Plan: | Blankenham - Blokzijlerdijk 5 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1708.BKHBlokzijlerdijk5-VA01 |
Op het agrarische perceel Blokzijlerdijk 5 te Blankenham was tot voor kort een agrarisch bedrijf gevestigd. De bedrijfsvoering is inmiddels beëindigd. De eigenaren van het perceel willen het perceel als regulier woonperceel gaan gebruiken en zijn voornemens om de bestaande woning met aangebouwde opstallen te vervangen door een nieuwe woning en een nieuw bijgebouw te realiseren.
Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van de geldende beheersverordening 'Buitengebied Steenwijkerland 2014', waarin het perceel is bestemd als agrarisch bedrijf met de mogelijkheid voor één bedrijfswoning. De gemeente Steenwijkerland wil medewerking verlenen aan het initiatief. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied omvat het perceel Blokzijlerdijk 5 even ten oosten van de kern Blankenham. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeentecode BKH00, sectie G, nummer 139. De gronden hebben op basis van de geldende beheersverordening de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf 2' en 'Agrarisch met waarden'. Het perceel ligt in het buitengebied van de gemeente Steenwijkerland. Op figuur 1.1 is de ligging weergegeven.
figuur 1.1 Ligging plangebied met rood kader weergeven ten opzichte van Blankenham en de directe omgeving (Bron: Geo Web, bewerkt)
Het plangebied is geregeld in de beheersverordening 'Buitengebied Steenwijkerland', die op 9 december 2014 is vastgesteld. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Agrarisch – Agrarisch bedrijf 2', 'Watersstaat - Waterkering' en 'Agrarisch met waarden'. Daarnaast geldt de bestemming 'Agrarisch - Archeologie 2'.
Agrarisch – Agrarisch bedrijf 2
Gebouwen dienen binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd te worden. Voor het bouwen van een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
Agrarisch met waarden
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch bedrijfsmatig gebruik en agrarisch hobbymatig gebruik, de bescherming, instandhouding en versterking van de aanwezige natuurlijke en/of landschappelijk waarden en instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuur- en landschapselementen, zoals houtopstanden, houtwallen, houtsingels, sloten, beken, waterlopen en overige waterpartijen, water- en oevervegetaties;
Waterstraat - Waterkering
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor primaire waterkering, regionale waterkering, hoofdwatergang, watergang, behoud en bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarden;
Agrarisch - Archeologie 2
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
Het voorgenomen gebruik van het perceel, voor in hoofdzaak wonen, is in strijd met de bestemming. Het wonen is namelijk alleen toegestaan ten dienste van een gevestigd agrarisch bedrijf.
De toelichting is als volgt opgezet: Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de toekomstige situatie beschreven. Hoofdstuk 3geeft een beschrijving van het, voor het plan relevante, beleid. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en milieutechnische aspecten die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan komen aan bod in hoofdstuk 6.
Het plangebied bevindt zich aan de Blokzijlerdijk, tussen Blankenham en Blokzijl. De Blokzijlerdijk is de voormalige zeedijk waarlangs verschillende kolken, voormalige dijkdoorbraken, gelegen zijn. Het perceel ligt in een bebouwingslint met afwisselend woonfuncties en agrarische bedrijven.
De locatie Blokzijlerdijk 5 is gelegen naast zo'n voormalige dijkdoorbraak bij een kolk. Deze bevindt zich ten westen van het plangebied. Ten noorden en oosten van het plangebied bevinden zich voornamelijk agrarische percelen. Aan de zuidkant is het plangebied begrensd door de dijk. Op het perceel staan twee solitaire bomen. Voor de rest heeft het perceel een open uitstraling met zicht op het landelijk gebied.
Het plangebied zelf betreft een perceel met daarop een (voormalige) boerderij met daaraan vast gebouwd agrarische opstallen. De voormalige agrarische opstallen hebben een oppervlakte van circa 605 m2, de woning bedraagt circa 75 m2 en de bijgebouwen gezamenlijk 210 m2. Figuur 2.1 geeft een luchtfoto van de bestaande situatie. Figuur 2.2 geeft daarnaast een aanzicht op de bestaande boerderij.
Open agrarisch landschap
Het plangebied bevindt zich in het open agrarisch landschap. Het agrarische landschap is open en heeft een onregelmatig slagenverkaveling welke haaks op de voormalige zeedijk loopt. De boerderijen en woningen staan voornamelijk langs de voormalige zeedijk. In het vlakke landschap zijn de boerderijen en de bijbehorende erfbeplanting van veraf zichtbaar. Het perceel zelf heeft een open karakter zonder enige beplanting.
Figuur 2.1 Luchtfoto met daarop weergeven het plangebied met een rood kader(Bron: Geo Web)
Figuur 2.2 Aanzicht op het plangebied vanaf de Blokzijlerdijk (bron: Google Street View)
De initiatiefnemer wil de bestaande bedrijfswoning en aangebouwde opstallen slopen en in plaats daarvan een nieuwe woning met bijgebouw realiseren. De nieuwe woning wordt op de bestaande plek gerealiseerd. De inhoud bedraagt 1.250 m3. De goothoogte bedraagt 3.5 meter en de bouwhoogte maximaal 8 meter.
De inrichting van het perceel wordt daarnaast versterkt door het aanplanten van streekeigen beplanting. Een overzicht van de nieuwe situatie is weergeven in figuur 2.3. Figuur 2.4 geeft een impressie van de nieuwe woning.
Figuur 2.3 Nieuwe situering woning met bijgebouw (Bron K4 Architecten)
Figuur 2.4 Impressie nieuwe zijaanzicht van de nieuwe woning (Bron: K4 Architecten)
Landschappelijke inpassing
Voor de landschappelijke inpassing van de beoogde ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. In figuur 2.3 en bijlage 1 is dit inpassingsplan opgenomen. Met de voorgenomen ontwikkeling worden verschillende landschappelijke elementen aangebracht. Zo komt er een houtsingel aan de noordkant van het plangebied. Wordt bij de vijver een struweel gerealiseerd met verschillende soorten planten. Daarnaast wordt een boomgaard met fruitbomen aangeplant.
In dit hoofdstuk worden relevante planologische beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven. Deze beleidskaders zijn richtinggevend voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Voor Oost Nederland (Overijssel en Gelderland) is een omgevingsagenda opgesteld. In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio. In Oost Nederland wordt ingezet op de volgende omgevingsopgave:
Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.
Het plangebied valt niet binnen een van de NOVI-gebieden.
Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI en de Omgevingsagenda voor Oost Nederland kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met de NOVI en de Omgevingsagenda. Want met de voorgenomen ontwikkeling wordt een voormalige agrarisch erf omgezet naar wonen. hiermee vindt er geen extra ruimte beslag plaats. Hierbij geldende er geen Omgevingsopgave uit de Omgevingsagenda Oost Nederland specifiek voor het plangebied. En valt het plangebied niet binnen een van de NOVI-gebieden.
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
bestaand stedelijk gebied: ‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de structuurvisie. Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie. Op het realiseren van woningen is ondermeer de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921) van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat de realisatie van 11 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing aangezien vanuit planologisch oogpunt geen woning wordt toegevoegd en daarnaast gelet op de sloop van de voormalige agrarische bebouwingen op de locatie is er geen sprake van extra beslag van ruimte. Toetsing aan de ladder kan daarom achterwege blijven. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit project raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
In de Omgevingsvisie Overijssel (2017) wordt de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel geschetst. De visie is daarbij gericht op 2030. Gekoppeld aan de Omgevingsvisie heeft de provincie een Omgevingsverordening (2017) opgesteld. In de Omgevingsverordening worden regels gesteld ten aanzien van het provinciaal belang. De provincie wil de kwaliteit van de leefomgeving verbeteren met het oog op een goed vestigingsklimaat, een veilige en aantrekkelijke woonomgeving en een fraai buitengebied. Deze leefomgeving moet geschikt zijn voor de grote diversiteit aan activiteiten die mensen in de provincie willen ondernemen.
In de omgevingsvisie staat het uitvoeringsmodel centraal. In dit model draait het om drie vragen die antwoord geven op of, waar en hoe ontwikkelingen uitgevoerd worden. Bij de eerste vraag zijn generieke beleidskeuzes van belang. Bij de tweede vraag zijn ontwikkelingsperspectieven richtinggevend en bij de derde vraag gaat het om de inpassing in de kenmerken van het gebied.
Generieke beleidskeuzes
Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” is met name artikel 2.1.5 (Ruimtelijke kwaliteit) van de Omgevingsverordening Overijssel van belang. In dit artikel is bepaald dat in ruimtelijke plannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. Voor onder andere voorzieningen in het stedelijk gebied hanteert de provincie de Ladder voor duurzame verstedelijking. Dit betekent dat voor ontwikkelingen eerst bestaande bebouwing of herstructurering wordt benut, voordat er uitbreiding plaatsvindt. Bij de voorgenomen ontwikkeling is er sprake van een sloop en nieuwbouw. De totale hoeveelheid bebouwing blijft daarmee nagenoeg gelijk. Verder is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Hierna wordt ingegaan op de gebiedskenmerken en ontwikkelingsperspectieven.
Gebiedskenmerken
De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. Hierbij zijn de gebiedskenmerken van provinciaal belang het uitgangspunt. Hierna wordt een korte samenvatting gegeven van de in het plangebied voorkomende gebiedskenmerken volgens de lagenbenadering:
Natuurlijke laag: Zeekleigebied en randmeren
Het plangebied is onderdeel van de natuurlijke laag van het zeekleigebied en randmeren. Dit is het voormalige overgangsgebied van de rivieren en de Zuiderzeekust. Door de invloed van de voormalige Zuiderzee, wind en erosie ontstonden hier geulen, wallen en platen. Dit plan voorziet slechts in een perceel gebonden ontwikkeling. Er vinden geen ingrepen plaats die invloed hebben om de geulen wallen en/of platen.
De laag van het agrarisch cultuurlandschap: Zeekleilandschap
Het plangebied ligt in het Zeekleilandschap. Dit open landschap de voormalige Zuiderzeekust wordt verspreid opgehoogd door terperven en boerderijen op natuurlijke hoogtes. Hoofdzakelijk zijn deze polders als grasland in gebruik. Er vinden geen ingrepen plaats die invloed hebben op dit Zeekleilandschap.
De stedelijke laag: Niet van toepassing
Deze laag is niet van toepassing, de ontwikkeling vindt namelijk plaats in het buitengebied.
Laag van de beleving: Niet van toepassing
Voor het projectgebied is geen laag van beleving opgenomen.
Ontwikkelingsperspectieven
Het projectgebied valt binnen het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap'.
Initiatieven binnen het ontwikkelingsperspectief 'Agrarisch ondernemen in het grootschalig landschap' mogen de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw in principe niet beperken en dienen aan te sluiten bij de bestaande bebouwing, weginfrastructuur en openbaar vervoer (ov)-routes. Het waterbeheer richt zich op optimale condities voor de landbouw, rekening houdend met specifieke omstandigheden en de grenzen aan de mogelijkheden van het waterbeheer (onder andere door de klimaatverandering).
De beoogde ruimtelijke ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief van het provinciaal beleid. Het aantal wooneenheden blijft gelijk en vindt plaats op dezelfde locatie. De ontwikkeling heeft geen negatief effect op de functies in het buitengebied.
Hoe aan het beleid uit de Omgevingsvisie uitvoering moet worden gegeven is vastgelegd in de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening richt zich net zo breed als de Omgevingsvisie op de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel. De Omgevingsverordening is een uitvoeringsmodel van de Omgevingsvisie en is opgesteld in de vorm van regels. In veel regels is gekozen voor proces- en motiveringsvereisten. In de Omgevingsverordening moet elk inhoudelijk thema geregeld zijn, waar de provincie de mogelijkheid op wil hebben om juridische instrumenten in te kunnen zetten. Het inzetten van juridische instrumenten vindt plaats op basis van de interventieladder.
In hoofdstuk 2 van de verordening worden de regels gegeven die betrekking hebben op de ruimtelijke ordening. In artikel 2.1.5 van de verordening worden regels gegeven gericht op de ruimtelijke kwaliteit van nieuwe ontwikkelingen. Deze moeten bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken. In paragraaf 3.2.1 is reeds beschreven dat de ontwikkeling geen afbreuk doet aan de gebiedskenmerken.
In artikel 2.2.2 worden de regels gegeven die betrekking hebben op de realisatie van nieuwe woningen. Woningbouw is toegestaan als hiervoor de behoefte is aangetoond en deze behoefte is vastgelegd in de woonafspraken tussen de provincie en gemeenten. Deze afspraken zijn opgenomen in de Samenwerkingsovereenkomst Woonafspraken West-Overijssel 2016-2020. Dit document is opgesteld op basis van de Regionale Woonvisie West-Overijssel. In de samenwerkingsovereenkomst worden op 5 thema's woonafspraken gemaakt tussen de gemeenten van West-Overijssel en de provincie. De overeenkomst is ondertekend op 27 januari 2016. In deze overeenkomst is afgesproken dat een nieuwe ontwikkeling getoetst moeten worden aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking. Dat betekent dat beschreven moet worden dat voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte, in hoeverre deze binnen bestaand stedelijk gebied voorzien kan worden en een beschrijving in hoeverre de toekomstige locatie multimodaal wordt ontsloten. Het woningaantal komt overeen met de actuele cijfers uit de woonafspraken, gesloten met de provincie in april 2016. De verdere toetsing van de ladder heeft reeds plaats gevonden in paragraaf 3.1. Aan de ladder van duurzame verstedelijking wordt derhalve voldaan. De regels uit de verordening verzetten zich dan ook niet tegen de ontwikkelingen in het plangebied.
Het KGO-beleid is ontstaan om ontwikkelingen in het landelijk gebied mogelijk te maken in ruil voor een impuls van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. De 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' is ontwikkeld als een eenduidige bundeling van diverse regelingen waaronder het Rood voor Rood-beleid. Voor de toepassing van KGO is een werkwijze ontwikkeld om de principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar te maken voor sociaaleconomische ontwikkelingen in de groene omgeving. De basis van de KGO is in lijn met de ontwikkelperspectieven en de 'Catalogus Gebiedskenmerken' en richt zich op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik.
Een belangrijke voorwaarde is dat in ruil voor de ontwikkelingsruimte een passende kwaliteitsimpuls wordt gedaan. Voor elke ontwikkeling geldt een basisinspanning. Dat wil zeggen dat elke ontwikkeling goed landschappelijk ingepast dient te worden door de juiste situering van gebouwen en erfbeplanting. De aanvullende prestaties die moeten worden gedaan voor de ruimtelijke kwaliteit zijn afhankelijk van een drietal variabelen, namelijk:
Randvoorwaarden vanuit KGO:
Zoals beschreven in paragraaf 2.2 zal de toekomstige situatie landschappelijk worden ingepast door middel van het KGO beleid. Dit voorstel sluit aan bij de duurzame ambitie van Steenwijkerland en het provinicaal beleid. Hiermee wordt daarnaast ervoor gezorgd dat leegstand in het buitengebied wordt voorkomen. Bij het ontwikkelen van het plan is er extra aandacht geweest voor natuur inclusief bouwen en biodiversiteit. Dit komt terug in de Kwaliteitsimpuls groene omgeving die voor dit plan geleverd wordt.
De Kwaliteitsimpuls groene omgeving bestaat in dit plan uit:
Gelet op de randvoorwaarden en de KGO die met de voorgenomen ontwikkeling wordt gerealiseerd is de ontwikkeling passend binnen de KGO.
In regionale woonagenda’s voor Twente en West-Overijssel hebben de provincie Overijssel en gemeenten afspraken gemaakt over opgaven en ambities voor de periode 2021-2025.
Hierbij zijn de volgende ambities uitgesproken:
Deze ambities zijn vertaald naar delen die terug moeten komen in de regionale woonagenda’s. Het betreft de volgende bestanddelen:
Volgens de prognoses groeit het aantal huishoudens in de regio West-Overijssel met circa 25.000 tot ruim 251.000 huishoudens in 2030. Mede in het licht van de huidige regionale woningtekorten (gemiddeld 3%, dus een kleine 7.000 woningen) en andere ontwikkelingen zoals de verstedelijkingsopgave in Deventer en Zwolle, de toenemende marktdruk (met name in het stedelijk gebied) en migratiestromen wil de regio een groei van 35.000 - 40.000 huishoudens tot 2030 accommoderen. In de woonagenda staat dat de gemeenten in West-Overijssel samen tot 2030 een kleine 26.000 woningen in harde en zachte plancapaciteit hebben. Dat betekent dat naast het realiseren van harde en zachte plannen ingezet zal worden op het toevoegen van extra plancapaciteit voor 9.000 - 14.000 woningen in West-Overijssel in de periode tot 2030, waarvan ongeveer de helft (5.500) voor autonome behoefte en ongeveer de helft voor de extra (verstedelijkings)ambities. De juiste woning op de juiste plek, inspelend op de kwalitatieve woningbehoefte en een goede bijdrage leverend aan de leefbaarheid en kwaliteit van wijken/buurten in de steden, de dorpen en het platteland waarbij inbreiding voor uitbreiding gaat.
De woonagenda West-Overijssel geeft meer ruimte aan woningbouw dan voorheen. De nadruk ligt daarbij op een goede kwalitatieve onderbouwing van de woonbehoefte en niet langer op de kwantitatieve behoefte.
Steenwijk wordt in de woonagenda genoemd als kern waar 'centraal wonen' het uitgangspunt is. Centraal wonen in de grote kernen met als unieke kwaliteit dat je er relatief rustig kunt wonen met een goed voorzieningenniveau en een goede bereikbaarheid. Het gaat allereerst om kernen met een goede OV-/treinverbinding zoals Kampen, met een flinke omvang en ruimte voor grootschalige toevoegingen, en om Steenwijk, Dalfsen, Ommen, Hardenberg, Olst, Wijhe, Heino en Raalte.
De totale woningvoorraad in Steenwijkerland bestaat uit meer dan 20.000 woningen. De lokale woonbehoefte tot 2030 bedraagt 1.250 woningen. Op dit moment is er in Steenwijkerland een harde plancapaciteit van 514 woningen en een zachte plancapaciteit van ca. 357 woningen (samen 871). De insteek vanuit de West-Overijsselse woonagenda is om tot en met 2025 vooral in te zetten op de uitvoering van deze harde en zachte plancapaciteit.
Toetsing van het initiatief aan de regionale woonagenda
Voor de gemeente Steenwijkerland geldt een harde plancapaciteit van 514 woningen tot 2030 en een zachte plancapaciteit van 357 woningen tot 2030. Met dit bestemmingsplan wordt geen extra woning toegevoegd. Het betreft een ontwikkeling waarbij een bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning. Gesteld wordt dat de voorliggende ontwikkeling voldoet aan de regionale woonagenda, gelet op de regionale vraag en het tekort aan harde plancapaciteit.
De Omgevingsvisie richt zich op de fysieke omgeving: de ruimte waarin bewoners, bezoekers, instellingen en ondernemingen van de gemeente zich bevinden en het leefgebied van mensen, planten en dieren. De gemeente Steenwijkerland wil met de Omgevingsvisie de omgevingskwaliteit van Steenwijkerland naar een hoger plan tillen. Omgevingskwaliteit wordt gedefinieerd als de integrale kwaliteit van ruimtes; het gaat er niet alleen om hoe deze ruimtes eruitzien, maar ook waartoe en op welke manier ze functioneren, hoe ze gebruikt worden en hoe de (functies van de) ruimtes met elkaar samenhangen en bijdragen aan het beter functioneren van de samenleving. Voorloper van de Omgevingsvisie was de Strategische Toekomstvisie 2030. De strategische toekomstvisie bevatte een integrale (en globale) visie op de ontwikkeling van de hele gemeente tot 2030. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van de Toekomstvisie was dat de kwaliteit van Steenwijkerland leidend is voor de toekomstige ontwikkelingen. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de versterking van Steenwijkerland. De Toekomstvisie had als uitgangspunt dat ontwikkelingsruimte wordt geboden voor wonen, werken en recreëren. De Strategische Toekomstvisie is geïntegreerd in de Omgevingsvisie 2017.
De gemeente Steenwijkerland wil met de Omgevingsvisie de omgevingskwaliteit van Steenwijkerland naar een hoger plan tillen. Het gaat er hierbij niet alleen om hoe de ruimtes eruit zien, maar ook waartoe en op welke manier ze functioneren, hoe ze gebruikt worden en hoe de (functies van de) ruimtes met elkaar samenhangen en bijdragen aan het beter functioneren van de samenleving.
De gemeente zet voor Steenwijk in op een passende woningprogrammering en zuinig ruimte gebruik. Voor de nieuwe woningen die tot 2025 nodig zijn zet de gemeente in op realisatie van de harde plancapaciteit. De resterende woningbehoefte kan worden gerealiseerd door transformatie, bijvoorbeeld van bedrijfspanden en maatschappelijk vastgoed. Bijzondere aandacht is er voor plannen voor woningbouw of transformatie waar wonen en zorg samenkomen en waardoor inwoners langer zelfstandig kunnen wonen. Vanuit de behoefte aan woningen en de mogelijkheden voor transformatie ligt het niet voor de hand nieuwe uitleglocaties in procedure te brengen. Er ligt in de gemeente een stevige opgave om leegstand en verpaupering in de kernen tegen te gaan en de leefbaarheid op het huidige niveau te houden. Daarom geeft de gemeente meer ruimte aan initiatiefnemers om leegstaande gebouwen om te vormen naar wonen of andere functies.
In dit geval wordt een voormalig agrarische bedrijfsperceel omgevormd tot een woonlocatie. Het plan is passend binnen de Omgevingsvisie Steenwijkerland.
De gemeente Steenwijkerland heeft in 2012 een beleidsnotitie opgesteld bij het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied. Deze beleidsnotitie geeft weer waar de gemeente Steenwijkerland zich op richt bij verdere ontwikkeling van haar buitengebied. Het voornaamste doel is het naar iedereen toe verschaffen van helderheid over uitgangspunten van gebruiks- en bouwmogelijkheden in het bestemmingsplan.
De beleidsnotitie gaat uit van het punt dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, mits de kernkwaliteiten van het landschap behouden of versterkt worden. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, zeker in het buitengebied, dienen bij te dragen aan de versterking en de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Uitgangspunten voor een burgerwoning in het buitengebied zijn:
Met dit project wordt geen nieuwe woning toegevoegd maar een bestaande woning vervangen. Zoals beschreven in paragraaf 2.2 sluit deze woning aan bij de ruimtelijke kwaliteit uit de omgeving. Daarmee is de ontwikkeling passend binnen het gemeentelijk beleid.
In 2012 is de woonvisie ''Visie op wonen en leefbaarheid – duurzaam vitaal' vastgesteld. Sinds 2012 is veel veranderd op het gebied van wonen. Daarom besloot de gemeente Steenwijkerland deze visie te actualiseren. Hiervoor is gebruik gemaakt van een woningmarkt- en woonbehoefte onderzoek. In de gemeente Steenwijkerland is als geheel nog beperkte behoefte aan groei van de woningvoorraad. Een doelstelling uit deze woonvisie op het gebied van leefbaarheid is het voorkomen van leegstand en verpaupering in zowel de kernen als het buitengebied. In de meeste noordelijke kernen, waar het projectgebied in de buurt ligt, wordt een autonome groei van maximaal 45 huishouden verwacht.
Het voorliggend initiatief voorziet in het vervangen van een bestaande woning voor een nieuwe vrijstaande woning in het landelijk gebied. Door het vervangen van een bestaande woning wordt een nieuwe kwalitatieve goede woning gerealiseerd. Hierdoor wordt verpaupering in het buitengebied tegengegaan en past daarmee binnen de woonvisie. Daarnaast wordt het erf opnieuw landschappelijk ingericht waardoor het erf ter plaatste versterkt wordt.
De gemeente Steenwijkerland heeft haar gemeentelijke welstandsbeleid opgenomen in de Welstandsnota. Deze geeft de gemeente de mogelijkheid om de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden die in een bepaald gebied aanwezig zijn, te benoemen en een rol te laten spelen bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.
Hiertoe zijn onder andere voor het projectgebied een aantal welstandscriteria opgesteld, waaraan het bouwplan moet voldoen. Het projectgebied ligt in het welstandsgebied "Zeekleilandschap".
Beleid
Met de voorliggende ontwikkeling wordt in het ontwerp van de woning rekening gehouden met de welstandscriteria. Bij de aanvraagomgevingsvergunning zal getoetst worden aan de welstandscriteria. Gelet hierop wordt gesteld dat het voorliggend project voldoet aan de welstandscriteria.
In onderstaande paragrafen wordt een overzicht gegeven van de voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan relevante milieuaspecten. Milieuaspecten zijn een belangrijk onderdeel van de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan. Eventuele milieuaspecten kunnen, voor zover mogelijk en noodzakelijk, vertaald worden in de regeling van dit bestemmingsplan.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is.
Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. In deze paragraaf vindt deze vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt door het wijzigen van de bestemming agrarisch in wonen. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject'.
Aangezien hier in dit geval sprake van is dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Indien het project wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject en daarmee tevens geen m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit (o.a. 2000 of meer woningen) wordt vergeleken met de omvang van de ontwikkeling, vervangen van de huidige bedrijfswoning voor een burgerwoning, wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele male kleinschaliger is. Daarnaast vindt door de ontwikkeling een afname in het aantal verkeersbewegingen met bijhorende geluidseffecten plaats doordat de huidige agrarische bestemming wordt omgezet naar wonen waardoor nadelige milieueffecten nagenoeg uitgesloten kunnen worden. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk en bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.
Deze ontwikkeling is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van het bestemmingsplan.
De Blokzijlerdijk betreft een ontsluitingsroute voornamelijk bestemd voor bestemmingsverkeer. Deze 60-km/u-weg heeft ruim voldoende capaciteit voor de nieuwe functie van het perceel. Er wordt gebruik gemaakt van een bestaande aansluiting op deze weg. Aan deze weg worden geen aanpassingen voorgesteld. Het plan vormt geen belemmering voor de verkeersveiligheid.
De gemeente Steenwijkerland heeft zijn eigen parkeerbeleid vastgelegd in het document 'Nota Parkeernormen 2015'. Hierbij wordt uitgegaan van de parkeernormen volgens kencijfers van het CROW (Publicatie 317). Volgens de publicatie geld dat er 2,4 parkeerplaatsen op het erf aanwezig moeten zijn als er sprake is van een vrijstaande woning in het buitengebied. Hiervoor is op het terrein voldoende ruimte.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied betreft een gevoelige functies voor milieuhinder van nabijgelegen bedrijfsfuncties. In de omgeving is één melkveehouderij, aan de Blokzijlerdijk 8 gelegen, dit betreft geen intensieve veehouderij. Bij agrarische bedrijven zijn, in het geval van veehouderijen, echter niet de adviesafstanden maar de wettelijk aan te houden afstanden of de berekenende geuremissiecontouren voor vergunningplichtige veebedrijven bepalend. Hier wordt verderop nader op ingegaan (zie paragraaf 4.4 van deze toelichting). De overige van toepassingen zijnde aspecten, stof, geluid en gevaar worden hierna getoetst. Voor intensieve veehouderijen geldt, na het aspect geur, een grootste richtafstand van 50 meter voor de aspecten stof en geluid.
Indien het aspect geur buiten beschouwing wordt gelaten dan geldt een grootste richtafstand van 30 meter (in geval van het fokken en houden van rundvee en overige graasdieren). De afstand tussen het agrarisch bouwvlak Blokzijlerweg 8 en het plangebied bedraagt circa 125 meter, waarmee ruimschoots aan de richtafstanden (zonder toetsing aan het aspect geur) wordt voldaan. Gelet op het bovenstaande mag ervan uitgegaan worden dat ter plaatse van de vervangende nieuwbouw sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omgekeerd worden omliggende bedrijven niet (verder) in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden belemmerd.
Vaste afstanden
Op basis van de wet geurhinder en veehouderij (Wgv) geldt voor geurgevoelige objecten gelegen buiten de bebouwde kom een minimale afstand van 50 meter. De woning kan op basis van artikel 1 van de Wgv worden aangemerkt als een geurgevoelig object. Met gemeentelijk geurbeleid vastgesteld op basis van artikel 6 van de Wgv kunnen andere afstanden van toepassing zijn.
De gemeente Steenwijkerland heeft op 3 april 2014 de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Steenwijkerland' vastgesteld. Op basis van artikel 2 van deze verordening geldt, in afwijking van de afstand van de wet geurhinder en veehouderij, voor geurgevoelige objecten gelegen in gebiedstype I een afstand van 25 meter. De afstand tot de dichtstbij gelegen veehouderij aan de Blokzijlerdijk 8 is circa 125 meter. Hierdoor wordt aan de afstandsnorm uit de geurverordening voldaan.
Doorwerking in plan
Gezien in de directe omgeving (binnen 25 meter) geen veehouderijen zijn gesitueerd wordt voldaan aan de afstandsnormen van de Wgv en de Geurverordening Steenwijkerland.
Geurnorm voorgrondbelasting
Voor intensieve veehouderijen waar dieren worden gehouden waarvoor in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) een geuremissiefactor is vastgesteld (waaronder varkens, pluimvee, vleesrunderen, schapen, geiten, e.m.) geldt dat ter hoogte van geurgevoelige objecten in het buitengebied voldaan moet worden aan de geurnorm van 8,0 ouE/m3.
Met gemeentelijk geurbeleid vastgesteld op basis van artikel 6 van de Wgv kunnen andere geurnormen van toepassing zijn. De gemeente Steenwijkerland heeft geen afwijking van de geurnorm van de Wgv vastgesteld (alleen afwijking vaste afstanden).
Doorwerking in plan
Binnen directe omgeving van het plan zijn geen intensieve veehouderijen gelegen met dieren met geurfactor. Binnen een straal van één km van het plan zijn geen bedrijven gevestigd met dieren met geurfactor met een dusdanige omvang dat nog een geuronderzoek nodig is om vast te stellen of voor de norm voorgrondbelasting wordt voldaan.
Achtergrondbelasting geur
Wanneer in de omgeving van het plan meerdere veebedrijven met dieren met geurfactor zijn gelegen kan het zijn dat cumulatie van geurhinder kan plaatsvinden. In dat geval is het van belang voor beoordeling van goed woon- en leefklimaat voor het plan, naast de bepaling van de individuele voorgrondbelasting per bedrijf, er ook nog een berekening en beoordeling van de achtergrondbelasting plaats vindt. Bij die berekening worden bedrijven met geurfactor binnen een straal van één km van het plan meegenomen. Bedrijven waarbij de dieraantallen met geurfactor ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit, bijvoorbeeld een melkrundveebedrijf met enkele meststieren, hobbygeiten, of hobby kippen mogen daarbij aannemelijk buiten beschouwing worden gelaten.
Doorwerking in het plan
Voor het overige zijn binnen een straal van één kilometer van het plan geen bedrijven gevestigd met dieren met geurfactor met een dusdanige omvang dat nog een geuronderzoek nodig is om vast te stellen of voor de norm achtergrondbelasting wordt voldaan.
Conclusie veehouderij en geurhinder
Veehouderij en geurhinder vormt geen belemmering voor de gewenste realisatie van de woning.
Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 zijn beide aspecten geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierbij dient te worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt.
Gebiedsbescherming
Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het plangebied zelf is niet gelegen binnen een NNN of een aangewezen Natura 2000-gebied.
Het dichtstbijzijnde natuurgebied (De Weerribben) ligt op circa 0,8 kilometer afstand. Voor de voorgenomen ontwikkeling is een stikstofberekening uitgevoerd welke opgenomen is in bijlage 2. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat voor de gebruiksfase geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Tijdens de aanlegfase is sprake van een stikstofdepositie van 0,01 mol/ha/jaar. Echter gaat het om een tijdelijke depositie van maximaal twee jaar en minder dan 0,05 mol/ha/jaar waardoor het project op voorhand niet kan leiden tot significant negatieve effecten. Daarop hoeft voor dit project op dit punt geen vergunning op grond van de Wnb te worden aangevraagd
Soortenbescherming
Ten aanzien van de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.
In verband met het slopen van bebouwing is op basis van de Wet natuurbescherming een ecologisch onderzoek in de vorm van een quickscan uitgevoerd (zie bijlage 3). Hieruit bleek dat aanvullend onderzoek plaats dient te vinden naar huismus, huiszwaluw, boerenzwaluw en vleermuizen. Dit aanvullend onderzoek is uitgevoerd (zie bijlage 4). Hieruit blijkt het volgende:
De benodigde ontheffing is bij de provincie Overijssel aangevraagd en verleend. In bijlage 5 is de ontheffing opgenomen.
Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat een ieder voldoende zorg in acht neemt voorst u alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones of bij bepaalde veranderingen aan de weg zelf (zoals het verhogen van de maximumsnelheid of het uitbreiden van het aantal rijstroken) moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
De nieuwe woning ligt in de geluidzone van het 60 km/u deel van de Blokzijlerdijk. De te slopen voormalige bedrijfswoning als de nieuwe woning zijn geluidsgevoelige op basis van de Wet geluidhinder. De woning is gelegen in de geluidzone van de Blokzijlerdijk. Na herbouw komt de voorgevel van de woning op circa 25 meter van de wegas. De nieuwe woning zal verder van de weg worden gebouwde dan de bestaande bedrijfswoning. De Blokzijlerdijk is een ontsluitingsweg in het buitengebied met in hoofdzaak lokaal bestemmingsverkeer en een lage verkeersintensiteit. De maximum toegestane verkeerssnelheid is 60 km/uur.
Gezien de lage verkeersintensiteit, afstand tot de woning en de verkeerssnelheid wordt aangenomen dat de geluidbelasting wegverkeerslawaai op de woning voldoet aan de voorkeursgrenswaarde Lden 48 dB van de wet geluidhinder. Nader onderzoek wegverkeerlawaai is voor dit plan niet nodig. Wegverkeerlawaai vormt geen belemmering voor de wijziging naar woonbestemming en herbouw van de woning.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient ingeval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Om de bodemkwaliteit aan te tonen, is een verkennend en nader bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 6. De belangrijkste conclusies zijn hieronder opgenomen.
Op basis van de verzamelde informatie werd verondersteld dat de bodem van het terrein mogelijk verontreinigd is met zware metalen, PAK, PCB en/of minerale olie op basis van het (historisch) gebruik. Deze hypothese is bevestigd. In het grondwater zijn lichte verhogingen gemeten. De gemeten parameters in de grond zijn niet verhoogd aangetoond.
Ook werd verondersteld dat de grond onder de voormalige weg mogelijk verontreinigd is met PAK en/of minerale olie, als gevolg van de wegconstructie. Deze hypothese is niet bevestigd. In de grond onder de aanwezige verhardingen zijn geen verhoogde gehalten gemeten.
Ter hoogte van de demping zijn zintuigelijk geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op een bodemverontreiniging.
Op grond van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een bodemverontreiniging van betekenis en de onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek en/of sanerende maatregelen. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse is middels dit onderzoek voldoende vastgelegd.
Gelet op het vorenstaande wordt geconcludeerd dat vanuit bodem er geen belemmeringen zijn voor het bestemmingsplan.
Een belangrijk onderdeel van de planvorming is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied is gelegen in het beheergebied van Waterschap Drents Overijsselse Delta. Het waterschap is verantwoordelijk voor het watersysteem en het zuiveren van het aangeboden stedelijk afvalwater.
De ontwikkeling is aan het waterschap kenbaar gemaakt via de digitale watertoets (kenmerk: 20210617-59-26855) op 17 juni 2021 (zie bijlage 7). Per mail van 9 juli 2021 heeft het waterschap laten weten dat de kort procedure gevolgd dient te worden (zie bijlage 8).Volstaan kan worden met een standaard water paragraaf. Deze dient één op één in de toelichting van het bestemmingsplan overgenomen te worden.
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. Daarnaast wordt de bestaande betonnen erfverharding van het agrarisch bedrijf verwijderd en vervangen voor bestrating alleen bij de woning en bijgebouw. Er is dan ook sprake van een afname aan verharding ter plaatse.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als de hemelwaterafvoer:
is oppervlakkige afvoer en infiltratie in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
In onderhavig geval wordt gekozen voor een gescheiden regenwaterafvoer en droogweerafvoer. Tevens wordt aangesloten op het bestaande rioolstelsel.
Oppervlaktewater
Er wordt rekening gehouden met de wijze van onderhoud (varend of vanaf de kant) en de daarbij geldende voorwaarden. Voor werkzaamheden binnen de aangegeven zones van het waterschap is een vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk.
Het gebruik van materialen
Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem. Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen worden materialen zoals lood, koper en zink niet gebruikt.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de Gemiddelde Hoogste Grondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast. Bij de uitvoering van de toekomstige woningen wordt rekening gehouden met het voorkomen van wateroverlast.
Wetgeving lozen in oppervlaktewater
In het plan vindt een lozing plaats van water in oppervlaktewater. Hemelwater van schone oppervlakken (zoals daken en tuinen) mag rechtstreeks geloosd worden. Hemelwater dat van een parkeerterrein afstroomt (of anderszins) vervuild raakt, dient via een bodempassage af te wateren. Voor het onttrekken van grondwater tijdens de aanleg en het lozen hiervan in oppervlaktewater gelden specifieke regels. Indien hier sprake van is wordt voortijdig contact opgenomen met het waterschap.
Wetgeving grondwateronttrekking
Er vindt in het plan geen grondwateronttrekking plaats. Gezien de verschillende belangen is het grondwaterbeheer wettelijk geregeld in de Waterwet. In het kort komt het er op neer dat grote grondwateronttrekkingen vergunningplichtig zijn. Voor kleinere onttrekkingen geldt een meldingsplicht. Indien hier sprake van is wordt voortijdig contact opgenomen met het waterschap.
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. "De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Het Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies".
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Het plangebied ligt niet in een gebied met aangewezen cultuurhistorische waarden.
Wel kunnen de structuren en kenmerken van het landschap als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. In onderhavige ontwikkeling is sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling die de cultuurhistorische waarde van het gebied niet aantasten. De herbouw past ook binnen de bebouwingsstructuur van het gebied. Het plan is dan ook uitvoerbaar vanuit cultuurhistorisch oogpunt.
Voor archeologische resten in de bodem is de Erfgoedwet van toepassing. Deze wet regelt onder andere dat in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening gehouden wordt met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden.
Voor de gehele gemeente is een Archeologische Waarderingskaart vastgesteld. Hierin is per gebied een waardering toegekend ten aanzien van de archeologische waarden. Het plangebied bevindt zich in een gebied met een hoge trefkans op het aantreffen van archeologische resten geldt. Voor dergelijke gebieden geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ontwikkeling waarbij een groter oppervlakte dan 2.500 m2 in het buitengebied verstoord wordt. In het voorliggend geval wordt met de voorgenomen ontwikkeling een kleiner gebied namelijk circa 2.000 m2 diepgeroerd en daarmee betreft het een kleiner gebied dan 2.500 m2. Gelet daarop wordt dan ook gesteld dat er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, geldt op grond van artikel 53 van de Erfgoedwet een meldingsplicht.
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken. Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn vaak het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Er is slechts sprake van het vervangen van een bestaande woning. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast heeft de gemeente zijn eigen beleid vastgelegd in het document Externe veiligheidsbeleid 2015-2018 gemeente Steenwijkerland.
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
In het kader van het aspect externe veiligheid is de Atlas van de Leefomgeving geraadpleegd. Hieruit blijkt het volgende:
Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig die mogelijk een extern veiligheidsrisico vormen. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Risico relevante inrichtingen
Uit de Atlas van de Leefomgeving blijkt dat in directe omgeving zich geen risicovolle inrichtingen bevinden.
Vervoer gevaarlijke stoffen weg
Er zijn geen (spoor- en water)wegen in de omgeving van het plangebied die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Buisleidingen
Binnen een straal van 1 kilometer van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.
In dit hoofdstuk staat een toelichting op de juridische regeling van dit bestemmingsplan. In paragraaf Algemeen staat een algemene toelichting op de betekenis en opbouw van het bestemmingsplan en de achtergronden daarvan. In paragraaf 5.2 wordt de bestemmingsregeling van dit bestemmingsplan toegelicht.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
De bestemmingen die in dit bestemmingsplan voorkomen zijn afgestemd op de regeling uit het ontwerp bestemmingsplan Buitengebied. Hierbij geldt dat de regeling voor het woonperceel is toegespitst op dit initiatief, waarbij de randvoorwaarden uit het beleidskader, de planologische randwaarden als uitgangspunt gelden. Binnen het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:
Agrarisch met waarden
De gronden ten noorden en westen in het plangebied krijgen de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Hier is geen bebouwing toegestaan. Daarnaast liggen er de aanduidingen 'houtsingel' en 'groen' ten behoeve van het in stand van de gerealiseerde natuur- en landschapswaarden ter plaatse.
Natuur
De gronden met de waterplassen krijgen de bestemming 'Natuur'. Hiermee wordt aangesloten op de nu geldende beheersverodening.
Tuin
De gronden aan de voorzijde en zijkant van de woning krijgen de bestemming 'Tuin'. Hier is geen bebouwing toegestaan. Waarbij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen – boomgaard' een boomgaard toegestaan is.
Wonen - buitengebied
Het plangebied krijgt met dit bestemmingsplan de bestemming 'Wonen - Buitengebied'. De woning dient binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd te worden en mag een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 meter en 8 meter krijgen. Dit is middels de aanduiding 'maximum bouwhoogte' en 'maximum goothoogte' op de verbeelding aangegeven. Middels een aanduiding 'bijgebouw' is ook de maximale oppervlakte van het bijgebouw ter plaatse van de aanduiding vastgelegd. Ten slotte is met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aantal wooneenhden, namelijk 1, aangegeven.
Waarde - Archeologie 2
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.
Waterstraat - Waterkering
De gronden aan de voorkant van de woning krijgen ook de bestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Hier is behalve de voor andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor primaire waterkering, regionale waterkering, hoofdwatergang, watergang, behoud en bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Op de gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Tenslotte is in de algemene gebruiksregels een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het in stand houden van te realiseren van landschapsmaatregelen.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Deze is gedeeltelijk aangetoond in de voorgaande paragrafen. Ook spelen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid een rol.
De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. De gronden waarop de ontwikkelingen plaatsvinden, zijn eigendom van de initiatiefnemers. De realisatie heeft plaatsgevonden voor rekening en risico van initiatiefnemers en kende derhalve geen financiële risico's voor de gemeente. De kosten die verbonden zijn aan het doorlopen van de procedure worden verhaald op de initiatiefnemer op basis van de legesverordening. Mogelijke planschadekosten zijn eveneens voor rekening van de initiatiefnemer, hiervoor is een overeenkomst met de gemeente opgesteld.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wro opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
De gemeente moet, volgens de grondexploitatieregeling in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de gemaakte gemeentelijke kosten verhalen op de initiatiefnemers van de ontwikkeling. Dit geldt overigens alleen wanneer sprake is van bouwplannen, zoals opgenomen in het Bro. Met het voorliggend plan worden bouwplannen mogelijk gemaakt, namelijk woningen. Voor het kostenverhaal wordt tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd.
De resultaten uit de bestemmingsplanprocedure geven inzicht in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan zijn overigens geen grote maatschappelijke belangen gemoeid.
Participatie omgeving
De directe buren in de omgeving is het plan mee voorbesproken. De omgeving heeft aangegeven geen problemen tegen de voorgenomen ontwikkeling te hebben (zie ook bijlage 9).
Inspraak en overleg
Het bestemmingsplan wordt overeenkomstig de inspraakverordening ter inzage gelegen voor inspraak. Het bestemmingsplan wordt daarnaast in het kader van het overleg richting de overlegpartners van de gemeente gestuurd.
Ontwerpbestemmingsplan
Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Ambtshalve is besloten een nieuwe stikstofberekening op basis van de nieuwste Aerius-berekening uit te voeren. Deze is als Bijlage 2 opgenomen. Hieruit volgt geen significante stikstofdepositie. De resultaten zijn verwerkt in paragraaf 4.5 Ecologie en heeft verder niet geleid tot verdere aanpassingen van het bestemmingsplan.
Vaststelling
Het bestemmingsplan plan is op 4 april 2023 ongewijzgdigd vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het vaststellingsbesluit beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.