Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bosch ong. (tussen 60 en 62) te Budel
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1706.BPBG3090-ONT1
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Bosch ong. (tussen 60 en 62) te Budel' met identificatienummer NL.IMRO.1706.BPBG3090.ONT1 van de gemeente Cranendonck;
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.4 aan huis verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt;
 
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 archeologische waarden
waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;
 
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.8 bed & breakfast:
een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan logerende gasten;
 
1.9 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):
t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals die aanwezig is of mag worden gebouwd op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen, krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning of krachtens een voor dat tijdstip gedaan verzoek om instemming met een melding ingevolge de Woningwet, dan wel krachtens een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
t.a.v. gebruik: het gebruik van gronden en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
 
1.10 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.12 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak, hieronder vallen bijgebouwen en aan- en uitbouwen en overkappingen;
 
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
 
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
1.16 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden toegelaten;
 
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
1.19 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
1.20 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.21 hoofdgebouw:
een (deel van een) gebouw dat gelet op de bestemming dan wel door zijn constructie en of afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk op het perceel valt aan te merken;
 
1.22 huishouden:
een aantal aan elkaar door familie- of daarmee gelijk te stellen band gerelateerde personen, dat gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van dezelfde voorzieningen in één woning (bijvoorbeeld een gezin, een gezin met inwonende ouders of een woongroep);
 
1.23 Erfinrichtingsplan- en beeldkwaliteit:
het Erfinrichtingsplan- en beeldkwaliteit dat als Bijlage 1 bij deze regels is opgenomen;
 
1.24 lichte bedrijvigheid:
het bedrijfsmatig vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de van deze regels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten;
 
1.25 overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde verbonden is;
 
1.26 overkapping:
een dakconstructie, vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;
 
1.27 pand:
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en besteedbaar en afsluitbaar is;
 
1.28 perceel:
een aaneengesloten samenhangend stuk grond;
 
1.29 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.30 vloeroppervlakte:
de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;
 
1.31 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt;
 
1.32 voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;
 
1.33 water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;
 
1.34 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
 
1.35 Woningwet:
Wet van 29 augustus 1991 (Stb. 439) tot herziening van de woningwet, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand tot de zijdelingse/voorste/achterste bouwperceelsgrens
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse/voorste/achterste perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
 
2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
 
2.3 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.8 peil:
voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte terrein.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 meter bedraagt.
  
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Wonen - Ruimte voor Ruimte
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
3.1.1 Algemeen
 
De voor 'Wonen - Ruimte voor Ruimte' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. aan-huis-verbonden beroepen en lichte bedrijvigheid zoals bedoeld in 3.3.4;
  3. tuinen, erven en parkeervoorzieningen
  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.1.2 Aantal woningen
 
Per aangeduid bouwvlak is maximaal één woning met bijbehorende bouwwerken toegestaan.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Toegestane bebouwing
 
Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken ten dienste van de bestemming, zoals woningen met bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken.
 
3.2.2 Maatvoering
 
Met betrekking tot de maatvoering van gebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, dient aan het volgende te worden voldaan:
 
 
3.3 Specifieke gebruiksregels
 
3.3.1 Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing
  1. Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de bouwwerken en gronden van het perceel Bosch ong. (tussen 60 en 62) te Budel conform de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsbeschrijving is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijke inpassingsplan dat als bijlage 2 bij de regels van dit bestemmingsplan is gevoegd, binnen 12 maanden na oplevering van het hoofdgebouw] is uitgevoerd en vervolgens duurzaam in stand wordt gehouden en onderhouden.
  2. In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen om een kwalitatief vergelijkbaar landschappelijk inpassingsplan, als, en in plaats van, het landschappelijk inpassingsplan dat als bijlage 2 bij deze regels is gevoegd, binnen 12 maanden na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning uit te voeren en duurzaam in stand te houden. 
3.3.2 Voorwaardelijke verplichting - beeldkwaliteit
 
Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de bouwwerken en gronden van het perceel Bosch ong. (tussen 60 en 62) te Budel conform de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsbeschrijving is alleen toegestaan als de bouwwerken worden gerealiseerd conform de beeldkwaliteit, zoals vastgelegd in het beeldkwaliteitsplan zoals opgenomen in bijlage 1 bij het onderhavige bestemmingsplan en conform deze beeldkwaliteitseisen duurzaam in stand wordt gehouden.
 
3.3.3 Voorwaardelijke verplichting – parkeren
 
Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de bouwwerken en gronden van het perceel Bosch ong. (tussen 60 en 62) te Budel conform de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsbeschrijving is alleen toegestaan als bij de gereedmelding van het hoofdgebouw op het perceel in eigen parkeergelegenheid wordt voorzien overeenkomstig de normering van 3,0 parkeerplaatsen en deze duurzaam in stand gehouden worden.
 
3.3.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging
  1. Het bouwen van nieuwe bouwwerken en/of aanleggen van nieuwe verhardingen met een (gezamenlijke) oppervlakte van meer dan 50 m2 is uitsluitend toegestaan indien op eigen terrein wordt voorzien in een voorziening voor de berging van hemelwater met een capaciteit van ten minste 3 m3 per 100 m2 bebouw oppervlak;
  2. Het bouwen van nieuwe bouwwerken en/of aanleggen van nieuwe verhardingen met een (gezamenlijke) oppervlakte van meer dan 500 m2 is uitsluitend toegestaan indien op eigen terrein wordt voorzien in een voorziening voor de berging van hemelwater met een capaciteit van ten minste 6 m3 per 100 m2 bebouw oppervlak
  3. De bouwwerken en verhardingen zoals bedoeld in sub a en sub b mogen uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig het bepaalde artikel 3.1.1 indien de voorziening voor de berging van hemelwater in stand wordt gehouden. 
3.3.5 Voorwaardelijke verplichting Archeologie
 
De gronden binnen het bestemmingsplan mogen pas overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming worden gebruikt zodra middels een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is. Deze voorwaardelijke verplichting doet niet af aan de verplichtingen op grond van het bepaalde in artikel 4 en 5 [dubbelbestemming archeologie].
 
3.3.6 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van:
  1. gronden en/of bouwwerken voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten;
  2. gronden en/of bouwwerken voor detailhandel;
  3. gronden en/of bouwwerken voor verblijfsrecreatie;
  4. gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  5. bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning. 
3.3.7 Aan huis verbonden beroep en lichte bedrijvigheid
 
De uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en van lichte bedrijvigheid is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
  1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% voor aan huis verbonden beroepen en 50% voor lichte bedrijvigheid van de vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m²;
  2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  3. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep of de lichte bedrijvigheid;
  4. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  5. de woonfunctie dient de hoofdfunctie te blijven;
  6. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner. 
3.4 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.4.1 Afwijken voor bed & breakfast
 
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijbehorende bouwwerken bij de woning voor bed & breakfast-voorzieningen, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
  1. de voorzieningen worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;
  2. het maximaal aantal personen dat logies en ontbijt kan worden geboden is vier;
  3. parkeren vindt plaats op eigen terrein;
  4. er is geen sprake van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  5. aangetoond is dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen bestaan, waaronder in ieder geval wordt begrepen belemmeringen in verband met geurhinder;
  6. geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen van om- en aanwonenden.
 
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
 
4.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 250 m² en een diepte meer dan 30 cm een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. Indien uit het onder a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid a. indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. 
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.3.1 Werken en werkzaamheden
 
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld en meer dan 250 m², zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diep wortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins her profileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,5 m onder het maaiveld.
4.3.2 Uitzonderingen
 
Het in lid 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit plan een omgevingsvergunning is verleend.
  4. in het kader van de sanering van het perceel mits deze onder archeologische begeleiding en een door het bevoegde gezag goedgekeurd programma van eisen plaatsvindt.
4.3.3 Toelaatbaarheid
  1. De in lid 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  2. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  3. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
 
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘Waarde – Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
 
5.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en een diepte meer dan 50 cm een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
  2. Indien uit het onder a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  3. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid a. indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.3.1 Werken en werkzaamheden
 
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,5 m onder het maaiveld en meer dan 500 m², zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diep wortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins her profileren van waterlopen, sloten en greppels;
  3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,5 m onder het maaiveld.
5.3.2 Uitzonderingen
 
Het in lid 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
  1. welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit plan een omgevingsvergunning is verleend.
  4. in het kader van de sanering van het perceel mits deze onder archeologische begeleiding en een door het bevoegde gezag goedgekeurd programma van eisen plaatsvindt.
5.3.3 Toelaatbaarheid
  1. De in lid 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
  2. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
  3. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
 
3 Algemene regels
 
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 7 Algemene bouwregels
 
7.1 Afwijkende maatvoering
 
Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn opgericht in overeenstemming met de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht maar in afwijking van dit bestemmingsplan, zijn toegestaan.
 
7.2 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
 
Uitbreidingen van verhard oppervlak vinden plaats volgens het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen. Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft. Om de aard en omvang van de benodigde maatregelen vast te stellen, dient advies te worden ingewonnen bij Waterschap De Dommel.
 
4 Overgangs- en slotregels
 
Artikel 8 Overgangsrecht
 
8.1 Overgangsrecht gebruik
 
8.1.1 Algemeen
 
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
 
8.1.2 Strijdig gebruik
 
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 8.1.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
8.1.3 Onderbroken gebruik
 
Indien het gebruik, bedoeld in 8.1.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
8.1.4 Uitzondering
 
Het bepaalde in 8.1.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 9 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan " Bosch ong. (tussen 60 en 62) te Budel" van de gemeente Cranendonck.