direct naar inhoud van Regels
Plan: Hugten 2 te Maarheeze
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1706.BPBG3104-ONT1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Hugten 2 te Maarheeze' met identificatienummer NL.IMRO.1706.BPBG3104-ONT1 van de gemeente Cranendonck;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daar bij behorende bijlagen;

1.3 plattelandswoning

een agrarische bedrijfswoning welke is gelegen binnen een agrarisch bouwvlak welke, op grond van het bestemmingsplan, gebruikt mag worden door één huishouden die al dan niet binding heeft met het agrarisch bedrijf.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied' zoals op 8 december 2009 vastgesteld door de gemeenteraad van Cranendonck en 'Herziening Buitengebied' zoals op 13 september 2011 vastgesteld door de gemeenteraad van Cranendonck.

De regels van genoemde bestemmingsplannen worden herzien zoals aangegeven in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 van deze regels. Voor het overige blijven de regels van genoemde bestemmingsplannen ongewijzigd van toepassing.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. al dan niet bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik;
  • b. een grondgebonden agrarisch bedrijf (met inbegrip van een paardenhouderij), alsmede een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf of intensieve veehouderij of bedrijf met intensieve veehouderijtak;
  • c. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - intensieve veehouderij' tevens een intensieve veehouderij;
  • d. wonen in een bedrijfswoning;
  • e. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' mag de bedrijfswoning gebruikt worden als plattelandswoning;
  • f. landschapselementen, groenvoorzieningen en erfbeplanting;
  • g. behoud en bescherming van het leefgebied van struweelvogels (struwelen, houtopstanden) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - leefgebied struweelvogels';
  • h. verhardingen en (onverharde) paden;
  • i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
  • j. extensief recreatief medegebruik.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. Op of in de voor 'Agrarisch met waarden - 1' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemming.
  • b. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde moeten binnen het bouwvlak gebouwd worden;
  • c. indien de bestaande legale afstand of goot- of bouwhoogte of inhoud van een bestaande bedrijfswoning, afwijkt van de in dit artikel opgenomen maten, de bestaande afstand respectievelijk goot- of bouwhoogte dan wel grotere inhoud van de bedrijfswoning als minimum/ maximum geldt;
  • d. agrarische bedrijfsgebouwen in de vorm van kassen zijn niet toegestaan;
  • e. per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan. Indien blijkens de aanduiding 'relatie' sprake is van een gekoppeld bouwvlak dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een 'enkel' bouwvlak van overeenkomstige toepassing;
  • f. per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat voor zover de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is opgenomen, op het betreffende bouwvlak maximaal 2 bedrijfswoningen zijn toegestaan;

3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de maximaal toegestane goothoogte is 5,50 m1;
  • b. de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m1;
  • c. de dakhelling dient tussen de 12 graden en 45 graden te zijn;
  • d. de afstand tot de bouwperceelgrens is ten minste 5 m1;
  • e. de oppervlakte van rijhallen ten dienste van paardenhouderijen mag maximaal 1.200 m2 bedragen;
  • f. een toename van de oppervlakte van dierenverblijven is niet toegestaan.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de agrarische bedrijfsactiviteiten binnen het bouwvlak

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de agrarische bedrijfsactiviteiten binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van mestsilo's mag niet meer dan 8,5 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige silo's mag niet meer dan 12 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevellijn mag niet meer dan 1,5 m bedragen en voor het overige niet meer dan 2 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2,5 m bedragen;
  • e. de afstand tot de bouwperceelgrens van bouwwerken zoals bedoeld onder lid a, b en d is ten minste 5 m1;

3.2.4 Bedrijfswoningen/plattelandswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen en plattelandswoningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. bij herbouw moet de bedrijfswoning overwegend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en, indien sprake is van uitbreiding van het bebouwde oppervlak van deze bedrijfswoning, aansluitend op de bestaande fundering;
  • b. de bedrijfswoning of plattelandswoning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m3;
  • c. de maximaal toegestane goothoogte is 5,50 m1;
  • d. de maximaal toegestane bouwhoogte is 8 m1;
  • e. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5,00 m1.

3.2.5 Bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning of plattelandswoning

Voor het bouwen van bijgebouwen bij de bedrijfswoning of plattelandswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per bedrijfs- of plattelandswoning is maximaal 90 m2 met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde tezamen maximaal 90 m2 mag bedragen.
  • b. de maximaal toegestane goothoogte is 3,00 m1;
  • c. de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,50 m1;
  • d. de dakhelling dient tussen de 20 graden en 60 graden te zijn;
  • e. de afstand tot de bouwperceelgrens is ten minste 5 m1;
  • f. de maximale afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning bedraagt 15 m1.
  • g. bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 3,00 m1 achter de voorgevelrooilijn, of het verlengde daarvan, van de bedrijfswoning of plattelandswoning te worden gebouwd;

3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behorende bij de bedrijfswoning of plattelandswoning

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bij de bedrijfswoning of plattelandswoning gelden de volgende bepalingen:

  • a. per bedrijfswoning mag één overkapping worden gebouwd met de volgende maatvoering:
    • 1. oppervlakte niet meer dan 30 m2;
    • 2. bouwhoogte niet meer dan 3,00 m1;
    • 3. de overkapping moet op een afstand van ten minste 1,00 m1 achter de voorgevelrooilijn, of het verlengde daarvan, van de bedrijfswoning of plattelandswoning worden gebouwd;
    • 4. de afstand tot de bestemmingsgrens is ten minste 5,00 m1;
    • 5. de maximale afstand tussen de overkapping en de woning bedraagt 15 m1;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, met uitzondering van terreinafscheidingen, is maximaal 2,50 m1 met een afstand tot de bestemmingsgrens van ten minste 5,00 m1;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1,00 m1 zijn en voor het overige maximaal 2,00 m1.
  • d. voor paardenbakken geldt dat deze zijn toegestaan binnen het bouwvlak op een afstand van ten minste 5,00 m1 van de bouwperceelgrens, alsmede voor zover legaal bestaand, buiten het bouwvlak.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken voor een toename van oppervlakte dierenverblijven bij veehouderijen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 sub f voor het uitbreiden van een veehouderij bestaande uit de toename van de bestaande oppervlakte van de dierenverblijven. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. er is sprake van een zorgvuldige veehouderij die voldoet aan de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij en de nadere regels zoals die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld in de Interim omgevingsverordening, waarbij de maatregelen die worden getroffen vervolgens in stand worden gehouden;
  • b. er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden en de omgeving bij de planontwikkeling;
  • c. de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten als benoemd in de Interim omgevingsverordening, inpasbaar is in de omgeving;
  • d. mestbewerking ter plaatse alleen is toegestaan voor de binnen het bouwvlak geproduceerde mest;
  • e. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder, (achtergrondbelasting) in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
  • f. is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie vanuit het desbetreffende agrarisch bedrijf of de betreffende gronden, ten opzichte van de referentiesituatie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en);
  • g. ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - stalderingsgebied' geldt voor de uitbreiding van de oppervlakte van de dierenverblijven voor een hokdierhouderij de aanvullende eisen zoals gesteld in artikel 5.1.
  • h. binnen de dierenverblijven mogen dieren - al dan niet in hokken - alleen op de grond gehouden worden ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn;
  • i. dit artikel is niet van toepassing indien sprake is van een geitenhouderij;
  • j. dit artikel is niet van toepassing op veehouderijen, niet zijnde grondgebonden, binnen de gebiedsaanduiding 'overige zone -beperkingen veehouderij'.

3.3.2 Afwijken voor een grotere goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 sub a en/of artikel 3.2.2 sub b voor een afwijkende goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat de goothoogte maximaal 7 m1 mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 13 m1 mag bedragen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de grotere hoogte is nodig in het kader van dierenwelzijn en er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling. Dit moet worden aangetoond door middel van een advies van de AAB;
  • b. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de ontheffing leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.

3.3.3 Afwijken voor een grotere bouwhoogte i.v.m. technische maatregelen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.2 voor een grotere bouwhoogte van bedrijfsgebouwen voor het treffen van milieutechnische voorzieningen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m boven de (feitelijke) bouwhoogte van het betreffende gebouw;
  • b. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • c. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.

3.3.4 Grotere hoogte erf- en perceelafscheidingen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.6 onder a. teneinde voor erf- en perceelafscheidingen buiten het bouwvlak een grotere bouwhoogte toe te staan tot maximaal 2 m, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de grotere bouwhoogte is noodzakelijk om dieren binnen de wei te houden;
  • b. de erf- en perceelafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen;
  • c. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • d. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast.

3.3.5 Afwijken van de bouwlocatie voor herbouw van een bedrijfswoning

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.4 sub b voor de herbouw van een bedrijfswoning of plattelandswoning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de herbouwde bedrijfswoning ligt tenminste 5,00 m1 van de bestemmingsgrens en ten minste 15 m1 uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;
  • b. in het geval van de herbouw van een plattelandswoning, dient herbouw plaats te vinden binnen de aanduidingsvlak 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning';
  • c. de woning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning binnen hetzelfde bouwvlak;
  • d. de ontwikkelingsmogelijkheden van (agrarische) bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
  • e. de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning in zijn omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast;
  • f. met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige, stedenbouwkundige en ruimtelijke verbetering ten opzichte van de oorspronkelijke situering;
  • g. de sloop van de oorspronkelijke woning is duurzaam verzekerd;
  • h. bij herbouw van een plattelandswoning moet worden aangetoond dat ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

3.3.6 Grotere oppervlakte rijhal

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.2 onder e. teneinde een rijhal met een grotere oppervlakte toe te staan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. aangetoond kan worden dat een grotere oppervlakte noodzakelijk is ten behoeve van een doelmatige bedrijfsvoering; hiertoe kan nader advies ingewonnen worden bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;
  • b. de oppervlakte van de rijhal mag niet meer bedragen dan 2000 m2;
  • c. de rijhal wordt niet gebruikt voor publieks- of verkeersaantrekkende activiteiten;
  • d. de ontheffing leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:

  • a. gronden en/of opstallen voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt op het bouwvlak;
  • b. gronden en/of opstallen voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf dan wel uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;
  • c. gronden en/of opstallen voor detailhandel, behoudens het bepaalde in 3.1 sub f.;
  • d. gronden en/of opstallen voor bewoning, behoudens bewoning van de toegestane bedrijfswoningen en plattelandswoningen;
  • e. (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • f. gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • g. het plaatsen van zeecontainers;
  • h. het gebruik van opstallen voor het huisvesten van arbeidsmigranten;
  • i. het gebruik van gronden voor parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen behoudens voor zover gelegen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak en ten dienste van de in artikel 3.1 genoemde bestemmingsomschrijving;
  • j. het gebruik van gronden voor erf en tuin behoudens voor zover gelegen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak en ten dienste van de bedrijfswoning.

3.4.2 Aan huis verbonden beroep

De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is slechts toegestaan als ondergeschikte functie bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend door één van de bewoners;
  • b. de beroepsactiviteit mag in de bedrijfswoning en/of in een bijgebouw bij de bedrijfswoning worden uitgeoefend;
  • c. de omvang van de beroepsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning en bijgebouwen bij de bedrijfswoning, tot een maximum van 60 m2;
  • d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op een normale afwikkeling van het verkeer;
  • e. het gebruik mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • f. parkeren vindt plaats binnen het bestemmingsvlak;
  • g. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep.
  • h. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn, waarbij geldt dat deze past in de categorieën 1 en 2 van de als Bijlage 1 bij deze regels gevoegde staat van bedrijfsactiviteiten.

3.4.3 Aan huis verbonden lichte bedrijvigheid

De uitoefening van aan huis verbonden lichte bedrijvigheid is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • a. de lichte bedrijvigheid wordt uitgeoefend door één van de bewoners;
  • b. de lichte bedrijvigheid mag in de woning en/of in een bijgebouw bij de woning worden uitgeoefend;
  • c. de omvang van de lichte bedrijvigheid mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijgebouwen bij de woning, tot een maximum van 60 m2;
  • d. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op een normale afwikkeling van het verkeer;
  • e. het gebruik mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • f. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met de aan huis verbonden lichte bedrijvigheid.

3.4.4 Kleinschalig kampeerterrein

Het gebruik van gronden ten dienste van een kleinschalig kampeerterrein is toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. het aantal geplaatste kampeermiddelen niet meer dan 5 mag bedragen;
  • b. sanitaire voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kamperen binnen het bouwvlak moeten worden gesitueerd met een maximum oppervlak van 30 m².

3.4.5 Productie gebonden detailhandel (verkoop van eigen producten)

Ten dienste van het agrarisch bedrijf is ondergeschikte productie detailhandel toegestaan als niet-agrarische nevenactiviteit. Het ruimtebeslag dat voor deze detailhandelsactiviteit zowel inpandig als uitpandig wordt aangewend mag maximaal 100 m2 bedragen.

3.4.6 Tijdelijke huisvesting werknemers

Tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers door logies in de eigen bedrijfswoning is toegestaan, uitsluitend voor zover het werknemers betreft, die alleen binnen het bedrijf waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten, en mits de oppervlakte voor de huisvesting, exclusief gezamenlijke ruimten, minimaal 12 m2 per werknemer bedraagt.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Agrarisch verwant bedrijf/agrarisch technisch hulpbedrijf als nevenactiviteit

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1 teneinde een vorm van agrarisch verwant bedrijf of agrarisch technisch hulpbedrijf als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • 1. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume; er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
  • 2. de vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 500 m2;
  • 3. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf, behoudens de oppervlakte die wordt gebruikt voor het plaatsen van kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein en de oppervlakte die wordt gebruikt voor inpandige statische opslag, mag maximaal 750 m2 bedragen;
  • 4. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • 5. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • 6. detailhandel ten behoeve van deze niet-agrarische nevenactiviteit is niet toegestaan;
  • 7. de verkeer aantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • 8. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  • 9. de ontheffing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.

3.5.2 Zorgverlenende nevenactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1., teneinde nevenactiviteiten in de vorm van zorgverlening op sociaal, fysiek of psychisch vlak toe te staan bij een agrarisch bedrijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de "Regeling Beëindiging Veehouderijtakken", de regeling "Ruimte-voor-ruimte" of de regeling "Tegenprestatie Buitengebied in ontwikkeling gemeente Cranendonck";
  • b. uitsluitend gebouwen op het bestaande bouwvlak mogen voor de nevenactiviteit worden gebruikt, die voldoen aan de maatvoeringeisen voor bedrijfsgebouwen als bedoeld in 3.2.2;
  • c. de vloeroppervlakte, die wordt aangewend voor deze nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 250 m2;
  • d. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf, behoudens de oppervlakte die wordt gebruikt voor het plaatsen van kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein en de oppervlakte die wordt gebruikt voor inpandige statische opslag, mag maximaal 750 m2 bedragen;
  • e. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • f. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • g. detailhandel is uitsluitend toegestaan in ondergeschikte, aan de nevenactiviteit gerelateerde vorm, uitsluitend in ter plaatse vervaardigde producten;
  • h. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • i. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  • j. de ontheffing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.

3.5.3 Recreatieve nevenactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1, teneinde als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf extensieve vormen van dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. op de locatie heeft geen sloop van bedrijfsgebouwen plaatsgevonden met gebruikmaking van de "Regeling Beëindiging Veehouderijtakken", de regeling "Ruimte-voor-ruimte" of de regeling "Tegenprestatie Buitengebied in ontwikkeling gemeente Cranendonck";
  • b. de nevenactiviteit vindt plaats naast en ter ondersteuning van de agrarische bedrijfsvoering;
  • c. verblijfsrecreatieve activiteiten zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van vakantieappartementen, kamerverhuur, bed & breakfast en trekkershutten; kampeermiddelen, chalets en stacaravans zijn niet toegestaan; groepsaccommodatie is uitsluitend toegestaan in bestaande bedrijfsgebouwen, die zijn gelegen in een bebouwingsconcentratie;
  • d. maneges zijn niet toegestaan;
  • e. uitsluitend gebouwen op het bestaande bouwvlak mogen voor de nevenactiviteit worden gebruikt, die voldoen aan de maatvoeringseisen voor bedrijfsgebouwen als bedoeld in 3.2.2;
  • f. de vloeroppervlakte die wordt aangewend voor recreatieve nevenactiviteiten, mag niet meer bedragen dan 500 m2;
  • g. de totale vloeroppervlakte van nevenactiviteiten bij het agrarisch bedrijf, behoudens de oppervlakte die wordt gebruikt voor het plaatsen van kampeermiddelen op een kleinschalig kampeerterrein en de oppervlakte die wordt gebruikt voor inpandige statische opslag, mag maximaal 750 m2 bedragen;
  • h. voor verblijfsrecreatieve nevenactiviteiten in de vorm van kamerverhuur, geldt het volgende:
    • 1. dat deze activiteiten zijn uitsluitend toegestaan binnen bestaande gebouwen, dan wel, indien dit niet mogelijk is, herbouw op dezelfde plaats;
    • 2. de oppervlakte mag per kamer maximaal 50 m2 bedragen;
    • 3. de totale oppervlakte ten behoeve van kamerverhuur mag maximaal 300 m2 bedragen;
  • i. voor verblijfsrecreatieve nevenactiviteiten in de vorm van trekkershutten, geldt het volgende:
    • 1. per agrarisch bedrijf kunnen maximaal 3 trekkershutten worden toegestaan;
    • 2. de oppervlakte mag maximaal 30 m2 per trekkershut bedragen;
    • 3. de goothoogte van een trekkershut mag maximaal 2,20 m bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van een trekkershut mag maximaal 3,5 m bedragen;
  • j. voor verblijfsrecreatieve nevenactiviteiten in de vorm van vakantieappartementen, geldt het volgende:
    • 1. per agrarisch bedrijf zijn maximaal 5 vakantieappartementen toegestaan;
    • 2. de totale oppervlakte ten behoeve van vakantieappartementen mag maximaal 300 m2 bedragen;
  • k. de verkeersaantrekkende werking van de nevenactiviteit dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • l. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing
  • m. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • n. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  • o. ten behoeve van de nevenactiviteit is ondersteunende horeca toegestaan, zoals de verkoop van ijs, thee e.d., met een maximum van 100 m2;
  • p. vooraf dient advies te worden gevraagd aan de adviescommissie toerisme en recreatie;
  • q. de ontheffing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.

3.5.4 Inpandige statische opslag

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1, teneinde nevenactiviteiten in de vorm van inpandige statische opslag toe te staan bij een agrarisch bedrijf, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de nevenactiviteit dient plaats te vinden binnen het bestaande bouwvolume; er vindt geen uitbreiding van bebouwing ten behoeve van de nevenactiviteit plaats;
  • b. de opslag mag niet plaatsvinden in kassen;
  • c. de vloeroppervlakte van de bebouwing, die wordt aangewend voor de nevenactiviteit, mag niet meer bedragen dan 1000 m2;
  • d. detailhandel ten behoeve van deze nevenactiviteit is niet toegestaan;
  • e. de milieubelasting mag niet toenemen;
  • f. het gebruik mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
  • g. het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
  • h. de ontheffing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.

3.5.5 Tijdelijke huisvesting seizoenarbeiders

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van de tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. de huisvesting vindt plaats in:
    • 1. of één of meer woonunits;
    • 2. of één of meer stacaravans;
    • 3. of een bestaand bedrijfsgebouw;
  • b. een dergelijke huisvesting is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de opvang van de tijdelijke grote arbeidsbehoefte van dat bedrijf;
  • c. de huisvesting betreft uitsluitend werknemers, die alleen binnen het bedrijf, waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;
  • d. de huisvesting bedraagt niet meer dan 6 maanden per kalenderjaar;
  • e. de gezamenlijke vloeroppervlakte voor de tijdelijke huisvesting, exclusief gezamenlijke ruimten zoals keuken(s) en sanitaire voorzieningen, bedraagt niet meer dan 300 m2;
  • f. de vloeroppervlakte van de huisvesting in woonunits en stacaravans bedraagt exclusief gezamenlijke ruimten minimaal 6 m2 per werknemer;
  • g. de vloeroppervlakte van de huisvesting in een bedrijfsgebouw bedraagt exclusief gezamenlijke ruimten minimaal 12 m2 per werknemer;
  • h. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de in geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en omliggende (agrarische) bedrijven;
  • i. voor tijdelijke huisvesting in woonunits of stacaravans geldt als voorwaarde dat voldoende structurele voorzieningen ten behoeve van tijdelijke huisvesting elders ontbreken;
  • j. de bouwhoogte van een woonunit of stacaravan bedraagt niet meer dan 3 m;
  • k. de woonunit of stacaravan wordt geplaatst binnen het bouwvlak, maar niet in een bedrijfsgebouw;
  • l. voor tijdelijke huisvesting in woonunits of stacaravans geldt dat voorzien moet zijn in een goede landschappelijke inpassing;
  • m. de woonunits en stacaravans worden telkens na het tijdelijk gebruik verwijderd;
  • n. voor tijdelijke huisvesting in een bestaand bedrijfsgebouw geldt dat er geen sprake mag zijn van zelfstandige wooneenheden.

3.5.6 Afhankelijke woonruimte

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.4.1. onder e., en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of meer aaneen gebouwde bijgebouwen;
  • d. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale oppervlakte van 90 m2;
  • e. het bijgebouw is gelegen op een maximale afstand van 30 m van het hoofdgebouw;
  • f. burgemeester en wethouders trekken de ontheffing in, indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en/of werkzaamheden zoals genoemd in artikel 3.6.4 uit te (laten) voeren.

3.6.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.6.1 is niet vereist voor:

  • a. werken en/of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en beheer van de gronden, danwel van ondergeschikte betekenis zijn;
  • b. werken en/of werkzaamheden die vallen onder het normale onderhoud en (landschaps)beheer van de gronden;
  • c. werken en/of werkzaamheden die reeds in uitvoering zijn, danwel op het tijdstip van de inwerkingtreding van het wijzigingsplan nog mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds eerder verleende vergunning.

3.6.3 Toelaatbaarheid

De in artikel 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning voor werken en/of werkzaamheden kan slechts worden verleend, indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de ter plaatse aanwezige waarden. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 3.6.4 de toetsingscriteria weergegeven.

3.6.4 Schema aanlegvergunningen
Aanlegvergunningplichtige werken/werkzaamheden   criteria voor verlening van de aanlegvergunning  
het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidinge   1. het aanbrengen van de leidingen mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de agrarische belangen;
2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden.  
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2    1. het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;
2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden.  
het vellen of rooien van houtgewas   1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden; dit houdt in dat de aanwezige landschapselementen niet onevenredig mogen worden aangetast.  

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene aanduidingsregels

5.1 Overige zone - stalderingsgebied
5.1.1 Algemeen
  • a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - stalderingsgebied' gelden nadere regels voor het oprichten van dierenverblijven voor hokdierhouderijen.
  • b. De bepalingen van dit artikel zijn enkel van toepassing indien er sprake is van een hokdierhouderij.

5.1.2 Het bouwen van en in gebruik nemen van dierenverblijven voor hokdieren
  • a. Toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren binnen een bouwperceel door de bouw van een dierenverblijf voor hokdieren of het in gebruik nemen van een aanwezig gebouw en/of bouwwerk als dierenverblijf voor hokdieren is verboden.
  • b. In afwijking van het bepaalde in sub a is de toename van de oppervlakte dierenverblijven voor hokdieren ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - stalderingsgebied' toegestaan als bewijs is overlegd dat:
    • 1. binnen het stalderingsgebied, zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;
    • 2. de te saneren oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren bedraagt:
      • ingeval van sloop, tenminste 120% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;
      • ingeval van herbestemming, ten minste 200% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;
    • 3. voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een provinciale saneringsregeling.
  • c. Onder de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren, als bedoeld in sub a wordt verstaan de oppervlakte van het gebouw, inclusief inpandige voorzieningen, dat gebruikt mag worden voor het houden van hokdieren krachtens een omgevingsvergunning milieu, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder i, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of melding, bedoeld in artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer.
  • d. Het te saneren dierenverblijf als bedoeld onder sub b voldoet aan de volgende voorwaarden:
    • 1. het betreft een legaal opgericht dierenverblijf;
    • 2. het dierenverblijf is voorafgaand aan 17 maart 2017 drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig gebruikt voor het houden van hokdieren.
  • e. In afwijking van het bepaalde in sub d, onder 2, geldt voor veehouderijen die gebruik maken de 'Uitzonderingsregeling stoppende veehouderij', zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, dat alleen de oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren dat nodig is om het aantal dieren te huisvesten overeenkomstig de gedane mededeling, meetelt als inbreng voor een te saneren dierenverblijf.
  • f. Het bewijs dat aan de voorwaarden onder sub b is voldaan, wordt uitgegeven door of namens gedeputeerde staten van Noord-Brabant.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Voorwaardelijke verpliching waterberging
  • a. Het bouwen van nieuwe bouwwerken en/of aanleggen van nieuwe verhardingen met een (gezamenlijke) oppervlakte van meer dan 50 m² is uitsluitend toegestaan indien op eigen terrein wordt voorzien in een voorziening voor de berging van hemelwater met een capaciteit van ten minste 1,5 m³ per 100 m² bebouwd oppervlak;
  • b. Het bouwen van nieuwe bouwwerken en/of aanleggen van nieuwe verhardingen met een (gezamenlijke) oppervlakte van meer dan 500 m² is uitsluitend toegestaan indien op eigen terrein wordt voorzien in een voorziening voor de berging van hemelwater met een capaciteit van tenminste 6 m³ per 100 m² bebouwd oppervlak;
  • c. De bouwwerken en verhardingen zoals bedoeld in sub a en b mogen uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig het bepaalde in 3.1 indien de voorziening voor de berging van hemelwater in stand wordt gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 7 Overgangsrecht

7.1 Overgangsrecht bouwwerken
7.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

7.1.2 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde in 7.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 7.1.1 met maximaal 10 %.

7.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 7.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.2 Overgangsrecht gebruik
7.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

7.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 7.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

7.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 7.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

7.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 7.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Hugten 2 te Maarheeze'.