direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf - Niet agrarisch
Plan: Meemortel 59
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1706.BPBG3011-VAST

Artikel 3 Bedrijf - Niet agrarisch

3.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Niet agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een niet-agrarisch bedrijf in de vorm van een transport-, grondverzet- en containerbedrijf, met bijbehorende recycleactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van bedrijf - transport, grondverzet en containers, met een maximale bebouwde oppervlakte van 736 m2;
  • b. een opstelplaats voor een puinbreker en zeefinstallatie uitsluitend ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van bedrijf - opstelplaats puinbreker en zeefinstallatie;
  • c. buitenopslag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding opslag en met een hoogte van maximaal de hoogte van de naastgelegen geluidwal minus 0,5 m;
  • d. geluidwerende voorzieningen met een maximale hoogte van 6 m.
  • e. per bestemmingsvlak één bedrijfswoning met bijbehorende bijgebouwen;
  • f. aan huis verbonden beroepen en lichte bedrijvigheid bij de bedrijfswoning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de omvang van de activiteit mag niet meer bedragen dan 30% voor aan huis verbonden beroepen en 50% voor lichte bedrijvigheid van de vloeroppervlakte van de bebouwing tot een maximum van 60 m²;
    • 2. het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
    • 3. detailhandel mag alleen plaatsvinden ondergeschikt aan en in direct verband met het aan huis verbonden beroep of de lichte bedrijvigheid;
    • 4. de activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving waarbij geldt dat deze past in categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1);
    • 5. de woonfunctie dient de hoofdfunctie te blijven;
    • 6. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner;
  • g. voor paardenbakken geldt dat bestaande paardenbakken zijn toegestaan.

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

3.2 bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend opgericht worden binnen het aangegeven bouwvlak;
  • b. de totale bebouwde oppervlakte van gebouwen (exclusief de bedrijfswoning en bijbehorende bijgebouwen) bedraagt maximaal 736 m2;
  • c. de goothoogte van een bedrijfsgebouw bedraagt maximaal 5 m;
  • d. de goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 5,5 m;
  • e. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw of bedrijfswoning bedraagt maximaal 8 m;
  • f. de dakhelling van een bedrijfsgebouw of bedrijfswoning bedraagt minimaal 12° en maximaal 45°;
  • g. de afstand van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen tot de zijdelingse perceelsgrenzen bedraagt minimaal 5 m;
  • h. de inhoud van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m3, indien de inhoud ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan meer bedraagt, geldt de bestaande inhoud als maximum;
  • i. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, aanbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tezamen bij een bedrijfswoning mag maximaal 90 m2 bedragen;
  • j. de goothoogte van bijgebouwen en aanbouwen bij een bedrijfswoning bedraagt maximaal 3 m;
  • k. de bouwhoogte van bijgebouwen en aanbouwen bij een bedrijfswoning bedraagt maximaal 5,5 m;
  • l. bijgebouwen worden gebouwd minimaal 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van de bedrijfswoning;
  • m. de afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de achtergevel van bedrijfswoningen of het verlengde daarvan bedraagt maximaal 15 m.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 6 m;
  • c. de maximale oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bij bedrijfsgebouwen bedraagt maximaal 30 m2, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, aanbouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bij een bedrijfswoning maximaal 90 m2 mag bedragen.
3.3 specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik in de zin van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval begrepen het gebruiken of laten gebruiken van:

  • a. gronden en/of opstallen voor het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en het opslaan en be- of verwerken van producten tenzij dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  • b. gronden en/of opstallen voor detailhandel;
  • c. gronden en/of opstallen voor bewoning, behoudens bewoning van de toegestane bedrijfswoning;
  • d. gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • e. (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • f. gronden en/of opstallen ter plaatse van de aanduiding parkeerterrein uitgesloten voor parkeren;
  • g. gronden en/of opstallen voor paardenbakken met uitzondering van bestaande paardenbakken.
3.4 ontheffing van de gebruiksregels
3.4.1 Afhankelijke woonruimte

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel onder , en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw bij een woning wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
  • b. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  • c. het gebruik als afhankelijke woonruimte uitsluitend plaatsvindt in één of meer aaneengebouwde bijgebouwen;
  • d. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de toegestane bijgebouwen, met een maximale oppervlakte van 90 m2;

Burgemeester en wethouders trekken de ontheffing in, indien de bij het verlenen van de ontheffing bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

3.4.2 Ontheffing paardenbak

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 3.1 onder g teneinde paardenbakken toe te staan, mits voldaan wordt aan het volgende:

  • a. een paardenbak mag uitsluitend worden gerealiseerd op een perceel met een minimale oppervlakte van 2500 m².
  • b. de paardenbak dient landschappelijk ingepast te worden.
  • c. het watersysteem ter plaatse mag niet onevenredig worden aangetast; hieromtrent dient aan de waterbeheerder advies te worden gevraagd.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
3.5.1 Wijziging naar andere vorm van niet-agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen teneinde een andere vorm van niet agrarische bedrijvigheid toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. aangetoond dient te worden dat er sprake is van een bedrijf van een lichtere milieucategorie, danwel een bedrijf van dezelfde categorie, mits sprak is van een ruimtelijke en milieukundige verbetering; een ruimtelijke en milieukundige verbetering betekent dat er een afname van bebouwing plaatsvindt alsmede een visueel ruimtelijke verbetering van de situatie en een vermindering van de milieubelasting;
  • b. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
  • c. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • d. een tweede bedrijfswoning, voor zover niet reeds aanwezig, is niet toegestaan;
  • e. voldaan moet worden aan de maatvoeringseisen uit 3.2;
  • f. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dieren welzijnswetgeving;
  • g. detailhandel is niet toegestaan behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  • h. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • i. uit een over te leggen onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie.

3.5.2 Wijziging naar semi-agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Semi-agrarisch', teneinde een agrarisch verwant bedrijf of een agrarisch technisch hulpbedrijf toe te staan, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. aangetoond dient te worden dat er sprake is van een bedrijf van een lichtere milieucategorie, danwel een bedrijf van dezelfde categorie, mits sprak is van een ruimtelijke en milieukundige verbetering; een ruimtelijke en milieukundige verbetering betekent dat er een afname van bebouwing plaatsvindt alsmede een visueel ruimtelijke verbetering van de situatie en een vermindering van de milieubelasting;
  • b. er mag geen opslag buiten de gebouwen plaatsvinden;
  • c. de verkeersaantrekkende werking dient te zijn afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • d. een tweede bedrijfswoning, voor zover niet reeds aanwezig, is niet toegestaan;
  • e. de wijziging mag niet leiden tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van de omliggende agrarische bedrijven, voortvloeiende uit de milieu- en dieren welzijnswetgeving;
  • f. detailhandel is niet toegestaan behoudens voor zover zulks noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik;
  • g. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • h. uit een over te leggen onderzoek dient te blijken dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functie;
  • i. aangesloten dient te worden bij de regels van de bestemming Bedrijf - Semi agrarisch uit het bestemmingsplan Buitengebied.