Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Het Laar 17 te Maarheeze
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1706.BPBG3057-VAS1

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
 
1. plan
het bestemmingsplan ‘Het Laar 17 te Maarheeze’
 
2. bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1706.BPBG3057-VAS1 met de bijbehorende regels en bijlagen;
 
3. aan huis verbonden beroep:
de uitoefening van een beroep aan huis op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt;
 
4. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
5. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
6. afhankelijke woonruimte:
een bijbehorend bouwwerk, dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met die woning en waar een gedeelte van de huishouding, zoals gehuisvest in die woning, uit een oogpunt van mantelzorg is ondergebracht;
 
7. agrarisch-technisch hulpbedrijf:
bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het leveren van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en handel, veetransport en veehandel, met uitzondering van mestbewerking;
 
8. agrarisch verwant bedrijf:
bedrijf dat in geheel of overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos,- of natuurbouwkundige methoden zoals dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, instellingen voor agrarische praktijkonderwijs, proefbedrijven en volkstuinen, met uitzondering van mestbewerking;
 
9. agrarische nevenactiviteit:
agrarische activiteiten, die ondergeschikt aan de bedrijfsactiviteit worden uitgevoerd;
 
10. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
11. bedrijfsactiviteiten:
handelingen en werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de uitoefening van een bedrijf;

12. bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten;
 
13. bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slecht bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
 
14. bestaande situatie (bebouwing en gebruik):
• bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen, dan wel die mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
• het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
 
15. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
16. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
17. bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
 
18. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
19. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
20. bouwlaag:
het geheel van op gelijke of nagenoeg gelijke vloerhoogte gelegen ruimten in een gebouw met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder, onderbouw, zolder en vliering;
 
21. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
22. bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
23. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
 
24. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
25. buitenopslag:
opslag van materieel (zoals machines, landbouwvoertuigen) in de buitenlucht, al dan niet overdekt of overkapt;
 
26. carport:
een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning die bedoeld is als een overdekte stallingsruimte voor personenauto's;
 
27. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending
anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
28. extensief recreatief medegebruik:
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen;
 
29. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
30. geluidsgevoelige objecten:
woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en woonwagenstandplaatsen;
 
31. hoofdgebouw:
een (deel van een) gebouw dat gelet op de bestemming dan wel door zijn constructie en of afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk op het perceel valt aan te merken;
 
32. huishouden:
een aantal aan elkaar door familie- of daarmee gelijk te stellen band gerelateerde personen, dat gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van dezelfde voorzieningen in één woning (bijvoorbeeld een gezin, een gezin met inwonende ouders of een woongroep);
 
33. lichte bedrijvigheid:
het bedrijfsmatig vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van bedrijven die voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de van deze regels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten;
 
34. loon(werk)bedrijf:
een bedrijf dat – voornamelijk met behulp van verplaatsbare werktuigen- diensten verleent aan agrarische bedrijven, hetzij in verband met de bodemcultuur, hetzij ter uitvoering van grondwerkzaamheden;
 
35. mantelzorg:
het anders dan bedrijfsmatig bieden van zorg aan een of meer leden van een huishouding, die hulpbehoevend is of zijn op fysiek, psychisch en/of sociaal vlak;
 
36. nevenactiviteit:
een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel of een bouwvlak;
 
37. overkapping:
een bouwwerk, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat aan minimaal twee zijden open is, met uitzondering van een overkapping welke wordt gebouwd tegen een gebouw op het belendende perceel;

38. seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
39. semi-agrarisch:
(werkzaamheden van) een agrarische technisch hulpbedrijf of een agrarisch verwant bedrijf;
 
40. streekgebonden producten:
agrarisch gerelateerde producten, gemaakt met grondstoffen die als streekeigen worden beschouwd en/of volgens streektraditie geteelde producten, en/of producten die volgens een specifieke bereidingswijze of receptuur van een bepaalde regio wordt geproduceerd;
 
41. verkoopvloeroppervlakte:
de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief eventuele etalageruimte en de ruimte achter de toonbank;
 
42. vloeroppervlakte:
de totale oppervlakte van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken op de begane grond;
 
43. voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt;
 
44. voorgevellijn:
de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;
 
45. water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;
 
46. woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 afstand tot de zijdelingse/ voorste/ achterste bouwperceelgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse / voorste/ achterste bouwperceelgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
 
2.2 bebouwd(e) oppervlak(te) van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
 
2.3 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2.4 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
2.7 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
2.8 peil:
1. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld of het afgewerkte terrein.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Semi-agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Semi-agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
 
a. semi-agrarische bedrijven in de vorm van agrarisch verwante bedrijven alsmede agrarisch technische hulpbedrijven;
b. agrarische nevenactiviteiten in de vorm van werkzaamheden ten behoeve van de akkerbouw;
c. aan huis verbonden beroep en lichte bedrijvigheid als bedoeld in 3.3.2;
d. uitsluitend een bedrijfswoning en bijbehorende bebouwing, ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’;
e. (buiten)opslagactiviteiten, uitgezonderd op gronden ter plaatse van de aanduiding ‘opslag uitgesloten’, waar geen buitenopslag is toegestaan;
f. ondergeschikte verkeers- en groenvoorzieningen, tuinen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, erven en terreinen;

3.2 Bouwregels

3.2.1 Toegestane bebouwing
 
Uitsluitend zijn toegestaan:
 
a. bedrijfsgebouwen ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, waarbij tevens bebouwing ten behoeve van de agrarische nevenactiviteit is toegestaan;
b. één bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'.
 
3.2.2 Bebouwde oppervlakte
 
De in de onderstaande tabel aangegeven bebouwde oppervlakte van gebouwen (exclusief de bedrijfswoning en de bijbehorende bijbehorende bouwwerken) mag niet worden overschreden.
 
AanduidingAdresBebouwde oppervlakte bedrijfsgebouwen 
bouwvlakkenHet Laar 17  totaal 2.850 m²
 
3.2.3 Maatvoeringseisen
 
De bouwwerken dienen te voldoen aan de volgende maatvoeringseisen. Hierbij geldt dat de bestaande (legale) afstand of goot- of bouwhoogte, voor zover opgericht in overeenstemming met de Woningwet, afwijkt van onderstaande maten, de bestaande afstand respectievelijk goot- of bouwhoogte als minimum/maximum geldt.
 
bedrijfsgebouwenminimaalmaximaal
afstand tot de zijdelingse, voorste en achterste bouwperceelgrensniet van toepassingniet van toepassing
goothoogteniet van toepassing5,5 meter
bouwhoogteniet van toepassing10 meter, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte’, waar een maximale bouwhoogte van 12 meter geldt
dakhelling12°  45° 
 
hoofdgebouw van de bedrijfswoning   minimaal maximaal 
afstand tot de zijdelingse, voorste en achterste bouwperceelgrens3 meter   niet van toepassing
goothoogteniet van toepassing 5,5 meter
bouwhoogteniet van toepassing8 meter
inhoud-maximaal 750 m³, indien de inhoud ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan meer bedraagt, geldt de bestaande inhoud als maximum 
dakhelling12°45°
 
bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoning   minimaal maximaal 
gezamenlijke oppervlakte per woningniet van toepassing90 m² waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde tezamen, maximaal 90 m² mag bedragen
afstand tot de zijdelingse, voorste en achterste bouwperceelgrensniet van toepassingniet van toepassing
goothoogteniet van toepassing3 meter
bouwhoogteniet van toepassing5,5 meter
afstand vrijstaande bijbehorend bouwwerk tot achtergevel bedrijfswoning of verlengde daarvan  niet van toepassing15 meter
overkappingen en carportsniet van toepassing3 meter
 
bouwwerken geen gebouwen zijndemaximaal
bouwhoogte erfafscheidingen2 meter
bouwhoogte overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde6 meter, met uitzondering van carports
gezamenlijke oppervlakte per woning30 m², waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde tezamen, maximaal 90 m² mag bedragen
 

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.3.1 Landschappelijke inpassing
 
Het is verboden de bouwwerken als bedoeld in artikel 3.1 te gebruiken:
 
a. indien de landschappelijke inpassing niet binnen een jaar na onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan is aangelegd conform het inrichtingsplan en in stand wordt gehouden;
b. onder ‘landschappelijk inpassingsplan’ wordt in deze regels verstaan: landschappelijk inpassingsplan als opgenomen in bijlage 1 bij deze regels.

3.3.2 Aan huis verbonden beroep en lichte bedrijvigheid
 
Voor zover ingevolge deze regels een bedrijfswoning is toegestaan, is de uitoefening van een aan huis verbonden beroep en lichte bedrijvigheid toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
 
a. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% voor aan huis verbonden beroepen en 50% voor lichte bedrijvigheid van de vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m²;
b. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
c. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep of de lichte bedrijvigheid;
d. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in categorieën 1 en 2 van de 2 Staat van bedrijfsactiviteiten als opgenomen in bijlage 2 bij deze regels;
e. de woonfunctie dient de hoofdfunctie te blijven;
f. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
 
3.3.3 Ondergeschikte detailhandel
 
Ten dienste van de agrarische nevenactiviteit als genoemd in 3.1 onder b is ondergeschikte detailhandel toegestaan. Daarbij mag het enkel gaan om detailhandel in streekgebonden producten en agrarisch gerelateerde producten.Het ruimtebeslag dat voor deze detailhandelsactiviteit zowel inpandig als uitpandig wordt aangewend mag maximaal 100 m² bedragen.
 
3.3.4 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van:
 
a. gronden en opstallen voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten, tenzij dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
b. gronden en/of opstallen voor buitenopslag, ter plaatse van de aanduiding ‘opslag uitgesloten’;
c. gronden en/of opstallen voor detailhandel anders dan bedoeld in 3.3.2 en 3.3.3;
d. gronden en/of opstallen voor verblijfsrecreatie;
e. gronden en/of opstallen voor bewoning, behoudens bewoning van de toegestane bedrijfswoning;
f. gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
g. bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning.

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

3.4.1 Wijziging naar andere vorm van semi-agrarisch bedrijf
 
Het bevoegd gezag kan de bestemming wijzigen teneinde een andere vorm van semi-agrarische bedrijvigheid toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
 
a. aangetoond dient te worden dat er sprake is van een ruimtelijke en milieukundige verbetering; een ruimtelijke en milieukundige verbetering betekent dat er afname van bebouwing plaatsvindt alsmede een visueel ruimtelijke verbetering van de situatie en een vermindering van de milieubelasting;
b. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
c. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
d. een tweede bedrijfswoning is niet toegestaan;
e. voldaan moet worden aan de maatvoeringseisen uit 3.2;
f. de wijziging niet mag leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dierenwelzijnswetgeving;
g. detailhandel is niet toegestaan behoudens voor zo ver zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gericht gebruik;
h. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
i. uit te overleggen onderzoeken dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

Artikel 4 Groen - Landschappelijke inpassing

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Landschappelijke inpassing' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
 
a. het aanbrengen en instandhouden van gebiedseigen (erf)beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen en verhardingen;
b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
 
een en ander zoals weergegeven in bijlage 1 bij deze regels en met bijbehorende voorzieningen, waaronder perceelsontsluitingen en sloten.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Toegestane bebouwing
 
Op de tot 'Groen - Landschappelijke inpassing' bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van doeleinden omschreven in 4.1.
 
4.2.2 Maatvoering bebouwing
 
Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in de vorm van erfafscheiding worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 1 meter.
 
4.2.3 Bouwregels erfafscheidingen
 
Voor erfafscheidingen geldt dat de erfafscheiding uitsluitend in de vorm van een open constructie mag worden opgericht.

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.3.1 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken voor:
 
a. het opslaan, storten of bergen van materialen, producten en mest, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
b. het aanbrengen van verhardingen, anders dan bedoeld in 4.4.4.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4.1 Omgevingsvergunningplicht
 
Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de in het schema onder 4.4.4 omgevingsvergunningsplichtige werken en werkzaamheden uit te (doen) voeren.
 
4.4.2 Uitzondering vergunningplicht
 
Het onder 4.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:
 
a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden is verleend;
b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren;
c. welke betreffen het normale onderhoud en/of landschapsbeheer.

4.4.3 Toetsing aan aanwezige waarden
 
De in 4.4.1 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien na een belangenafweging blijkt dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de aanwezige waarden als opgenomen in 4.1. Ten behoeve van de belangenafweging zijn in het schema onder 4.4.4 de toetsingscriteria weergegeven.
 
4.4.4 Schema omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden
 
Omgevingsvergunningsplichtige werken/werkzaamheden   Criteria voor verlening van de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden 
het aanleggen van wegen en het aanbrengen van overige verhardingen als doorgang   - de wegen en overige verhardingen moeten noodzakelijk zijn voor het gebruik, behorende bij de naastgelegen bestemming;
- indien wegen en overige verhardingen een aantasting van de aanwezige landschappelijke inpassing (conform het landschappelijk inpassingsplan in bijlage 1 van deze regels) tot gevolg hebben, dienen compenserende maatregelen te worden genomen in de vorm van een zorgvuldige landschappelijke inpassing elders op of direct grenzend aan het bouwperceel.
Hierbij dient het landschappelijk inpassingsplan met bijbehorende berekening van de investering kwaliteitsverbetering van het landschap in bijlage 1 te worden aangepast en als voorschrift in de omgevingsvergunning te worden opgenomen;
- het verwijderen moet noodzakelijk zijn voor het gebruik, behorende bij de naastgelegen bestemming
het verwijderen van houtopstanden ten behoeve van een doorgang   het verwijderen betekent geen aantasting van de aanwezige landschappelijke inpassing, danwel er wordt anderszins voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing 
 

Artikel 5 Waarde - Archeologie 4

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

5.2 Bouwregels

a. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm onder maaiveld (50 cm bij esdekken en agrarisch bestemde gronden) een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.
b. Indien uit het onder a. genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties;
 
c. het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid a. indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.3.1 Werken en werkzaamheden
 
Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
 
a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm onder maaiveld (50 cm bij esdekken en agrarisch bestemde gronden) en meer dan 500 m², zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,5 m onder het maaiveld.
 
5.3.2 Uitzonderingen
 
Het in lid 5.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:
 
a. welke het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b. welke reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van dit plan een omgevingsvergunning is verleend.

5.3.3 Toelaatbaarheid
 
a. De in lid 5.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
b. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
c. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Afwijkende maatvoering
 
Bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn opgericht in overeenstemming met de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht maar in afwijking van dit bestemmingsplan, zijn toegestaan.
 
7.2 Hydrologisch neutraal ontwikkelen
 
Uitbreidingen van verhard oppervlak vinden plaats volgens het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen. Hydrologisch neutraal ontwikkelen houdt in dat de ontwikkeling geen hydrologische achteruitgang ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg heeft. Om de aard en omvang van de benodigde maatregelen vast te stellen, dient advies te worden ingewonnen bij Waterschap De Dommel.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken
 
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
 
b. Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid 8.1 onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 8.1 onder a met maximaal 10%.
c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
8.2 Overgangsrecht gebruik
 
a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan ‘Het Laar 17 te Maarheeze’ van de gemeente Cranendonck.