De Neerlanden II

Status: ontwerp
Identificatie: NL.IMRO.1706.BPMHZ5023-ONT1
Plantype: bestemmingsplan

Inhoud

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

Artikel 4 Verkeer

Artikel 5 Woongebied

Artikel 6 Waarde - Archeologie

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Artikel 8 Algemene bouwregels

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

Artikel 13 Slotregel

 

Bijlage bij de regels

Bijlage 1 Staat van Bedrijven

Bijlage 2 Landschappelijk inpassingsplan

 

 

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

 

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1 Plan

Het bestemmingsplan 'De Neerlanden II' met identificatienummer NL.IMRO.1706.BPMHZ5023-ONT1 van de gemeente Cranendonck.

 

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

 

1.3 Aanbouw/uitbouw

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw (door de vorm) onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

1.4 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.5 Aanduidingsgrens

Grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.6 Aan-huis-verbonden-beroep

De uitoefening van een beroep aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt.

 

1.7 Archeologisch onderzoek

In een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden.

 

1.8 Archeologisch verwachtingsvol gebied

Door burgemeester en wethouders aangewezen terrein waarvan op grond van historische gegevens of door archeologische vondsten en onderzoek vermoed wordt dat het van algemeen belang is wegens zijn betekenis voor de archeologische monumentenzorg.

 

1.9 Archeologische waarde

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit in het verleden, tenminste ouder dan 50 jaar.

 

1.10 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

1.11 Bebouwingspercentage

Een in dit plan aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, het deel van een bouwvlak of het deel van een in de regels nader bepaald deel van een bouwperceel, dat maximaal mag worden bebouwd.

 

1.12 Bedrijf

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen.

 

1.13 Bestaand

  1. bebouwing: zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerpplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;

  2. gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan.

 

1.14 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

 

1.15 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.16 Bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Hieronder vallen bijgebouwen alsmede aan- en uitbouwen en overkappingen.

 

1.17 Bijgebouw

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

1.18 Bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

1.19 Bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

 

 

 

1.20 Bouwlaag

Het doorlopende geheel van op gelijke of nagenoeg gelijke vloerhoogte gelegen ruimten in een gebouw met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw, zolder en vliering.

 

1.21 Bouwmassa

een vrijstaand hoofdgebouw op een bouwperceel of het totaal van aaneengebouwde hoofdgebouwen op meerdere bouwpercelen;

 

1.22 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

1.23 Bouwperceelsgrens

De grens van een bouwperceel.

 

1.24 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

1.25 Bruto vloeroppervlakte

De totale oppervlakte van de ruimte of ruimtes die worden gebruikt ten dienste van een kantoor, winkel, horecagelegenheid of bedrijf, met inbegrip van de daarbij behorende opslag- en magazijnruimte en overige dienstruimten.

 

1.26 Carport

Een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een woning, die bedoeld is als een overdekte stallingsruimte voor personenauto's.

 

1.27 Cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan en door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt, zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon of de architectuur.

 

1.28 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

1.29 Dienstverlening

Het verlenen van diensten aan derden, waarvan de uitoefening geschiedt in een rechtstreeks contact met het publiek (al dan niet door middel van een baliefunctie), met uitzondering van een seksinrichting.

 

 

1.30 Evenement

Al of niet periodiek terugkerende publieke gebeurtenis op het gebied van sport, cultuur, folklore, handel, recreatie, liefdadigheid, religie, gezondheid, wetenschap, amusement en vergelijkbare gebeurtenissen.

 

1.31 Extensief recreatief medegebruik

Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan en waarbij het recreatief gebruik weinig invloed heeft op de doeleinden binnen de bestemming.

 

1.32 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.33 Hoofdgebouw

Een gebouw op een bouwperceel dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

 

1.34 Horecabedrijf

Een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van of het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken of het exploiteren van zaalaccommodatie of nachtverblijf, een en ander gepaard gaande met dienstverlening. Tot de hieronder genoemde begrippen Horeca 1 tot en met Horeca 5 worden mede begrepen de niet genoemde, maar naar aard, omvang en uitstraling op het woon- en leefmilieu vergelijkbare horecasoorten:

 

  1. Horeca 1 (daghoreca):

vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen en waarvan de activiteiten primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren of alcoholische en niet-alcoholische dranken voor nuttiging al dan niet ter plaatse en waarvan de exploitatie doorgaans geen of slechts in lichte mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals broodjeszaken, ijssalons, eethuisjes en lunchrooms;

  1. Horeca 2 (maaltijd- en logiesverstrekkers):

vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse alsmede daaraan ondergeschikt het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken of het bedrijfsmatig verstrekken van logies en waarvan de exploitatie doorgaans geen aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt, zoals restaurants, bistro's, grand cafés, hotels en pensions;

  1. Horeca 3 (spijsverstrekkers):

vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken van etenswaren voor nuttiging al dan niet ter plaatse alsmede daaraan ondergeschikt het verstrekken van licht-alcoholische dranken en niet-alcoholische dranken voor nuttiging ter plaatse en waarvan de exploitatie doorgaans in enige mate een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals cafetaria's, automatieken en afhaalhoreca;

  1. Horeca 4 (drankverstrekkers):

vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig verstrekken voor gebruik ter plaatse van alcoholische en niet-alcoholische dranken en waarvan de exploitatie doorgaans een lichte aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken, zoals cafés en bars, al dan niet in combinatie met zaalverhuur;

  1. Horeca 5 (zware horeca):

vormen van horeca-activiteiten die primair zijn gericht op het bedrijfsmatig gelegenheid bieden van dansen op elektrisch versterkte muziek alsmede op het ter plaatse nuttigen van alcoholische en niet-alcoholische dranken en etenswaren, en waarvan de exploitatie een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals discotheken, nachtclubs en dancings.

 

1.35 Huishouden

Een verzameling van één of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid.

 

1.36 Kamerverhuur en/of niet zelfstandige woonruimte

een woning die, al dan niet mede door de rechthebbende, duurzaam en (nagenoeg) zelfstandig kamergewijs wordt bewoond en welk niet valt aan te merken als het verstrekken van logies.

 

1.37 Kunstwerken

Bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke.

 

1.38 Landschappelijke inpassing

Inpassing in het omringende landschap door bij de situering in te spelen op de landschappelijke kenmerken en/of door het gebruik van beplanting die past bij het landschapstype ter plaatse, om de bebouwing minder nadrukkelijk in het landschap te plaatsen.

 

1.39 Natuurlijke waarden

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied.

 

1.40 Ondergronds bouwwerk

Een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.

 

1.41 Ontmoetingsplaats

Plaats ingericht ten behoeve van het samenkomen van mensen met gelijke leeftijd, gezindheid of interesse, zoals jongeren en ouderen.

 

1.42 Overkapping

Een bouwwerk dat bestaat uit een dakconstructie zonder eigen wanden.

 

1.43 Peil

  1. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst; de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

1.44 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

 

1.45 Risicovolle inrichting

Inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

 

1.46 Seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

1.47 Vloeroppervlakte

De totale oppervlakte van hoofdgebouwen en aan- en bijgebouwen op de begane grond.

 

1.48 Voorgevel

De gevel(s) van een gebouw, die is/zijn gekeerd naar de weg of het openbaar gebied waarop het bouwperceel overwegend georiënteerd is.

 

1.49 Voorgevellijn

De denkbeeldige lijn die getrokken kan worden door, én samenvalt met, de voorgevel van een gebouw en het verlengde daarvan.

 

1.50 Voorzieningen van algemeen nut

Voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

 

1.51 Water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer en waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten et cetera.

 

1.52 Wet/wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

 

1.53 Woning

Een complex van ruimten, dienend voor de huisvesting van één huishouden waarbij de volgende onderverdeling van toepassing is:

  1. aaneengebouwde woning: een woning die deel uitmaakt van een bouwmassa bestaande uit drie of meer hoofdgebouwen;

  2. gestapelde woning: een woning of wooneenheid die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen;

  3. geschakelde woning: woning waarvan het hoofdgebouw door middel van bijbehorende bouwwerken met een andere woning is verbonden.

  4. twee-aaneengebouwde woning: een woning waarbij het hoofdgebouw aan één zijde een gemeenschappelijke wand heeft met het naastgelegen bij- of hoofdgebouw van een andere woning;

  5. vrijstaande woning: een woning waarbij het hoofdgebouw geen gemeenschappelijke wand heeft met een bij- of hoofdgebouw van een andere woning;

  6. patiowoning: woning met een kleine ommuurde privé-buitenruimte;

  7. zorgwoning: een gebouw of een zelfstandig gedeelte van een gebouw, over het algemeen gelijkvloers en rolstoeltoegankelijk, voor de huisvesting van personen die niet zelfstandig kunnen wonen, gericht op het verlenen van zorg.

 

1.54 Zolder

Ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afdekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt (uitmaken) van de daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

 

 

 

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

2.2 De inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

2.4 De oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

2.5 De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

De kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de zijdelingse grens van het bouwperceel.

 

2.6 De bebouwde oppervlakte van een bouwperceel

De gezamenlijke oppervlakten van de gebouwen, die op hetzelfde bouwperceel zijn of mogen worden opgericht op grond van verleende vergunning of zijn opgericht op grond van artikel 2.3, lid 1 Bor juncto artikel 3 van bijlage 2 Bor, met inbegrip van de oppervlakten van (gedeelten van) gebouwen die volledig onder peil zijn gelegen.

 

2.7 De lengte, breedte en diepte van een gebouw

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken of de harten van scheidsmuren.

 

2.8 De breedte van een bouwmassa

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de buitenste hoofdgebouwen.

 

2.9 De ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

Vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

 

2.10 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, erkers en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

 

Artikel 3 Groen

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. bermen;

  3. speelvoorzieningen;

  4. extensief recreatief medegebruik;

  5. kunstwerken/standbeelden;

  6. voorzieningen voor langzaam verkeer;

  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  8. voorzieningen van algemeen nut.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 meter;

  3. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m².

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 9,00 meter;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,00 meter.

 

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor parkeren.

 

 

Artikel 4 Verkeer

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, straten en pleinen;

  2. voet- en fietspaden;

  3. verkeer- en parkeervoorzieningen;

  4. groenvoorzieningen;

  5. voorzieningen van algemeen nut;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  7. speelvoorzieningen;

 

met de daarbij behorende:

  1. erven en terreinen.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;

  2. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 meter;

  3. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m².

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 9,00 meter;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,00 meter.

 

 

 

Artikel 5 Woongebied

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woningen;

  2. aan-huis-verbonden-beroepen;

  3. verkeersdoeleinden, waaronder wegen, pleinen, paden en parkeervoorzieningen;

  4. groenvoorzieningen;

  5. speelvoorzieningen;

  6. nutsvoorzieningen;

  7. waterpartijen, watergangen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  8. groenvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'groen';

 

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Algemeen

Op de voor 'Woongebied' aangewezen gronden, mogen worden gebouwd:

  1. ten hoogste 100 woningen met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;

  2. gebouwen ten behoeve van voorzieningen van openbaar nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de openbare ruimte;

  3. ten hoogste 50 woningen met bijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde in een periode van 1 jaar;

  4. in afwijking van het bepaalde onder c kan worden afgeweken van het maximum van 50 woningen per jaar, mits aangetoond is dat zowel de gebruik- als aanlegfase geen stikstofdepositie veroorzaakt van meer dan 0,00 mol/ha/j op stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden.

 

5.2.2 Hoofdgebouwen ten behoeve van het wonen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen op woonpercelen gelden de volgende bepalingen:

  1. Met betrekking tot de maatvoering van hoofdgebouwen op woonpercelen dient aan het volgende te worden voldaan:

 

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied – rondom brink'

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied – buitenrand'

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied – boerenerf'

Maximum aantal woningen per bouwmassa

5

2

1

Maximum breedte van aaneengebouwde woningen per bouwmassa

-

14,00 m

-

Maximum aantal gestapelde woningen

10

0

0

Maximum goothoogte

6,00 m

4,50 m

3,50 m

Maximum bouwhoogte

10,00 m

10,00 m

9,00 m

Maximum diepte van een hoofdgebouw

12,00 m

15,00 m

-

Minimale afstand van de naar de weg gekeerde bouwperceelsgrens en de voorgevellijn

0,00 m

3,00 m

3,00 m

Minimale afstand van de zijdelingse perceelsgrens en het hoofdgebouw

0,00 m

3,00 m,

tenzij sprake is van een gemeenschappelijke wand met een hoofdgebouw van een andere woning.

3,00 m

 

 

5.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van het wonen gelden de volgende bepalingen:

  1. Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van woongebied – rondom brink' en de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied – buitenrand' mag de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per woning niet meer bedragen dan:

  1. 75 m²: bij een perceelsgrootte tot 500 m²;

  2. 100 m²: bij een perceelsgrootte vanaf 500 m² tot 2.000 m²;

  3. 120 m²: bij een perceelsgrootte vanaf 2.000 m²;

  4. met dien verstande dat het bebouwingspercentage van de gronden gelegen achter het hoofdgebouw maximaal 50% mag bedragen;

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied – boerenerf' mag de totale oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per woning niet meer bedragen dan 90 m2, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van de gronden gelegen achter het hoofdgebouw maximaal 50% mag bedragen;

  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen in of achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd;

  3. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter;

  4. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt maximaal 5,00 meter;

  5. voor overkappingen gelden de volgende voorwaarden:

  1. de overkapping moet worden gebouwd in of achter de voorgevellijn;

  2. voor zover de overkapping een carport betreft, mag deze aan een derde zijde aan een carport of de zijgevel van een gebouw op het belendende perceel worden gebouwd;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,50 meter;

  1. in afwijking van het bepaalde onder c geldt dat voor de voorgevel van het hoofdgebouw erkers, entreeportalen, balkons, luifels en vergelijkbare bouwwerken mogen worden gebouwd, mits:

  1. de diepte gemeten vanuit de voorgevel van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan 1,50 meter;

  2. de hoogte niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw, met een maximum van 3,50 meter;

  3. de hoogte van een hekwerk op een erker, entreeportaal of balkon niet meer bedraagt dan 1,40 meter, gemeten ten opzichte van de bovenzijde van het dak van de erker/het entreeportaal of de bovenzijde van de vloer van het balkon;

  4. de breedte van een erker, entreeportaal of vergelijkbaar bouwwerk niet meer bedraagt dan 70% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw indien de breedte minder bedraagt dan 6,00 meter en niet meer dan 50% indien de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw meer bedraagt dan 6,00 meter;

  5. de afstand van de erker, entreeportaal, balkon, luifel of vergelijkbaar bouwwerk tot de voorste perceelsgrens minimaal 2,00 meter bedraagt.

 

5.2.4 Voorzieningen van algemeen nut

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,25 meter;

  2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m².

 

5.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde ten behoeve van het wonen gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 2,00 meter;

  2. de bouwhoogte van erfafscheidingen gesitueerd vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 1,00 meter;

  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, bedraagt maximaal 3,00 meter.

  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de openbare ruimte gelden de volgende bepalingen:

  1. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 9,00 meter;

  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,00 meter.

 

5.3 Specifieke gebruiksregels

 

5.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bedrijvigheid, uitgezonderd aan-huis-verbonden-beroepen;

  2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca.

 

 

 

 

 

5.3.2 Aan-huis-verbonden-beroep

Aan-huis-verbonden-beroepen zijn toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m2;

  2. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan-huis-verbonden beroep;

  3. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

5.3.3 Parkeren

Het bevoegd gezag toetst bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Een omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de volgende regels:

  1. In het geval van de oprichting of uitbreiding van een gebouw dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

  2. In het geval van functiewijziging van een gebouw en/of van gronden dient ten behoeve van het parkeren van auto's te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.

  3. Voor het bepalen van de benodigde parkeergelegenheid dient te worden voldaan aan het parkeerbeleid van de gemeente Cranendonck, zoals opgenomen in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan 2016, vastgesteld door de gemeenteraad op 7 maart 2017. Indien de gemeentelijke beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt de aanvraag omgevingsvergunning getoetst aan het gewijzigde parkeerbeleid zoals geldend ten tijde van de aanvraag voor een omgevingsvergunning.

  4. De parkeervoorzieningen als bedoeld onder a en b dienen in stand te worden gehouden.

 

5.3.4 Voorwaardelijke verplichting water

Bebouwen van gronden binnen deze bestemming, alsmede de aanleg van verharding is uitsluitend toegestaan, indien:

  1. is voorzien in voldoende compenserende waterberging. Onder voldoende compenserende waterberging wordt verstaan:

  1. 15 mm berging per m2 toename van verhard oppervlak. De waterberging vindt plaats op hetzelfde bouwperceel daar waar de toename van de verharding plaatsvindt, en;

  2. 60 mm berging per m2 toename van verhard oppervlak. De waterberging vindt plaats op hetzelfde bouwperceel daar waar de toename van de verharding plaatsvindt of in de openbare ruimte;

  1. de compenserende waterberging als bedoeld onder a in stand wordt gehouden, tenzij een alternatieve voorziening voorziet in voldoende compenserende waterberging.

 

5.3.5 Voorwaardelijke verplichtingen landschapsinvestering

 

5.3.5.1 Voorwaardelijke verplichting rondom brink

Het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - rondom brink' overeenkomstig de bestemming 'Woongebied' zonder de investering in ruimtelijke kwaliteit en instandhouding conform het in Bijlage 2 opgenomen Landschappelijk inpassingsplan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - rondom brink'.

 

 

 

 

 

 

5.3.5.2 Voorwaardelijke verplichting buitenrand

Het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - buitenrand' overeenkomstig de bestemming 'Woongebied' zonder de investering in ruimtelijke kwaliteit en instandhouding conform het in Bijlage 2 opgenomen Landschappelijk inpassingsplan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - buitenrand'.

 

5.3.5.3 Voorwaardelijke verplichting boerenerf

Het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - boerenerf' overeenkomstig de bestemming 'Woongebied' zonder de investering in ruimtelijke kwaliteit en instandhouding conform het in Bijlage 2 opgenomen Landschappelijk inpassingsplan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - boerenerf'.

 

5.4 Afwijken van de gebruiksregels

 

5.4.1 Afhankelijke woonruimte

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsplanregels voor het gebruik van een deel van de woning of bijbehorende bouwwerken bij een woning als afhankelijke woonruimte, met dien verstande dat:

  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is van uit een oogpunt van mantelzorg;

  2. het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of in meer aaneen gebouwde bijgebouwen;

  3. de oppervlakte die wordt gebruikt als afhankelijk woonruimte, niet meer bedraagt dan de maximaal toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 80 m²;

  4. de belangen van derden niet onevenredig worden aangetast;

  5. de omgevingsvergunning ter afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van mantelzorg weer kan worden ingetrokken wanneer de noodzaak tot mantelzorg niet langer aanwezig is.

 

5.4.2 Lichte bedrijvigheid

Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.3.1 voor het toestaan van lichte bedrijvigheid in of bij een woning, met dien verstande dat:

  1. de omvang van de activiteit niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m2;

  2. de woonfunctie de hoofdfunctie blijft;

  3. het gebruik geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer en geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaakt;

  4. detailhandel alleen plaatsvindt ondergeschikt aan en in direct verband met de lichte bedrijvigheid;

  5. uitsluitend lichte bedrijvigheid in categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zoals als bijlage bij deze regels is gevoegd of daarmee naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen bedrijvigheid is toegestaan;

  6. de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar dient te zijn in de woonomgeving;

  7. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.

 

 

Artikel 6 Waarde - Archeologie

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud en bescherming van waardevolle verwachte archeologische informatie in de bodem.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen

Uitsluitend mogen bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien en voor zover het een bouwplan betreft met een oppervlakte van maximaal 250 m2; bouwplannen met een grotere oppervlakte kunnen uitsluitend – zonder afwijking– worden gebouwd, indien:

  1. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders; of

  2. gebouwen tot maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden opgericht.

 

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van bouwwerken, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.

 

6.4 Afwijken van de bouwregels

 

6.4.1 Afwijken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2.1 voor het oprichten van bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en), indien op basis van (archeologisch) onderzoek is aangetoond, dat er geen of nauwelijks waarden aanwezig zijn dan wel dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

 

6.4.2 Voorwaarden

Teneinde dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

 

 

 

6.4.3 Bouwverbod

Indien uit het rapport blijkt dat door het verlenen van de omgevingsvergunning archeologische waarden zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in 6.4.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

 

6.4.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.1 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.5.1 Verbod

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische waarden is het verboden op of in de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, dieper dan 0,30 meter en 0,50 meter bij esdekken en agrarische gebieden onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;

  2. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;

  3. het ophogen en egaliseren van gronden;

  4. het verlagen van het waterpeil;

  5. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem.

  6. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;

  7. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd, waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;

  8. het aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;

  9. het slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,30 meter en 0,50 meter bij esdekken en agrarische gebieden onder het maaiveld.

 

6.5.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 6.5.1 is niet van toepassing:

  1. indien de verstoring zich beperkt tot 30 cm en 50 cm bij esdekken onder het maaiveld;

  2. indien de verstoring zich beperkt tot 50 cm onder maaiveld bij agrarische gebieden;

  3. indien de grootte van de bodemingreep kleiner is dan 250 m²;

  4. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;

  5. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning in dit kader is verleend;

  6. indien de werken en/of werkzaamheden het gewone onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

  7. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft binnen een afstand van maximaal 2,50 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;

  8. voor zover het werkzaamheden in de bodem betreft die direct samenhangen met een verleende omgevingsvergunning op grond van het bepaalde in 6.4.1.

 

6.5.3 Toelaatbaarheid

  1. de omgevingsvergunning wordt verleend, indien is gebleken dat de in lid 6.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologische waarden, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of

  2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of

  3. de archeologische waarden hierdoor niet worden geschaad.

  1. burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat een rapport zoals genoemd a achterwege kan blijven, als door de aanvrager aantoonbaar kan worden gemaakt dat de archeologische waarden reeds verstoord zijn (bijv. door zandwinning of diepe grondbewerkingen);

  2. voor zover de in 6.5.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning één van de volgende voorschriften wordt verbonden:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen,

  3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

6.5.4 Advies

Alvorens een omgevingsvergunning als bedoeld in 6.5.3 kan worden verleend, wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

 

 

6.6 Wijzigingsbevoegdheid

 

6.6.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat het bestemmingsvlak:

  1. naar ligging wordt verschoven, dan wel;

  2. naar omvang wordt vergroot of verkleind, dan wel;

  3. wordt verwijderd, dan wel;

  4. van bestemming wijzigt in een andere dubbelbestemming;

voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

 

6.6.2 Advies

Alvorens de wijzigingen als bedoeld onder lid 6.6.1 worden uitgevoerd, wordt archeologisch advies ingewonnen bij de deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

 

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

 

 

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 

Artikel 8 Algemene bouwregels

 

8.1 Algemene bepaling met betrekking tot ondergronds bouwen

 

8.1.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

 

8.1.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  1. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;

  2. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;

  3. in aanvulling op het bepaalde sub a en b is een zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  1. het zwembad dient te worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van ten minste 3,00 meter van zijdelingse en achterste perceelsgrens;

  2. het zwembad mag niet overdekt zijn, tenzij de regeling voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen als bedoeld in 5.2.3 in acht wordt genomen;

  3. het zwembad mag uitsluitend voor hobbymatig gebruik worden benut;

  4. per perceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd.

  1. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4,00 meter onder peil.

 

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

 

9.1 Strijdig gebruik

Het is verboden de in de artikelen 3 tot en met 6 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die is nader aangeduid in de bestemmingsomschrijving. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  1. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een erotisch (getint) bedrijf of (straat)prostitutie;

  2. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een woning voor bewoning, met uitzondering van het gebruik als afhankelijk woonruimte;

  3. kamerverhuur;

  4. opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;

  5. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

 

 

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

 

10.1 Algemeen

Indien niet op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken van deze regels kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het volgende:

  1. de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;

  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;

  3. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

  4. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10,00 meter;

  5. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40,00 meter, onder de volgende voorwaarden:

  1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan:

  • buiten de bebouwde kom en in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;

  • binnen de bebouwde kom op bedrijventerreinen en sportparken.

  1. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan:

  • op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zonodig in overleg met de monumentencommissie;

  • tegen gevels aan; wanneer de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten.

 

10.2 Evenementen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsplanregels om toe te staan dat evenementen of festiviteiten worden gehouden met een maximum van 3 evenementen of festiviteiten per locatie per jaar, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de woonsituatie;

  3. de milieusituatie;

  4. de verkeersveiligheid;

  5. de sociale veiligheid;

  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

rekeninghoudend met de aard van de activiteit en de te verwachten belasting voor de directe omgeving.

 

 

 

 

 

10.3 Bed and breakfast

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsplanregels ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning voor bed and breakfast-voorzieningen, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. de voorzieningen dienen te worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;

  2. het maximaal aantal personen dat logies en ontbijt kan worden geboden bedraagt vier;

  3. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden;

  4. er mag geen sprake zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;

  5. aangetoond dient te worden dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen bestaan, waaronder in ieder geval wordt begrepen belemmeringen in verband met geurhinder;

  6. er mag geen afbreuk worden gedaan aan de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden en bedrijven.

 

 

10.4 Ontmoetingsplaatsen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bestemmingsplanregels voor het gebruik van een deel van een gebouw dan wel het oprichten van een gebouw voor een ontmoetingsplaats binnen de bestemming 'Groen', met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte van de ontmoetingsplaats niet meer bedraagt dan 20 m2;

  2. de bouwhoogte van de ontmoetingsplaats niet meer bedraagt dan 3,00 meter.

 

10.5 Voorwaarden

  1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in 10.1 tot en met 10.4 kan uitsluitend worden verleend indien hierdoor de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad en de stedenbouwkundige samenhang niet onevenredig wordt aangetast.

  2. Er zal sprake zijn van een onevenredige aantasting van de stedenbouwkundige samenhang indien:

  1. de bebouwingstypologie (vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd, patio) wordt aangetast;

  2. de karakteristiek van de openbare ruimte onevenredig wordt aangetast;

  3. historische of stedenbouwkundige betekenis van bebouwing wordt aangetast.

 

 

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

 

11.1 Algemene wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  1. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag niet meer bedragen dan 3,00 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;

  2. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag niet meer bedragen dan 3,00 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;

  3. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

 

 

 

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

 

 

Artikel 12 Overgangsrecht

 

12.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;

  2. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

12.2 Overgangsrecht gebruik

  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

  3. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

  4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

12.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

 

Artikel 13 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan 'De Neerlanden II' van de gemeente Cranendonck.