Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: De Vinnen 4 – 4a en Het Laar ong. te Maarheeze
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1706.BPBG3095-ONT1
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘De Vinnen 4 – 4a en Het Laar ong. te Maarheeze’ met identificatienummer NL.IMRO.1706.BPBG3095-ONT1 van de gemeente Cranendonck;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.5 aan huis verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt;
 
1.6 archeologische waarden:
waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;
 
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.8 bebouwingsconcentratie:
kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster, waarbij onder de verschillende types bebouwingsconcentraties wordt verstaan:
  • Bebouwingscluster: vlakvormige verzameling van bebouwing in landelijk gebied;
  • Bebouwingslint: min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg in landelijk gebied;
  • Kernrandzone: overgangszone van bestaand stedelijk gebied naar het buitengebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een toenemende menging van functies;
 
1.9 bed & breakfast:
een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan logerende gasten;
 
1.10 beperkt kwetsbaar object:
de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  
1.11 Besluit externe veiligheid inrichtingen:
Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer;
 
1.12 bestaand:
  • bebouwing: bebouwing, zoals die aanwezig is of mag worden gebouwd op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen, krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning of krachtens een voor dat tijdstip gedaan verzoek om instemming met een melding ingevolge de Woningwet, dan wel krachtens een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
  • gebruik: het gebruik van gronden en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
 
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.15 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
 
1.16 bos:
elk terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding) en recreatie;
 
1.17 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
1.18 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.19 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.20 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.21 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden toegelaten;
 
1.22 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.23 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;
 
1.24 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.25 extensief recreatief medegebruik:
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;
 
1.26 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.27 hoofdgebouw:
een (deel van een) gebouw dat gelet op de bestemming dan wel door zijn constructie en of afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk op het perceel valt aan te merken;
 
1.28 houtproductie:
het voortbrengen van hout op bedrijfsmatige wijze door een mede daarop afgestemd duurzaam beheer van bos;
 
1.29 huishouden:
een aantal aan elkaar door familie- of daarmee gelijk te stellen band gerelateerde personen, dat gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van dezelfde voorzieningen in één woning (bijvoorbeeld een gezin, een gezin met inwonende ouders of een woongroep);
 
1.30 kwetsbaar object:
de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
 
1.31 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;
 
1.32 lawaaisport:
een sportactiviteit waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd dat zodanig is dat het omgevingslawaai wordt overschreden, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, motorsport, (model)vliegsport; de jachtsport wordt hier niet onder begrepen;
 
1.33 lichte bedrijvigheid:
het bedrijfsmatig vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de van deze regels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 3);
 
1.34 nevenactiviteit:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel of bouwvlak;
 
1.35 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;
 
1.36 overkapping:
een dakconstructie, vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;
 
1.37 paardenbak:
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
 
1.38 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en besteedbaar en afsluitbaar is;
 
1.39 perceel:
een aaneengesloten samenhangend stuk grond;
 
1.40 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.41 teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden;
te onderscheiden zijn de volgende categorieën:
  • laag/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1,50 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, lage tunnels;
  • hoog/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1,50 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
  • permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden, stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen (met inbegrip van tunnel of boogkassen);
 
1.42 tunnel:
een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;
 
1.43 vloeroppervlakte:
de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;
 
1.44 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt;
 
1.45 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;
   
1.46 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;
 
1.47 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand tot de zijdelingse/voorste/achterste bouwperceelgrens
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse/voorste/achterste bouwperceelgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
 
2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
 
2.3 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.8 peil:
  1. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte terrein.
 
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het al dan niet bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik;
  2. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke waarden;
  3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  4. extensief recreatief medegebruik;
  5. doeleinden van openbaar nut;
 
een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Toegestane bebouwing
Op de tot ‘Agrarisch’ bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van doeleinden omschreven in 3.1.
 
3.2.2 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
3.2.3 (Maatvoering) bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten agrarisch bouwvlak
Voor het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak geldt het volgende:
  1. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch grondgebruik worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 2 m, met dien verstande dat:
    • teeltondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan;
    • erf- en perceelsafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen, waarbij de bouwhoogte maximaal 1,5 m mag bedragen;
    • het oprichten van sleufsilo's niet is toegestaan;
    • paardenbakken buiten het bouwvlak zijn niet toegestaan;
  2. Ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik is voorts uitsluitend het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan zoals banken, picknicktafels e.d. met een maximale bouwhoogte van 2 m.
  3. De bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de waterhuishouding mag niet meer bedragen dan 1,5 m.
 
3.3 Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1 Grotere hoogte erf- en perceelsafscheidingen
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.3 onder a teneinde voor erf- en perceelsafscheidingen buiten het bouwvlak een grotere bouwhoogte toe te staan tot maximaal 2 m, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de grotere bouwhoogte is noodzakelijk om dieren binnen de wei te houden;
  2. de erf- en perceelsafscheidingen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van afrasteringen;
  3. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  4. het leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in 3.1 omschreven waarden.
    
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van:
  1. gronden en/of opstallen voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest;
  2. gronden en/of opstallen voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  3. gronden en/of opstallen voor detailhandel;
  4. gronden en/of opstallen voor bewoning;
  5. gronden en/of opstallen ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  6. gronden voor lawaaisporten.
 
3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.5.1 Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de in het schema onder 3.5.4 opgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren.
 
3.5.2 Uitzonderingen vergunningsplicht
Het onder 3.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan vergunning is verleend;
  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.
 
3.5.3 Toetsing aan aanwezige waarden
De in 3.5.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 3.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 3.5.4 de toetsingscriteria weergegeven.
 
3.5.4 Schema
 
Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden
  
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning
  
het aanbrengen van (infrastructurele) ondergrondse leidingen  
1. het aanbrengen van de leidingen mag niet leiden tot onevenredige aantasting van de agrarische belangen;
2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden;  
het aanbrengen van oppervlakteverhardingen groter dan 200 m2  
1. het aanbrengen van verhardingen dient noodzakelijk te zijn in het kader van de agrarische bedrijfsvoering dan wel het recreatief medegebruik;
2. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden;  
het vellen of rooien van houtgewas  
1. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de landschappelijke waarden; dit houdt in dat de aanwezige landschapselementen niet onevenredig mogen worden aangetast;
  
Artikel 4 Groen – Landschappelijke inpassing
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen – Landschappelijke inpassing’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen;
  2. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
 
een en ander zoals weergegeven in Bijlage 1 bij deze regels en met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen.
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Toegestane bebouwing
Op de tot 'Groen – Landschappelijke inpassing' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van doeleinden omschreven in 4.1.
 
4.2.2 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
 
4.2.3 Bouwregels bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  1. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van erf- en perceelsafscheidingen worden opgericht, met een maximale bouwhoogte van 1,5 meter.
  2. Voor erf- en perceelsafscheidingen geldt aanvullend dat deze uitsluitend in de vorm van een open constructie mogen worden opgericht en dienen te voldoen aan het beeldkwaliteitplan, als opgenomen in Bijlage 2 van de regels.
 
4.3 Specifieke gebruiksregels
 
4.3.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor:
  1. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  2. het aanbrengen van verhardingen, anders dan bedoeld in 4.4.4.
 
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.4.1 Omgevingsvergunningplicht
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 4.4.4 omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
 
4.4.2 Uitzondering vergunningplicht
Het onder 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
  2. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
  3. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer;
  4. welke worden uitgevoerd krachtens het landschappelijk inpassingsplan, als opgenomen in Bijlage 1.
   
4.4.3 Toetsing aan aanwezige waarden
De in 4.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 4.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 4.4.4 de toetsingscriteria weergegeven.
 
4.4.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
 
Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden  
Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden  
het aanleggen van wegen en het aanbrengen van overige verhardingen als doorgang  
- de wegen en overige verhardingen moeten noodzakelijk zijn voor het gebruik, behorende bij de naastgelegen bestemming;
- de wegen en overige verhardingen betekenen geen aantasting van de aanwezige landschappelijke inpassing, danwel er wordt anderszins voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing.  
het verwijderen van houtopstanden ten behoeve van een doorgang  
het verwijderen betekent geen aantasting van de aanwezige landschappelijke inpassing, danwel er wordt anderszins voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing.  
 
Artikel 5 Wonen
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
5.1.1 Algemeen
De voor 'Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan huis verbonden beroepen en lichte bedrijvigheid zoals bedoeld in 5.4.2;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. tuinen en erven;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
 
5.1.2 Aantal woningen
Per aangeduid bestemmingsvlak is maximaal één woning met bijbehorende bouwwerken toegestaan.
 
5.2 Bouwregels
 
5.2.1 Toegestane bebouwing
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals woningen met bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken.
 
5.2.2 Maatvoering
Met betrekking tot de maatvoering van gebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, dient aan het volgende te worden voldaan.
 
Hierbij geldt dat, indien de bestaande (legale) afstand of goot- of bouwhoogte, voorzover opgericht in overeenstemming met de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, afwijkt van onderstaande maten, de bestaande afstand respectievelijk goot- of bouwhoogte als minimum/maximum geldt.
 
Hoofdgebouw van de woning  
Minimaal
Maximaal
het hoofdgebouw dient te worden opgericht binnen het bouwvlak  
 
indien binnen een bestemmingsvlak geen bouwvlak is aangeduid dan geldt het gehele bestemmingsvlak als bouwvlak
-  
-  
goothoogte  
niet van toepassing  
4,5 meter, voor zover de bestaande goothoogte meer bedraagt, geldt de bestaande goothoogte als maximum  
bouwhoogte  
niet van toepassing  
8 meter, voor zover de bestaande bouwhoogte meer bedraagt, geldt de bestaande bouwhoogte als maximum  
inhoud  
niet van toepassing  
De Vinnen 4a: 750 m³, voor zover de bestaande inhoud meer bedraagt, geldt de bestaande inhoud als maximum  
 
Het Laar 9a: 600 m³, voor zover de bestaande inhoud meer bedraagt, geldt de bestaande inhoud als maximum  
dakhelling  
12°
45°  
 
Bijbehorende bouwwerken  
Minimaal
Maximaal  
afstand tot de zijdelingse, voorste en achterste perceelsgrens  
3 meter; voor bijbehorende bouwwerken geldt dat de afstand tot een van de zijdelingse bouwperceelsgrenzen minder dan 3 meter mag bedragen

Indien op de verbeelding op het  bestemmingsvlak een gevellijn is aangeduid: er mag niet gebouwd worden achter (vanuit de woning bezien) de op de verbeelding aangegeven gevellijn  
niet van toepassing  
gezamenlijke oppervlakte per woning  
niet van toepassing  
90 m² waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken zijnde tezamen, maximaal 90 m² mag bedragen
*)  
 
goothoogte  
niet van toepassing  
3,25 meter  
bouwhoogte  
niet van toepassing  
5,5 meter  
afstand bijbehorende bouwwerken tot voorgevel woning of verlengde daarvan  
minimaal 3 meter achter voorgevel woning of verlengde daarvan  
niet van toepassing  
afstand vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot achtergevel woning of verlengde daarvan  
niet van toepassing  
20 meter  
dakhelling  
12°, met dien verstande dat aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen worden uitgevoerd met een plat dak.     
45°  
 
Overige bouwwerken  
Maximaal  
hoogte erfafscheidingen  
vóór voorgevel woning: 1 meter;
overige: 2 meter  
bouwhoogte overige bouwwerken  
2,5 meter  
gezamenlijke oppervlakte per woning  
30 m², waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken tezamen, maximaal 90 m² mag bedragen.  
*)  
*) de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken tezamen, mag
hierbij maximaal 90 m2 bedragen.
 
5.2.3 Herbouw
Herbouw van bestaande woningen is, voorzover het de situering van de woning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voorzover:
  1. de herbouw grotendeels plaatsvindt op de (voor zover aanwezig) bestaande fundamenten;
  2. de voorgevel van de te herbouwen woning wordt geplaatst in de (voormalige) voorgevelrooilijn;
  3. de bouwwijze (d.w.z. vrijstaand, halfvrijstaand of aaneengebouwd) van de te herbouwen woning(en) niet afwijkt van de bouwwijze van de oorspronkelijke woning(en);
  4. het aantal woningen mag door de herbouw niet toenemen;
  5. het bepaalde in 5.2.2 wordt in acht genomen.
 
5.2.4 Uitsluiting vergunningvrij bouwen achter op verbeelding aangeduide gevellijn
Indien op de verbeelding op het bestemmingsvlak een gevellijn is aangeduid: De gronden achter de (vanuit de woning bezien) aangegeven gevellijn dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van Bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht (of diens rechtsopvolger).
Dit met als doelstelling om vergunningvrij bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, op basis van Bijlage II Besluit omgevingsrecht (of diens rechtsopvolger), uit te sluiten, teneinde dat hier sprake blijft van een onbebouwde strook.
 
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
5.3.1 Afwijking m.b.t. herbouw
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.3 onder a. en/of b. en/of c. teneinde herbouw van bestaande woningen op hetzelfde perceel als de te slopen woning te kunnen toestaan buiten de bestaande fundamenten en de voorgevel te kunnen plaatsen buiten de (voormalige) voorgevelrooilijn. Een en ander mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
  1. de nieuwe situering van de woning is stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieukundig aanvaardbaar;
  2. er dient sprake te zijn van (zekerheidsstelling omtrent de) sloop van de bestaande woning;
  3. door de herbouw wordt het landelijke karakter van het gebied niet onevenredig aangetast;
  4. de nieuwe situering van de woning leidt niet tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende bedrijven, voortvloeiende uit milieuregelgeving;
  5. het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen en van het perceel zelf niet onevenredig mogen worden beperkt;
  6. er moet voldaan worden aan de Wet geluidhinder;
  7. voldaan wordt aan de (overige) maatvoeringseisen als opgenomen in 5.2.2.
 
5.4 Specifieke gebruiksregels
 
5.4.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van:
  1. gronden en/of bouwwerken voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  2. gronden en/of bouwwerken voor detailhandel anders dan bedoeld in 5.4.2;
  3. gronden en/of bouwwerken voor verblijfsrecreatie;
  4. gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  5. bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning.
 
5.4.2 Aan huis verbonden beroep en lichte bedrijvigheid
De uitoefening van een aan huis verbonden beroep en van lichte bedrijvigheid is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% voor aan huis verbonden beroepen en 50% voor lichte bedrijvigheid van de vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m²;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  3. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep of de lichte bedrijvigheid;
  4. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 3);
  5. de woonfunctie dient de hoofdfunctie te blijven;
  6. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
 
5.4.3 Voorwaardelijke verplichting - parkeren
Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de bouwwerken en gronden conform de in artikel 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan, als op het perceel in eigen parkeergelegenheid wordt voorzien overeenkomstig de normering van 2,0 parkeerplaatsen per woning en deze duurzaam in stand gehouden worden.
 
5.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
5.5.1 Afwijken voor bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijbehorende bouwwerken bij de woning voor bed & breakfast-voorzieningen, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de voorzieningen worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;
  2. het maximaal aantal personen dat logies en ontbijt kan worden geboden is 4;
  3. parkeren vindt plaats op eigen terrein;
  4. er is geen sprake van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  5. aangetoond is dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen bestaan, waaronder in ieder geval wordt begrepen belemmeringen in verband met geurhinder;
  6. geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen van om- en aanwonenden.
 
   
Artikel 6 Wonen – Ruimte voor Ruimte
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
6.1.1 Algemeen
De voor 'Wonen – Ruimte voor Ruimte’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan huis verbonden beroepen en lichte bedrijvigheid zoals bedoeld in 6.4.2;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. tuinen en erven;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
 
6.1.2 Aantal woningen
Per aangeduid bestemmingsvlak is maximaal één woning met bijbehorende bouwwerken toegestaan.
 
6.2 Bouwregels
 
6.2.1 Toegestane bebouwing
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals woningen met bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken.
 
6.2.2 Maatvoering
Met betrekking tot de maatvoering van gebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, dient aan het volgende te worden voldaan:
   
Hoofdgebouw van de woning  
Minimaal
Maximaal
het hoofdgebouw dient te worden opgericht binnen het bouwvlak  
-  
-  
de voorgevel van de woning dient in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd of op een afstand van niet meer dan 1 m daarachter
  
goothoogte  
niet van toepassing  
4,5 meter  
bouwhoogte  
niet van toepassing  
8 meter  
inhoud  
niet van toepassing  
900 m³  
dakhelling  
12°  
45°  
 
Bijbehorende bouwwerken  
Minimaal
Maximaal  
afstand tot de zijdelingse, voorste en achterste perceelsgrens  
3 meter; voor bijbehorende bouwwerken geldt dat de afstand tot een van de zijdelingse bouwperceelsgrenzen minder dan 3 meter mag bedragen

Indien op de verbeelding op het  bestemmingsvlak een gevellijn is aangeduid: er mag niet gebouwd worden achter (vanuit de woning bezien) de op de verbeelding aangegeven gevellijn  
niet van toepassing  
gezamenlijke oppervlakte per woning  
niet van toepassing  
90 m² waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken zijnde tezamen, maximaal 90 m² mag bedragen
*)  
 
goothoogte  
niet van toepassing  
3,25 meter  
bouwhoogte  
niet van toepassing  
5,5 meter  
afstand bijbehorende bouwwerken tot voorgevel woning of verlengde daarvan  
minimaal 3 meter achter voorgevel woning of verlengde daarvan  
niet van toepassing  
afstand vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot achtergevel woning of verlengde daarvan  
niet van toepassing  
20 meter  
dakhelling  
12°, met dien verstande dat aangebouwde bijbehorende bouwwerken mogen worden uitgevoerd met een plat dak.   
45°  
 
Overige bouwwerken  
Maximaal  
hoogte erfafscheidingen  
vóór voorgevel woning: 1 meter;
overige: 2 meter  
bouwhoogte overige bouwwerken  
2,5 meter  
gezamenlijke oppervlakte per woning  
30 m², waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken tezamen, maximaal 90 m² mag bedragen.  
*)  
*) de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken tezamen, mag
hierbij maximaal 90 m2 bedragen. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' geldt de met die aanduiding aangegeven oppervlakte als maximum oppervlakte die daar aan bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken is toegestaan.
 
6.2.3 Beeldkwaliteitplan hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken
Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken dienen te voldoen aan het beeldkwaliteitplan, als opgenomen in Bijlage 2 van onderhavige regels.
 
6.2.4 Beeldkwaliteitplan erfafscheidingen
Erfafscheidingen dienen te voldoen aan het beeldkwaliteitplan, als opgenomen in Bijlage 2 van onderhavige regels.
 
6.2.5 Voorwaardelijke verplichting geluid wegverkeer
Voor zover sprake is van een geluidsbelasting hoger dan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai wordt een omgevingsvergunning voor een geluidsgevoelig object (woning) pas verleend als het bouwplan voldoet aan de voorwaarden van het hogere waardebesluit, als opgenomen in Bijlage 4 van de regels, en bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangetoond dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten gevolge van wegverkeerslawaai. Aan het voorgaande wordt voldaan, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Geluidwering gevels woningen
  1. de volgens de NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering van een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied in de woning mag aantoonbaar niet kleiner zijn dan het verschil tussen de hoogst berekende cumulatieve geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai en 33 dB.
  2. de uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsruimte in de woning heeft volgens de NEN 5077 een bepaalde karakteristieke geluidwering die maximaal 2 dB lager is dan de karakteristieke geluidwering bedoeld in lid a.  
Geluidluwe gevel en buitenruimte woningen
  1. de woning dient tenminste over één geluidluwe zijde met een geluidbelasting van ten hoogste 48 dB (incl. aftrek van 5 dB art. 110g Wgh) te beschikken. Aan deze zijde dient ten minste één verblijfsruimte te zijn gesitueerd.
  2. de woning beschikt over een geluidluwe buitenruimte die niet is gesitueerd aan de gevel waar de hoogste geluidbelasting heerst.
 
6.2.6 Uitsluiting vergunningvrij bouwen achter op verbeelding aangeduide gevellijn
Indien op de verbeelding op het bestemmingsvlak een gevellijn is aangeduid: De gronden achter de (vanuit de woning bezien) aangegeven gevellijn dienen niet te worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van Bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht (of diens rechtsopvolger).
Dit met als doelstelling om vergunningvrij bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, op basis van Bijlage II Besluit omgevingsrecht (of diens rechtsopvolger), uit te sluiten, teneinde dat hier sprake blijft van een onbebouwde strook.
 
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
6.3.1 Afwijken beeldkwaliteitplan
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.2.3 en/of 6.2.4, teneinde een hoofdgebouw en/of bijbehorende bouwwerken en/of erfafscheidingen te realiseren die niet (volledig) voldoen aan het beeldkwaliteitplan, zoals opgenomen in Bijlage 2 van deze regels, mits de bebouwing stedenbouwkundig en architectonisch passend is in de omgeving en een vergelijkbare kwalitatieve staat van stedenbouwkundige inrichting wordt bereikt. Hiertoe wordt een door het bevoegd gezag goed te keuren schetsplan van het bouwplan overlegd.
 
6.4 Specifieke gebruiksregels
 
6.4.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van:
  1. gronden en/of bouwwerken voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  2. gronden en/of bouwwerken voor detailhandel anders dan bedoeld in 6.4.2;
  3. gronden en/of bouwwerken voor verblijfsrecreatie;
  4. gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  5. bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning.
 
6.4.2 Aan huis verbonden beroep en lichte bedrijvigheid
De uitoefening van een aan huis verbonden beroep en van lichte bedrijvigheid is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% voor aan huis verbonden beroepen en 50% voor lichte bedrijvigheid van de vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m²;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  3. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep of de lichte bedrijvigheid;
  4. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 3);
  5. de woonfunctie dient de hoofdfunctie te blijven;
  6. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
 
6.4.3 Voorwaardelijke verplichting - parkeren
Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de bouwwerken en gronden conform de in artikel 6.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan, als op het perceel in eigen parkeergelegenheid wordt voorzien overeenkomstig de normering van 2,0 parkeerplaatsen per woning en deze duurzaam in stand gehouden worden.
 
6.4.4 Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing
  1. Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de bouwwerken en gronden conform de in artikel 6.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan, indien de landschappelijke inpassing binnen maximaal 18 maanden na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is uitgevoerd overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan en vervolgens in stand wordt gehouden en onderhouden. Onder landschappelijk inpassingsplan wordt in deze planregels verstaan het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1.
  2. In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen om een kwalitatief vergelijkbaar landschappelijk inpassingsplan, als, en in plaats van, het landschappelijk inpassingsplan dat als Bijlage 1 bij deze regels is gevoegd, uit te voeren en duurzaam in stand te houden.
 
6.4.5 Voorwaardelijke verplichting - beeldkwaliteit
Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de bouwwerken en gronden conform de in artikel 6.1 opgenomen bestemmingsomschrijving is alleen toegestaan, als het hoofgebouw, de bijbehorende bouwwerken en de erfafscheidingen worden gerealiseerd conform de beeldkwaliteit, zoals vastgelegd in het beeldkwaliteitplan zoals opgenomen in Bijlage 2 van onderhavige regels, of een omgevingsvergunning als verleend op grond van artikel 6.3.1 en conform deze beeldkwaliteitseisen duurzaam in stand wordt gehouden.
 
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
6.5.1 Afwijken voor bed & breakfast
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijbehorende bouwwerken bij de woning voor bed & breakfast-voorzieningen, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de voorzieningen worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;
  2. het maximaal aantal personen dat logies en ontbijt kan worden geboden is 4;
  3. parkeren vindt plaats op eigen terrein;
  4. er is geen sprake van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  5. aangetoond is dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen bestaan, waaronder in ieder geval wordt begrepen belemmeringen in verband met geurhinder;
  6. geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen van om- en aanwonenden.
 
Artikel 7 Leiding - Olie
 
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding – Olie’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), tevens bestemd voor een ondergrondse leiding (PRB-leiding) voor het transport van aardolieproducten (vloeibare koolwaterstoffen) met een diameter van ten hoogste 8 inch en een druk van ten hoogste 85 bar met de daarbij behorende belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding.
 
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. Verder geldt, voor zover dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming ‘Leiding - Olie’ voorrang krijgt.
 
7.2 Bouwregels
Waar een basisbestemming, aangegeven op de verbeelding, samenvalt met deze dubbelbestemming, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. Voor het bouwen geldt dat in afwijking van hetgeen wordt bepaald door de onderliggende basisbestemming(en), binnen de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemming 'Leiding - Olie' begrepen gronden uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht die zijn bestemd voor de aanleg en instandhouding van de in 7.1 bedoelde leiding.
 
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen in overeenstemming met de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid en bedrijfsvoering van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
 
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
7.4.1 Omgevingsvergunningsplicht
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Leiding – Olie’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ophogen en egaliseren, bodem verlagen, afgraven, ontginnen of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;
  2. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  3. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, het aanleggen van drainage en het verrichten van graaf- en grondwerkzaamheden, dieper dan 0,30 meter;
  4. het indrijven van voorwerpen in de bodem en het verrichten van heiwerkzaamheden;
  5. het aanbrengen, vellen of rooien van bomen en diepwortelende beplantingen;
  6. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties, apparatuur of objecten zoals lichtmasten, wegwijzers, informatiepanelen en ander straatmeubilair;
  7. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  8. het tijdelijk of permanent opslaan van goederen;
  9. het inrichten van evenemententerreinen.
 
7.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplicht
Het onder 7.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
  1. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning is verleend;
  2. welke betrekking hebben op normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, gericht op en noodzakelijk voor het gebruik in overeenstemming met de dubbelbestemming of basisbestemming;
  3. andere werken en/of werkzaamheden noodzakelijk in het kader van het onderhoud of beheer van de aanwezige leiding of leidingstrook;
  4. die gericht zijn op het verwijderen van diepwortelende beplantingen en bomen door of namens de leidingbeheerder van de in 7.1 bedoelde leiding.
 
7.4.3 Toetsingscriteria
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, kan worden verleend indien door de genoemde werken en/of werkzaamheden geen veiligheidsrisico´s ontstaan en de betreffende leiding met de bijbehorende belemmeringenstrook niet wordt aangetast.
 
7.5 Adviesprocedure
Alvorens omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in 7.3 of 7.4 wint het bevoegd gezag advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.
 
Artikel 8 Waarde – Archeologie
 
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
 
8.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,5 m onder maaiveld een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. Indien uit het onder a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid a. indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
 
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
8.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,5 m onder het maaiveld en meer dan 100 m², zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,5 m onder het maaiveld.
 
8.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 8.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit plan een omgevingsvergunning is verleend.
 
8.3.3 Toelaatbaarheid
  1. De in lid 8.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  2. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  3. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
 
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene bouwregels
 
10.1 Afwijkende maatvoering
Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn opgericht in overeenstemming met de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht maar in afwijking van dit bestemmingsplan, zijn toegestaan.
 
10.2 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
 
10.2.1 Voorwaardelijke verplichting waterberging
  1. Het bouwen van nieuwe bouwwerken en/of aanleggen van nieuwe verhardingen met een (gezamenlijke) oppervlakte van meer dan 50 m2 is uitsluitend toegestaan indien wordt voorzien in een voorziening voor de berging van hemelwater met een capaciteit van ten minste 3 m3 per 100 m2 bebouwd oppervlak;
  2. Het bouwen van nieuwe bouwwerken en/of aanleggen van nieuwe verhardingen met een (gezamenlijke) oppervlakte van meer dan 500 m2 is uitsluitend toegestaan indien wordt voorzien in een voorziening voor de berging van hemelwater met een capaciteit van ten minste 6 m3 per 100 m2 bebouwd oppervlak;
  3. Bij toepassing van sub a en b geldt dat:
    1. Onder bebouwd en verhard oppervlak wordt niet verstaan de toepassing van sedumdaken, halfverharding, waterdoorlaatbare verharding of hiermee vergelijkbaar.
    2. De hemelwaterberging dient te worden uitgevoerd conform de geldende uitvoeringsvereisten uit de Keur van Waterschap De Dommel (boven Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) en voorzien van afvoer-/leegloopconstructie), welke geldt ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning.
  4. De bouwwerken en verhardingen zoals bedoeld in sub a en b mogen uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig het bepaalde in Hoofdstuk 2 van onderhavige regels, indien de voorziening voor de berging van hemelwater in stand wordt gehouden.
 
10.2.2 Afwijken verplichting hydrologisch neutraal ontwikkelen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2.1 indien:
  1. Het voldoen aan lid 10.2.1 door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit en/of voor zover op andere passende wijze in de benodigde hemelwaterberging en -afvoer wordt voorzien.
 
10.3 Ondergronds bouwen
  1. Op plaatsen waar hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
  2. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
  3. Het bevoegd gezag kan afwijken voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.
 
Artikel 11 Algemene aanduidingsregels
 
11.1 Veiligheidszone – leiding
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding' geldt dat binnen de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - leiding' geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogen worden opgericht.
 
11.1.1 Afwijking oprichting kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning toestemming verlenen af te wijken van het bepaalde in artikel 11.1, met dien verstande dat:
  1. voldaan wordt aan de normen die gelden voor het plaatsgebonden risico;
  2. indien sprake is van toename van het groepsrisico, hiervoor een verantwoording plaatsvindt.
  3. advies is ingewonnen door het bevoegd gezag bij de betreffende leidingbeheerder.  
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
 
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
12.1.1 Algemeen
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
 
12.1.2 Afwijken bij omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 12.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 12.1.1 met maximaal 10%.
 
12.1.3 Uitzondering
Het bepaalde in 12.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
12.2 Overgangsrecht gebruik
 
12.2.1 Algemeen
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
12.2.2 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 12.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
12.2.3 Onderbroken gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in 12.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
12.2.4 Uitzondering
Het bepaalde in 12.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 13 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan ‘De Vinnen 4 – 4a en Het Laar ong. te Maarheeze’.