Plan: | Ressen, Zonnepark langs A15 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1705.314-VA01 |
Initiatiefnemer Sunvest bv heeft plannen voor de realisatie van een zonnepark. Het betreft een perceel in de gemeente Lingewaard, waarvan de grondeigenaar wil samenwerken met Sunvest. Ten tijde van de aanvraag van de grote omgevingsvergunning van het zonnepark langs de A15 bleek dat deze percelen zich precies buiten het grondgebied van de gemeente Overbetuwe liggen binnen het grondgebied van gemeente Lingewaard. Om deze reden is voor deze percelen een aparte procedure noodzakelijk die met de gemeente Lingewaard wordt doorlopen.
Op grond van het vigerende bestemmingsplan is de realisatie van een zonnepark niet mogelijk. Om het initiatief mogelijk te maken is een omgevingsvergunning noodzakelijk. De voorliggende rapportage voorziet in de ruimtelijke onderbouwing als onderdeel van de omgevingsvergunning om het plan mogelijk te kunnen maken.
Het plangebied ligt in het buitengebied van Lingewaard, ingeklemd tussen de A15, A325 en de Betuweroute. Het plangebied ligt direct ten westen van knooppunt Ressen. Het perceel ligt direct naast een perceel dat behoort tot een ander geprojecteerd zonneveld, wat ook een initiatief van Sunvest is. Dit betreft het project 'Zonnepark langs A15' in de gemeente Overbetuwe. Dit zonneveld is op 2 april 2019 vergund door gemeente Overbetuwe.
Onderstaande afbeelding geeft de ligging van het plangebied weer. De percelen hebben een gezamenlijke oppervlakte van 21.911 m2.
Ligging van het plangebied.
In voorliggende toelichting wordt na dit inleidende hoofdstuk in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleid van de verschillende overheden dat van toepassing is. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en omgevingsaspecten die van toepassing zijn. Hoofdstuk 5 bevat de onderbouwing van de maatschappelijke haalbaarheid van het plan.
Het perceel valt onder het bestemmingsplan 'Buitengebied Lingewaard'. In het plangebied komen de bestemmingen 'Agrarisch met waarden' en 'Verkeer' voor. Daarnaast kent het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Vanwege leidingen die het gebied doorkruisen is de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' en 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' opgenomen.
Voorliggend initiatief voor een zonnepark past niet in het vigerende bestemmingsplan. Middels voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt toegelicht waarom een afwijking met een omgevingsvergunning mogelijk is.
De beoogde locatie ligt ingeklemd tussen de A15, A325 en de Betuwelijn. De planlocatie heeft geen optimale uitgangspositie voor agrarisch gebruik door de ingeklemde ligging tussen Betuweroute en A15, in combinatie met de rioolleiding en hoogspanningsleiding die door het gebied lopen. Het plangebied is daarentegen erg geschikt als onderdeel van een grootschalig zonnepark.
Overzicht plangebied.
Initiatiefnemer is voornemens een zonnepark te realiseren in het plangebied. De totale oppervlakte van de percelen samen is 2,2 ha (21.911 m2). Zoals eerder aangegeven maken deze percelen deel uit van een groter zonnepark wat deels al eerder is gerealiseerd.
Om het zonnepark op een goede manier in het landschap en de dynamische omgeving van de A15, Betuweroute en hoogspanningsleidingen in te passen is een plan voor de landschappelijke inpassing opgesteld, afgestemd op de inpassing van het reeds vergunde zonnepark. Het landschapsplan is in zijn volledigheid na te lezen in Bijlage 1.
Uit het landschappelijke inpassingsplan zijn de volgende randvoorwaarden naar voren gekomen waarbij rekening moet worden gehouden bij de inrichting:
Naast de landschappelijke inpassing vindt een natuurlijke verrijking van het plangebied plaats in de vorm van de volgende elementen / maatregelen:
Voor beheer van het gebied wordt uitgegaan van begrazing door schapen. Voor het beheer van natuur is een Natuurbeheerplan voor het hele zonnepark opgesteld. Deze gaat dieper in op de stof en is na te lezen in Bijlage 2.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Deze Omgevingsvisie vervangt de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte uit 2012. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving voor Nederland in 2050. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.
Het Rijk wil sturen en richting geven op vier prioriteiten:
Prioriteit 1 gaat over de ambitie van Nederland om in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust te zijn. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Daarnaast gaat het ook over de ambitie van Nederland om in 2050 een duurzame energievoorziening te hebben. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen en de bijbehorende energie infrastructuur voor opslag en transport van duurzame energie.
Bij prioriteit 2 wordt aangegeven dat de ambitie voor de lange termijn is: het duurzaam en circulair maken van de economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van de leefomgeving. Er wordt ingezet op een aantrekkelijke, gezonde en veilige omgeving en een goed vestigingsklimaat, inclusief een goede bereikbaarheid en duurzame mobiliteit. Locaties van nieuwe kantoren, bedrijventerreinen, grootschalige logistieke functies en datacentra moeten passen bij het verkeers- en vervoersnetwerk, goed afgestemd zijn op de vraag van bedrijven én de economische vitaliteit en de kwaliteit en aantrekkelijkheid van stad en land versterken. Er wordt daarbij ingezet op actieve clustering van (grootschalige) logistieke functies op logistieke knooppunten langs (inter)nationale corridors. Nieuwvestiging van toerisme vindt bij voorkeur plaats buiten de huidige toplocaties en in de nabijheid van OV of bestaande aansluitingen op het hoofdwegennet.
Bij prioriteit 3 word beschreven dat er wordt ingezet op het bouwen aan sterke, aantrekkelijke en gezonde steden. De ambitie is om een goed bereikbaar netwerk van steden en regio's te realiseren door te werken aan de verdere ontwikkeling van het Stedelijk Netwerk Nederland. De grote actuele woningbehoefte vraagt tegelijkertijd om oplossingen op korte termijn. Hieraan wordt een stevige impuls gegeven. De ontwikkeling vindt plaats in lijn met de ambities van de integrale verstedelijkingsstrategie, zo veel mogelijk in bestaand stedelijk gebied, klimaatbestendig en natuurinclusief. Grote open ruimten tussen de steden houden hun groene karakter. Het aanbod en de kwaliteit van het groen in de stad worden versterkt en de aansluiting op het groene gebied buiten de stad wordt verbeterd.
Bij prioriteit 4 wordt ingegaan op het belang van natuurlijke systemen en het landschap. In sommige regio's staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als we het waterpeil omhoog brengen, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd willen we de kwaliteiten van het landschap graag behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege ons cultureel erfgoed.
Duurzame energie
De rol van de Rijksoverheid in het ruimtelijke beleid voor nationale elektriciteitsvoorziening is gelegen in het zorgen voor voldoende ruimte voor een adequate infrastructuur. Energiezekerheid is een belangrijk economisch goed. De verdere integratie van de Europese energiemarkt maakt dat er een steeds groter beroep op internationale verbindingen wordt gedaan en hoogspanningsverbindingen mogelijk om uitbreiding vragen. Het Rijk wijst daarbij de tracés van hoogspanningsverbindingen (vanaf 220 Kilovolt) en locaties voor de opwekking van elektriciteit (vanaf 500 Megawatt) aan en zorgt voor de inpassing hiervan. Voor de opwekking van duurzame energie (met uitzondering van windenergie) is dit vanaf 50 Megawatt (Elektriciteitswet 1998, art. 9b).
Het Rijk zet in op een transitie naar een duurzame, hernieuwbare energievoorziening en het geschikt maken van de elektriciteitsinfrastructuur op de langere termijn voor meer decentrale opwekking van elektriciteit. In de Structuurvisie wordt aangegeven dat het aandeel van duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie in de totale energievoorziening omhoog moet. De ambitie is dat Nederland in 2040 een robuust internationaal energienetwerk kent en dat de energietransitie ver gevorderd is.
Het is primair de taak van provincies en gemeenten om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorziening (zoals zonne-energie en biomassa). Het ruimtelijk rijksbeleid voor (duurzame) energie beperkt zich daarom enkel tot grootschalige windenergie op land en op zee, gelet op de grote invloed op de omgeving en de omvang van deze opgave. Voor andere energiefuncties is geen nationaal ruimtelijk beleid nodig, naast het faciliteren van ontwikkelingen door het aanpassen van wet- en regelgeving en het delen en ontwikkelen van kennis.
Het voorliggende project moet ruimte gaan bieden aan de realisatie van een zonnepark. Daardoor levert het project een bijdrage aan de doelstelling voor 2040 uit het rijksbeleid.
Conclusie
Het initiatief draagt bij aan de doelen uit de NOVI. Voor het overige is het initiatief niet strijdig met de NOVI.
Met het doel de ruimte zorgvuldig en duurzaam te gebruiken, is de Ladder voor Duurzame Verstedelijking opgesteld. Deze is verankerd in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (versie 1 juli 2017). Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat deze voorzien in een behoefte, en moet - in geval de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied plaatsvindt - een motivering worden opgenomen waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Zonneparken worden op basis van jurisprudentie niet als stedelijke ontwikkeling gezien. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.
In het Energieakkoord is de basis gelegd voor een breed gedragen, robuust en toekomstbestendig energie- en klimaat beleid. Het Energieakkoord biedt een perspectief met afspraken voor het korte en middellange termijn. Hiervoor zijn de volgende hoofddoelen geformuleerd.
Deze doelen zijn uitgewerkt in verschillende pijlers. Voor de ontwikkeling van het zonnepark zijn vooral pijler 2 'Opschalen hernieuwbare energieopwekking' en pijler 3 'Stimuleren van decentrale duurzame energie (DDE)' van belang. In het Energieakkoord wordt uitgegaan van een opwekking van 186 PJ energie uit hernieuwbare energiebronnen. Om te komen tot deze energieopwekking zijn verschillende vormen van energieopwekking nodig: wind, biomassa en zon. Momenteel bedraagt het aandeel zonne-energie minder dan 1% van de totale energievraag. Het toekomstige zonnepark levert daarom een belangrijke bijdrage aan de doelstelling van het Rijk om te komen tot een aandeel van 16% van duurzaam opgewekte energie in het totale Nederlandse energieverbruik in 2023.
De ontwerp-visie is vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 5 juni 2018, en heeft ter visie gelegen van 14 juni tot en met 9 augustus 2018. De visie is vastgesteld door Provinciale Staten op 19 december 2018 en in werking getreden op 1 maart 2019.
De Omgevingsvisie Gaaf Gelderland bevat thematische visieschetsen. Deze schetsen zijn niet bedoeld als geografische plankaart of ontwikkelkaart; ze bieden geen volledig en limitatief beeld. De schetsen zijn wel een grove schets van in het oog springende bestaande en nieuwe initiatieven, kansen, mogelijkheden en ontwikkelingen die de provincie op dit moment ziet vanuit het perspectief van de Omgevingsvisie. De schetsen sluiten op voorhand ook niets uit. De visieschetsen dienen wat de provincie betreft als onderlegger om met partners het gesprek te voeren over de thema’s, vraagstukken en oplossingsrichtingen, zowel op de schaal van Gelderland als op regionale en lokale schaal.
Gelderland kiest er in de Omgevingsvisie voor om bij te dragen aan gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven vanuit twee hoofddoelen. Het eerste doel is het vergroten van de concurrentiekracht van Gelderland door een duurzame versterking van de ruimtelijk-economische structuur.
De eerste ambitie uit de Omgevingsvisie betreft de energietransitie. Een versnelde energietransitie, gericht op forse vergroting van het aandeel duurzame energie en passend bij de Gelderse kwaliteiten; dat is wat de provincie nastreeft. De provinciale ambitie bestaat uit het volgende:
Uitsnede kaart omgevingsvisie Gelderland t.p.v. het plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
Het plangebied is geheel gelegen in de zone 'Grote zonneparken mogelijk', te zien op bovenstaande afbeelding. Dit zijn gebieden waar de gebiedskwaliteiten geen obstakel vormen voor de ontwikkeling van grote zonneparken. De gemeente heeft de uiteindelijke bevoegdheid om hier een groot zonnepark toe te staan. De rol van de provincie bij de ontwikkeling van de zonneparken is inspirerend en verbindend.
Conclusie
Onderhavig plan voorziet huishoudens van duurzame energie. Het plan sluit daarmee aan bij de ambitieuze energiedoelstellingen van de omgevingsvisie. De locatie van het park is geschikt volgens de omgevingsvisie. Daarmee past het initiatief in de omgevingsvisie.
Op 24 september 2014 heeft Provinciale Staten de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is daarna meerdere keren aangepast en geactualiseerd, meest recentelijk op 31 maart 2021. De Omgevingsverordening stelt regels aan de inhoud van ruimtelijke plannen voor die aspecten waar provinciale of nationale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.
In de Omgevingsverordening zijn voor de betreffende locatie geen regels opgenomen, die van invloed zijn op het voorgenomen initiatief. Het initiatief past binnen de Omgevingsverordening.
De gemeente Lingewaard is goed op weg om in 2050 energieneutraal te zijn. Op korte termijn worden de gestelde doelen voor de duurzame opwek gehaald: 2020 (14%) en 2023 (16%) met gerealiseerde en geplande (vergund en SDE+ subsidie verkregen) initiatieven.
Voor de doelstellingen van 2030 zijn aanvullende projecten nodig. Tegelijk is er een veelvuldige vraag naar ruimte en moeten de verschillende ruimteclaims goed worden afgestemd. De gemeente is zuinig op natuur en landbouwgronden. Communicatie, draagvlak en (financiële) participatie zijn essentieel bij de ontwikkeling van zonne-energie projecten.
De gemeente zet voor de opwek van zonne-energie in op twee sporen:
Zonneparken
Omdat er niet voldoende dakoppervlak is om te voorzien in de energiebehoefte geeft de gemeente ook ruimte aan grond- en watergebonden zonnepanelen in de vorm van zonneparken. Voor de ontwikkeling van grootschalige zonneparken ziet de gemeente vooral kansen voor de commerciële markt en coöperaties.
Gemiddeld kan worden gerekend met de opwekking van 1 MW per hectare. Het aantal MW per hectare neemt de laatste jaren verder toe. De factor 1 MW/ha is de huidige geaccepteerde stand der techniek. De verwachting is dat dit in de komende jaren verder stijgt.
De gemeente wil de ontwikkeling van zonneparken graag concentreren en daarmee de versnippering van de beschikbare ruimte voorkomen. Om deze initiatieven te faciliteren heeft de raad in 2017 een zoekgebied grootschalige zonneparken aangewezen.
Planspecifiek
Het initiatief voorziet in een grondgebonden zonnepark en is daarmee in lijn met het gemeentelijke beleid. In het gemeentelijke beleid is het plangebied echter niet aangemerkt als zoekgebied voor zonneparken. Om deze reden is de gemeente ter plaatse terughoudend met het toestaan van zonneparken. Ter plaatse van het plangebied zijn zonneparken echter niet uitgesloten. Het initiatief dient in dat geval wel goed ingepast te worden in de omgeving, en goed te worden afgestemd met omwonenden.
Ten aanzien van de inpassing in de omgeving is een landschappelijke inpassing (Bijlage 1) opgesteld. Het initiatief sluit bovendien aan op het reeds vergunde zonnepark in de gemeente Overbetuwe langs de A15. Deze locatie maakt daar in de eerste instantie ook onderdeel van uit. Dit zonnepark is reeds afgestemd met de omwonenden. Dit deel van het zonnepark ligt min of meer volledig afgesloten van de buitenwereld. Er zijn geen woningen met zicht op het zonnepark. enkel passanten over de Mermsestraat en de Bouwlustlaan kunnen het park zien liggen.
Conclusie
Het initiatief is in lijn met het gemeentelijke beleidskader zonne-energie.
In het beleidskader energietransitie beschrijft gemeente Lingewaard hoe de energietransitie in Lingewaard vorm krijgt.
Energietransitie betekent een grote overgang. We maken de overgang van fossiele brandstoffen naar duurzame bronnen. Dat doet de gemeente volgens wettelijke kaders en gemaakte afspraken, zoals het Gelders Energieakkoord (GEA). Het hoofddoel van de gemeente is energieneutraal zijn in 2050. Er wordt dan evenveel energie duurzaam opgewekt als er gebruikt wordt in de gemeente. En dat alle energie die in de gemeente wordt gebruikt, duurzaam is. Dit gebeurt niet in een keer, maar stap voor stap. Via tussentijdse doelen moet de gemeente tempo blijven maken om de lange termijn doelstelling te halen.
De gemeente werkt aan de energietransitie vanuit drie pijlers. Per pijler is de tussendoelstelling voor 2030 vermeld.
Het beleidskader beschrijft wat de gemeente gaat doen om die tussendoelen te halen.
De gemeente heeft een routekaart gemaakt. Hierop staat de route uitgestippeld waarmee het ons doel in 2050 wordt gehaald. Deze routekaart laat zien dat er veel moet gebeuren. Een route die offers, maar ook voordelen kent. Het brengt de CO2-uitstoot omlaag . Zo draagt de gemeente bij aan het verminderen van de klimaatverandering. Het zorgt voor schonere lucht, met minder fijnstof en stikstof. Dat is goed voor de gezondheid en de natuur. Woningen worden comfortabeler. Het draagt bij aan lokale economie en werkgelegenheid.
Planspecifiek
Het initiatief voorziet in de aanleg van een zonnepark. Hiermee wordt voorzien in de opwekking van duurzame energie/ elektriciteit. Het zonnepark wordt buiten de zoekzone voor zonneparken gerealiseerd. In dat geval moet er aan een aantal voorwaarden voldaan worden. De voorwaarden zijn hieronder beschreven en per voorwaarde is uitgewerkt hoe hieraan wordt voldaan.
Conclusie
Het initiatief is in lijn met het gemeentelijke beleidskader energietransitie.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van het voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
In oktober 2018 is een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een bureauonderzoek uitgevoerd voor het plangebied Zonnepark Overbetuwe, A15 tracé Ewijk-Ressen in de gemeente Overbetuwe. Als vervolg op dit onderzoek is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. De rapporten zijn na te lezen in Bijlage 3 en Bijlage 4.
Onderzoek
Het plangebied ligt binnen de stroomgordel van Ressen en/of Baal. In en in de directe omgeving van het plangebied zijn diverse archeologische vindplaatsen en AMK-terreinen aanwezig. Een groot deel van het plangebied heeft een (middel -)hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen vanaf de (midden) bronstijd t/m nieuwe tijd. Alleen in het westen en centraal-oostelijk deel van het plangebied zouden nog resten uit de steentijd kunnen voorkomen. De archeologische resten komen naar verwachting voor vanaf maaiveld/direct onder de bouw voor en/of op meerdere diepere niveaus.
Toekomstige werkzaamheden kunnen daarom voor een verstoring van het archeologisch bodemarchief zorgen. De geplande ingrepen voor de landschappelijke inpassing van het zonnepark zijn deels beperkt.
Voor specifieke ingrepen is (mogelijk) vervolgonderzoek geadviseerd. Dit betreft:
Op basis van het vooronderzoek is het proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Uit het proefsleuvenonderzoek blijkt dat er binnen een aantal deelgebieden behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn vastgesteld. Naar aanleiding van deze vindplaatsen zijn de plannen voor het zonnepark op enkele punten aangepast. Hiermee blijven archeologische vindplaatsen in situ behouden. Daarnaast dient een deel van de werkzaamheden onder archeologische begeleiding plaats te vinden.
Binnen een aantal deelgebieden zijn geen archeologische waarden aangetroffen.
Conclusie
In het kader van de archeologische onderzoeken is het plan op enkele punten aangepast, zodat waardevolle archeologische vindplaatsen niet worden vernietigd. Binnen enkele deelgebieden dienen de werkzaamheden onder archeologische begeleiding plaats te vinden.
In de beleidsnota cultureel erfgoed Lingewaard zijn de cultuurhistorische waarden in de gemeente uitgewerkt. In de analyse worden de cultuurhistorisch waardevolle gebieden, landgoederen, openheid en doorzichten benoemd. In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig (zie de onderstaande afbeelding).
Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart, Plangebied globaal aangeduid met rood kader.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het project. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.
Voor de ontwikkeling van het zonnepark wordt een middenspanningsleiding toegevoegd aan het plangebied en zullen enkele transformatorstations gerealiseerd worden. Dit zorgt voor een kleine roering van de bodem.
De ontwikkeling van een zonnepark is niet aan te merken als een gevoelige functie, omdat er geen verblijf van personen plaatsvindt en omdat een zonnepark ook geen bodembelastende functie is. Voor het afgraven van kleibulten zal enige grond vrijkomen. Deze grond zal binnen het plangebied of in nabije omgeving hergebruikt worden. De grond bij overige werkzaamheden zal niet uit het plangebied worden afgevoerd.
Een onderzoek naar de bodemkwaliteit is niet noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
Er is onderzoek uitgevoerd naar de reflectie van de zonnepanelen en de hinder daarvan voor het verkeer op de A15. In volledigheid na te lezen in Bijlage 5.
Het onderzoek naar reflectie heeft als uitkomst dat het zonnepark Overbetuwe wel (maskerende) verblinding voor automobilisten en vrachtwagenchauffeurs tot gevolg kan hebben bij PV-array 1 (zie onderstaande afbeelding). Gezien de lengte waarlangs reflectie op kan treden (langer dan 1.5 seconden) en dat het binnen de kijkhoek van 20 graden valt, zouden hiervoor maatregelen genomen moeten worden die dit tegen gaan.
Afbeelding: uitsnede meetpunten reflectieonderzoek met genummerde clusters zonnepanelen (PV array).
Maatregelen uit het onderzoeksrapport worden toegepast in het ontwerp om reflectie te verminderen. Dit is nader toegelicht in paragraaf 2.3.1. Ter plaatse is veel opgaande beplanting aanwezig. Het zonnepark is afgeschermd van het zicht door een dikke bomenrij. Om deze reden zijn er ter plaatse geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.
Conclusie
Het aspect reflectie vormt geen belemmering voor het planvoornemen, mits de maatregelen uit het onderzoeksrapport worden toegepast.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen zones. In geval van het realiseren van geluidgevoelige bebouwing binnen deze zones dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Een zonnepark is geen geluidgevoelig object. Akoestisch onderzoek is in dit kader dan ook niet noodzakelijk.
Door de ligging van het zonnepark tussen de A15 en de Betuwelijn bestaat echter wel een mogelijkheid tot weerkaatsing van het weg- en railverkeerslawaai. Dit resulteert mogelijk in een toename van de geluidbelasting voor omwonenden. In dit kader is onderzoek uitgevoerd, in volledigheid na te lezen in Bijlage 7. Het onderzoek is uitgevoerd als een worst case benadering: om de mate van invloed te bepalen is een berekening gemaakt, waarbij het zonnepark als volledig reflecterende bodem is gemodelleerd. Deze situatie is vergeleken met een bodem die praktisch geheel absorbeert De werkelijkheid is veel genuanceerder. Bij realisatie van het zonnepark is er slechts gedeeltelijk sprake van een reflecterende bodem.
De conclusie uit het onderzoek is als volgt: Het reflecterend effect van de zonnepanelen in de worst case situatie is voor enkele woningen hooguit 0,4 à 0,7 dB voor wegverkeerslawaai en hooguit 0,6 à 1,1 dB voor railverkeerslawaai. Dit is een geringe toename die bijna verwaarloosbaar is. Voor het menselijke gehoor ligt dit op de grens van mogelijke waarneming. De toename is, zelfs bij worstcase beschouwing, niet significant. Naar verwachting is het effect lager dan berekend. En het plaatsen van een rij bomen levert (in de zomer) een geluidsreducerend effect op.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Hierin zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet samengevoegd.
Met de inwerkingtreding van deze wet is het decentralisatieproces van het natuurbeleid formeel afgerond. Daarmee hebben de provincies de regie over het natuurbeleid in de regio, waarbij ook bevoegdheden van het Rijk naar de provincies zijn overgedragen.
De voorgenomen ontwikkeling van het zonnepark maakt onderdeel uit van een groter plan voor de ontwikkeling van zonneparken langs de A15. In het kader van dit plan voor zonneparken langs de A15 is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Op 16 augustus 2018 is hiervoor een ecologische inventarisatie uitgevoerd, waarbij ook het projectgebied en de omgeving zijn onderzocht. De resultaten van dit onderzoek zijn na te lezen in Bijlage 8. Uit het verkennend onderzoek kwam naar voren dat nader onderzoek naar aanwezigheid van twee soorten nodig was. In juni 2019 is nader onderzoek gedaan naar grote modderkruiper in het deelgebied ten westen van de A50 en in mei en juni 2019 naar poelkikker in alle deelgebieden (zie ook Bijlage 9).
In onderstaande tekst over de gebiedsbescherming en soortenbescherming wordt op basis van de uitgevoerde onderzoeken een samenvatting gegeven van de mogelijke effecten op beschermde natuurwaarden. Daarbij is de tekst waar nodig toegespitst op het projectgebied.
Gebiedsbescherming
Het projectgebied ligt niet in of nabij in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Als gevolg van het voornemen treden geen significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen van in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden op. De activiteit is op het punt van gebiedsbescherming niet in strijd met de Wnb.
De percelen waar een zonnepark wordt opgericht binnen het projectgebied vormen geen onderdeel van en grenzen niet aan gebieden die in de Omgevingsverordening Gelderland zijn aangewezen als Gelders natuurnetwerk (GNN) of de Groene Ontwikkelingszone (GO). Negatieve effecten op in het kader van het provinciaal natuurbeleid beschermde gebieden kunnen op voorhand uitgesloten worden.
Soortenbescherming
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.
Uit het verkennend ecologisch onderzoek (zie Bijlage 8) komt naar voren dat in en om het projectgebied niet-vrijgestelde beschermde soorten kunnen voorkomen, te weten poelkikker, grote modderkruiper, wezel en bunzing. Uit het nader onderzoek (zie Bijlage 9) komt naar voren dat poelkikker en grote modderkruiper ontbreken in het projectgebied. In het plan wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat wezel en bunzing voorkomen. De werkzaamheden worden zodanig uitgevoerd dat geen negatieve effecten ten aanzien van deze soorten optreden. Een negatief effect op foerageergebied van wezel en bunzing wordt voorkomen door voorafgaand aan de werkzaamheden de begroeiing kort te maaien.
De uitgevoerde ecologische inventarisatie levert voldoende informatie over beschermde soorten op en een ontheffing is niet nodig. Wel moeten het broedseizoen van vogels in acht worden genomen, en de zorgplicht op basis van de Wnb voor soorten zoogdieren en amfibieën die vallen onder de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Gelderland.
Conclusie
De conclusie is dat realisatie van het zonnepark geen negatief effect heeft op GNN of GO of op Natura 2000-gebieden. Tevens leidt het plan niet tot negatieve effecten ten aanzien van beschermde soorten indien de voorgestelde werkwijze in acht worden genomen.
Er kan dan op voorhand in redelijkheid worden gesteld dat de natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten 'milieubelastende activiteiten' aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van 'milieugevoelige activiteiten'. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie.
Een zonnepark is geen milieugevoelige functie. Door de realisatie van voorliggend plan worden geen beperkingen gecreëerd op omliggende milieubelastende functies.
Zonneparken zijn niet opgenomen in de VNG-brochure, daarmee is geen richtafstand voor zonneparken voor handen. Zonnepanelen zelf hebben ook geen milieubelastende effecten. Echter zijn de elektrische omvormers en transformatorgebouwen die gebruikt worden om de energie te winnen wel milieubelastende functies. Hierbij is geluid het bepalende aspect voor de richtafstanden.
De grootste hinder wordt veroorzaakt door zgn. transformatoren, de grootste richtafstand is op basis van geluid. Op basis van vermogen worden deze in de VNG-brochure ingedeeld.
In dit geval wordt het benodigde vermogen niet hoger ingeschat dan 200 MVA. Daarmee is de richtafstand gesteld op 100 m. Bij alle tranformatoren wordt er voldaan aan de richtafstand van 100 m ten opzichte van geluidsgevoelige objecten.
Omvormers kunnen op zonnige dagen een licht zoemend geluid maken. Bij het plaatsen van de omvomers wordt rekening gehouden met omliggende woningen (minimaal 30 m afstand).
Mede door de ligging van het zonnepark tussen de A15 en de Betuwelijn zijn er geen milieugevoelige functies binnen de gestelde richtafstanden.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Ng/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.
Het voorliggende plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een zonnepark. Een dergelijke functie heeft, met uitzondering van verkeer in verband met onderhoudswerkzaamheden, geen verkeersaantrekkende werking. De verkeersgeneratie van de nieuwe functie is dan ook nihil. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van het Rijk, provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.
Ten behoeve van het planvoornemen heeft in september 2018 overleg plaatsgevonden tussen de initiatiefnemer en Waterschap Rivierenland. Tijdens dit overleg zijn enkele algemene afspraken gemaakt over de breedte van onderhoudsstroken bij A-watergangen (4 meter aan weerszijden) en B-watergangen (1 meter) binnen het plangebied. Alsmede enkele afspraken voor specifieke locaties, waar middels een andere procedure een vergunning voor moet worden aangevraagd.
Waterschap Rivierenland geeft aan dat er geen extra waterberging gerealiseerd hoeft te worden. Het waterschap heeft geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling, mits er tijdig een watervergunning wordt aangevraagd.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Het plangebied beslaat een groot gebied waar verschillende kabels en leidingen kruisen. Voor deze ruimtelijke onderbouwing is daarom onderscheid gemaakt tussen de bovengrondse- en ondergrondse netwerken. In deze inventarisatie zijn enkel bestaande kabels en leidingen meegenomen, op basis van KLIC-meldingen.
Bovengronds
Het plangebied wordt bovengronds doorkruist door hoogspanningslijnen en -masten. In onderstaande afbeeldingen zijn deze voor de oost- en westzijde van het plangebied in beeld gebracht.
Afbeeldingen: de west- (boven) en oostzijde (onder) van het zonnepark Overbetuwe. Doorlopend in het gebied, in oost-westelijke richting, zijn de hoogspanningskabels en masten te zien (zwart).
In het ontwerp is, afhankelijk van het type kabels en leidingen, rekening gehouden met de indeling van de velden. Er worden geen zonnepanelen of andere bouwwerken (zoals transformatorstations) gerealiseerd binnen de gestelde buffer vanaf de leidingen en masten in het plangebied.
De vereisten van TenneT voor plaatsing van zonnepanelen in de zakelijk rechtstrook van de hoogspanningslijnen zijn:
Zo wordt gewaarborgd dat de realisatie van het zonnepark geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande bovengrondse infrastructuur. Tennet heeft op basis van het plan reeds een definitieve toestemming verleend.
Ondergronds
In het plangebied is op verschillende locaties ondergrondse infrastructuur aanwezig. Op onderstaande afbeeldingen zijn de locaties van de ondergrondse infrastructuur globaal aangegeven voor de west- en oostzijde van het plangebied. Middels KLIC-meldingen is in kaart gebracht waar deze kabels en leidingen liggen. In het ontwerp is, afhankelijk van het type kabels en leidingen, rekening gehouden met de indeling van de velden.
Afbeelding: uitsnede oostzijde van zonnepark Overbetuwe, met in de gele kaders de locatie van bestaande ondergrondse infrastructuur.
De gestelde buffer geldt aan weerszijden van de kabels en leidingen en zijn als volgt opgesteld:
Ten behoeve van het zonnepark wordt een middenspanningsleiding toegevoegd, op bovenstaande afbeeldingen te zien als rode lijn parallel aan het spoor. De definitieve ligging van de kabel is nog onder voorbehoud van detail engineering. Voor de kruisingen van de middenspanningsleiding met de bestaande ondergrondse infrastructuur zal bij de eigenaren om toestemming worden gevraagd.
Er worden geen zonnepanelen of andere bouwwerken (zoals transformatorstations) gerealiseerd binnen de gestelde buffer vanaf de hartlijn van de, uit de KLIC-melding naar voren gekomen, kabels en leidingen in het plangebied.
Zo wordt gewaarborgd dat de realisatie van het zonnepark geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande ondergrondse infrastructuur.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Externe veiligheid houdt zich bezig met de risico's als gevolg van ongevallen met gevaarlijke stoffen. In dat kader zijn vier onderwerpen van belang:
Het Interprovinciaal Overleg heeft een digitale risicoatlas gepubliceerd. Kaartmateriaal is te zien op de onderstaande afbeelding. Bij de bouw van kwetsbare objecten dient hiermee rekening te worden gehouden.
Uitsnede risicokaart.nl (d.d. 15-10-2018).
Het plan voorziet alleen in de realisatie van zonnepanelen en een aantal transformatorhuisjes. Het betreft dus geen object/gebouw waar langdurig personen verblijven. Hierdoor is de ontwikkeling zowel geen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar object. Doordat er geen (beperkt) kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt hoeft de ruimtelijke procedure niet getoetst te worden aan externe veiligheid (zie 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' artikel 5 en 'Besluit externe veiligheid transportroutes', paragraaf 2.1).
Voor de volledigheid: ook het zonnepanelenpark is geen risicobron, het plan hoeft dan ook niet verder getoetst te worden aan externe veiligheid.
Onderzoek explosieven
Het plangebied is verdacht op de aanwezigheid van conventionele explosieven (hierna te noemen CE) afkomstig uit de Tweede Wereldoorlog. Er ontstaat bij het spontaan aantreffen van CE uit de Tweede Wereldoorlog mogelijk een verhoogd veiligheidsrisico. Onbedoelde detonaties kunnen bij de uitvoering van werkzaamheden in het ergste geval leiden tot dodelijk letsel en zware schade aan materieel en omgeving. Spontane vondsten van CE kunnen daarnaast resulteren in kosten bij de uitvoeringswerkzaamheden waardoor het plan mogelijk financieel niet uitvoerbaar is. Om de risico's op het spontaan aantreffen te beheersen dient er nader onderzoek te worden verricht naar CE. Dit onderzoek bestaat uit de volgende onderdelen:
Het onderzoek, inclusief de eventuele benadering van verdachte objecten, wordt op het moment uitgevoerd en in april afgerond. Dit voorafgaand aan bodemroerende werkzaamheden of archeologisch veldonderzoek. De bodemroerende werkzaamheden t.b.v. dit project zullen pas van start gaan op het moment dat het gebied is vrijgegeven van explosieven (fase 4). Wanneer nodig wordt onderdeel 3 (benaderen van verdachte objecten) in combinatie met archeologisch onderzoek uitgevoerd. Hiermee wordt voorkomen dat archeologische waarden worden beschadigd door uitvoering van het onderzoek naar explosieven.
Geconcludeerd kan derhalve worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de planontwikkeling.
Bij een besluit (zoals een omgevingsvergunning) waarbij activiteiten worden mogelijk gemaakt die zijn benoemd in het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) moet worden beoordeeld of er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Hiertoe is een zogenaamde aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is als Bijlage 10 bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen.
De conclusie van de aanmeldnotitie is dat het gezien de aard van het project en de zorgvuldigheid waarmee dit ingepast en gerealiseerd wordt, is uitgesloten dat het project belangrijke nadelige gevolgen met zich meebrengt voor het milieu. De milieugevolgen zijn in de ruimtelijke onderbouwing voldoende in beeld gebracht. Aan de hand van deze uitkomst is er geen aanleiding de uitgebreide m.e.r.-procedure te doorlopen.
Bij de uitvoering van een plan kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Bij de eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen.
Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen.
De kosten die gepaard gaan met de bijbehorende uitvoeringskosten zijn voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten voor het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing zijn eveneens voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten van de ruimtelijk-juridische procedure zullen door middel van leges worden verrekend met de initiatiefnemer.
Voor de initiatiefnemer is het plan financieel haalbaar omdat voor de exploitatie van het zonnepark door de Nederlandse overheid SDE-beschikkingen worden afgegeven. Dit is een exploitatie subsidie die de onrendabele top van zonneparken wegneemt.
Overleg
Op grond van de artikelen 6.18 Bor en 3.1.1. Bro wordt over een projectoverleg gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van de provincie en het Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Betrokkenheid buurtbewoners
De initiatiefnemer heeft omwonenden en betrokkenen geïnformeerd over het initiatief. Op 23 december 2019 heeft er overleg plaatsgevonden met Buurtvereniging Leefbaar Reeth waar het planvoorstel is toegelicht. De buurtvereniging heeft begrip voor de situatie dat de inrichting van het park moet aansluiten op het naastgelegen zonnepark. Daarnaast is ook gesproken over financiële participatie in de vorm van een omgevingsfonds. De omvang van het park en de hoogte van de SDE+ zijn bepalend voor de hoogte van het bedrag dat kan worden aangeboden aan de omgeving. Hierover is Sunvest in overleg met de buurtvereniging. Daarnaast werkt Sunvest samen met Burgers Geven Energie voor de invulling van lokale participatie.
Terinzagelegging
Het besluit ligt voor een periode van 6 weken ter inzage, zoals dit is voorgeschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Algemene wet bestuursrecht.