Plan: | Steenwijk - Piet Heinstraat en Van Speykstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1708.STWPHeinenVSpeykst-VA01 |
Stichting Woonconcept is voornemens om aan de Van Speykstraat, de Vondelstraat en de Piet Heinstraat een deel van zijn woningvoorraad (38 woningen) te vervangen voor 27 nieuwe woningen.
In het geldende bestemmingsplan Steenwijk en Tuk is het plangebied al bestemd voor woningen. Deze dienen in dit bestemmingsplan binnen een bouwvlak gebouwd te worden. Deze bouwvlakken zijn afgestemd op de situering van de bestaande woningen. Het toekomstig stedenbouwkundig ontwerp wijkt hiervan af, waardoor de woningen buiten de bouwvlakken komen te liggen.
De gemeente Steenwijkerland wil medewerking verlenen aan het initiatief. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied ligt in het woongebied van Steenwijk-West. De begrenzing van het plangebied is afgestemd op het stedenbouwkundig ontwerp. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Figuur 1.2 geeft de begrenzing van het plangebied weer.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (Bron: Geo Web)
Figuur 1.2 Begrenzing plangebied (Bron: Geo Web)
Op dit moment geldt het bestemmingsplan Steenwijk en Tuk (vastgesteld op 17 september 2013). In dit bestemmingsplan is het plangebied voorzien van de bestemmingen 'Wonen - 2', 'Tuin' en 'Waarde - Archeologie 2'.
De bouwpercelen hebben in dat bestemmingsplan de bestemming 'Wonen - 2', waarbij de bijgebouwen binnen de aanduiding 'bijgebouwen' gebouwd moet worden.
Binnen deze bestemming wordt met bouwvlakken de situering van de woningen bepaald. Het opgestelde stedenbouwkundig plan past niet binnen deze bouwvlakken. De ontwikkeling is daarom in strijd met het geldende bestemmingsplan. Zodoende is er voor gekozen om een nieuw bestemmingsplan op te stellen.
De toelichting is als volgt opgezet: Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de toekomstige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het, voor het plan relevante, beleid. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en milieutechnische aspecten die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan komen aan bod in hoofdstuk 6.
Herstructurering opgave
De gemeente Steenwijkerland en Stichting Woonconcept zijn al enkele jaren bezig met de herstructurering van de woonwijk Steenwijk-West. Deze komt gefaseerd tot stand. De meest recente ontwikkeling betreft de woningen aan de Rembrandtstraat (2015) en de Jan van Riebeeckstraat (2016) die nabij het plangebied zijn gebouwd. Onlangs zijn de woningen aan de van Aastraat ook opgeleverd.
Bebouwing in de omgeving
De bebouwing in de omgeving bestaat voornamelijk uit rijwoningen. De woningen hebben een oriëntatie op de straat, waarbij de rooilijn voornamelijk de straat volgt.
Huidige situatie plangebied
In het plangebied staan drie rijen sociale (etage) huurwoningen. In totaal staan in het plangebied 38 sociale huurwoningen. De bouwkundige staat van deze woningen is zeer verouderd en voldoet niet meer aan de huidige wensen op het gebied van wooncomfort. In figuur 2.1 is een vooraanzicht op de woningen aan de Van Speykstraat weergeven. Figuur 2.2. geeft een luchtfoto van de bestaande situatie weer.
Figuur 2.1 Aanzicht op de bestaande woningen aan de Van Speykstraat (bron: Google Street View)
Figuur 2.2 Luchtfoto bestaande situatie (bron: Bing Maps)
Ambitie
Het doel is om het plangebied te herstructureren. In dit kader worden de woningen in het plangebied gesloopt en vervangen door nieuwe woningen die aan de huidige wensen op het gebied van wooncomfort voldoen. De herstructurering draagt bij aan een zorgvuldig ruimtegebruik doordat er geen sprake is van onnodige uitgifte van nieuwe uitbreidingslocaties.
Programma
Het programma bestaat uit de bouw van 8 (koop) gezinswoningen en 19 kleinere gezinswoningen in de sociale huursector. In totaal worden 27 nieuwe woningen gebouwd. Het exacte programma bestaat uit de bouw van:
Figuur 2.2 geeft een situatietekening van de (beoogde) invulling van het plangebied. De woningen hebben nog geen definitieve vormgeving. Bij de totstandkoming van het ontwerp wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de regels die gelden voor woningen binnen de bestemming 'Wonen -2' uit dit bestemmingsplan, overeenkomstig de systematiek van het bestemmingsplan Steenwijk en Tuk.
Voor alle woningen geldt een afwijkende goothoogte van 6 meter en voor de woningen aan de Piet Heinstraat geldt een afwijkende bouwhoogte van 9,5 meter.
De woningen betreffen betaalbare koop en/of huurwoningen voor voornamelijk twee persoonshuishoudens en jonge gezinnen. Daarnaast wordt ten noorden van de woningen aan de Van Speykstraat een parkeerplaats gerealiseerd met 14 parkeerplaatsen. De achtererven van de woningen zijn daarnaast bereikbaar door een steeg tussen de verschillende rijenwoningen aan te leggen.
Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de woningen zal een definitief welstandsadvies worden gevraagd.
Figuur 2.2 Gewenste situatie plangebied (bron WVG)
Met het ontwerp is rekening gehouden met de stedenbouwkundige structuur en de bebouwingskarakteristieken van de woningen in de directe omgeving. Dit houdt in dat de woningen, met zicht op de weg, worden gebouwd met de noklijn dwars op de rooilijn. De rooilijn volgt hierbij de weg. De bijgebouwen worden, zoals in figuur 2.2. te zien, achter de voorgevels van de woningen gebouwd en zijn daarmee ondergeschikt aan het hoofdgebouw (de woning). Geconcludeerd wordt dat er in de herverkaveling sprake is van een goede stedenbouwkundige inpassing. Daarnaast wordt langs de woningen aan de Vondelstraat en gedeeltelijk langs de Piet Heinstraat en de Van Speykstraat een groenstrook aangelegd. Langs deze strook komt geen bebouwing.
De hoofdontsluiting in de wijk Steenwijk-West wordt gevormd door een interne ringweg (Gasthuislaan, Jan van Riebeeckstraat, Verlaatseweg), die is aangesloten op de hoofdontsluitingsstructuur van Steenwijk. De woningen in het plangebied worden hier goed op ontsloten.
De gemeente Steenwijkerland heeft zijn eigen parkeerbeleid. Op basis van dit beleid zijn in het plangebied 67 parkeerplaatsen benodigd. In dit geval worden 64 parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd. In de Piet Heinstraat wordt daarnaast bij 5 woningen op eigen terrein geparkeerd. Hierbij is rekening gehouden met zowel de bestaande- als de nieuwe woningen aan de Van Speykstraat, de Vondelstraat en de Piet Heinstraat en daarmee sprake van een goede parkeerbalans.
Figuur 2.3 Overzicht toekomstige parkeersituatie in en rondom het plangebied (bron: WVG)
In dit hoofdstuk worden relevante planologische beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven. Deze beleidskaders zijn richtinggevend voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen.
In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (trede 1) de onderliggende vraag in de regio, (trede 2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (trede 3) multimodale ontsluiting.
Het plan stelt een stedenbouwkundige wijziging ten opzichte van de huidige stedenbouwkundige mogelijkheden voor. Ten opzichte van de bestaande planologische mogelijkheden is sprake van een afname van 11 woningen ten opzichte van de huidige woningvoorraad. Op basis van jurisprudentie (uitspraak van 23 december 2015 201408383/1) wordt met dit bestemmingsplan geen nieuwe stedelijke ontwikkeling voorgesteld. Tevens is sprake van een kwaliteitsslag, waarbij het bouwvolume niet toeneemt.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het voornemen raakt geen nationale ruimtelijke belangen. Zodoende staat het rijksbeleid de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
In de Omgevingsvisie Overijssel (2017) wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel geschetst. De visie is daarbij gericht op 2030. Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening (2017) opgesteld. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Deze leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie willen ondernemen.
In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden. Bij de eerste vraag zijn generieke beleidskeuzes van belang. Bij de tweede vraag zijn ontwikkelingsperspectieven richtinggevend en bij de derde vraag gaat het om de inpassing in de kenmerken van het gebied.
Generieke beleidskeuzes
Het gaat hier om algemene keuzes die bepalen of ontwikkeling nodig, dan wel mogelijk zijn. Voor stedelijke ontwikkeling hanteert de provincie de Ladder voor Duurzame verstedelijking. Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt.
Het slopen en vervangen van de bestaande woningen past binnen de genoemde generieke beleidskeuzes van de provincie. De ontwikkeling vindt plaats door een herstructurering van een al bebouwd perceel en de woonfunctie past in de sociaaleconomische structuur van de omgeving. Hierna wordt ingegaan op de gebiedskenmerken en ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. Hierna wordt een korte samenvatting gegeven van de in het plangebied voorkomende gebiedskenmerken volgens de lagenbenadering:
De natuurlijke laag: Dekzandvlakte
De afwisseling van opgewaaide ruggen en uitgesleten beekdalen en de daarbij horende hoogteverschillen kenmerken de dekzandvlaktes van Overijssel. Opvallend is de overwegend oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen. Dit bestemmingsplan voorziet slechts in een perceelsgebonden ontwikkeling. Er vinden geen ingrepen plaats waardoor sprake is van een aantasting van de oost-west georiënteerde richting van ruggen en dalen.
De laag van het agrarisch cultuurlandschap: Essenlandschap
Samenhangend systeem van open essen, kleinschalige flanken met erven en esdorpen, kleinschalige natte laagtes met beken en voormalige grote open heidevelden. De ordening van het
landschap volgt de natuurlijke ondergrond van hoog en laag en nat en droog en is als een spinnenwebstructuur gegroeid vanuit de nederzettingen. De essen onderscheiden zich door de karakteristieke openheid, de bijzondere bodemkwaliteit met archeologische waarden en het huidige reliëf. Op de flanken ligt een kleinschalig landschappelijk raamwerk van landschapselementen zoals houtwallen, bosjes, zandpaden, karakteristieke erven en beeldbepalende open ruimte daartussen.
Door verschillende uitbreiding van woonbebouwing is dit Essenlandschap ter plaatse van het plangebied niet meer aanwezig.
De stedelijke laag en de lust- en leisurelaag: woonwijk 1955 - nu
De woonwijk waar het plangebied deel van uitmaakt, is planmatig ontworpen en heeft daardoor haar eigen maat en karakter. Kenmerkend is de herhaling van zogenaamde ''stempels'' met dezelfde soort rijwoningen. De naoorlogse woonwijken zijn vaak functioneel gescheiden van de werkgebieden. Met het ontwerp is rekening gehouden met de stedenbouwkundige structuur en de bebouwingskarakteristieken van de woningen in de directe omgeving.
De lust- en leisurelaag: niet van toepassing
Ontwikkelingsperspectieven
Op basis van de gebiedskenmerken zijn verschillende 'ontwikkelingsperspectieven' opgesteld. Een nieuwe ontwikkeling moet passen binnen het ontwikkelingsperspectief dat in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd.
Het plangebied is gelegen binnen het deel van de stedelijke omgeving waar als ontwikkelingsperspectief het ontwikkelen van een gemengd en divers woon- en werkmilieu is geformuleerd (woonwijk). In het gebied is tevens ruimte voor herstructurering.
Hoe aan het beleid uit de Omgevingsvisie uitvoering moet worden gegeven is vastgelegd in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is een uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie en is opgesteld in de vorm van regels. In veel regels is gekozen voor proces- en motiveringsvereisten. In de Omgevingsverordening moet elk inhoudelijk thema geregeld zijn, waar de provincie de mogelijkheid op wil hebben om juridische instrumenten in te kunnen zetten. Het inzetten van juridische instrumenten vindt plaats op basis van de interventieladder.
In hoofdstuk 2 van de verordening worden de regels gegeven die betrekking hebben op de ruimtelijke ordening. In artikel 2.1.5 van de verordening worden regels gegeven gericht op de ruimtelijke kwaliteit van nieuwe ontwikkelingen. Deze moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. In paragraaf 3.2.1 is reeds beschreven dat de ontwikkeling geen afbreuk doet aan de gebiedskenmerken.
In artikel 2.2.2 worden de regels gegeven die betrekking hebben op de realisatie van nieuwe woningen. Woningbouw is toegestaan als hiervoor de behoefte is aangetoond en deze behoefte is vastgelegd in de woonafspraken tussen de provincie en gemeenten. Deze afspraken zijn opgenomen in de Samenwerkingsovereenkomst Woonafspraken West-Overijssel 2016-2020. Dit document is opgesteld op basis van de Regionale Woonvisie West-Overijssel. In de samenwerkingsovereenkomst worden op 5 thema's woonafspraken gemaakt tussen de gemeenten van West-Overijssel en de provincie. De overeenkomst is ondertekend op 27 januari 2016. In deze overeenkomst is afgesproken dat nieuwe ontwikkeling getoetst moeten worden aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking. Dat betekent dat beschreven moet worden dat voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte, in hoeverre deze binnen bestaand stedelijk gebied voorzien kan worden en een beschrijving in hoeverre de toekomstige locatie multimodaal wordt ontsloten.
In dit bestemmingsplan is sprake van een afname van 11 woningen ten opzichte van de huidige planologische mogelijkheden. De nieuw te bouwen woningen voldoet aan de huidige wensen op het gebied van het woongenot. Deze ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Tot slot is het plangebied goed bereikbaar per auto, openbaar vervoer, fiets en per voet. Hierdoor is sprake van een multimodale ontsluiting. Aan de ladder van duurzame verstedelijking wordt derhalve voldaan. De regels uit de verordening verzetten zich dan ook niet tegen de ontwikkelingen in het plangebied.
De gemeente Steenwijkerland heeft de Strategische Toekomstvisie Steenwijkerland 2030 (2009) ontwikkeld. Deze visie bevat een integrale visie op de ontwikkeling van de gehele gemeente tot 2030. De visie gaat uit van het koesteren en versterken van bestaande kwaliteiten. Daarbij gaat het om de kwaliteiten van de landschappen, de stad en de overige kernen en de potenties van het gebied.
In de visie wordt gesteld dat Steenwijkerland een streekfunctie voor wonen, werken en voorzieningen heeft. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de versterking van Steenwijkerland. Het aantal huishoudens stijgt zeker tot het jaar 2025. Het beleid is om voor de lokale bevolking te bouwen met aantrekkelijke woningen op de juiste plek. Dit bestemmingsplan voorziet slechts in het vervangen van de bestaande woningen door woningen die voldoen aan de huidige wensen op het gebied van het woongenot.Ten opzichte van de bestaande planologische mogelijkheden is sprake van een afname van 11 woningen ten opzichte van de huidige woningvoorraad. Hierdoor is geen sprake van aanpassing van het woningbouwcontingent van de gemeente. De ontwikkeling past daarom ook in het gemeentelijke beleid.
De Visie op wonen en leefbaarheid – duurzaam vitaal geeft de visie van de gemeente Steenwijkerland weer op het gebied van wonen en leefbaarheid. De visie is door de gemeenteraad van Steenwijkerland vastgesteld op 29 mei 2012.
Ten aanzien van het woonaanbod ziet de gemeente Steenwijkerland een verschuiving van kwantiteit naar kwaliteit. Ook voor de huursector is sprake van een herstructureringsopgave. Voor het plangebied heeft de gemeente samen met Woonconcept de Wijkvisie Steenwijk West 2025 opgesteld. Hierin wordt een vernieuwingsopgave beschreven die is gebaseerd op de volgende vijf uitgangspunten:
De wijkvisie is uitgemond in 15 kleinschalige ingrepen. Met onderhavig bestemmingsplan wordt één van die 15 kleinschalige ingrepen mogelijk gemaakt. Het plangebied is namelijk aangewezen als herstructureringslocatie waarbij de bestaande woningen gesloopt en vervangen worden door nieuwe woningen. Deze zijn voor de periode 2015-2018 ingepland. Met de herstructurering is sprake van een investering in de woningvoorraad door het vervangen van verouderde woningen voor nieuwbouw die aansluit op de woonwensen vanuit de markt en afgestemd is op de doelgroep van Stichting Woonconcept.
De gemeente Steenwijkerland heeft haar gemeentelijke welstandsbeleid opgenomen in de Welstandsnota. Deze geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn, te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen. Hiertoe zijn onder andere voor het plangebied van dit bestemmingsplan een aantal welstandscriteria opgesteld, waaraan het bouwplan moet voldoen.
In onderstaande paragrafen wordt een overzicht gegeven van de voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan relevante milieuaspecten. Milieuaspecten zijn een belangrijk onderdeel van de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan. Eventuele milieuaspecten kunnen, voorzover mogelijk en noodzakelijk, vertaald worden in de regeling van dit bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs uit te sluiten is.
In de omgeving van het plangebied overheerst de woonfunctie. Het plangebied ligt in een woonbuurt, tussen andere woonpercelen. Woningen in dit gebied zijn in beginsel dan ook inpasbaar.
Het dichtstbijzijnde bedrijfsactiviteit betreft een basisschool en kinderopvang met een maatschappelijke bestemming. Het bestemmingsvlak ligt op circa 14 meter afstand. Een kinderdagverblijf valt onder milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt. Aan de richtafstand wordt daarmee niet voldaan. Echter in de huidige situatie bevinden zich al woningen rondom de kinderopvang. Het toevoegen van extra woningen, geeft geen extra belemmeringen voor de basisschool en de kinderopvang.
Daarnaast wordt gesteld dat een basisschool en kinderopvang thuishoort in een woonomgeving. Hier is in onderhavige situatie sprake van. De activiteiten zijn beperkt van omvang en veroorzaken geen belangrijke hinder voor woningen. De grootste hinder die een school en een kinderopvang veroorzaken heeft betrekking op stemgeluid. Echter stemgeluid afkomstig van spelende kinderen op een schoolplein worden bij het bepalen van geluidsniveaus, in het kader van het Activiteitenbesluit, buiten beschouwing gehouden. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel aangetoond te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Deze afweging is reeds in het geldende bestemmingsplan 'Steenwijk en Tuk' gemaakt. Hierin is namelijk aangegeven dat de geluidsbelasting ten opzichte van de woningen in de omgeving verantwoord en aanvaardbaar wordt geacht. Dit geldt ook voor de woningen aan de Vondelstraat, ten westen van de school. Deze woningen bevinden zich op een kortere afstand dan de toekomstige woningen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Er wordt derhalve van uitgegaan dat voor de beoogde woningen in dit bestemmingsplan sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten opzichte van het geluid afkomstig van de school/kinderopvang. Daarnaast dient er ook een binnenwaarde van 33 dB te worden gegarandeerd bij de omgevingsvergunning aanvraag voor de woningen. Doordat de toekomstige woningen voldoen aan de minimale eisen ten aanzien van geluid vanuit het bouwbesluit, zal sprake zijn van een goed binnenwaarde niveau. Ook zijn de toekomstige tuinen van de woningen aan de zuidkant gesitueerd. Door de ligging van de woningen tussen de tuin en de kinderopvang/school, zorgen de woningen hier voor een geluidswerende werking ten aanzien van geluid afkomstig van de kinderopvang/school en ontstaat er ook in de achtertuin een goed woon- en leefklimaat. De ontwikkeling voorziet dan ook geen belemmeringen van de scholen en kinderopvang met betrekking tot milieuzonering.
Tevens ligt op ongeveer 185 meter ten noordwesten de bestemmingsgrens van een waterzuiveringsinstallatie (uit milieucategorie 4.2). De werkelijke afstand bedraagt circa 300 meter. Gezien de grote afstand en de reeds tussen liggende woningen wordt geen overlast van de RWZI verwacht. Hierover zijn ook geen klachten binnen gekomen de afgelopen jaren. Gezien het feit dat er tussen het plangebied en de RWZI reeds woningen staan, levert dit bestemmingsplan ook geen belemmeringen op voor de RWZI.
Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 zijn beide aspecten geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierbij dient te worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt.
Gebiedsbescherming
Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van belang.
Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.
Soortenbescherming
Ten aanzien van de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.
Het voorkomen van beschermde planten- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect omdat met de plannen effecten kunnen gaan ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet Natuurbescherming. Op grond hiervan is een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van wettelijk beschermde soorten. Dit onderzoek is als bijlage 1 bij de toelichting toegevoegd. Hierna worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek besproken.
In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om rooi werkzaamheden van groen en het slopen van opstallen buiten het broedseizoen uit te voeren of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vooraf rooien beplantingen / vogelverschrikkers gebruiken). Hier wordt met de uitvoering van de plannen rekening mee gehouden.
Verder kan het voorkomen van vleermuizen (verblijfplaatsen en vliegroutes) en broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen (gierzwaluw, huismus) niet worden uitgesloten, effecten op deze soortgroepen kunnen dan ook niet worden uitgesloten.
Op grond hiervan is een gerichte veldinventarisatie (zie bijlage 2) uitgevoerd om eventuele effecten en maatregelen op een adequate manier in te kunnen schatten. Uit een aantal veldbezoeken zijn gewone dwergvleermuizen, gierzwaluwen en huismussen aangetroffen. Voor de soorten is bepaald dat voor de werkzaamheden een ontheffing van de Wet Natuurbescherming is vereist. Hiervoor is ondertussen een ontheffingsaanvraag ingediend met een daarbijbehorende activiteitenplan. De verwachting is dat de ontheffing wordt verleend en dat schade en overlast aan de aanwezige soorten wordt voorkomen.
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones of bij bepaalde veranderingen aan de weg zelf (zoals het verhogen van de maximumsnelheid of het uitbreiden van het aantal rijstroken) moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Voor de wegen in de omgeving geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Het plangebied ligt dus niet binnen de geluidszone van wegen. Daarnaast betreffen het wegen die geen belangrijke ontsluitende functie hebben. Daarnaast zijn de wegen rondom het plangebied relatief rustig, met een te verwachten lage verkeersintensiteit. Door de beperkte breedte van de weg en diverse snelheid beperkende maatregelen (middels een drempel en diverse knikken in de weg) zijn de snelheden relatief laag. Het vaststellen van een hogere waarde en/of een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Daarnaast dient ook een binnenwaarde van 33 dB te worden gegarandeerd bij de omgevingsvergunning aanvraag voor de woningen. Doordat de toekomstige woningen voldoen aan de minimale eisen ten aanzien van geluid vanuit het bouwbesluit, zal sprake zijn van een goed binnenwaarde niveau.
Op grond van het Bro moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Om de kwaliteit van de bodem te bepalen is in het kader van het bestemmingsplan een bodemonderzoek naar de aanwezigheid van bodemverontreiniging uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting toegevoegd. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de lichte verontreinigingen die zijn aangetroffen geen belemmeringen voor de voorgenomen herinrichting vormen. De bodemgesteldheid is derhalve geschikt voor de woonfunctie. Hiermee is aangetoond dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaat.
Het aspect bodem staat de vaststelling van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
Een belangrijk onderdeel van de planvorming is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied is gelegen in het beheergebied van Waterschap Drents Overijsselse Delta. Het waterschap is verantwoordelijk voor het watersysteem en het zuiveren van het aangeboden stedelijk afvalwater.
De ontwikkeling is aan het waterschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets (kenmerk: 20170322-35-14889). Op basis van deze toets volgt de korte procedure. Volstaan kan worden met een standaard water paragraaf.
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als de hemelwaterafvoer:
is oppervlakkige afvoer en infiltratie in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Oppervlaktewater
Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.
Het gebruik van materialen
Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen worden materialen zoals lood, koper en zink niet gebruikt.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de uitvoering van de toekomstige woningen wordt rekening gehouden met het voorkomen van wateroverlast.
Wetgeving lozen in oppervlaktewater
In het plan vindt een lozing plaats van water in oppervlaktewater. Hemelwater van schone oppervlakken (zoals daken en tuinen) mag rechtstreeks geloosd worden. Hemelwater dat van een parkeerterrein afstroomt (of anderszins) vervuild raakt, dient via een bodempassage af te wateren. Voor het onttrekken van grondwater tijdens de aanleg en het lozen hiervan in oppervlaktewater gelden specifieke regels. Indien hier sprake van is wordt voortijdig contact opgenomen met het waterschap.
Wetgeving grondwateronttrekking
Er vindt in het plan een grondwateronttrekking plaats. Gezien de verschillende belangen is het grondwaterbeheer wettelijk geregeld in de Waterwet. In het kort komt het er op neer dat grote grondwateronttrekkingen vergunningplichtig zijn. Voor kleinere onttrekkingen geldt een meldingsplicht. Indien hier sprake van is wordt voortijdig contact opgenomen met het waterschap.
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. "De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies".
Overstromingsrisico's en meerlaagsveiligheid
Waar in het klassieke waterkeringsbeleid wordt uitgegaan van waterkeringsnormen wordt in de nieuwe benadering uitgegaan van overstromingsrisico. Deze nieuwe normen zijn tot stand gekomen met de risicobenadering: de normen hangen niet alleen samen met de kans op een overstroming, maar ook met de gevolgen van een overstroming. Daarbij wordt ingezet op meerlaagsveiligheid. Dit betekent dat de waterveiligheid niet alleen afhankelijk is van de kwaliteit van dijken, dammen en sluizen. In de nieuwe benadering is sprake van waterveiligheid in drie lagen:
Het plangebied ligt op hoger gelegen gronden en ligt niet in een dijkring. Hierdoor vormt het aspect overstromingsrisico geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
In het geldende bestemmingsplan zijn de cultuurhistorische waarden beschermd middels de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. Het plangebied kent geen specifieke cultuurhistorische waarden en is derhalve ook niet beschermd met de dubbelbestemming. Het plangebied ligt daarnaast ook niet in een cultuurhistorisch waardevolle bebouwingslinten.
De structuren en kenmerken in de omgeving hebben dan ook geen cultuurhistorische betekenis. De herstructureringsopgave in dit bestemmingsplan vindt plaats binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur van de omgeving. Hierdoor wordt geen afbreuk gedaan aan de structuren in de omgeving. De te bouwen woningen zijn afgestemd op de kenmerken van de omgeving. De ontwikkeling past binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur qua functie en volume. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.
Voor archeologische resten in de bodem is de Erfgoedwet van toepassing. Deze wet regelt onder andere dat in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening gehouden wordt met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
Voor de gehele gemeente is een Archeologische Waarderingskaart vastgesteld. Hierin is per gebied een waardering toegekend ten aanzien van de archeologische waarden. Het plangebied bevindt zich in een gebied met een hoge trefkans op het aantreffen van archeologische resten. Op basis van de hoge trefkans is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' opgenomen. Voor dergelijke gebieden geldt dat bij ingrepen binnen de bebouwde kom groter dan 250 m2 archeologisch onderzoek noodzakelijk is. In dit bestemmingsplan is hier sprake van.
De woonwijk is ontwikkeld in de jaren '50-'60 van de vorige eeuw. Door extra polarisatie van de omliggende verwachtingen heeft het een hoge archeologische verwachting. Op basis van bureauonderzoek door de archeologisch deskundige van de gemeente is echter geadviseerd om hier geen archeologisch onderzoek te verlangen.
In de directe omgeving van het plangebied is archeologisch onderzoek uitgevoerd: aan de Frans Halsstraat en de Jan van Riebeeckstraat. Beide onderzoeken maakten duidelijk dat de bodem geroerd is tijdens de ontwikkeling van de woonwijk toentertijd. Er is geen kans meer op het voorkomen van ongestoorde archeologische resten.
Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Door de ontwikkeling van de woonwijk en de bouw van de huidige woningen zal de bodem al dusdanig geroerd zijn dat er geen kans meer is op het aantreffen van archeologische resten. Daarnaast is nauwelijks sprake van het vergroten van het bebouwde oppervlak .
Wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, geldt op grond van artikel 53 van de Monumentenwet een meldingsplicht.
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken.
Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn vaak het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
In dit geval is sprake van een afname van het aantal woningen en draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt het volgende:
Risicorelevante inrichtingen
Uit de risicokaart blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.
Vervoer gevaarlijke stoffen weg
Er zijn geen (spoor)wegen in de omgeving van het plangebied die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Buisleidingen
Er zijn geen buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op circa 350 ten zuiden van het plangebied. De invloedszone van deze buisleiding overlapt de planlocatie niet waardoor deze buisleiding de beoogde ontwikkeling niet belemmerd. Het invloedsgebied bedraagt namelijk 70 meter.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt voor dit bestemmingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.
In dit hoofdstuk staat een toelichting op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. In paragraaf Algemeen staat een algemene toelichting op de betekenis en opbouw van het bestemmingsplan en de achtergronden daarvan. In paragraaf 5.2 wordt de bestemmingsregeling van dit bestemmingsplan toegelicht.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
De bestemmingen die in dit bestemmingsplan voorkomen zijn afgestemd op het bestemmingsplan Steenwijk en Tuk. Hierbij geldt dat de regeling voor het woonperceel is toegespitst op dit initiatief, waarbij de randvoorwaarden uit het beleidskader, de planologische randwaarden als uitgangspunt gelden. Binnen het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:
De groenstrook langs de woningen aan de Vondelstraat en gedeeltelijk langs de Piet Heinstraat en de Van Speykstraat krijgen de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming zijn geen bouwwerken toegestaan.
De gronden ter plaatse van de bestemming 'Verkeer' bedoeld naast de afwikkeling van het verkeer tevens bedoeld als verblijfsgebied. Binnen de bestemming zijn straten, fiets- en voetpaden, groenvoorzieningen en parkeervoorzieningen toegestaan. Gebouwen zijn niet toegestaan.
De bestemming 'Wonen -2' is bedoeld voor grondgebonden woningen. Voor hoofdgebouwen (woningen) geldt dat deze alleen ter plaatse van een bouwvlak mogen worden gebouwd. De bouw- en goothoogte van woningen bedragen maximaal 9,00 en 5,00 meter. Afwijkende hoogtes, zoals beschreven in paragraaf 2.2, zijn op de kaart aangeduid. Voor bijgebouwen geldt dat deze binnen de aanduiding 'bijgebouwen' gebouwd moet worden.
De bescherming van eventuele archeologische waarden is geregeld in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Deze bestemming is op het gehele plangebied van toepassing. Bij ingrepen groter dan 2.50 m2 en dieper dan 50 cm moet aangetoond worden dat er geen archeologische resten worden verstoord.
Om bebouwing aan de voorgevel van de woningen te voorkomen is voor de gronden aan de voorkant van de woning de bestemming 'Tuin' ook in dit bestemmingsplan onverkort van toepassing. Bebouwing is binnen deze bestemming niet toegestaan. Hiermee wordt aangesloten bij de regeling van het geldende bestemmingsplan.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Deze is gedeeltelijk aangetoond in de voorgaande paragrafen. Ook spelen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid een rol.`
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling is een particulier initiatief. De kosten voor de uitvoering van het plan worden gedragen door de aanvrager. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen. Hiermee is aan de financiële haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.
Grondexploitatie
Doel van de grondexploitatieregeling is het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal door de gemeente. De gemeente heeft hierdoor meer sturingsmogelijkheden. Daarnaast kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.
In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatieregeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn. Hiervoor is tussen de gemeente en de initiatiefnemers een overeenkomst gesloten. Hierin is onder andere het verhaal van eventuele planschade geregeld. De overige kosten worden via een anterieure overeenkomst verhaald. Hiermee is het voor het plan relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeenteraad besluit daarom bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen grondexploitatieplan vast te stellen.
De resultaten uit de bestemmingsplanprocedure geven inzicht in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan zijn overigens geen grote maatschappelijke belangen gemoeid.
Inspraak en overleg
Het bestemmingsplan heeft overeenkomstig de inspraakverordening van 20 september tot en met 31 oktober 2017 ter inzage gelegen voor inspraak. Tijdens deze periode is het plan ook voorgelegd aan de diensten van Rijk en Provincie en betrokken maatschappelijke organisaties. Enkel de provincie Overijssel heeft van deze gelegenheid gebruikt gemaakt. De provincie heeft aangegeven dat het plan niet in strijd is met het provinciaal beleid en dat er nog voldoende ruimte is binnen de gemaakte woonafspraken. De reactie leidt dan ook niet tot nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerp bestemmingsplan heeft vervolgens gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon eenieder zijn of haar zienswijze kenbaar maken. Er zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt.
Wel is de verbeelding conform het stedenbouwkundig plan enigszins gewijzigd. Langs de Vondelstraat is aan de voorkant van de woningen de bestemming 'Tuin' opgenomen. Daarnaast zijn de voet- en gangpaden bestemd met 'Verkeer' en de verschillende rijenwoningen middels bouwvlakken aangegeven. Naast de woningen aan de Piet Heinstraat is het mogelijk om garages te realiseren ter hoogte van de aanduiding 'bijgebouwen'.
Vaststelling
Op 6 maart 2018 heeft de gemeenteraad van Steenwijkerland het bestemmingsplan "Steenwijk - Piet Heinstraat en Van Speykstraat” (gewijzigd) vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.