direct naar inhoud van 5.3 Archeologische en cultuurhistorische waarden
Plan: Gendt, Zandvoort 21
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1705.37-VG01

5.3 Archeologische en cultuurhistorische waarden

5.3.1 Cultuurhistorie

Het plangebied of in de directe omgeving daarvan herbergen geen cultuurhistorische waarden waarmee in deze planvorming rekening moet worden gehouden.

5.3.2 Archeologie

Inleiding

Bij ingrepen waarbij de ondergrond wordt geroerd, dient te worden aangetoond dat de eventueel aanwezige archeologische waarden niet worden aangetast. Archeologisch onderzoek zal moeten worden uitgevoerd indien sprake is van een hoge of middelhoge trefkans, of indien het plangebied niet is gekarteerd. Bij de planontwikkeling worden niet verstoorde gronden verstoord, waardoor mogelijk archeologische resten worden aangetroffen. Uit de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart, blijkt dat het plangebied een hoge en middelhoge te verwachten archeologische waarde heeft. Op grond van deze trefkans is een archeologisch onderzoek uitgevoerd.

Onderzoek 

Op 29 mei 2009 is door Raap bv een bureau studie uitgevoerd (bijlage 3). Dit onderzoek gaf aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek in de vorm van een inventarisrend veldonderzoek. Dit onderzoek is in maart 2010 uitgevoerd door BAAC bv (Bijlage 4, karterende fase).

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied is gelegen op de Zandvoort-Zandbaal stroomgordel, die actief was tussen 1250 v. Chr. en het begin van de jaartelling. Het betreft een rivierloop van de Rijn, die in de Bronstijd tot ontwikkeling kwam en in de Late IJzertijd buiten gebruik raakte. In het noordelijk deel van het plangebied komt een fossiele rivierloop van Laat-glaciale ouderdom voor. In het plangebied en de directe omgeving zijn geen archeologisch vondsten bekend. Op het kadastrale minuutplan van 1830 komt binnen het plangebied geen bebouwing voor. Op de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Lingewaard krijgt het zuidelijk deel van het plangebied een hoge archeologische verwachting en het noordelijk deel een middelhoge archeologische verwachting.

Uit veldwaarnemingen is gebleken dat door de aanwezige bebouwing en begroeiing in de tuinen aan het maaiveld geen aanwijzingen zichtbaar waren die zouden kunnen duiden op de aanwezigheid van archeologische resten in de bodem. Ook was geen relevant reliëf aanwezig.

Uit het archeologisch booronderzoek is gebleken dat de bouwvoor uit sterk zandige, zwak humeuze klei bestaat en een dikte heeft van circa 25 – 30 cm. In boring 4 ontbrak een uitgesproken bouwvoor. In de boringen 1, 2, 4 en 5 zijn tot een diepte van 70-80 cm –mv verstoorde bodemlagen aangetroffen. De aangetroffen kenmerken die duiden op verstoring zijn:

  • voorkomen van harde puinbrokjes en sintels;
  • humeuze vlekken;
  • brokken kleiige/zandige afzettingen;
  • voorkomen van grind in deze lagen;

In de boringen 1, 2 en 5 gaat de verstoorde laag door tot in grindige beddingafzettingen. In de boring 4 lijkt een natuurlijke laag tussen de verstoring en de beddingafzettingen aanwezig te zijn. Dit zou een oeverafzetting kunnen zijn waar ook wat grind in voorkomt.

In de boring 3 is de bodem anders opgebouwd. Hier zijn tot een diepte van 190 cm –mv voornamelijk sterk siltige kleilagen met soms zandlagen hierin aanwezig. Over het algemeen neemt de korrelgrootte met de diepte toe. Op 190 cm -mv gaan de siltige kleilagen abrupt over in zeer grof zand.

Op basis van het bureauonderzoek werden stroomgordelafzettingen van de Zandvoort-Zandbaal stroomgordel verwacht. De aangetroffen afzettingen komen niet met deze verwachting overeen. Het bodemprofiel dat is aangetroffen in de boringen 1, 2, 4 en 5 kan geïnterpreteerd worden als een afzetting van een vlechtend riviersysteem. Met name het ontbreken van een duidelijk fining upwards profiel is hier aanleiding voor. In dat geval zou ter plaatse van de boringen 1,2 ,4 en 5 sprake kunnen zijn van een terrasrest van een vlechtend riviersysteem. De bodemopbouw in boring 3 zou wel door een meanderende rivier kunnen zijn gevormd en zou goed een kronkelwaardafzetting kunnen zijn. Het kan ook een opvulling zijn van een geul van een vlechtend riviersysteem.

De bodemverstoringen die zijn aangetroffen hangen zeer waarschijnlijk samen met de bouw en sloop van de gebouwen die in het plangebied aanwezig waren.

Naast de sintels en puinbrokken uit de Nieuwe tijd zijn geen aanwijzingen gevonden voor het voorkomen van archeologische resten in de ondergrond.

Conclusie

De hoge archeologische verwachting zoals deze op basis van het bureauonderzoek was opgesteld is in het karterend booronderzoek niet bevestigd. De bodem in het plangebied is grotendeels in de Nieuwe tijd verstoord tot in de beddingafzettingen. Hierdoor zijn geen archeologische resten meer te verwachten. Het aspect archeologie vormt dan ook geen belemmering voor de ruimtelijke uitvoerbaarheid van het plan.