direct naar inhoud van Bestemmingsplanregels
Plan: Bedrijventerreinen Airpark en Fabrieksstraat Herziening 2016
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1706.BPAIR7003-VAS1

Bestemmingsplanregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Bedrijventerreinen Airpark en Fabrieksstraat Herziening 2016' met identificatienummer NL.IMRO.1706.BPAIR7003-VAS1 van de gemeente Cranendonck;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.5 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.6 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen, daaronder niet begrepen;

1.7 bedrijfsgebouw

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.8 bedrijfsomvang

Het totaal aan oppervlakte van alle al dan niet aaneengesloten bouwpercelen van een bedrijf binnen het plangebied;

1.9 bedrijfsverzamelgebouw

een gebouw dat huisvesting biedt aan meerdere bedrijven;

1.10 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere personen, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is;

1.11 beperkt kwetsbaar object

object zoals omschreven in artikel 1.1 lid b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.12 bestaande situatie

bebouwing en gebruik, zoals naar aard en omvang aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Bij bebouwing of gebruik waarvoor vergunning noodzakelijk is betreft het uitsluitend die bebouwing en dat gebruik waarvoor vergunning is verleend of welke kan worden gebouwd, respectievelijk gestart, op grond van een reeds verleende vergunning;

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 bruto vloeroppervlakte

de totale overdekte vloeroppervlakte van een bedrijfsvestiging met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige ruimten;

1.23 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 groepsrisico

cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;

1.26 hoofdgebouw

een gebouw, dat gelet op de bestemming op een bouwperceel door zijn ligging, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.27 kantoor

een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden;

1.28 kwetsbaar object

object zoals omschreven in artikel 1.1 lid l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.29 landschapselementen

ecologische en/ of landschappelijk waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes;

1.30 maaiveld

hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning;

1.31 milieucategorie

indeling van bedrijven op basis van hun milieuhygiënische invloed op de omgeving, die als volgt wordt bepaald:

  • 1. voor bedrijven die qua aard en omvang zijn vermeld onder een SBI-code uit Lijst 1 in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering': de categorie die voor de desbetreffende SBI-code is vastgesteld en in voornoemde lijst is opgenomen;
  • 2. voor overige bedrijven: het van toepassing verklaren van een categorie uit Lijst 1 van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' op bedrijfsactiviteiten die naar aard, omvang en invloed gelijk te stellen zijn met bedrijfsactiviteiten, zoals wel opgenomen in de Lijst 1 van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering';
1.32 nutsvoorziening

voorzieningen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie, niet zijnde inrichtingen waarop het Bevi van toepassing is;

1.33 ondergronds bouwen

het oprichten van gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, beneden het niveau van het aangrenzend maaiveld;

1.34 ondersteunende functie

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt;

1.35 ondersteunende horeca

het als nevenactiviteit verkopen van non-alcoholische dranken en spijzen voor consumptie ter plaatse, in een openbaar toegankelijk commercieel bedrijf (detailhandel, bijzondere doeleinden, recreatieve doeleinden);

1.36 open erfafscheiding

erfafscheidingen van een dusdanig materiaal en constructie dat vanuit de ene zijde zicht op de andere zijde blijft bestaan;

1.37 overkapping

een bouwwerk op het erf van een gebouw dat minimaal aan twee zijden open is, met uitzondering van een overkapping welke wordt gebouwd tegen een gebouw op het belendende perceel;

1.38 parkeervoorzieningen

een al dan niet overdekte, op straat aanwezige dan wel met een straat in open verbinding staande ruimte, die gelet op de ligging en ontsluiting geschikt is om te worden gebruikt voor het parkeren van motorvoertuigen;

1.39 plaatsgebonden risico

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;

1.40 regelstation

een apparatuurkast die deel uitmaakt van een antenne-installatie voor mobiele telecommunicatie;

1.41 rijbaan

een verkeersbaan normaal bedoeld voor verkeer met voertuigen, bestaande uit een aaneengesloten gedeelte van verharding, al dan niet ingedeeld in rijstroken, bedoeld voor het rijdend verkeer;

1.42 rijlijn

lijn in het midden van een rijstrook;

1.43 rijstrook

een gemarkeerde strook van een rijbaan, die voldoende breed is voor rijdende voertuigen, met uitzondering van busstroken, op- en afritten, aansluitingen en opstelplaatsen;

1.44 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.45 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte(n) waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.46 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.47 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt;

1.48 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten enz.;

1.49 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

1.50 werk

een constructie, geen bouwwerk zijnde;

1.51 wet / wettelijke regeling

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;

1.52 winkelvloeroppervlakte

de totale overdekte vloeroppervlakte van een bedrijfsvestiging, welke bestemd is voor de verkoop en uitstalling van goederen.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Meetwijzen

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens van het bouwperceel;

2.1.2 de afstand tussen gebouwen

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;

2.1.3 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.1.4 de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren;

2.1.5 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.1.6 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.1.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/ of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddeld niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.1.8 het brutovloeroppervlak van een gebouw

gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw;

2.1.9 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.1.10 het peil
  • 1. voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • 2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en/of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. bedrijven, passend in milieucategorie 2, 3.1 en/ of 3.2 zoals aangegeven in de als bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van:
    • a. inrichtingen als bedoeld in artikel 41 Wet Geluidhinder jo. artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer van de Wet milieubeheer;
    • b. risicovolle inrichtingen op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • 2. kantoren, uitsluitend als ondersteunende functie ten behoeve van de bedrijfsvoering;
  • 3. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', één bedrijfswoning ;
  • 4. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1', het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in milieucategorieën 2 tot en met 4.1 zoals aangegeven in de als bijlage opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • 5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bedrijfsverzamelgebouw', een bedrijfsverzamelgebouw;
  • 6. ter plaatse van de aanduiding 'verkeer', (gebiedsontsluitings)wegen, voet- en fietspaden met een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het verkeer van aangrenzende bedrijven, met dien verstande dat:
    • a. de as van een weg gelegen dient te zijn ter plaatse van de met de aanduiding 'as van de weg' weergegeven lijn, danwel ten zuiden en / of oosten van deze lijn;
    • b. een weg uit 1 rijbaan met maximaal 2 rijstroken bestaat, met waar nodig in- en uitvoegstroken;
    • c. de rijlijnen niet verder dan 3 meter van de as van de weg liggen;
  • 7. parkeervoorzieningen;
  • 8. voorzieningen ter ontsluiting van de bedrijven;
  • 9. groenvoorzieningen;
  • 10. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • 11. nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen, geen (bedrijfs-)woningen zijnde

Voor het bouwen van gebouwen, gelden de volgende regels:

  • 1. per bouwperceel zijn gebouwen ten behoeve van één bedrijf toegestaan met uitzondering van de percelen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein – bedrijfsverzamelgebouw';
  • 2. gebouwen dienen gebouwd te worden binnen het bouwvlak;
  • 3. de voorgevel van een gebouw moet geplaatst worden in of evenwijdig aan de naar de openbare weg gekeerde bouwgrens;
  • 4. de bouwgrens mag tot maximaal 3 m naar de openbare weg toe overschreden worden door een aan-/uitbouw, met dien verstande dat de breedte van de aan- of uitbouw maximaal 50% van de voorgevelbreedte van het hoofdgebouw mag bedragen;
  • 5. de oppervlakte van een bouwperceel bedraagt minimaal 1.500 m² en maximaal 5.000 m²;
  • 6. in afwijking van het bepaalde onder 5 mag bij percelen met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – bouwperceelsgrootte', welke de maximale oppervlakte van 5000 m² overschrijden, de bestaande afwijking worden gehandhaafd;
  • 7. in afwijking van het bepaalde onder 5 mag bij percelen met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bouwperceelsgrootte 1', welke de maximale oppervlakte van 5000 m² overschrijden, de oppervlakte van het bouwperceel zoveel bedragen als ter plaatse aangeduid met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bouwperceelsgrootte 1';
  • 8. het bebouwingspercentage van bouwpercelen van de gronden van het bouwperceel bedraagt maximaal 70%;
  • 9. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
  • 10. de afstand van een gebouw tot de achterste perceelsgrens dient ten minste 5 m te bedragen;
  • 11. de bouwhoogte bedraagt maximaal 12 meter;
  • 12. de gebouwen worden plat of met een dakhelling van maximaal 20° afgedekt.

3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan;
  • 2. de inhoud mag maximaal 750 m³ bedragen;
  • 3. de goothoogte mag maximaal 7 meter bedragen;
  • 4. de bouwhoogte van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 10 m;
  • 5. de voorgevel moet in dan wel op een afstand van maximaal 3 m achter de naar de weg gekeerde zijde van het bouwvlak gesitueerd worden;
  • 6. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen bedraagt minimaal 5 meter.

3.2.3 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • 1. bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
  • 2. de totale gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag maximaal 80 m² bedragen;
  • 3. de goothoogte mag maximaal 3,25 meter bedragen;
  • 4. de bouwhoogte mag maximaal 5 meter bedragen;
  • 5. de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrenzen bedraagt minimaal 5 meter.

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • 1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;
  • 2. erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens mogen uitsluitend worden uitgevoerd als open afscheiding;
  • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • 4. de oppervlakte van overkappingen, geen gebouwen zijnde, moet passen binnen het maximum bebouwingspercentage als genoemd in artikel 3.2.1 onder 8.

3.2.5 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • 1. op plaatsen waar hoofd- en/ of bijgebouwen zijn of worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd;
  • 2. de verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 meter.

3.3 Nadere eisen
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de:
    • a. situering van bedrijven en bedrijfsactiviteiten;
    • b. situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    • c. situering en afmetingen van percelen;
    • d. de hoogte van gebouwen;
    • e. inrichting van de gronden waaronder de aanleg en omvang van parkeer- en groenvoorzieningen en de aanleg en profilering van toegangs- en ontsluitingswegen.
  • 2. Nadere eisen worden gesteld indien dit noodzakelijk is:
    • a. ter waarborging van de ruimtelijke en functionele structuur ter plaatse;
    • b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit, beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing;
    • c. ter waarborging van de milieuzonering;
    • d. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • e. ter waarborging van de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
    • f. in verband met de gewenste parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein;
    • g. in verband met doorstroming van het verkeer.

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken omvang bouwperceel

Burgemeester en Wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder 5 en een hogere maximale oppervlakte van een bouwperceel toestaan, mits:

  • 1. de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om op het in gebruik zijnde bouwperceel tegemoet te komen aan de ruimtebehoefte door middel van zorgvuldig ruimtegebruik als bedoeld in artikel 4.4, derde lid van de Verordening ruimte 2014 van de provincie Noord-Brabant;
  • 2. aantoonbare ruimtelijk-economische belangen voor de lange termijn aanwezig zijn die noodzaken tot uitbreiding of vestiging ter plaatse;
  • 3. de financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om het bedrijf te verplaatsen naar of te vestigen op:
    • a. een bedrijventerrein in een nabij gelegen stedelijk concentratiegebied, of
    • b. een nabijgelegen bovenregionaal bedrijventerrein, of
    • c. enig ander bedrijventerrein in de gemeente Cranendonck.
  • 4. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig wordt aangetast;
  • 5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid en de milieusituatie.

3.4.2 Afwijken afstand zijdelingse perceelsgrens

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder 9, voor het oprichten van een gebouw aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens, met dien verstande dat:

  • 1. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel;
  • 2. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig wordt aangetast;
  • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: - het straat- en bebouwingsbeeld; - de verkeersveiligheid; - de milieusituatie; - de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en opstallen;
  • 4. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding is gewaarborgd;
  • 5. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is.

3.4.3 Afwijken maximale bouwhoogte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder 11, voor éénmalige verhoging van de maximale bouwhoogte tot maximaal 15 meter, met dien verstande dat:

  • 1. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van de bebouwing;
  • 2. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig wordt aangetast;
  • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de milieusituatie.

3.4.4 Afwijken aantal bedrijven per bouwperceel

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder 1, voor het oprichten van gebouwen ten behoeve van meer dan één bedrijf per bouwperceel, met dien verstande dat:

  • 1. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig wordt aangetast;
  • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: - het straat- en bebouwingsbeeld; - de verkeersveiligheid; - de milieusituatie;
  • 3. voldaan moet worden aan het bepaalde in artikel 3.5.2 onder 1.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  • 1. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • 2. risicovolle inrichtingen op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • 3. wonen, behoudens in de woning, op de verbeelding nader aangeduid als 'bedrijfswoning';
  • 4. detailhandel;
  • 5. buitenopslag op de gronden voor de naar de openbare weg gekeerde bouwgrenzen;
  • 6. horeca;
  • 7. kantoren, behoudens als ondersteunende functie ten behoeve van de bedrijfsvoering, als bedoeld in artikel 3.1 onder 2;
  • 8. permanente inpandige opslag, behoudens in het geval inpandige opslag plaatsvindt ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering;

3.5.2 Parkeervoorzieningen en voorzieningen voor de ontsluiting

Per bouwperceel moet voldaan worden aan de volgende regels:

  • 1. voorzien moet worden in 0,8 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlakte;
  • 2. per bouwperceel is aan de Randweg-Zuid maximaal één in- en uitrit toegestaan, aan de overige wegen zijn meerdere in- en uitritten toegestaan;
  • 3. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – 2 aansluitingen' zijn per bouwperceel maximaal 2 aansluitingen op de openbare weg toegestaan.

3.5.3 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing Fabrieksstraat 104

Het gebruiken en bebouwen van gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein – vergroting bouwvlak' conform het bepaalde in 3.1 en 3.2 is alleen dan toegestaan indien het landschappelijk inpassingsplan voor de gronden aan de Fabrieksstraat 104 zoals opgenomen in Bijlage 2 van de regels, is gerealiseerd en daarna aldus in stand wordt gehouden.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken milieucategorieën en inrichtingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.1 voor:

  • 1. de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf uit een hogere milieucategorie dan ingevolge 3.1 onder a is toegestaan indien deze naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën die ingevolge 3.1 onder a is toegestaan, met dien verstande dat:
    • a. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling dienen te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking;
    • b. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;
    • c. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig worden aangetast;
    • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
    • e. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding is gewaarborgd;
    • f. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is.
  • 2. de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf, niet genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorend bij deze regels, welke naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven in deze milieucategorieën, met dien verstande dat:
    • a. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling dienen te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking;
    • b. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;
    • c. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig worden aangetast;
    • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
    • e. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding is gewaarborgd.
  • 3. het met een omgevingsvergunning af wijken van het bepaalde in artikel 3.1 onder 1 sub b, voor het toestaan van risicovolle inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen, met dien verstande dat:
    • a. de plaatsgebonden risicocontour beperkt blijft tot het eigen bouwperceel;
    • b. er een verantwoording plaatsvindt van de toename van het groepsrisico en deze door het bevoegd gezag als aanvaardbaar wordt beschouwd;
    • c. aangrenzende waarden en functies niet onevenredig worden aangetast.

3.6.2 Detailhandel als nevenactiviteit bij een hoofdactiviteit

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 en 3.5.1 onder 4 en het gebruik van gronden en gebouwen ten behoeve van detailhandel als nevenactiviteit bij een hoofdactiviteit toestaan, mits:

  • 1. de hoofdactiviteit de productie en / of installatie van goederen betreft;
  • 2. het winkelvloeroppervlak niet meer dan 20% van het brutovloeroppervlak van het totale bedrijf beslaat, met dien verstande dat het winkelvloeroppervlak niet meer dan 150 m² winkelvloeroppervlakte beslaat;
  • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid en de parkeersituatie;
  • 4. het straatbeeld niet in negatieve zin wordt beïnvloed;
  • 5. de bestaande rechten van omliggende bedrijven niet worden ingeperkt.


Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. groenvoorzieningen;
  • 2. bermen en beplantingen;
  • 3. voet- en fietspaden;
  • 4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • 5. nutsvoorzieningen, kabels en leidingen;
  • 6. abri's, telefooncellen, straatmeubilair e.d.;
  • 7. parkeervoorzieningen;
  • 8. één inrit en één uitrit per bouwperceel.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvoor de volgende regels gelden:

  • 1. de hoogte van speeltoestellen en / of kunstwerken mag niet meer dan 5 meter bedragen;
  • 2. de hoogte van verlichtingsarmaturen en kunstobjecten maximaal 9 meter bedragen;
  • 3. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • 4. een overkapping is niet toegestaan.

4.2.2 Ondergronds bouwen

Op of in de gronden binnen deze bestemming mag niet ondergronds worden gebouwd, met dien verstande dat ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen zijn toegestaan.

Artikel 5 Groen - Landschappelijke inpassing

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen – Landschappelijke inpassing' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. het aanbrengen en in stand houden van beplanting ter landschappelijke inpassing van gebouwen, erven en verhardingen;
  • 2. water en waterberging.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd waarvoor de volgende regels gelden:

  • 1. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  • 2. een overkapping is niet toegestaan.

5.2.2 Ondergronds bouwen

Op of in de gronden binnen deze bestemming mag niet ondergronds worden gebouwd, met dien verstande dat ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen zijn toegestaan.

Artikel 6 Natuur

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. behoud, herstel en/ of ontwikkeling van natuur;
  • 2. landschapselementen;
  • 3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • 4. langzaam verkeersroutes;
  • 5. nutsvoorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

6.2.2 Ondergronds bouwen

Op of in de gronden binnen deze bestemming mag niet ondergronds worden gebouwd.

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming, ter bescherming van de natuur- en landschapswaarden en de kwaliteiten van de ecologische verbindingszone, verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • 1. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren dan wel het anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
  • 2. het leggen van kabels of leidingen;
  • 3. het vellen of rooien van bos en/ of het verwijderen van houtopstanden;
  • 4. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels.

6.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 6.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden:

  • 1. van ondergeschikte betekenis binnen het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
  • 2. die reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • 3. die uit het oogpunt van de ruimtelijke ordening geen ingrijpende betekenis hebben;
  • 4. ten behoeve van de aanleg van bos of natuur.

6.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 6.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien uit een, door het bevoegd gezag als aanvaardbaar aangemerkt, onderzoek is gebleken dat er geen onevenredige nadelige gevolgen zijn voor de ecologische verbindingszone en het behoud, herstel en de ontwikkeling van de aanwezige natuur- en landschapswaarden.

Artikel 7 Verkeer

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • 1. wegen, straten en paden, waaronder langzaam verkeersroutes;
  • 2. parkeervoorzieningen;
  • 3. groenvoorzieningen;
  • 4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • 5. nutsvoorzieningen;
  • 6. abri's, straatmeubilair, e.d.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, met uitzondering van gebouwen van openbaar nut, met dien verstande dat:

  • 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • 2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m².

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • 1. de bouwhoogte van bewegwijzering, verlichtingsarmaturen en kunstobjecten maximaal 9 meter bedragen;
  • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • 3. een overkapping is niet toegestaan.

7.2.3 Ondergronds bouwen

Op of in de gronden binnen deze bestemming mag niet ondergronds worden gebouwd.

Artikel 8 Leiding - Gas

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor: de aanleg, instandhouding en/ of bescherming van een ondergrondse leiding ten behoeve van het gastransport.

8.2 Bouwregels

Op de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding – Gas' is geen nieuwbouw van kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, toegestaan. In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de ondergrondse gasleiding:

  • 1. tot een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  • 2. met een maximale oppervlakte van 5 m².

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 8.2 onder 1 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke zijn toegelaten krachtens de aan de betreffende gronden gegeven bestemming, mits:

  • 1. geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen en de continuïteit van de gasvoorziening;
  • 2. de veiligheid van de gasleiding niet wordt geschaad;
  • 3. vooraf door het bevoegd gezag schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder;
  • 4. het bouwwerk geen kwetsbaar object betreft.


8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming 'Leiding - Gas' verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • 1. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren dan wel het anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
  • 2. het aanbrengen van hoogopgaande of diepwortelende beplanting;
  • 3. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • 4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven in de grond;
  • 5. het leggen van kabels en leidingen;
  • 6. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen.
  • 7. het rooien van diepwortelende beplantingen en bomen.

8.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 8.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden die:

  • 1. van ondergeschikte betekenis zijn en passen binnen het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
  • 2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

8.4.3 Toelaatbaarheid

De in lid 8.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de leiding zijn gewaarborgd. Alvorens te beslissen over het verlenen van een aanlegvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 9 Leiding - Riool

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor: de aanleg, instandhouding en/ of bescherming van een ondergrondse hoofdrioolleiding.

9.2 Bouwregels

Op de gronden ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding – Riool' mogen, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de ondergrondse rioolleiding:

  • 1. tot een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  • 2. met een maximale oppervlakte van 5 m².

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 9.2 onder 1 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde welke zijn toegelaten krachtens de aan de betreffende gronden gegeven bestemming, mits:

  • 1. geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen en de continuïteit van het riooltransport;
  • 2. het bevoegd gezag schriftelijk positief advies heeft verkregen van de betreffende leidingbeheerder.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming 'Leiding - Riool' verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren:

  • 1. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen of egaliseren dan wel het anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
  • 2. het aanbrengen van hoogopgaande of diepwortelende beplanting;
  • 3. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
  • 4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven in de grond;
  • 5. het leggen van kabels en leidingen;
  • 6. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen.

9.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 9.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en werkzaamheden die:

  • 1. van ondergeschikte betekenis zijn en passen binnen het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;
  • 2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

9.4.3 Toelaatbaarheid

De in lid 9.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de leiding zijn gewaarborgd. Alvorens te beslissen over het verlenen van een aanlegvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels

11.1 Bestaande afwijkende maatvoering

Voor een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, aanwezig is, dan wel gebouwd mag worden krachtens een omgevingsvergunning en dat in het plan als gevolg van de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande maten en/of situering afwijken van de (maatvoerings)bepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, gelden ter plaatse van de afwijking die afwijkende maten en/of situering als bepaling van de maatvoering, met dien verstande dat:

  • 1. bestaande maten die meer of minder bedragen als in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, ter plaatse van de afwijking als respectievelijk ten hoogste of ten laagste toelaatbaar worden geacht.
  • 2. de (onderdelen van) bouwwerken, waarvan de maten afwijken van wat in hoofdstuk 2 is bepaald, niet mogen worden vergroot of verhoogd.
  • 3. bij herbouw het bepaalde onder 1 uitsluitend van toepassing is, indien herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  • 4. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, het overgangsrecht bouwwerken niet van toepassing is.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Strijdig gebruik

Onder gebruik in strijd met de bestemming wordt in elk geval verstaan:

  • 1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • 2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • 3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • 4. een gebruik van bijgebouwen bij een (bedrijfs)woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • 1. de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • 2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/ of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • 3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil of afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geven;
  • 4. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, abri's, telefooncellen, gebouwtjes en behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • a. de oppervlakte per gebouw niet meer dan 10 m² mag bedragen;
    • b. de goothoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen;
    • c. de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen;
  • 5. de bestemmingsregels ten aanzien van de (bouw)hoogtes van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de (bouw)hoogte van bouwwerken wordt vergroot, mits:
    • a. de bouwhoogte van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 30 meter mag bedragen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • 2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
  • 3. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • 2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • 3. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • 4. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan “Bedrijventerreinen Airpark en Fabrieksstraat Herziening 2016”.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 13 december 2016.
 
de griffier,   de voorzitter,  
................................   ................................