direct naar inhoud van Regels
Plan: 1e herziening bedrijventerreinen Airpark en Fabrieksstraat – Randweg-Zuid 8 e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1706.BPAIR7002-VAS1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Begrippenlijst
1.1.1 Plan:

het bestemmingsplan '1e herziening bedrijventerreinen Airpark en Fabrieksstraat – Randweg-Zuid 8 e.o.’ met identificatienummer NL.IMRO.1706.BPAIR7002-VAS1 van de gemeente Cranendonck.

1.1.2 Bestemmingsplan:

het bestemmingsplan ‘Bedrijventerreinen Airpark en Fabrieksstraat te Budel’, vastgesteld door de raad van de gemeente Cranendonck bij besluit van 9 juni 2015 met identificatienummer NL.IMRO.1706.BPAIR7001-VA02, waarvan het plan een herziening is.

1.1.3 Aanduiding:

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/ of het bebouwen van deze gronden.

1.1.4 Bebouwing:

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.1.5 Bebouwingspercentage:

Een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.1.6 Bedrijf:

Een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen, daaronder niet begrepen.

1.1.7 Bedrijfsgebouw:

Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.1.8 Bedrijfsomvang:

Het totaal aan oppervlakte van alle al dan niet aaneengesloten bouwpercelen van een bedrijf binnen het plangebied.

1.1.9 Bedrijfsverzamelgebouw:

Een gebouw dat huisvesting biedt aan meerdere bedrijven.

1.1.10 Bedrijfswoning:

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van één of meerdere personen, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.

1.1.11 Beperkt kwetsbaar object:

Object zoals omschreven in artikel 1.1 lid b van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.1.12 Bestaande situatie:

Bebouwing en gebruik, zoals naar aard en omvang aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Bij bebouwing of gebruik waarvoor vergunning noodzakelijk is betreft het uitsluitend die bebouwing en dat gebruik waarvoor vergunning is verleend of welke kan worden gebouwd, respectievelijk gestart, op grond van een reeds verleende vergunning.

1.1.13 Bestemmingsgrens:

De grens van een bestemmingsvlak.

1.1.14 Bestemmingsvlak:

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.1.15 Bijgebouw:

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.1.16 Bouwen:

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.1.17 Bouwgrens:

De grens van een bouwvlak.

1.1.18 Bouwperceel:

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.1.19 Bouwperceelgrens:

Een grens van een bouwperceel.

1.1.20 Bouwvlak:

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.1.21 Bouwwerk:

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.1.22 Detailhandel:

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en niet zijnde een supermarkt.

1.1.23 Doe-het-zelf-artikelen

Artikelen, waaronder gebruiks- en verbruiksmaterialen, ten behoeve van werkzaamheden, waaronder inrichting, onderhoud en/of reparatie, aan, in en om het huis, andere bouwwerken, waaronder stallen, en andere duurzame verbruiksgoederen, zoals ijzerwaren, gereedschap, ladders, trappen en steigers, kruiwagens, isolatiemateriaal, machines, compressoren, aggregaten, hogedrukreinigers, buizen en pijpen, folie, afdekzeilen, netten en gaas, hout en houtwaren, kachels en heaters, bouwmaterialen, beton, cement, bakstenen, deuren, kozijnen, tegels, stenen en dakpannen, vloeren, hekwerk, afrastering, zand, stalinrichting, etc.

1.1.24 Extensief recreatief medegebruik:

Een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemming gegeven doeleinden.

1.1.25 Gebouw:

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.1.26 Groepsrisico:

Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.

1.1.27 Hoofdgebouw:

Een gebouw, dat gelet op de bestemming op een bouwperceel door zijn ligging, constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.1.28 Kantoor:

Een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden.

1.1.29 Kwetsbaar object:

Object zoals omschreven in artikel 1.1 lid l van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.1.30 Landschapselementen:

Ecologische en/ of landschappelijk waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en moerasjes.

1.1.31 Maaiveld:

Hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op de woning.

1.1.32 Milieucategorie:

Indeling van bedrijven op basis van hun milieuhygiënische invloed op de omgeving, die als volgt wordt bepaald:

  • 1. Voor bedrijven die qua aard en omvang zijn vermeld onder een SBI-code uit Lijst 1 in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering': de categorie die voor de desbetreffende SBI-code is vastgesteld en in voornoemde lijst is opgenomen;
  • 2. Voor overige bedrijven: het van toepassing verklaren van een categorie uit Lijst 1 van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' op bedrijfsactiviteiten die naar aard, omvang en invloed gelijk te stellen zijn met bedrijfsactiviteiten, zoals wel opgenomen in de Lijst 1 van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering'.
1.1.33 Nutsvoorziening:

Voorzieningen voor telecommunicatie, water- en energiedistributie, niet zijnde inrichtingen waarop het Bevi van toepassing is.

1.1.34 Ondergronds bouwen:

Het oprichten van gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, beneden het niveau van het aangrenzend maaiveld.

1.1.35 Ondersteunende functie:

Functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte van het hoofdgebouw als zodanig mag worden gebruikt.

1.1.36 Ondersteunende horeca

Aan de winkelfunctie ondergeschikte en niet-zelfstandige horeca, gericht op het verstrekken van non-alcoholische dranken en spijzen aan de bezoekers van de winkel voor consumptie ter plaatse, waarbij de openingstijden gekoppeld zijn aan de openingstijden van de winkel, zonder aparte toegang en niet bouwkundig afgescheiden van de winkel.

1.1.37 Open erfafscheiding:

Erfafscheidingen van een dusdanig materiaal en constructie dat vanuit de ene zijde zicht op de andere zijde blijft bestaan.

1.1.38 Overkapping:

Een bouwwerk op het erf van een gebouw dat minimaal aan twee zijden open is, met uitzondering van een overkapping welke wordt gebouwd tegen een gebouw op het belendende perceel.

1.1.39 Parkeervoorzieningen

Een al dan niet overdekte, op straat aanwezige dan wel met een straat in open verbinding staande ruimte, die gelet op de ligging en ontsluiting geschikt is om te worden gebruikt voor het parkeren van motorvoertuigen.

1.1.40 Plaatsgebonden risico:

Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.

1.1.41 Regelstation:

Een apparatuurkast die deel uitmaakt van een antenne-installatie voor mobiele telecommunicatie.

1.1.42 Risicovolle inrichting:

Een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

1.1.43 Seksinrichting:

De voor het publiek toegankelijke besloten ruimte(n) waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.1.44 Tuinartikelen:

artikelen die in de tuin en/of erf worden gebruikt of toegepast kunnen worden om de tuin en/of erf te onderhouden, te verfraaien, in te richten of te gebruiken, zoals tuinmeubelen, tuinhout, tuinverlichting, tuingereedschappen, dierenhokken, afrasteringen, tuinhuisjes, tuindecoratie, barbecues, tuinkeukens, tuinhaarden, tuindouche, aardewerk/potterie, tuingerelateerde speeltoestellen zoals trampolines, zwembaden, jacuzzi’s, sauna’s, tuintractoren- en aanbouwwerktuigen, grasmaaiers, vijvers en vijverinrichtingsartikelen, beregeningsmaterialen, etc.

1.1.45 Uitbouw:

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.1.46 Volumineuze artikelen:

Artikelen die vanwege de omvang een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling en/of artikelen die vanwege de omvang of het gewicht door de klant slechts met een auto kunnen worden vervoerd met daarnaast, nevengeschikt, maar wel in mindere mate, de daarmee rechtstreeks in verband staande niet-volumineuze artikelen, accessoires en/of materialen.

1.1.47 Voorgevel:

De naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig dient te worden aangemerkt.

1.1.48 Waterhuishoudkundige voorzieningen:

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten enz.

1.1.49 Weg:

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.1.50 Werk:

Een constructie, geen bouwwerk zijnde.

1.1.51 Wet/ wettelijke regeling:

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald.

1.1.52 Winkelvloeroppervlak:

de in een winkel voorkomende, voor de uitstalling en de verkoop van artikelen bedoelde oppervlakte.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Meetwijzen

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1.1 De afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

De kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens van het bouwperceel.

2.1.2 De afstand tussen gebouwen:

De kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen.

2.1.3 De dakhelling:

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.1.4 De breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren.

2.1.5 De goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.6 De inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/ of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.1.7 De oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/ of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddeld niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.1.8 Het brutovloeroppervlak van een gebouw:

Gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw.

2.1.9 De bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschiktebouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.10 Het peil:
  • 1. Voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • 2. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- en/of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor de navolgende functies die tegelijkertijd en dus ook naast elkaar of anderszins gezamenlijk binnen een bestemmingsvlak zijn toegestaan:

  • 1. bedrijven, passend in milieucategorie 2, 3.1 en/ of 3.2 zoals aangegeven in de als Bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van:
    • a. inrichtingen als bedoeld in artikel 41 Wet Geluidhinder jo. artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer van de Wet milieubeheer;
    • b. risicovolle inrichtingen op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • 2. kantoren uitsluitend als ondersteunende functie ten behoeve van de bedrijfsfunctie(s), waaronder begrepen de detailhandels- en groothandelsfunctie(s) in dit artikel, met een maximum vloeroppervlakte van 7.300 m² bvo;
  • 3. a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', detailhandel met een maximum winkelvloeroppervlak van 11.365 m², al dan niet met een magazijnfunctie (bedoeld voor de winkel en overige filialen)

b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus', detailhandel in volumineuze tuinartikelen en volumineuze doe-het-zelf artikelen met een maximum winkelvloeroppervlak van 10.000 m², alsmede de (afhaal)magazijnen, distributie-, opslag-, reparatie-, demonstratie- en testruimten en maximaal 350 m² vloeroppervlak aan ondersteunende horeca ten behoeve van de in dit artikel toegestane detailhandel en groothandel, met dien verstande dat het winkelvloeroppervlak van 'detailhandel' en 'volumineuze detailhandel' als bedoeld in artikel 3.1 onder 3a en 3b tezamen maximaal 19.300 m2 mag bedragen, zulks verminderd met het feitelijk in gebruik zijnde vloeroppervlak aan ondersteunende horeca.

c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - magazijn', (afhaal)magazijnen, distributie-, opslag-, reparatie-, demonstratie- en testruimten ten behoeven van de in dit artikel toegestane detailhandel en groothandel;

  • 4. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1', het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in milieucategorieën 2 tot en met 4.1 zoals aangegeven in de als Bijlage 1 opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • 5. parkeervoorzieningen;
  • 6. voorzieningen ter ontsluiting van de bedrijven;
  • 7. groenvoorzieningen;
  • 8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • 9. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen, geen (bedrijfs-)woningen zijnde

Voor het bouwen van gebouwen, gelden de volgende regels:

  • 1. per bouwperceel zijn gebouwen ten behoeve van één bedrijf toegestaan;
  • 2. gebouwen dienen gebouwd te worden binnen het bouwvlak;
  • 3. de voorgevel van een gebouw moet geplaatst worden in of evenwijdig aan de naar de openbare weg gekeerde bouwgrens;
  • 4. de bouwgrens mag tot maximaal 3 m naar de openbare weg toe overschreden worden door een aan-/uitbouw, met dien verstande dat de breedte van de aan- of uitbouw maximaal 50% van de voorgevelbreedte van het hoofdgebouw mag bedragen;
  • 5. het bebouwingspercentage van bouwpercelen van de gronden van het bouwperceel bedraagt maximaal 70%;
  • 6. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
  • 7. de afstand van een gebouw tot de achterste perceelsgrens dient ten minste 5 m te bedragen;
  • 8. de bouwhoogte bedraagt maximaal 13 meter;
  • 9. de gebouwen worden plat of met een dakhelling van maximaal 20° afgedekt.

3.2.2 Bedrijfswoningen

Bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • 1. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen;
  • 2. erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens mogen uitsluitend worden uitgevoerd als open afscheiding;
  • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • 4. de oppervlakte van overkappingen, geen gebouwen zijnde, moet passen binnen het maximum bebouwingspercentage als genoemd in artikel 3.2.1 onder 7.

3.2.4 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  • 1. Op plaatsen waar hoofd- en/ of bijgebouwen zijn of worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd;
  • 2. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 meter.
3.3 Nadere eisen
  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de:
    • a. situering van bedrijven en bedrijfsactiviteiten;
    • b. situering en afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
    • c. situering en afmetingen van percelen;
    • d. de hoogte van gebouwen;
    • e. inrichting van de gronden waaronder de aanleg en omvang van parkeer- en groenvoorzieningen en de aanleg en profilering van toegangs- en ontsluitingswegen.
  • 2. Nadere eisen worden gesteld indien dit noodzakelijk is: ter waarborging van de ruimtelijke en functionele structuur ter plaatse;
    • a. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit, beeldkwaliteit en landschappelijke inpassing;
    • b. ter waarborging van de milieuzonering;
    • c. ter voorkoming van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
    • d. ter waarborging van de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding;
    • e. in verband met de gewenste parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang op eigen terrein;
    • f. in verband met doorstroming van het verkeer.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijken afstand zijdelingse perceelsgrens

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder 6, voor het oprichten van een gebouw aan één zijde in de zijdelingse perceelsgrens, met dien verstande dat;

  • 1. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel;
  • 2. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig wordt aangetast;
  • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: - het straat- en bebouwingsbeeld; - de verkeersveiligheid; - de milieusituatie; - de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en opstallen;
  • 4. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding is gewaarborgd;
  • 5. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is.

3.4.2 Afwijken maximale bouwhoogte

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder 8, voor éénmalige verhoging van de maximale bouwhoogte tot maximaal 15 meter, met dien verstande dat;

  • 1. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van de bebouwing;
  • 2. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig wordt aangetast;
  • 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: - het straat- en bebouwingsbeeld; - de verkeersveiligheid; - de milieusituatie.

3.4.3 Afwijken aantal bedrijven per bouwperceel

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder 1, voor het oprichten van gebouwen ten behoeve van meer dan één bedrijf per bouwperceel, met dien verstande dat:

  • 1. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig wordt aangetast;
  • 2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: - het straat- en bebouwingsbeeld; - de verkeersveiligheid; - de milieusituatie;
  • 3. voldaan moet worden aan het bepaalde in artikel 3.5.2 onder 1.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Tot strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:
  • 1. geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • 2. risicovolle inrichtingen op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • 3. wonen, behoudens in de woning, op de verbeelding nader aangeduid als 'bedrijfswoning';
  • 4. detailhandel, behoudens ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel’ en de aanduiding ‘detailhandel volumineus’, als bedoeld in artikel 3.1 onder 3a en 3b;
  • 5. buitenopslag op de gronden voor de naar de openbare weg gekeerde bouwgrenzen, behoudens ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – uitstalling ten behoeve van detailhandel’;
  • 6. horeca, behoudens ondersteunende horeca ter plaatse van de aanduiding ‘detailhandel volumineus’, als bedoeld in artikel 3.1 onder 3b;
  • 7. kantoren, behoudens als ondersteunende functie ten behoeve van de bedrijfsvoering, als bedoeld in artikel 3.1 onder 2;
  • 8. permanente inpandige opslag, behoudens in het geval inpandige opslag plaatsvindt ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering.

3.5.2 Parkeervoorzieningen
  • 1. Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort dan wel ter plaatse van het bestemmingsvlak met de aanduiding 'parkeerterrein' gelegen aan de Albert Plesmanstraat. Onder voldoende ruimte wordt voor gebouwen bestemd voor detailhandel als bedoeld in artikel 3.1 onder 3a en 3b of voor kantoren als bedoeld in artikel 3.1 onder 2 verstaan dat de volgende parkeernomren in acht worden genomen:
    • a. minimaal 3,0 parkeerplaatsen per 100 m² winkelvloeroppervlak;
    • b. minimaal 2,55 parkeerplaatsen per 100 m² bvo kantoorruimte.
  • 2. Het gebruik van gebouwen voor detailhandel als bedoeld in artikel 3.1 onder 3a of 3b of voor kantoren als bedoeld in artkel 3.1 onder 2 is slechts toegestaan indien en voor zover gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort dan wel ter plaatse van het bestemmingsvlak met de aanduiding 'parkeerterrein' gelegen aan de Albert Plesmanstraat. Onder voldoende ruimte wordt verstaan dat de volgende parkeernormen in acht worden genomen:
    • a. minimaal 3,0 parkeerplaatsen per 100 m² winkelvloeroppervlak;
    • b. minimaal 2,55 parkeerplaatsen per 100 m² bvo kantoorruimte.
  • 3. Het gebruik van gebouwen voor overige bedrijven, zoals genoemd in artikel 3.1 onder 1 is slechts toegestaan indien en voor zover gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort dan wel ter plaatse van het bestemmingsvlak met de aanduiding 'parkeerterrein' gelegen aan de Albert Plesmanstraat. Onder voldoende ruimte wordt verstaan dat de volgende parkeernorm in acht wordt genomen:
    • a. minimaal 0,8 parkeerplaatsen per 100 m² bruto vloeroppervlakte.
  • 4. Een uitzondering op 3.5.2 onder 1,2 en 3 geldt voor magazijnen ten behoeve van detailhandel en groothandel, zoals bedoeld in artikel 3.1 onder 3. Hiervoor geldt een parkeernorm van 0,0 parkeerplaatsen.

3.5.3 Voorzieningen voor de ontsluiting
  • 1. In- en uitritten zijn toegestaan ten behoeve van de ontsluiting van de locatie met dien verstande dat aan de Randweg Zuid slechts maximaal 3 in- en uitritten zijn toegestaan;
  • 2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - uitrit' is uitsluitend een uitrit toegestaan.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor:
  • 1. de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf uit een hogere milieucategorie dan ingevolge 3.1.1. onder a is toegestaan indien deze naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën die ingevolge 3.1.1. onder a is toegestaan, met dien verstande dat:
    • a. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling dienen te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking;
    • b. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;
    • c. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig worden aangetast;
    • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
    • e. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding is gewaarborgd;
    • f. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is.
  • 2. de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf, niet genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorend bij deze regels, welke naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met bedrijven in deze milieucategorieën, met dien verstande dat:
    • a. bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling dienen te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking;
    • b. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en efficiënt gebruik van het bouwperceel of de bouwpercelen;
    • c. de functionele en ruimtelijke structuur niet onevenredig worden aangetast;
    • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
    • e. de verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampenbestrijding is gewaarborgd.
  • 3. het met een omgevingsvergunning af wijken van het bepaalde in artikel 3.1 onder 1 sub b, voor het toestaan van risicovolle inrichtingen die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen, met dien verstande dat:
    • a. de plaatsgebonden risicocontour beperkt blijft tot het eigen bouwperceel;
    • b. er een verantwoording plaatsvindt van de toename van het groepsrisico en deze door het bevoegd gezag als aanvaardbaar wordt beschouwd;
    • c. aangrenzende waarden en functies niet onevenredig worden aangetast.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Verwijderen aanduiding 'detailhandel'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen door: de aanduiding ‘detailhandel’ van de verbeelding te verwijderen, mits de detailhandelsactiviteiten ter plaatse minimaal één jaar zijn beëindigd.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

5.1 Bestaande afwijkende maatvoering

Voor een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, aanwezig is, dan wel gebouwd mag worden krachtens een omgevingsvergunning en dat in het plan als gevolg van de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande maten en/of situering afwijken van de (maatvoerings)bepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, gelden ter plaatse van de afwijking die afwijkende maten en/of situering als bepaling van de maatvoering, met dien verstande dat:

  • 1. Bestaande maten die meer of minder bedragen als in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, ter plaatse van de afwijking als respectievelijk ten hoogste of ten laagste toelaatbaar worden geacht.
  • 2. De (onderdelen van) bouwwerken, waarvan de maten afwijken van wat in hoofdstuk 2 is bepaald, niet mogen worden vergroot of verhoogd.
  • 3. Bij herbouw het bepaalde onder 1 uitsluitend van toepassing is, indien herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  • 4. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, het overgangsrecht bouwwerken niet van toepassing is.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • 1. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • 2. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • 3. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • 4. een gebruik van bijgebouwen bij een (bedrijfs)woning als zelfstandige woningen en als afhankelijke woonruimte.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 Veiligheidszone - vliegveld
7.1.1 Veiligheidszone - vliegveld

Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vliegveld', te weten het gebied tussen de 10-6 en de 10-5 risicocontour van het plaatsgebonden risico, gelden de volgende bepalingen:

  • 1. nieuwbouw van een gebouw, is niet toegestaan;
  • 2. in afwijking van het bepaalde onder 1. kan voor nieuwbouw van een gebouw een verklaring van geen bezwaar worden afgegeven door Gedeputeerde Staten;
  • 3. ten aanzien van een kwetsbaar gebouw bij een vliegveld wordt de verklaring van geen bezwaar, bedoeld onder 2., slechts afgegeven:
    • a. bij nieuwbouw op een open plek in de bestaande bebouwing;
    • b. bij verandering van de bestemming van een gebouw; of
    • c. bij verplaatsing van een woning of een kwetsbaar gebouw naar een minder risicodragende locatie binnen het gebied;
  • 4. het bepaalde onder 3. sub c wordt niet eerder toegepast dan nadat aan het oude kwetsbare gebouw de bestemming is onttrokken.

7.1.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming op onderdelen wijzigen teneinde de aanduiding 'veiligheidszone - vliegveld' te wijzigen in die zin dat de aanduiding wordt verkleind, indien uit onderzoek is gebleken dat door een wijziging van de bedrijfsvoering in de risicovolle inrichting de plaatsgebonden risicocontour kleiner is geworden of dat door aangepaste wet- en regelgeving, nieuwe inzichten, dan wel nieuwe rekenmethoden een kleinere plaatsgebonden risicocontour geldt.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • 1. de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • 2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/ of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • 3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil of afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geven;
  • 4. de bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, abris, telefooncellen, gebouwtjes en behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • a. de oppervlakte per gebouw niet meer dan 10 m2 mag bedragen;
    • b. de goothoogte niet meer dan 3 meter mag bedragen;
    • c. de bouwhoogte niet meer dan 6 meter mag bedragen;
  • 5. de bestemmingsregels ten aanzien van de (bouw)hoogtes van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de (bouw)hoogte van bouwwerken wordt vergroot, mits:
    • a. de bouwhoogte van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 30 meter mag bedragen;
    • b. de bouwhoogte van waarschuwings- en communicatiemasten, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 30 meter mag bedragen mits:
      • geen onevenredige beperking van de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden plaats vindt;
      • er geen aantasting van de ruimtelijke kwaliteit plaats vindt; er geen aantasting van de verkeersveiligheid plaats vindt.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldend plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldend bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan 1e herziening bedrijventerreinen Airpark en Fabrieksstraat – Randweg-Zuid 8 e.o.'.