direct naar inhoud van 2.2 Milieuaspecten
Plan: Woldmeenthe, 2e herziening
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1708.00003625-VA01

2.2 Milieuaspecten

Milieuaspecten die in het kader van het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan aandacht verdienen zijn:

  • Externe veiligheid;
  • Geluidhinder;
  • Bodem en/of grondwaterverontreiniging;
  • Luchtkwaliteit.
2.2.1 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De gemeente Steenwijkerland beschikt over een door het college van B&W en de gemeenteraad vastgesteld externe veiligheidsbeleid. In dit beleid is vastgelegd welke externe veiligheidsrisico's de gemeente acceptabel acht en hoe externe veiligheid meegenomen dient te worden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Uit onderzoek van Royal Haskoning (rapport 9T0260.A0/N001/ABU/LM/Stee, mei 2008) is gebleken dat de in de omgeving van de schoollocatie Woldmeenthe gelegen inrichtingen, op basis van besluit externe veiligheid inrichtingen, geen belemmering tot het realiseren van de schoollocatie opleveren. Omdat er geen structureel transport van gevaarlijke stoffen over de weg en het spoor plaatsvindt is er geen sprake van overschrijding van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Aan de Eesveenseweg is een lpg-station gelegen. Een gedeelte van het plangebied is gelegen binnen een straal van 150 meter vanaf het vulpunt. In dit gedeelte van het bestemmingsplan ligt een wijzigingsbevoegdheid. Als één van de voorwaarden geldt dat aan externe veiligheidseisen moet worden voldaan om de bestemming kantoor toe te kunnen staan.

Uit een groepsrisico berekening is gebleken dat op dit moment de oriënterende waarde in geringe mate wordt overschreden. Op het moment dat de nieuwe richtlijn externe veiligheid van kracht is zal geen sprake van een overschrijding zijn en worden geen belemmeringen met het oog op dit aspect gezien. De LPG groepsrisicoberekening is als de bijlage "Externe Veiligheid" toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen.

In de toekomst kan men beargumenteerd afwijken van de oriëntatiewaarde ter plaatse van de wijizigingsbevoegdheid ter plaatse van het kantoor om een uitbreiding van het kantoor mogelijk te maken. Op dit moment is besloten om hier geen gebruik van te maken.

2.2.2 Geluidhinder

De Wet geluidhinder heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

Wegverkeerslawaai

In beginsel heeft iedere weg een geluidszone, maar dat geldt niet voor de volgende wegen:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur.

In hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder is (in geval van zonering) de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van woningen (en daarmee gelijk te stellen objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een weg. Voor een weg bestaande uit één of twee rijstroken in een stedelijk gebied bedraagt de breedte van de geluidszone aan weerszijden van de weg 250 meter.

Spoorweglawaai

Omdat het plangebied gelegen is binnen de geluidszone van de spoorweg dient een aanvullend onderzoek plaats te vinden.

In mei 2008 heeft Royal Haskoning een akoestisch onderzoek verricht wat het wegverkeerslawaai en spoorweglawaai betreft. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage "Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai" aan deze toelichting bijgevoegd.

Uit dit onderzoek kan wat het wegverkeerslawaai het volgende geconcludeerd worden:

Het Stationsplein is een 50 km/uurweg en heeft een geluidszone van 200 meter. De geluidsbelasting veroorzaakt door de weg Stationsplein overschrijdt niet de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en voldoet hiermee aan de Wgh. De Vesting is een 30 km/uurweg en valt niet onder de Wgh. Het geluidsniveau bij de School Woldmeenthe is lager dan 48 dB en hierdoor is de milieusituatie als goed te kenmerken.

Het onderdeel spoorweglawaai uit het rapport van Royal Haskoning is achterhaald en derhalve is door de gemeente Steenwijkerland in januari 2010 opnieuw onderzoek naar dit aspect verricht. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage "Akoestisch onderzoek railverkeer naar de geluidsbelasting" bij deze toelichting gevoegd.

Op grond van dit onderzoek kan worden vastgesteld of bebouwing op de locatie vanuit akoestisch oogpunt al dan geen bezwaren kent vanuit de Wet geluidhinder en of er al dan niet een hogere waarde procedure gevolgd dient te worden.

De geluidbelasting op de te realiseren gestapelde woningen aan de Vesting overschrijdt de voorkeursgrenswaarde niet. Hiervoor is geen hogere waarde vereist.

De geluidsbelasting op de school overschrijdt de voorkeursgrenswaarde, maar de maximale ontheffingswaarde niet. De onderzochte maatregelen zijn (akoestisch en financieel) niet doelmatig. Voor bebouwing dient de gemeente Steenwijkerland een hogere waarde van 64 dB te verlenen. Dit houdt in dat de procedure hogere waarde gevolgd dient te worden.

Er dient aanvullend onderzoek plaats te vinden om te kunnen aantonen dat voldaan wordt aan het vereiste binnenniveau van de beoogde school en woning.

2.2.3 Bodem en/of grondwaterverontreiniging

In verband met de geplande ontwikkelingen binnen het plangebied is het van belang om inzicht te hebben in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater). Met het oog hierop en naar aanleiding van de voorgenomen ontwikkeling van een school op de locatie heeft een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden, uitgevoerd door Royal Haskoning (rapport 9T0260.A0/R004/IBE/LM/Stee, mei 2008).

In de bodem zijn geen van de onderzochte parameters in verhoogde gehalten aanwezig. In het grondwater is een licht verhoogd gehalte aan arseen aangetroffen. Verder zijn geen van de onderzochte parameters in verhoogde gehalten gemeten. Bij afvoer van de grond van de locatie en hergebruik elders, dient rekening te worden gehouden met de hiertoe opgestelde regelgeving. Verder vormt de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geen belemmering voor de beoogde bestemmingen.

Het betreffende onderzoek is als bijlage "Bodemonderzoek" bij de toelichting toegevoegd.

2.2.4 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde , of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (in werking getreden per 01-08-2009).

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Het bestemmingsplan maakt een ontwikkeling mogelijk, die van geringere omvang is dan wat hiervoor is aangegeven en daarom kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren.

In mei 2008 heeft Royal Haskoning een luchtkwaliteitonderzoek gedaan om te onderzoeken of voor de componenten NO2 en fijn stof langs beschouwde wegen een overschrijding wordt berekend. Er is geen overschrijding geconstateerd. Op de overige componenten (benzeen, SO2, CO) is geen invloed van het voorgestelde project te verwachten.

Wanneer nader wordt ingegaan op de berekeningsresultaten voor NO2 en PM10(kritische componenten) kan worden geconstateerd dat geen overschrijding voor de jaargemiddelde NO2 en fijn stof concentratie berekend. De jaargemiddelde NO2 en fijn stof concentratie neemt in het plangebied na ontwikkeling van de schoollocaties met maximaal 0,3 g/m3 toe.

Daarnaast tonen de berekeningsresultaten voor de uurgemiddelde (NO2) waarde en daggemiddelde (PM10) waarde aan dat het aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde grenswaarde voor NO2 langs alle in beschouwing genomen wegen in alle doorgerekende jaren 0 is en niet toeneemt. Ook het aantal overschrijdingen van de daggemiddelde grenswaarde voor fijn stof langs alle in beschouwing genomen wegen neemt in alle beschouwde jaren niet toe en is steeds beneden het toegestane aantal overschrijdingen gelegen.

Geconcludeerd kan worden dat de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit nergens worden overschreden. Alle doorgerekende locaties en situatie voldoen aan de eisen uit de Wet luchtkwaliteit. Het onderzoek is als bijlage "Luchtkwaliteitsonderzoek" bij deze toelichting gevoegd.