1.1 plan:
het bestemmingsplan ‘Boschdijkdwarsstraat 16 en Bosch 59 te Budel’ met identificatienummer NL.IMRO.1706.BPBG3088-ONT1 van de gemeente Cranendonck;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1706.BPBG3088-ONT1 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw welk gebouw (door de vorm) onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van de gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan huis verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt;
1.7 aardkundige waarde:
gebieden met waardevolle aardkundige elementen met betrekking tot reliëf en bodem die een bepaalde (beperkte) mate van bescherming genieten;
1.8 Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen:
de door de provincie Noord-Brabant ingestelde instantie of de instantie die daarvoor in de plaats treedt, die adviseert over agrarische aangelegenheden, al dan niet in relatie tot natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en bosbouwkundige aspecten;
1.9 adviescommissie toerisme en recreatie:
de door de provincie ingestelde of daarvoor in de plaats tredende instantie die de gemeente adviseert over toeristische initiatieven, in relatie tot noodzakelijkheidaspecten voor de bedrijfsvoering, zuinig ruimtegebruik en draagkracht van het betreffende gebied;
1.10 afhankelijke woonruimte:
een aan- of uitbouw of bijgebouw bij een woning, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht;
1.11 agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van landbouwdieren; onder agrarische bedrijven worden tevens begrepen boomteeltbedrijven, sierteeltbedrijven en paardenhouderijen;
1.12 agrarische nevenactiviteit:
hobbymatige agrarische activiteiten, die ondergeschikt aan de woonfunctie worden uitgeoefend;
1.13 agrarisch technisch hulpbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden en/of (medisch) verzorgen van dieren, of de toepassing van andere landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking, zoals: grootveeklinieken, KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven (inclusief verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), veetransportbedrijven en veehandelsbedrijven;
1.14 agrarisch verwant bedrijf:
een bedrijf of instelling gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere landbouwkundige methoden zoals dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, instellingen voor agrarische praktijkonderwijs, proefbedrijven en volkstuinen, met uitzondering van mestbewerking;
1.15 agrarisch verwante nevenactiviteit:
een op een agrarisch bedrijf uitgeoefende vorm van agrarisch verwante bedrijvigheid in de omvang van een nevenactiviteit;
1.16 archeologische waarden:
waarden van een terrein in verband met de zich mogelijk daarin bevindende oudheidkundige zaken die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap en/of hun cultuurhistorische waarde;
1.17 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.18 bebouwingsconcentratie:
een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, dan wel een vlakvormige verzameling van gebouwen bij een kruispunt van wegen in het buitengebied, veelal met een historisch gegroeide menging van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebiedfuncties;
1.19 bebouwingspercentage:
een in de regels of aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein (bouwperceel, bestemmingsvlak etc.) aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd;
1.20 bed and breakfast:
een nevenactiviteit met als doel het verstrekken van logies en ontbijt aan logerende gasten;
1.21 bedrijfsactiviteiten:
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;
1.22 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;
1.23 bedrijfswoning/ dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
1.24 beperkt kwetsbaar object:
de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.25 Besluit externe veiligheid inrichtingen:
Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer;
1.26 bestaand:
- t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals die aanwezig is of mag worden gebouwd op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen, krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning of krachtens een voor dat tijdstip gedaan verzoek om instemming met een melding ingevolge de Woningwet, dan wel krachtens een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
- t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.27 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.28 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.29 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wabo;
1.30 bijbehorend bouwwerk:
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. Hieronder vallen bijgebouwen alsmede aan- en uitbouwen en overkappingen;
1.31 bijgebouw:
een vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zich daarvan door zijn constructie en architectonisch opzicht onderscheid;
1.32 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk; alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.33 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;
1.34 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.35 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.36 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden toegelaten;
1.37 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.38 Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij (BZV):
instrument dat is ontwikkeld om een zorgvuldige veehouderij te kunnen sturen en stimuleren, waarbij uitbreidingsruimte verdiend kan worden door middel van het behalen van een vastgestelde minimale score op verschillende maatlatten;
1.39 chalet:
(semi)permanent onderkomen waarvoor ingevolge de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en ander voor zover dit onderkomen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.40 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied, zoals dat ondermeer tot uitdrukking komt in de beplanting, het reliëf, de verkaveling, het sloten- of wegenpatroon en/of de architectuur;
1.41 cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting):
geurbelasting als gevolg van de veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object;
1.42 dagrecreatie:
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting niet is toegestaan;
1.43 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degene die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.44 dierenverblijf:
gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen;
1.45 duurzame locatie intensieve veehouderij:
agrarisch bedrijf met een bedrijfvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij;
1.46 ecologische verbindingszone:
zone die dienst doet als verspreidingsgebied respectievelijk migratieroute voor planten en dieren tussen verschillende natuurgebieden. Aanleg van verbindingszones heeft als doel barrières tussen deze gebieden op te heffen;
1.47 extensief recreatief medegebruik:
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;
1.48 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.49 geluidsgevoelige objecten:
woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en woonwagenstandplaatsen;
1.50 glastuinbouwbedrijf:
een bedrijf, dat is gericht op het telen van gewassen door in hoofdzaak gebruik te maken van permanente kassen of tunnels met een bouwhoogte van 1,50 m of meer;
1.51 groepsaccommodatie/logeergebouw:
een gebouw bestemd voor verblijfsrecreatie door meerdere personen in groepsverband;
1.52 grondgebonden teeltbedrijf:
agrarische bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;
1.53 grondgebonden veehouderij:
veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie;
1.54 grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf.
Afhankelijkheid van de grond kent hierbij de volgende aspecten: voedervoorziening, mestafzet of het bieden van een natuurlijk substraat voor plantaardige teelten.
Grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: akkerbouw-, fruitteelt- en vollegrondstuinbouwbedrijven en boomteeltbedrijven, waarvan de bomen rechtstreeks in de grond zijn geplant. Melkveebedrijven en paardenhouderijen worden ook aangemerkt als een grondgebonden agrarisch bedrijf;
1.55 hervestiging agrarisch bedrijf:
de vestiging van een bestaand agrarisch bedrijf op een bestaand bouwvlak, als gevolg van het verplaatsen van dat bedrijf;
1.56 hobbymatig houden van dieren:
het houden van dieren, niet zijnde een veehouderij of anderszins in een bedrijfsmatige omvang. Voor de bepaling of er sprake is van een bedrijfsmatige omvang zijn factoren zoals continuïteit, winstoogmerk, hinder, omvang van de dierstapel, huisvesting, commerciële doeleinden, gebruik van de dieren, perceelsgrootte, mestopslag en omgeving bepalend;
1.57 hokdierhouderij:
veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij;
1.58 hoofdgebouw:
een (deel van een) gebouw dat gelet op de bestemming en door zijn constructie en/of afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel valt aan te merken;
1.59 huishouden:
een aantal aan elkaar door familie- of daarmee gelijk te stellen band gerelateerde personen, dat gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van dezelfde voorzieningen in één woning (bijvoorbeeld een gezin, een gezin met inwonende ouders of een woongroep);
1.60 inpandige statische opslag:
het in een gebouw bergen van goederen, die geen regelmatige verplaatsing behoeven, zoals (antieke) auto's, boten en caravans. De opslag mag niet bestemd zijn voor de handel danwel worden opgeslagen voor een elders gevestigd bedrijf;
1.61 Interim omgevingsverordening:
de Interim omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant, vastgesteld d.d. 1 oktober 2022, of diens rechtsopvolger;
1.62 kampeerboerderij:
het gelegenheid geven tot het houden van recreatief nachtverblijf in gebouwen deel uitmakend van een agrarisch bedrijf dan wel een voormalig agrarisch bedrijf;
1.63 kampeermiddel:
- een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
- enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;
een stacaravan valt hier niet onder;
1.64 kampeerplaats:
standplaats voor één kampeermiddel of een aantal bij elkaar behorende kampeermiddelen;
1.65 kampeerterrein:
een terrein tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen en trekkershutten;
1.66 kassen:
gebouwen waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken, of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;
1.67 kleinschalig kampeerterrein:
een terrein of plaats nabij een burgerwoning, agrarisch of voormalig agrarisch bedrijf, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het tijdelijk plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf. Dit kampeerterrein of deze plaats heeft betrekking op een kampeerterrein voor een beperkt aantal kampeerplaatsen;
1.68 kwetsbaar object:
de definitie als opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
1.69 landbouwdieren:
rundvee, pluimvee (kippen, eenden, ganzen, kalkoenen, parelhoenders, struisvogels e.d.), varkens, schapen, geiten, pelsdieren, konijnen, paarden, wormen e.d., consumptievissen (meerval, forel, paling, zeebaars, zeebrasem e.d.);
1.70 lawaaisport:
een voorziening voor sportactiviteiten waarbij motorisch of mechanisch geluid wordt geproduceerd, waaronder in ieder geval begrepen de rallysport, de motorsport en de modelvliegsport;
1.71 lichte bedrijvigheid:
het bedrijfsmatig vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de van deze regels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten;
1.72 manege:
een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden, en waarbij ondergeschikt hieraan horeca is toegestaan;
1.73 mantelzorg:
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;
1.74 mestbewerking:
de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest;
1.75 milieucategorie:
milieucategorie zoals omschreven in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering;
1.76 natuurwaarde:
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;
1.77 nevenactiviteit:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel of bouwvlak;
1.78 niet-agrarisch bedrijf:
een bedrijf, niet zijnde een agrarisch bedrijf of agrarisch verwant bedrijf of agrarisch-technisch hulpbedrijf, dat gericht is op de productie, het bewerken en/of het verwerken van goederen en/of het leveren van niet-agrarische diensten;
1.79 niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf.
Niet-grondgebonden bedrijven zijn in ieder geval: veehouderijen, glastuinbouwbedrijven en gebouwgebonden teeltbedrijven en kwekerijen, zoals champignonteeltbedrijven, witlofkwekerijen, nertsenkwekerijen, sommige viskwekerijen en sommige wormenkwekerijen;
1.80 nieuwvestiging:
vestiging op een locatie die volgens het geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel of de (af)splitsing van een (bouwvlak op een) bestaand bouwperceel;
1.81 ondergeschikte detailhandel:
Kleinschalige detailhandel in streekgebonden producten en agrarisch gerelateerde producten als nevenactiviteit ten dienste van het agrarisch bedrijf. Het ruimtebeslag dat voor deze detailhandelsactiviteit zowel inpandig als uitpandig wordt aangewend, mag maximaal 100 m2 bedragen. De ondergeschikte activiteit dient zodanig te zijn dat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft;
1.82 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wabo;
1.83 omschakeling:
geheel of gedeeltelijk overstappen van de ene agrarische bedrijfsvorm naar de andere agrarische bedrijfsvorm;
1.84 ondergeschikt bouwdeel:
bouwdeel van beperkte afmetingen, dat buiten de gevel of het dakvlak van een bouwwerk uitsteekt en niet gericht is op vergroting van het oppervlakte, zoals dakgoten, dakoverstekken, regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren, schoorstenen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels en balkons;
1.85 ondergeschikte functie:
een activiteit van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. De ondergeschiktheid van de functie kenmerkt zich door een omvang van maximaal 30% van de hoofdfunctie;
1.86 onderkomen:
voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht voor een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken;
1.87 ondersteunende functie:
functie die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunende karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft;
1.88 overkapping:
een dakconstructie vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, die niet wordt aangemerkt als een gebouw;
1.89 paardenbak:
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
1.90 paardenhouderij:
een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette houderij voor paarden die uitsluitend of in hoofdzaak is gericht op het fokken, trainen, africhten en verhandelen van paarden, alsmede het stallen en verzorgen van paarden, waarbij tevens als ondergeschikte nevenactiviteit is toegestaan het geven van instructie aan ruiter en paard; hierbij zijn publieks- en/of verkeersaantrekkende activiteiten niet toegestaan; een manege is geen paardenhouderij;
1.91 pension:
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten;
1.92 perceel:
een aaneengesloten samenhangend stuk grond;
1.93 plattelandswoning:
een agrarische bedrijfswoning welke is gelegen binnen een agrarisch bouwvlak en welke, op grond van het bestemmingsplan, gebruikt mag worden door één huishouden die al dan niet binding heeft met het agrarisch bedrijf. Deze woning wordt met betrekking tot die inrichting op grond van de wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en enkele andere wetten om de planologische status bepalend te laten zijn voor de mate van milieubescherming alsmede om de positie van agrarische bedrijfswoningen aan te passen (plattelandswoningen) en de daarop berustende bepalingen beschouwd als onderdeel van die inrichting, tenzij bij of krachtens deze wet anders is bepaald;
1.94 recreatief medegebruik:
die vormen van openluchtrecreatie, die plaats hebben in een omgeving met een niet-recreatieve hoofdfunctie, waarbij het medegebruik in principe ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en het hoofdgebruik;
1.95 recreatiewoning:
een gebouw dat dient als recreatie woonverblijf voor gebruikers die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.96 recreatiewoningencomplex:
een terrein voor het plaatsen en geplaatst houden van recreatiewoningen;
1.97 referentiesituatie:
de feitelijke en planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan;
1.98 schuilhut:
een bouwwerk omsloten door maximaal 3 wanden welke hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden en uitsluitend dient als schuilhut voor hobbymatig gehouden dieren en het toebehorende dierenvoer;
1.99 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof hij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub en (raam) prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.100 splitsing:
nieuwvestiging van een bouwperceel door opdeling van een bestaand bouwperceel;
1.101 stacaravan:
een onderkomen, onder welke benaming dan ook aangeduid, dat uitsluitend of in hoofdzaak dient of kan dienen tot woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen en dat door de aanwezigheid van een chassis, bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als aanhanger van een personenauto te worden voortbewogen. Ook indien dit onderkomen wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt is om te worden verreden, wordt het voor de toepassing van dit plan aangemerkt als stacaravan;
1.102 stalderingsgebied:
gebied waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij is gekoppeld aan de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij met als doel de regionale concentratie van vee te reguleren en verdere leegstand te voorkomen;
1.103 teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen in, op of boven de grond, die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de productie onder meer gecontroleerde omstandigheden te laten plaatsvinden;
te onderscheiden zijn de volgende categorieën:
- laag/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van maximaal 1.50 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld insectengaas, afdekfolies, lage tunnels;
- hoog/ tijdelijk: teeltondersteunende voorzieningen met een bouwhoogte van minimaal 1.50 m, uitsluitend toegestaan zolang de teelt het vereist met een maximum van 6 maanden, bijvoorbeeld menstoegankelijke wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
- permanent: teeltondersteunende voorzieningen met een permanent karakter, bijvoorbeeld containervelden stellingenteelt (bakken in stellingen, regenkappen) en teeltondersteunende kassen (met inbegrip van tunnel of boogkassen);
1.104 tijdelijke huisvesting van tijdelijke werknemers:
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voorzover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering;
1.105 trekkershut:
een permanent bouwwerk met beperkte inhoud en oppervlakte bestaande uit één ruimte, bestemd voor recreatief nachtverblijf voor personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.106 tunnel:
een werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;
1.107 uitbouw:
de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw, die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.108 veehouderij:
agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
1.109 verblijfsrecreatie:
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatiewoning, groepsaccommodatie/logeergebouw, pension, hotel, bed & breakfast, kampeermiddel of trekkershut door personen die hun hoofdwoonverblijf elders hebben;
1.110 verkoopvloeroppervlak:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
1.111 verwevingsgebied:
een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied, gericht op verweving van landbouw, wonen en natuur. Hervestiging of uitbreiding van intensieve veehouderij is mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten;
1.112 vloeroppervlak(te):
de totale oppervlakte, gemeten op vloerniveau, die voor een functie wordt gebruikt;
1.113 volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van tenminste één volledige arbeidskracht en waarvan de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is verzekerd;
1.114 voorgevelrooilijn:
de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:
- gelijk is aan de in de regels voorgeschreven afstand van gebouwen uit de as van de weg op het betreffende bouwperceel;
- gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand;
1.115 waterhuishoudkundige doeleinden:
doeleinden die het waterhuishoudingsbelang dienen, zoals watergangen, waterstaatkundige kunstwerken, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang, voorzieningen voor de waterhuishouding e.d.;
1.116 water/watergang en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc;
1.117 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Wet van 6 november 2008 (Stb. 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.118 Wet geluidhinder:
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99) houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan;
1.119 Wet geurhinder en veehouderij:
Wet van 5 oktober 2006 (Stb. 531), houdende regels inzake geurhinder vanwege tot veehouderijen behorende dierenverblijven, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
1.120 Wet ruimtelijke ordening:
Wet van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 566, zoals gewijzigd bij de Wet van 24 mei 2007, Stb. 2007, 271 (grondexploitatie), inclusief de door de Tweede Kamer op 1 januari 2008 aanvaarde wijzigingen in het kader van de Invoeringswet (TK 2007-2008, 30 938, A);
1.121 woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
1.122 Woningwet:
Wet van 29 augustus 1991 (Stb. 439) tot herziening van de woningwet, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
1.123 woonboerderij:
een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met in de bouwmassa opgenomen (voormalige) agrarische bedrijfsruimten, die samen een geïntegreerde eenheid (bouwkarakteristiek waarbij woon- en bedrijfsgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn) vormen;
1.124 woonunit:
een te verplaatsen/ verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van het woon-, dag- of nachtverblijf van een of meer personen;
1.125 woonwagen:
een voor huisvesting bestemd gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse / voorste/ achterste bouwperceelgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.8 peil:
- voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte terrein.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- al dan niet bedrijfsmatig agrarisch grondgebruik;
- een grondgebonden agrarisch bedrijf (met inbegrip van een paardenhouderij), alsmede een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf of veehouderij of bedrijf met veehouderijtak;
- ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' tevens een veehouderij;
- wonen in een bedrijfswoning;
- ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning' mag de bedrijfswoning gebruikt worden als plattelandswoning;
- landschapselementen, groenvoorzieningen en erfbeplanting;
- verhardingen en (onverharde) paden;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie;
- extensief recreatief medegebruik.
3.2.1 Algemeen
- Op of in de voor 'Agrarisch’ aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de in artikel 3 lid 1 genoemde bestemming;
- gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde moeten binnen het bouwvlak gebouwd worden;
- indien de bestaande legale afstand of goot- of bouwhoogte of inhoud van een bestaande bouwwerk, afwijkt van de in dit artikel opgenomen maten, de bestaande afstand respectievelijk goot- of bouwhoogte dan wel grotere inhoud van het bouwwerk als minimum/ maximum geldt;
- agrarische bedrijfsgebouwen in de vorm van kassen zijn niet toegestaan;
- per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan. Indien blijkens de aanduiding "relatie" sprake is van een gekoppeld bouwvlak dan zijn hierop de bepalingen met betrekking tot een "enkel" bouwvlak van overeenkomstige toepassing;
- per bouwvlak is één bedrijfswoning toegestaan, met dien verstande dat:
- voor zover de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" is opgenomen, op het betreffende bouwvlak geen bedrijfswoning is toegestaan;
- voor zover de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" is opgenomen, op het betreffende bouwvlak maximaal 2 bedrijfswoningen zijn toegestaan;
- Het bouwen van nieuwe bouwwerken en/of aanleggen van nieuwe verhardingen met een (gezamenlijke) oppervlakte van meer dan 50 m2 is uitsluitend toegestaan indien op eigen terrein word voorzien in een voorziening voor de berging van hemelwater met een capaciteit van ten minste 6 m3 per 100 m2 bebouwd oppervlak.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’ is het bouwen van nieuwe bedrijfsgebouwen niet toegestaan;
- de maximaal toegestane goothoogte is 5,50 m1;
- de maximaal toegestane bouwhoogte is 10 m1;
- de dakhelling dient tussen de 12 graden en 45 graden te zijn;
- de afstand tot de bouwperceelgrens is ten minste 5 m1;
- de oppervlakte van rijhallen ten dienste van paardenhouderijen mag maximaal 1.200 m2 bedragen;
- een toename van de oppervlakte van dierenverblijven is niet toegestaan.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de agrarische bedrijfsactiviteiten binnen het bouwvlak
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de agrarische bedrijfsactiviteiten binnen het bouwvlak gelden de volgende bepalingen:
- de bouwhoogte van mestsilo's mag niet meer dan 8,5 m bedragen;
- de bouwhoogte van overige silo's mag niet meer dan 12 m bedragen;
- de bouwhoogte van erfafscheidingen vóór de voorgevellijn mag niet meer dan 1,5 m bedragen en voor het overige niet meer dan 2 m;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 2,5 m bedragen;
- de afstand tot de bouwperceelgrens van bouwwerken zoals bedoeld onder lid a, b en d is ten minste 5 m1.
3.2.4 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
- bij herbouw moet de bedrijfswoning overwegend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande fundering en, indien sprake is van uitbreiding van het bebouwde oppervlak van deze bedrijfswoning, aansluitend op de bestaande fundering;
- de bedrijfswoning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m3;
- de maximaal toegestane goothoogte is 5,50 m1;
- de maximaal toegestane bouwhoogte is 8,0 m1;
- de afstand tot de bouwperceelgrens is ten minste 5 m1.
3.2.5 Bijbehorende bouwwerken behorende bij de bedrijfswoning of plattelandswoning
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning of plattelandswoning gelden de volgende bepalingen:
- de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen per bedrijfs- of plattelandswoning is maximaal 90 m2;
- in afwijking van het bepaalde onder a is ter plaatse van de maatvoeringaanduiding 'maximum oppervlakte bijgebouw' die specifieke oppervlakte toegestaan;
- de maximaal toegestane goothoogte is 3,00 m1;
- de maximaal toegestane bouwhoogte is 5,50 m1;
- de afstand tot de bouwperceelgrens is ten minste 5 m1;
- de maximale afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning bedraagt 15 m1;
- bijbehorende bouwwerken dienen op een afstand van ten minste 3,00 m1 achter de voorgevelrooilijn, of het verlengde daarvan, van de bedrijfswoning of plattelandswoning te worden gebouwd;
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behorende bij de bedrijfswoning of plattelandswoning
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bij de bedrijfswoning of plattelandswoning gelden de volgende bepalingen:
- per bedrijfswoning mag één overkapping worden gebouwd met de volgende maatvoering:
- oppervlakte niet meer dan 30 m2;
- bouwhoogte niet meer dan 3,00 m1;
- de overkapping moet op een afstand van ten minste 1,00 m1 achter de voorgevelrooilijn, of het verlengde daarvan, van de bedrijfswoning of plattelandswoning worden gebouwd;
- de afstand tot de bouwperceelgrens is ten minste 5,00 m1;
- de maximale afstand tussen de overkapping en de woning bedraagt 15 m1;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, met uitzondering van terreinafscheidingen, is maximaal 2,50 m1 met een afstand tot de bouwperceelgrens van ten minste 5,00 m1;
- de bouwhoogte van terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn mag maximaal 1,00 m1 zijn en voor het overige maximaal 2,00 m1;
- voor paardenbakken geldt dat deze zijn toegestaan binnen het bouwvlak op een afstand van ten minste 5,00 m1 van de bouwperceelgrens, alsmede voor zover legaal bestaand, buiten het bouwvlak.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken voor een toename van oppervlakte dierenverblijven bij veehouderijen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.2 sub g voor de uitbreiding van een veehouderij bestaande uit de toename van de bestaande oppervlakte van de dierenverblijven. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
- er is sprake van een zorgvuldige veehouderij die voldoet aan de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij en de nadere regels zoals die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld in de Interim omgevingsverordening, waarbij de maatregelen die worden getroffen vervolgens in stand worden gehouden;
- er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van belangen van omwonenden en de omgeving bij de planontwikkeling;
- de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten als benoemd in de Interim omgevingsverordening, inpasbaar is in de omgeving;
- mestbewerking ter plaatse alleen is toegestaan voor de binnen het bouwvlak geproduceerde mest;
- is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder, (achtergrondbelasting) in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er – indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages – maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
- is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van stikstofdepositie vanuit het desbetreffende agrarisch bedrijf of de betreffende gronden, ten opzichte van de referentiesituatie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en);
- ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - stalderingsgebied' geldt voor de uitbreiding van de oppervlakte van de dierenverblijven voor een hokdierhouderij de aanvullende eisen zoals gesteld in artikel 8 lid 1;
- binnen de dierenverblijven mogen dieren – al dan niet in hokken – alleen op de grond gehouden worden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn;
- dit artikel is niet van toepassing indien sprake is van een geitenhouderij;
- dit artikel is niet van toepassing op veehouderijen, niet zijnde grondgebonden, binnen de gebiedsaanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’.
3.3.2 Afwijken voor een grotere goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.2 sub b en/of
artikel 3 lid 2.2 sub c voor een afwijkende goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat de goothoogte maximaal 7 m1 mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 13 m
1 mag bedragen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
- de grotere hoogte is nodig in het kader van dierenwelzijn en er moet sprake zijn van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of ontwikkeling. Dit moet worden aangetoond door middel van een advies van de AAB;
- het woon- en leefklimaat mag niet onevenredig worden aangetast;
- de ontheffing leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 omschreven waarden.
3.3.3 Afwijken voor een grotere bouwhoogte i.v.m. technische maatregelen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.2 voor een grotere bouwhoogte van bedrijfsgebouwen voor het treffen van milieutechnische voorzieningen, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4 m boven de (feitelijke) bouwhoogte van het betreffende gebouw;
- er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
- het woon- en leefmilieu van de omgeving wordt niet onevenredig aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt.
3.3.4 Afwijken van de bouwlocatie voor herbouw van een bedrijfswoning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.4 sub a voor de herbouw van een bedrijfswoning of plattelandswoning op een andere plaats binnen het bestemmingsvlak. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
- de herbouwde bedrijfswoning ligt tenminste 5,00 m1 van de bouwperceelgrens en ten minste 15 m1 uit de as van de weg waaraan wordt gebouwd;
- in het geval van de herbouw van een plattelandswoning, dient herbouw plaats te vinden binnen de aanduidingsvlak 'specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning';
- de woning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning binnen hetzelfde bouwvlak;
- de ontwikkelingsmogelijkheden van (agrarische) bedrijven in de nabijheid van de woning mogen niet worden belemmerd;
- met de nieuwe situering is sprake van een milieukundige, stedenbouwkundige en ruimtelijke verbetering ten opzichte van de oorspronkelijke situering;
- de sloop van de oorspronkelijke woning is duurzaam verzekerd;
- bij herbouw van een plattelandswoning moet worden aangetoond dat ter plaatse van de nieuwe woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
3.3.5 Grotere oppervlakte rijhal
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in
artikel 3 lid 2.2 sub f teneinde een rijhal met een grotere oppervlakte toe te staan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- aangetoond kan worden dat een grotere oppervlakte noodzakelijk is ten behoeve van een doelmatige bedrijfsvoering; hiertoe kan nader advies ingewonnen worden bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;
- de oppervlakte van de rijhal mag niet meer bedragen dan 2000 m2;
- de rijhal wordt niet gebruikt voor publieks- of verkeersaantrekkende activiteiten;
- de ontheffing leidt niet tot een onevenredige aantasting van de in artikel 3 lid 1 omschreven waarden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het in gebruik nemen of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor een doel of op een wijze, die in strijd is met de in dit plan daaraan gegeven bestemming en/of:
- gronden en/of opstallen voor het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik en plaatsvindt op het bouwvlak;
- gronden en/of opstallen voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij dit plaatsvindt ten behoeve van de agrarische productie binnen het agrarisch bedrijf dan wel uitsluitend betrekking heeft op agrarische producten van het eigen bedrijf;
- gronden en/of opstallen voor detailhandel;
- gronden en/of opstallen voor bewoning, behoudens bewoning van de toegestane bedrijfswoningen en plattelandswoningen;
- (vrijstaande) bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;
- gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
- het plaatsen van zeecontainers;
- het gebruik van opstallen voor het huisvesten van arbeidsmigranten;
- het gebruik van gronden voor parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen behoudens voor zover gelegen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak en ten dienste van de in artikel 3 lid 1 genoemde bestemmingsomschrijving;
- het gebruik van gronden voor erf en tuin behoudens voor zover gelegen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak en ten dienste van de bedrijfswoning of plattelandswoning;
- het gebruik van gronden en/ of opstallen voor een veehouderij, uitgezonderd ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij’;
- het gebruik van gebouwen en/of overkappingen die op 21 september 2013 niet in gebruik waren voor de huisvesting van dieren behoudens wanneer daarvoor een vergunning is verleend;
- het gebruik van gronden en/of opstallen voor de vestiging van, uitbreiding van en/of omschakeling naar een geitenhouderij;
- het gebruik van opstallen voor het houden van dieren niet op de grond, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen;
- het gebruik van gronden en/of opstallen waarbij er een toename plaatsvindt van de stikstofdepositie vanuit het desbetreffende agrarisch bedrijf of de betreffende gronden, ten opzichte van de referentiesituatie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en), tenzij voor de benodigde ontwikkeling ten tijde van de referentiesituatie reeds een onherroepelijke vergunning op grond van de Wet natuurbescherming of de Natuurbeschermingswet 1998 is verleend;
- het gebruik van bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, behorende bij de bedrijfswoning of plattelandswoning voor het bedrijfsmatig houden van dieren.
3.4.2 Waterhuishoudkundige doeleinden
Gronden binnen een strook van 5 m aan weerszijden van de dubbelbestemming " Waterstaat –Waterlopen" zoals opgenomen in het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ (gemeente Cranendonck, IDN NL.IMRO.1706.BPBG3003-VAST) zijn mede bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden.
3.4.3 Aan huis verbonden beroep
De uitoefening van aan huis verbonden beroepen is slechts toegestaan als ondergeschikte functie bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
- de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend door één van de bewoners;
- de beroepsactiviteit mag in de bedrijfswoning en/of in een bijbehorend bouwwerk bij de bedrijfswoning worden uitgeoefend;
- de omvang van de beroepsactiviteiten mag niet meer bedragen dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning, tot een maximum van 60 m2;
- de gezamenlijke oppervlakte ten behoeve van een aan huis verbonden beroep en aan huis verbonden lichte bedrijvigheid als bedoeld in artikel 3 lid 4.3 tezamen, mag maximaal 60 m2 bedragen;
- het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op een normale afwikkeling van het verkeer;
- het gebruik mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
- detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep;
- De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn, waarbij geldt dat deze past in de categorieën 1 en 2 van de als bijlage 1 bij deze regels gevoegde staat van bedrijfsactiviteiten.
3.4.4 Aan huis verbonden lichte bedrijvigheid
De uitoefening van aan huis verbonden lichte bedrijvigheid is slechts toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
- de lichte bedrijvigheid wordt uitgeoefend door één van de bewoners;
- de lichte bedrijvigheid mag in de woning en/of in een bijgebouw bij de woning worden uitgeoefend;
- de omvang van de lichte bedrijvigheid mag niet meer bedragen dan 50% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijgebouwen bij de woning, tot een maximum van 60 m2;
- de gezamenlijke oppervlakte ten behoeve van aan huis verbonden lichte bedrijvigheid en aan huis verbonden beroepen als bedoeld in artikel 3 lid 4.2 tezamen, mag maximaal 60 m2 bedragen;
- het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op een normale afwikkeling van het verkeer;
- het gebruik mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
- detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met de aan huis verbonden lichte bedrijvigheid.
3.4.5 Kleinschalig kampeerterrein
Het gebruik van gronden ten dienste van een kleinschalig kampeerterrein is toegestaan, met dien verstande dat:
- de gronden nader zijn aangeduid als ‘specifieke vorm van agrarisch – plattelandswoning’;
- het aantal geplaatste kampeermiddelen niet meer dan 5 mag bedragen;
- sanitaire voorzieningen ten behoeve van het kleinschalig kamperen binnen het bouwvlak moeten worden gesitueerd met een maximum oppervlak van 30 m².
3.4.6 Productie gebonden detailhandel (verkoop van eigen producten)
Ten dienste van het agrarisch bedrijf is ondergeschikte productie detailhandel toegestaan als niet-agrarische nevenactiviteit. Het ruimtebeslag dat voor deze detailhandelsactiviteit zowel inpandig als uitpandig wordt aangewend mag maximaal 100 m2 bedragen.
3.4.7 Voorwaardelijke verplichting - landschappelijke inpassing
- Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de bouwwerken en gronden van het perceel Boschdijkdwarsstraat 16 conform de in artikel 3 lid 1 opgenomen bestemmingsbeschrijving met als aanduiding ‘plattelandswoning’ is alleen toegestaan als de landschappelijke inpassing, overeenkomstig het landschappelijke inpassingsplan dat als bijlage 3 bij de regels van dit bestemmingsplan is gevoegd, binnen 5 jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden en onderhouden.
- In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen om een kwalitatief vergelijkbaar landschappelijk inpassingsplan, als, en in plaats van, het landschappelijk inpassingsplan dat als bijlage 3 bij deze regels is gevoegd uit te voeren en duurzaam in stand te houden.
3.4.8 Voorwaardelijke verplichting - sloop
Het gebruiken en (doen) laten gebruiken van de bouwwerken en gronden van het perceel Boschdijkdwarsstraat 16 conform de in
artikel 3 lid 1 opgenomen bestemmingsbeschrijving met als aanduiding ‘plattelandswoning’ is alleen toegestaan als de sloop, overeenkomstig het kaartbeeld te slopen bebouwing dat als bijlage 2 bij de regels van dit bestemmingsplan is gevoegd, binnen 5 jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan of zoveel eerder in geval van eigendomsoverdracht van de bedrijfswoningis uitgevoerd en duurzaam gestand houdt.
3.4.9 Voorwaardelijke verplichting waterberging
De bouwwerken en verhardingen zoals bedoel in
artikel 3 lid 2.1 sub g mogen uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig het bepaalde in
artikel 3 lid 1 indien de voorziening voor de berging van hemelwater in stand wordt gehouden.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde – Archeologie 3” (gebied met een hoge verwachting, historische kernen en linten) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
- Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, bij een bodemverstoringsomvang met een oppervlakte groter dan 250 m² en dieper dan 0,5 meter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
Indien uit het onder a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4 lid 2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning op de in dit artikel bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te (doen) voeren:
- Het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld en meer dan 250 m², zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
- Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
- Het aanleggen van leidingen dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld.
4.3.2 Uitzonderingen
- welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
- welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit plan een omgevingsvergunning is verleend;
- die worden uitgevoerd ter aanleg en instandhouding van het landschappelijk inpassingsplan dat als bijlage 3 bij deze regels behoort dan wel een door het bevoegd gezag opvolgend geaccordeerd landschappelijk inpassingsplan.
4.3.3 Toelaatbaarheid
- De in artikel 4 lid 3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
- Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
Artikel 5 Waarde - Archeologie 4
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde – Archeologie 4” (gebied met een hoge verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond verwachte archeologische waarden.
5.2 Bouwregels
- Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, bij een bodemverstoringsomvang met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 0,5 meter, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
Indien uit het onder a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van opgravingen;
- de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
- Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 5 lid 2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning op de in dit artikel bedoelde gronden de volgende andere werken of werkzaamheden uit te (doen) voeren:
- Het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld en meer dan 500 m², zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
- Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
- Het aanleggen van leidingen dieper dan 0,5 meter onder het maaiveld.
5.3.2 Uitzonderingen
- welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
- welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
- waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit plan een omgevingsvergunning is verleend;
- die worden uitgevoerd ter aanleg en instandhouding van het landschappelijk inpassingsplan dat als bijlage 3 bij deze regels behoort dan wel een door het bevoegd gezag opvolgend geaccordeerd landschappelijk inpassingsplan.
5.3.3 Toelaatbaarheid
- De in artikel 5 lid 3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden;
- Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
7.1 Afwijkende maatvoering
Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn opgericht in overeenstemming met de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, maar in afwijking van dit bestemmingsplan, zijn toegestaan.
7.2 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
Uitbreidingen van verhard oppervlak vinden plaats volgens het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen. Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft. Om de aard en omvang van de benodigde maatregelen vast te stellen, dient advies te worden ingewonnen bij het Waterschap De Dommel.
Artikel 8 Algemene aanduidingsregels
8.1 Overige zone - stalderingsgebied
8.1.1 Algemeen
- Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - stalderingsgebied' gelden nadere regels voor het oprichten van dierenverblijven voor hokdierhouderijen.
- De bepalingen van dit artikel zijn slechts van toepassing indien er sprake is van een hokdierhouderij.
8.1.2 Het bouwen van en in gebruik nemen van dierenverblijven voor hokdieren
- Toename van de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren binnen een bouwperceel door de bouw van een dierenverblijf voor hokdieren of het in gebruik nemen van een aanwezig gebouw en/of bouwwerk als dierenverblijf voor hokdieren is verboden.
- In afwijking van het bepaalde in artikel 8 lid 1.2 sub a is de toename van de oppervlakte dierenverblijven voor hokdieren ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - stalderingsgebied' toegestaan als bewijs is overlegd dat:
- binnen het stalderingsgebied, zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;
- de te saneren oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren bedraagt:
- ingeval van sloop, tenminste 120% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;
- ingeval van herbestemming, ten minste 200% van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen;
- voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een provinciale saneringsregeling.
- Onder de bestaande oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren, als bedoeld in artikel 8 lid 1.2 sub a wordt verstaan de oppervlakte van het gebouw, inclusief inpandige voorzieningen, dat gebruikt mag worden voor het houden van hokdieren krachtens een omgevingsvergunning milieu, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, of de omgevingsvergunning beperkte milieutoets, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder i, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of melding, bedoeld in artikel 1.10 Activiteitenbesluit milieubeheer.
- Het te saneren dierenverblijf als bedoeld onder sub b voldoet aan de volgende voorwaarden:
- het betreft een legaal opgericht dierenverblijf;
- het dierenverblijf is voorafgaand aan 17 maart 2017 drie jaar onafgebroken bedrijfsmatig gebruikt voor het houden van hokdieren.
- In afwijking van het bepaalde in artikel 8 lid 1.2 sub d onder 2, geldt voor veehouderijen die gebruik maken de 'Uitzonderingsregeling stoppende veehouderij', zoals opgenomen in de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, dat alleen de oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren dat nodig is om het aantal dieren te huisvesten overeenkomstig de gedane mededeling, meetelt als inbreng voor een te saneren dierenverblijf.
- Het bewijs dat aan de voorwaarden onder artikel 8 lid 1.2 sub b is voldaan, wordt uitgegeven door of namens gedeputeerde staten van Noord-Brabant.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
9.1 Bed & Breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van deze regels ten behoeve van het gebruik van ruimten binnen de woning en/of bijgebouwen bij de woning voor bed & breakfast-voorzieningen, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
- de voorzieningen worden gerealiseerd binnen de bestaande bebouwing;
- het maximaal aantal personen dat logies en ontbijt kan worden geboden is vier;
- parkeren vindt plaats op eigen terrein;
- er is geen sprake van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
- aangetoond is dat er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen bestaan, waaronder in ieder geval wordt begrepen belemmeringen in verband met geurhinder;
- geen afbreuk wordt gedaan aan de belangen van om- en aanwonenden.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
- een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a. met maximaal 10%;
- het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
- het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken. Is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Regels van het bestemmingsplan 'Boschdijkdwarsstraat 16 en Bosch 59 te Budel'.