing, indien:

  • a. door middel van een bureau onderzoek en/of definitief archeologisch onderzoek naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn;
  • b. het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd;
  • d. de werken en werkzaamheden worden verricht in het kader van een aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.
10.4.3 Beoordelingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 wordt verleend indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

10.4.4 Aanvraagvereisten

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4.1 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie' dient een rapport te overleggen waarin naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:
  • c. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
10.4.5 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het in artikel 10.4.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Aanvullende beoordelingsregels voor vergunningplichtige bouwactiviteiten

12.1 Meetverschillen

De omgevingsvergunning in de zin van artikel 22.26 wordt ook verleend voor het afwijken van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.

12.2 Kleine bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen

De omgevingsvergunning in de zin van artikel 22.26 wordt ook verleend op locaties die zijn aangewezen als 'Groen', 'Maatschappelijk', 'Tuin' en 'Wonen' voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers en dergelijke, indien:

  • a. de oppervlakte maximaal 15 m2 bedraagt;
  • b. de goothoogte maximaal 3,00 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte maximaal 6,00 m bedraagt.

Artikel 13 Verboden gebruiksactiviteiten

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  • b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf, voor zover daarvoor door de burgemeester geen gedoogtoestemming is verleend;
  • c. straatprostitutie;
  • d. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, tenzij de betreffende bestemming daarin wel uitdrukkelijk voorziet.

Artikel 14 Regels met betrekking tot evenementen

14.1 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van evenementen die met een zekere regelmaat plaatsvinden en een planologische relevantie hebben vanwege de duur van de activiteit, waaronder het opbouwen en afbreken en/of vanwege de omvang van de activiteit, waaronder het aantal deelnemers/toeschouwers.

14.2 Beoordelingscriteria

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.1 wordt verleend indien:

  • a. de evenementen zijn toegestaan overeenkomstig de bepalingen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV);
  • b. het evenement maximaal 15 dagen aaneengesloten duurt, inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement;
  • c. een locatie niet meer dan 3 maal per jaar voor een evenement wordt gebruikt;
  • d. er geen horeca ter plaatse plaatsvindt, anders dan inherent aan het toegestane evenement;
  • e. er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
  • f. er geen recreatief nachtverblijf ter plaatse plaatsvindt;
  • g. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien;
  • h. aan de van toepassing zijnde milieuwet- en regelgeving wordt voldaan;
  • i. het evenement niet leidt tot onevenredige aantasting van de kernkwaliteiten van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden niet worden geschaad;
  • j. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. het woon- en leefklimaat;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 15 Regels met betrekking tot parkeren

15.1 Aanvullende beoordelingsregels voor vergunningplichtige bouwactiviteiten
  • a. In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 geldt voor het bouwen en/of uitbreiden van gebouwen tevens de volgende beoordelingsregel:
    • 1. bij de aanvraag is aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor bewoners/gebruikers - en indien van toepassing werknemers en bezoekers - volgens de normering zoals is opgenomen in de beleidsregels van de Nota parkeernormen (Bijlage 3 bij deze regels). Indien deze beleidsregels na vaststelling van het bestemmingsplan worden gewijzigd, moet worden voldaan aan de (parkeer)normen van deze gewijzigde beleidsregels. Deze parkeergelegenheid moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
  • b. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a dienen na de realisering in stand te worden gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan Hoodstuk 22a- Wanneperveen - kindcentrum en woningbouw aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan Hoodstuk 22a- Wanneperveen - kindcentrum en woningbouw en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het TAM-omgevingsplan Hoodstuk 22a- Wanneperveen - kindcentrum en woningbouw strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.