direct naar inhoud van Artikel 3 Natuur
Plan: Buitengebied - Landinrichting Wetering-West
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1708.BGBWeteringWest-VA01

Artikel 3 Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de ontwikkeling, het behoud en de bescherming van natuur- en landschappelijke waarden in de vorm van:
    • 1. (open) water, moeras, grasland en bos ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - (open) water, moeras, grasland en bos';
    • 2. grasland ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - grasland';
  • b. waterberging en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'waterberging';
  • c. een sloot ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - sloot';
  • d. voetpaden;
  • e. fietspaden, met dien verstande dat:
    • 1. deze uitsluitend zijn toegestaan tot maximaal 5 meter ter weerszijden van de figuur 'as van de weg';
    • 2. de breedte van de paden maximaal 4 meter mag bedragen;
  • f. natuureducatie;

met daaraan ondergeschikt:

  • g. recreatief medegebruik.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. er mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd:
    • 1. noodzakelijk met het oog op de regeling van de veiligheid van het verkeer;
    • 2. behorende tot de recreatieve voorzieningen, zoals recreatieve bewegwijzering, informatieborden en kleinschalige uitzicht- en rustpunten;
    • 3. ten behoeve van onder- en/of bovengrondse voorzieningen in verband met water;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 2 meter;
  • c. overkappingen zijn niet toegestaan.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwwerken voor natuurbeheer en recreatief medegebruik

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 en 3.2.2 ten behoeve van het bouwen van bouwwerken noodzakelijk met het oog op natuurbeheer, zoals een wildhut, observatiepost, voederberging of voederruif, en bouwwerken, geen gebouw zijnde ter ondersteuning van het recreatief medegebruik, mits de te beschermen natuurlijke waarden en belangen niet onevenredig worden geschaad, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 4 meter bedraagt en de oppervlakte maximaal 30 m2 bedraagt.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. opslag of het laten opslaan, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik;
  • b. opslag of het laten opslaan van vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen;
  • c. het gebruik van gronden en/of bebouwing ten behoeve van prostitutie en/of een seksinrichting en/of een escortbedrijf;
  • d. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens;
  • e. sport- en wedstrijdterrein, buitenmanege, ligplaats en speelweide;
  • f. het racen of crossen met motorrijtuigen, motoren of bromfietsen, al dan niet in wedstrijdverband;
  • g. het opslaan van mest(stoffen), waaronder het opslaan van mest in mestzakken;
  • h. verblijfsrecreatie;
  • i. het gebruik van gronden en/of bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - grasland' als weidegebied is toegestaan;
  • j. het gebruik van gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - grasland' ten behoeve van houtgewas en/of opgaande beplanting met een groeihoogte in volwassen staat van meer dan 15 centimeter.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.1 voor het toestaan van fietspaden, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en landschapswaarden;
  • b. de belangen van eigenaren en/of grondgebruikers van nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 3.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - (open) water, moeras, grasland en bos':
    • 1. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan is toegestaan op grond van het bepaalde in lid 3.1;
    • 2. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
    • 4. werken en werkzaamheden die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
    • 5. het geheel of gedeeltelijk aanleggen van oeverbeschoeiingen en graven, aanleggen en/of dempen van waterlopen;
    • 6. het scheuren van grasland;
    • 7. het aanbrengen, vellen en/of rooien van houtgewas of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas ten gevolge kunnen hebben, behoudens bij wijze van verzorging van de aanwezige houtopstanden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - grasland':
    • 1. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan is toegestaan op grond van het bepaalde in lid 3.1;
    • 2. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem;
    • 3. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur tenzij zulks noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
    • 4. werken en werkzaamheden die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling;
    • 5. het geheel of gedeeltelijk aanleggen van oeverbeschoeiingen en graven, aanleggen en/of dempen van waterlopen;
    • 6. het scheuren van grasland;
    • 7. het aanbrengen van houtgewas;
    • 8. het aanbrengen van beplanting.
3.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 3.6.1 is niet van toepassing op:

  • a. normale onderhoudswerkzaamheden;
  • b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
  • c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.
3.6.3 Toelaatbaarheid

Een omgevingsvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van het werk of de werkzaamheid dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en landschappelijke waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.