Plan: | Buitengebied Lingewaard, Kerkpad - Molenweg, Huissen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1705.289-VG01 |
Dit plan voorziet in de functieverandering van glastuinbouw naar wonen op drie naastgelegen percelen in het buitengebied van Lingewaard, nabij de kern Huissen. De initiatiefnemers zijn voornemens om de kassen aan Kerkpad 3, Kerkpad 5 en Molenweg 2 te Huissen te slopen en de drie bestaande bedrijfswoningen om te zetten naar drie burgerwoningen. In ruil voor de sloop willen de initiatiefnemers zes nieuwe woningen bouwen op de betreffende percelen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het functieveranderingsbeleid voor het buitengebied.
Op basis van het geldende bestemmingsplan zijn de beoogde functieverandering en de realisatie van zes nieuwe woningen niet mogelijk. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen bij de percelen Kerkpad 3, Kerkpad 5 en Molenweg 2 ten zuidwesten van de kern Huissen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging plangebied (bron: openstreepmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied betreft de percelen aan Kerkpad 3, Kerkpad 5 en Molenweg 2 ten zuidwesten van de kern Huissen, in het buitengebied van de gemeente Lingewaard. Het plangebied bevindt zich op de hogere en drogere gronden van de oeverwallen. In dit landschap wisselen akkerbouw, glastuinbouw en andere activiteiten zoals wonen en bedrijvigheid elkaar af. Rondom het plangebied bevinden zich voornamelijk agrarische (glastuinbouw) gronden en woningen. Het plangebied zelf betreft drie glastuinbouwbedrijven met op het terrein drie bijbehorende bedrijfswoningen. De kassen van de glastuinbedrijven hebben een gezamenlijke oppervlakte van circa 26.700 m². De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied. Het noordwestelijk deel van het plangebied betreft het perceel aan Kerkpad 3, het midden van het plangebied betreft het perceel aan Kerkpad 5 en het zuidoostelijk deel betreft het perceel behorende bij Molenweg 2.
Luchtfoto van het plangebied (bron: PDOK)
De drie initiatiefnemers hebben elk een glastuinbouwbedrijf op de percelen Kerkpad 3, Kerkpad 5 en Molenweg 2. Alle drie de initiatiefnemers zijn gezien hun leeftijd voornemens om te stoppen met hun bedrijf. Ze willen graag gebruik maken van het functieveranderingsbeleid van de gemeente Lingewaard. In ruil voor sloop van de kassen met een gezamenlijk oppervlakte van circa 26.700 m² willen de initiatiefnemers graag ieder twee vrijstaande woningen, dus in totaal zes woningen, realiseren. Voor de initiatiefnemers van de percelen Kerkpad 3 en Kerkpad 5 is dit voorzien aan het Kerkpad (op de huidige locatie van de kassen). Voor de initiatiefnemer van het perceel Molenweg 2 is dit voorzien aan de Zandkamp. De drie huidige bedrijfswoningen zullen gehandhaafd blijven en in gebruik worden genomen als burgerwoning.
Voor dit initiatief zijn schetsontwerpen gemaakt, die in de onderstaande afbeelding zijn gevisualiseerd. De zes vrijstaande woningen worden ingepast in de bestaande landschappelijke en stedenbouwkundige structuur. Daarnaast is het plan landschappelijk ingepast: het wordt verder ingevuld met boomgaarden met fruitbomen of notenbomen, hagen van inheemse soorten als groene erfafscheidingen en andere landschappelijke elementen, waarbij soorten gebruikt worden die hier van oorsprong in de omgeving voorkomen. Tevens worden groene veldjes met een open karakter gerealiseerd, zoal paarden- en dierenweides en bloemrijk grasland. Langs de Zandkamp worden bomen in een lineair verband aangeplant. Op deze manier ontstaat er een meerwaarde voor de omgeving: de huidige verouderde kassen worden gesloopt ten faveure van landschappelijke elementen. Het gehele landschappelijke inpassingsplan is toegevoegd als bijlage 2 bij de regels. De nieuwe woningen hebben een veel kleinere impact op het landschap dan de huidige kassen.
Impressie toekomstige situatie (bron: Buro Hofsteden)
De geschiedenis in 't Zand is afleesbaar uit de verschillende typen bebouwing. Met name langs de straat Hoeve staan de oudere boerderijen (hoeven). Midden in het gebied werden in de 19de eeuw kleine woningen gebouwd door mensen, die het land bewerkten. In de oorlog zijn veel woningen verwoest en na de oorlog herbouwd. In de jaren '60 – '70 van de 20ste eeuw, toen de tuinbouw hoogtij vierde, werd er een aantal grotere en modernere woningen gebouwd.
Bestaande woningen Kerkpad
Bestaande woning Molenweg 2
De meeste algemene kaders voor functieverandering op het gebied van stedenbouw zijn reeds verwerkt in het stedenbouwkundige plan. Het gaat dan om zaken als positionering, onderlinge afstand en interactie, oriëntatie et cetera. Ten aanzien van de erfopzet gelden de volgende voorwaarden:
Ten aanzien van de architectuur gelden de volgende spelregels voor de schuurwoningen:
Referentiebeeld 'schuurwoning' 1
Referentiebeeld 'schuurwoning' 2
Wanneer er sprake is van zogenaamde 'gewone functieverandering' waarbij één of twee vrijstaande woningen per locatie worden gerealiseerd, dient er te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
De hierboven beschreven spelregels ten aanzien van de stedenbouwkundige lay-out en de landschappelijke inpassing zijn reeds geborgd in het stedenbouwkundige ontwerp en het landschappelijke inpassingsplan/ beplantingsplan (zie bijlage 2).
Boomgaard met fruitbomen (links) en struweelhaag met inheemse heestersoorten (rechts) zoals opgenomen in het landschappelijke inpassingsplan
Naast de landschappelijke elementen op de schaal van het landschappelijke inpassingsplan gelden er ook op een lager schaalniveau (erfafscheidingen op kavelniveau) spelregels op het gebied van groen en beplanting, te weten:
Haag van veldesdoorn (Acer campestris, links) en liguster L. ovalifolium (rechts)
In een duurzame leefomgeving wordt bewust omgegaan met energie, klimaat, grondstoffen, ruimte, water en groen. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn een logisch moment om de verschillende aspecten van duurzame stedenbouw vanaf het begin in de planvorming mee te nemen.
Bouwbesluit
Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Voor woningen geldt sinds 2015 een Energie Prestatie Coëfficiënt van 0,4 op gebouwniveau. Vanaf 2020 wordt deze verlaagd richting een coëfficiënt dichter bij de nul. Vanaf 2020 moeten alle nieuwe gebouwen voldoen aan de BENG-eisen. Dit is rijksbeleid, waarbij BENG staat voor Bijna EnergieNeutrale Gebouwen.
Kansen
Bij de herinrichting van een perceel en bij nieuwbouw liggen kansen om duurzaamheid te verbeteren. Het energieneutraal maken van een gebouw kan beter bij de bouw dan achteraf. Nieuwbouw biedt de kans om meteen voor een duurzame wijze van verwarming te kiezen, maar ook andere duurzaamheidsaspecten zijn bij nieuwbouw relatief eenvoudig te realiseren, zoals het opwekken van duurzame energie. Het is van belang de kansen voor het opwekken van duurzame energie te benutten om de gestelde toename van duurzaam opgewerkte energie te behalen. Sinds 01-07-2018 moeten nieuwe woningen gasloos worden gebouwd. Daarnaast kan bij de inrichting van de buitenruimte rekening worden gehouden met water- en hittestress. Het aanplanten van groen is goed voor de klimaatbestendigheid, omdat het bijdraagt aan het verminderen van de hittestress en het verbeteren van het watervasthoudend vermogen van het gebied.
Planspecifiek
Met voorliggend plan is sprake van zuinig ruimtegebruik, omdat agrarische bedrijfsbebouwing met een oppervlakte van circa 26.700 m² wordt gesloopt en hiervoor in de plaats zes nieuwe woningen worden gebouwd. De woningen zullen voldoen aan de nieuwe eisen van energie en conform het Bouwbesluit gasloos worden gebouwd.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 1 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro. Er zijn geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend initiatief betreft het omzetten van drie bedrijfswoningen naar burgerwoningen en het realiseren van zes nieuwe woningen in ruil voor de sloop van circa 26.700 m2 aan kassen. Er vindt een substantiële afname van bebouwd oppervlak plaats. Tevens blijkt uit jurisprudentie dat er pas vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. De ontwikkeling kan dus niet als stedelijke ontwikkeling aangemerkt worden. Verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet nodig.
Het plan past binnen het rijksbeleid.
Algemeen
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie en op 15 december 2021 geactualiseerd in het kader van de toekomstige Omgevingswet. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Omgevingsvisie Gaaf Gelderland
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Omgevingsverordening Gelderland
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Planspecifiek
Met onderhavig plan is sprake van een functieverandering van glastuinbouw naar wonen. Er worden kassen verwijderd en zes nieuwe woningen gerealiseerd. De hoeveelheid bebouwing neemt per saldo af. De woningen zullen voldoen aan de nieuwe eisen van energie en conform het Bouwbesluit gasloos worden gebouwd. Hiermee draagt het plan bij aan de ambitie uit de Omgevingsvisie voor een duurzaam en divers woon- en leefklimaat, dat weet te anticiperen op ontwikkelingen. Bij de landschappelijke inpassing van de nieuwe woningen wordt aangesloten bij de landschappelijke kwaliteiten van de omgeving. Er is daarmee sprake van een kwaliteitsverbetering.
Ter plaatse van het plangebied zijn verder de volgende artikelen uit de Omgevingsvisie en -verordening van toepassing:
Regels Glastuinbouw: Extensiveringsgebied glastuinbouw / Tijdelijk verbod nieuwvestiging glastuinbouw / Tijdelijk verbod hervestiging glastuinbouw / Glastuinbouwbedrijf buiten een glastuinbouwontwikkelingsgebied
De provincie zet in op de herstructurering van de glastuinbouw sector. Binnen de aangewezen 'extensiveringsgebieden' stuurt het op de afbouw van glastuinbouwontwikkeling. Onderhavig plangebied ligt binnen zo'n extensiveringsgebied. De ontwikkeling voorziet in de sloop van de bestaande kassen van drie glastuinbouwbedrijven. Ook maakt dit plan toekomstige bedrijfsvoering niet meer mogelijk. Hiermee is het plan in overeenstemming met het beleid ten aanzien van glastuinbouw uit de Omgevingsverordening.
Het initiatief is passend binnen het provinciaal beleid.
In de structuurvisie Lingewaard 2012-2022 zijn de ingrediënten opgenomen hoe Lingewaard zich op ruimtelijk vlak in de toekomst wil ontwikkelen. Die toekomst wordt mede bepaald door hoe met ruimte wordt omgegaan; welke bestaande kwaliteiten worden versterkt en welke nieuwe functies willen we op vrijkomende terreinen? Uitgangspunt is het landschap met haar historische kwaliteiten waarin gewoond, gewerkt en gerecreëerd wordt. Dit aangevuld met de ambities die de gemeente heeft.
In 2004 zijn er binnen de Stadsregio afspraken gemaakt over woningbouwcontouren waarbinnen gebouwd mag worden. Dezelfde contouren zijn in de nieuwe verstedelijkingsvisie van de regio (geldend tot 2020) ongewijzigd overgenomen. Uitbreidingen buiten deze contouren zijn onder voorwaarden op enkele plaatsen toegestaan. Na vaststelling van de structuurvisie Lingewaard 2012-2022 zijn de woningbouwcontouren van de Stadsregio losgelaten. Plannen dienen aan de ladder van duurzame verstedelijking te worden getoetst.
Naast de bouwopgaven gebonden aan de contouren, wordt er heel beperkt gebouwd in het landelijk gebied. Dit laatste komt voort uit de functieverandering van glastuinbouw en andere agrarische bedrijven naar landelijke woonvormen. De gemeente heeft een regeling om de sloop van voormalige agrarische bebouwing in het buitengebied te stimuleren: de functieveranderingsregeling. Doel is de landschappelijke kwaliteit van het buitengebied te verbeteren. De regeling is er op gericht om agrarische ondernemers te compenseren voor het beëindigen van de agrarische activiteit op hun bedrijfsperceel en het afbreken van de aanwezige bedrijfsbebouwing. Op basis van de regeling kunnen (stoppende) agrarische bedrijven compensatie krijgen in de vorm van woningbouwmogelijkheden. Hiermee probeert de gemeente leegstand en verrommeling van oude bebouwing te vermijden.
Planspecifiek
Voorliggend initiatief vloeit voort uit het functieveranderingsbeleid (zie ook paragraaf 3.3.3). De agrarische bedrijfsvoering (glastuinbouw) op de percelen Kerkpad 3, Kerkpad 5 en Molenweg 2 wordt gestaakt. De bestaande kassen worden gesloopt om leegstand en verrommeling op het perceel te voorkomen. Hiervoor in de plaats komen zes woningen terug, waarvan vier woningen aan het Kerkpad en twee woningen aan de Zandkamp. Hiermee past het plan binnen het beleid zoals opgenomen in de Structuurvisie.
Er is de afgelopen jaren veel gebouwd in Lingewaard. Er is voor een deel al aan de groei van de eigen gemeentelijke woonbehoefte voldaan. De Lingewaardse Woningbouwopgave zet de lijnen uit voor de periode 2010-2020. Er is er nog een flinke bouwcapaciteit voor de periode na 2010. Zijn die woningen nog wel noodzakelijk en voor wie dienen deze woningen gerealiseerd te worden? De economische crisis leert dat bij analyses van de markt en het baseren van planningen bescheidenheid gepast is. Daarnaast is de vraag van belang of aan deze nieuwe bewoners nog wel een aantrekkelijk woonmilieu geboden kan worden gelet op de ruimtelijke druk in het gebied. De notitie geeft een eerste aanzet tot een discussie hierover. Het betreft hier dus geen uitgebreide marktvisie, maar het geeft op basis van het aanwezige cijfermateriaal, publicaties en een korte analyse van de Lingewaardse situatie, een denkrichting voor de toekomst aan.
Planspecifiek
Het gemeentelijk woningbouwprogramma is met name gericht op structurele groei van het aantal woningen voor het opvangen van de toename van het aantal huishoudens. Incidentele opgaven ten gevolge van functieverandering (zoals bij voorliggend plan) zijn als algemene post opgenomen samen met incidentele woningbouw op kleine inbreidingslocaties. De markt (vraag en aanbod) is in deze gevallen leidend. Hiermee past het initiatief binnen het beleid zoals opgenomen in de Woningbouwopgave.
Het gemeentelijk beleid
De gemeente Lingewaard heeft in de notitie “Toepassing functieverandering in het buitengebied” (2015) haar functieveranderingsbeleid voor het buitengebied vastgelegd (geactualiseerd in 2019). Het beleid ten aanzien van functieverandering van agrarisch naar wonen is als volgt:
Functieverandering naar wonen kan plaatsvinden bij volledige beëindiging van de bedrijfsmatige activiteiten op één agrarisch bouwperceel. In alle deelgebieden is functieverandering zonder toevoeging van woningen toegestaan. Functieverandering met toevoeging van woningen is in een groot deel van het buitengebied toegestaan. Op de bij de notitie behorende kaart is aangeven waar dit mogelijk is. De verhouding tussen te slopen kassen (alle glasopstanden en bedrijfsbebouwing) en te realiseren woningen is als volgt:
0 - 1.000 m² glasopstand | geen mogelijkheden voor bouw woning |
1.000 - 8.000 m² glasoptand | 1 woning tot maximaal 850 m³ |
meer dan 8.000 m² glasopstand | 2 woningen tot maximaal 850 m³ per woning |
Ruimtelijke inpassing
Basis voor medewerking aan functieverandering is een goed inrichtingsplan. Het inrichtingsplan wordt op drie schaalniveaus getoetst:
Planspecifiek
In paragraaf 2.2 is reeds toegelicht dat alle kassen aan het Kerkpad 3, Kerkpad 5 en de Molenweg 2, met een totale oppervlakte van circa 26.700 m² worden gesloopt. De eigenaar van het perceel aan Kerkpad 3 voldoet met een oppervlakte van 8258 m² aan de grens van 8.000 m² aan kassen om, conform het functieveranderingsbeleid, twee woningen te kunnen realiseren. De eigenaar van het perceel aan Kerkpad 5 heeft met 10.643 m² een kleine overmaat aan kassen om te voldoen aan het functieveranderingsbeleid. De eigenaren van het perceel aan de Molenweg 2 komen op basis van het functieveranderingsbeleid met 7.800 m² aan kassen net iets tekort om twee woningen te mogen realiseren. Echter, ze hebben een afspraak met de eigenaar van Kerkpad 5 om een kleine oppervlakte aan glasopstanden over te nemen en te kunnen inzetten op de locatie. Met deze afspraak voldoet het perceel Molenweg 2 ook aan de gestelde eisen vanuit het functieveranderingsbeleid van de gemeente en kunnen er twee woningen gerealiseerd worden.
Dit plan voorziet er daarbij in dat in de toekomstige situatie geen glastuinbouw of andere bedrijfsactiviteiten meer mogelijk zijn op de locatie. Hiermee wordt het bouwrecht verkregen voor zes nieuwe woningen, met een totale omvang van maximaal 850 m³ per woning. Voor de woningen is maximaal 1,5 bouwlaag toegestaan met een maximale goothoogte van 4,5 meter en een maximale bouwhoogte van 9 meter. Bij de woning is maximaal 75 m² aan bijgebouwen toegestaan. Daarvan kan middels een omgevingsvergunning worden afgeweken om maximaal 150 m² aan bijgebouwen toe te staan. Deze maatvoering is vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan. Het initiatief past hiermee binnen het functieveranderingsbeleid van de gemeente Lingewaard.
‘t Zand is een deel van het gebied dat ligt ten zuiden van de kern Huissen. Het is een gebied met een fijnmazige parallelle wegenstructuur. In het gebied zijn ca. 200 adressen, hiervan hebben of hadden 30 tuinders een tuinbouwbedrijf. De schaal en het karakter van dit gebied lenen zich echter niet voor schaalvergroting in de glastuinbouw. De circa 30 tuinders heeft dan ook de wens het bedrijf te beëindigen. Gemeente en provincie willen de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbeteren, maar stellen deze afhankelijk van eigen initiatieven van de tuinders. De overheid wil nieuwe functies toelaten om het waardeverlies ten gevolge van de sloop van kassen te compenseren. Om de omschakeling van dit gebied te faciliteren is Visie 't Zand opgesteld. Deze visie is feitelijk een landschapsverbeteringsplan. Het is geen vastomlijnd plan, maar een indicatief pakket van maatregelen. Het biedt de gemeente houvast bij gesprekken met initaitiefnemers, en biedt de initiatiefnemers een leidraad bij de functieverandering van het bedrijf. Ter inspiratie voor de tuinderfamilies die plannen hebben om kassen te slopen, is een aantal bouwstenen ontwikkeld. Stuk voor stuk dragen ze bij aan het ontwikkelen van een kleinschalig woon- en werklandschap. Het groene karakter maakt het voor Huissenaren een gevarieerd gebied om te verkennen. De bouwstenen zijn combinaties van nieuwe bronnen van inkomsten en landschapsontwikkeling. De geschiedenis van ‘t Zand biedt een rijk scala aan aanknopingspunten. Het is geen uitputtende reeks; varianten hierop zijn bespreekbaar.
Planspecifiek
Ten behoeve van dit initiatief is op basis van de visie gekeken naar transitie van het perceel. Er worden kassen met een totale oppervlakte van circa 26.700 m² gesloopt. Dit plan voorziet er daarbij in dat in de toekomstige situatie geen glastuinbouw of andere bedrijfsactiviteiten meer mogelijk zijn op de locatie. Hiermee wordt het bouwrecht verkregen voor zes nieuwe woningen. In paragraaf 2.2 en 2.3 is de toekomstige situatie en beeldkwaliteit van voorliggend plan verder uitgewerkt.
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan "Buitengebied Lingewaard", dat op 31 oktober 2013 is vastgesteld en in 2017, 2018 en 2022 is herzien. Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch met waarden - Oeverwallen'. Over het plangebied liggen drie grote agrarische bouwvlakken met de functieaanduiding 'glastuinbouw'. Tevens ligt over het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. De onderstaande afbeelding toont een uitsnede van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede bestemmingsplan "Buitengebied Lingewaard" (bron: ruimelijkeplannen.nl)
Binnen de bestemming 'Agrarisch - Glastuinbouw' is het gebruik van woningen als burgerwoning niet toegestaan. Tevens is het realiseren van zes nieuwe woningen niet toegestaan binnen deze bestemming. Om het voorgaande mogelijk te maken is voorliggende herziening van het bestemmingsplan opgesteld.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 1. Hierin wordt geconcludeerd dat in de vaste bodem maximaal licht verhoogde gehalten verontreinigingen zijn aangetoond. Ook in het grondwater zijn maximaal licht verhoogde gehalten verontreinigingen aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. In de onderzochte kavelsloot zijn licht tot sterk verhoogde gehalten verontreinigingen aangetoond. Het maximaal aangetoonde gehalte aan zink overschrijdt de interventiewaarde. Voorafgaand aan de demping van de sloot dient de omvang van de verontreiniging in beeld te worden gebracht en moet een sanering worden uitgevoerd. De sanering van de waterbodem zal worden uitgevoerd op basis van een op te stellen baggerplan, welke ter goedkeuring wordt ingediend bij de ODRA. Voor de bestemmingsplanprocedure vormt dit geen belemmering.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15467111 (aan de Karstraat ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2018 (µg/m3) | 20,7 µg/m3 | 18,3 µg/m3 | 10,9 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Met voorliggend initiatief worden zes nieuwe woningen gerealiseerd en drie agrarische bedrijfswoningen omgezet naar reguliere woningen. Het toevoegen van zes woningen blijft ruim onder de benoemde grenswaarde van 1.500 woningen. Daarom is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Tevens worden met het plan de agrarische bedrijfsactiviteiten definitief beëindigd, waardoor er juist sprake is van een verbetering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
De bedrijfswoningen die worden omgezet naar burgerwoningen zijn bestaande geluidgevoelige objecten en hoeven dus in principe niet meer te worden getoetst. Met de realisatie van zes nieuwe woningen worden nieuwe milieugevoelige objecten toegevoegd. Industrielawaai en spoorweglawaai zijn hier niet aan de orde. De nieuwe woningen worden gesitueerd aan het Kerkpad en de Zandkamp. De maximumsnelheid op deze wegen bedraagt 30 km/uur. Het zijn daarmee niet-gezoneerde wegen volgens de Wet geluidhinder (Wgh). Op de omliggende wegen geldt ook een maximum snelheid van 30 km/uur. Het betreffen allemaal rustige wegen die voornamelijk worden gebruik door bestemmingsverkeer. Daarmee is er tevens sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:
geurgevoelig object gelegen in: | maximaal toegestane geurbelasting (odour units per m3 lucht) |
concentratiegebied binnen bebouwde kom | 3,0 ouE/m3 |
concentratiegebied buiten bebouwde kom | 14,0 ouE/m³ |
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom | 2,0 ouE/m3 |
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom | 8,0 ouE/m3 |
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
In de directe omgeving van het plangebied is de dichtstbijzijnde veehouderij een grondgebonden veehouderij aan de Hoeve 30. Dit bedrijf ligt ten westen van het plangebied op circa 160 meter afstand van de dichtstbijgelegen bedrijfswoning en op circa 200 meter afstand van de dichtstbijzijnde nieuw beoogde woning. Hiermee wordt aan de geëiste afstand van 50 meter voldaan. Er zal ter plaatse van de nieuwe woningen sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De bouw van de woningen leidt ook niet tot een beperking van de ontwikkelingsmogelijkheden van het agrarische bedrijf, omdat er woningen op kortere afstand liggen die in dat geval maatgevend zijn.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
De bedrijfswoningen die worden omgezet naar een reguliere woning zijn bestaande woningen en hoeven in principe dus niet meer te worden getoetst. Omliggende milieubelastende functies moeten in de huidige situatie al rekening houden met deze woningen. De zes nieuw te realiseren woningen aan het Kerkpad en de Zandkamp betreffen wel nieuwe milieugevoelige objecten. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich de functies wonen, agrarisch, glastuinbouw en maatschappelijk. In de onderstaande tabel zijn de omliggende functies en de bijbehorende richtafstanden uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' weergegeven. In de laatste kolom is de werkelijke afstand tussen de functie en de dichtstbijgelegen woning in het plangebied weergegeven.
Functie | Adres | Richtafstand |
Feitelijke afstand |
Glastuinbouw |
Hoeve 25 | 10 m geur, 10 m stof, 30 m geluid, 10 m gevaar |
Ca. 25 meter tot bestaande woning aan Kerkpad 3 Ca. 45 meter tot de 2 nieuwe woningen bij Kerkpad 3 |
Glastuinbouw / intensieve veehouderij | Hoeve 18 | 200 m geur, 30 m stof, 50 m geluid |
Ca. 260 meter tot dichtstbij gelegen woning |
Glastuinbouw / grondgebonden veehouderij | Hoeve 30 | 100 m geur, 30 m stof, 30 m geluid |
Ca. 180 meter tot dichtstbij gelegen woning |
Begraafplaats |
De Hoeve | 10 m geluid | Ca. 20 meter tot dichtstbij gelegen woning (Molenweg 2) |
Glastuinbouw |
Selleland 1 | 10 m geur, 10 m stof, 30 m geluid, 10 m gevaar |
Ca. 50 meter tot dichtstbij gelegen woning aan Zandkamp |
Uit de tabel is af te leiden dat alleen bij de bestaande woning aan Kerkpad 3 niet aan de richtafstand van geluid van 30 meter tot het glastuinbouwbedrijf aan de Hoeve 25 kan worden voldaan. De feitelijke afstand bedraagt 23,5 meter. Van de richtafstand voor geluid kan echter gemotiveerd worden afgeweken. De activiteiten met de meeste geluidsproductie, zoals het laden en lossen, vinden plaats aan de andere zijde van de kas. Aan de zijde van de om te zetten bedrijfswoning aan Kerkpad 3 ligt uitsluitend de kas en geen buitenterrein van het bedrijf waardoor geluidhinder aan deze zijde grotendeels is uitgesloten.
Geconcludeerd kan worden dat er voor de overige woningen uit voorliggend plan sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Daarnaast worden met de ontwikkeling geen bedrijven of functies belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Spuitzones
Binnen een afstand van 50 meter van het plangebied zijn in de huidige situatie geen (fruit)boomgaarden aanwezig waar bedrijfsmatige gewasbeschermingsmiddelen worden toegepast. Het oprichten van dergelijke gaarden is zonder omgevingsvergunning niet mogelijk, nieuwe boom/fruitgaarden niet zijn toegestaan binnen een straal van 50 meter tot gevoelige objecten (zoals woningen) zonder een locatiespecifiek onderzoek.
Wel zijn er in de omgeving van het plangebied glastuinbouwbedrijven aanwezig waar teeltactiviteiten binnen kassen plaatsvinden. Al deze bedrijven liggen op een ruime afstand van het plangebied, behalve het glastuinbouwbedrijf aan de Hoeve 25. Dit bedrijf ligt ten noordoosten van het plangebied op circa 25 meter afstand van de bestaande woning aan Kerkpad 3. Hierbij is gemeten vanaf de kas tot de woning, omdat het bedrijf al belemmerd wordt door woningen die op kortere afstand liggen en dus niet kan uitbreiden. Wel moet nog worden getoetst of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit jurisprudentie blijkt dat 25 meter een aanvaardbare afstand is tussen een kas en een woning. De nieuwe woonbestemming achter de woning (noordoostzijde) is op circa 25 meter afstand van de kassen van het glastuinbouwbedrijf gelegd. Hiermee is bij deze woning ten aanzien van spuitzonering sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De overige woningen liggen op grotere afstanden van het bedrijf aan De Hoeve 25 en andere teeltbedrijven. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat er ten aanzien van spuitzones sprake is van een goed woon- en leefklimaat bij de overige woningen uit voorliggend plan.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Op basis van de risicokaart van de provincie Gelderland is een beoordeling gemaakt van de situatie ten aanzien van externe veiligheid. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart met de planlocatie zwart omcirkeld.
Uitsnede provinciale risicokaart locatie Kerkpad / Molenweg in Huissen, geraadpleegd op 10 januari 2022
Onderstaand is een tabel opgenomen met een analyse van het aspect externe veiligheid. Rondom het plangebied zijn de volgende externe veiligheidsrisicobronnen relevant:
De beoordeling van externe veiligheid wordt uitgevoerd voor twee risiconormen, namelijk het plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een Bevi inrichting, transportroute en hogedruk aardgastransportleiding. Dit vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Groepsrisico
Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de toekomstige A15 en de Betuweroute. Daarmee hebben wijzigingen in het invloedsgebied van deze risicobronnen invloed op de hoogte van het groepsrisico. Doordat de afstand tussen het plangebied en de snelweg en spoorlijn groter dan 200 meter is, heeft de wetgever aangegeven dat het groepsrisico alleen beperkt verantwoord hoeft te worden. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden verricht worden:
Beperkte verantwoording groepsrisico
Het plan is gelegen in het invloedsgebied groepsrisico van de Betuweroute en de nog aan te leggen snelweg A15. Conform vigerende wetgeving moet de gemeente hierdoor het groepsrisico verantwoorden. Meer specifiek gaat om de wettelijke verplichting op grond van Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) artikel 7 en 9 vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze transportassen. De gemeente heeft bij het invullen van de verantwoordingsplicht een grote mate van beoordelingsvrijheid. Ten aanzien van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid heeft de veiligheidsregio adviesrecht. Hierop heeft de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM) op 7 april 2022 het volgende geadviseerd: 'Het plangebied ligt in het effectgebied van het scenario toxische wolk. De kans op een dergelijk incident is echter klein. Het plan zorg voor een geringe toename van het aantal personen in het effectgebied. Het is aannemelijk dat zij zichzelf, mits tijdig geïnformeerd en gewaarschuwd, binnenshuis in veiligheid kunnen brengen.
Het volledige advies is opgenomen als bijlage 2. Hieronder een beschouwing van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Bestrijdbaarheid
Bij een calamiteit zal de brandweer zich inzetten om de effecten ten gevolge van het incident te beperken. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden dicht bij de bron. De mate van bestrijdbaarheid wordt vooral bepaald door de veiligheidsvoorzieningen en het aantal aanwezigen dicht bij de risicobron. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.
Zelfredzaamheid
Bij een calamiteit is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij een incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS palen) en NL-Alert. Bij een scenario waarin toxische stoffen vrijkomen is het advies om te schuilen in een gebouw, waarvan ramen, deuren en ventilatie gesloten kunnen worden. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid zijn voldoende.
Conclusie
Ten aanzien van het groepsrisico ligt het plan in het invloedsgebied van de Betuweroute en de nog aan te leggen snelweg A15. Op basis van de beperkte verantwoording groepsrisico (zie hierboven) kan worden geconcludeerd dat het ruimtelijke initiatief geen significant effect heeft op het groepsrisico, dan wel op de mogelijkheden voor de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Daarmee is het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de realisatie van het initiatief. VGGM zag eveneens geen aanleiding om aanvullend te adviseren.
Het plan is uitvoerbaar ten aanzien van het aspect externe veiligheid.
In het kader van het programma Veehouderijen en Gezondheid Omwonenden (hierna VGO) zijn onderzoeken uitgevoerd naar de gezondheid van mensen die in de nabijheid van veehouderijen wonen.
Naar aanleiding van deze VGO-onderzoeken zijn er consistente aanwijzingen dat er een grotere kans is op longontsteking binnen zone rondom geitenhouderijen. Het verband wordt verondersteld causaal te zijn. Er wordt nog volgonderzoek uitgevoerd (VGO-III). De resultaten hiervan worden in 2024 verwacht.
De RIVM heeft in het rapport GGD-richtlijn medische milieukunde 2020 handvatten opgenomen voor de GGD's, zodat op een uniforme wijze kan worden geadviseerd bij uitbreiding van veehouderijen en bij gebiedsontwikkelingen nabij veehouderijen.
De GGD hanteert twee uitgangspunten bij zijn adviezen. De eerste is voorzorg: wees terughoudend met het plaatsen van gevoelige bestemmingen en veehouderijen binnen 250 meter van elkaar (bij geitenhouderijen binnen 2 kilometer). Gevoelige bestemmingen zijn bijvoorbeeld woningen, scholen, en ziekenhuizen. Het tweede uitgangspunt is het streven om de uitstoot van geur, stof, endotoxinen (kleine stukjes bacteriën) en ammoniak van veehouderijen te verminderen.
Het uitgangspunt 'voorzorg' heeft invloed op ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van veehouderijen. Dit geldt gezien de geadviseerde afstandsnorm, met name als er ontwikkelingen in de nabijheid van geitenhouderijen worden voorzien.
In de richtlijn is het volgende opgenomen:
Uitgangspunten GGD-advisering De GGD hanteert in de advisering twee belangrijke uitgangspunten: 1. Voorzorg. De gezondheid dient meegewogen te worden bij nieuwe ontwikkelingen in de veehouderij. Vanwege aanwijzingen dat omwonenden gezondheidseffecten kunnen ondervinden van veehouderijen, hanteert de GGD een afstandscriterium (zie verder bij advies op maat). 2. Emissiereductie. De GGD vindt dat vanuit het oogpunt van gezondheid veehouderijen moeten streven naar vermindering van de emissie van geur, stof, endotoxinen en ammoniak. Blootstelling aan deze agentia kan leiden tot gezondheidsproblemen. De GGD adviseert gemeenten om samen met ondernemers na te gaan of alle mogelijke moeite is gedaan om emissies zo laag mogelijk te houden. Bron: GGD-richtlijn medische milieukunde Veehouderij en Gezondheid, RIVM-rapport 2020-0092 |
Planspecifiek
In bijlage 3 is een kaart opgenomen waarop onderhavig plangebied in relatie tot geitenhouderijen is weergegeven. Hierop is te zien dat het plangebied op een afstand van meer dan 1500 meter van een geitenhouderij ligt. Binnen de 2 kilometer zone rondom de geitenhouderij wonen ongeveer 10.000 mensen. Met onderhavig initiatief worden 6 extra woningen en dus huishoudens toegevoegd, met een gemiddelde omvang van een huishouden van 2,4 (bron: gemeente Lingewaard) gaat het afgerond om 15 extra inwoners, een toename van de populatie in het effectgebied van 0,15%. Gemiddeld krijgen in Nederland ongeveer 253.000 mensen longontsteking. Hiervan belandt 15% in het ziekenhuis (bron: Longfonds). Binnen het betrokken gebied (10.000 inwoners) rond de veehouderij gaat het dan over 0,15 tot 0,75 vermijdbare ziekenhuisopnames per jaar. Voor het plangebied met 15 extra inwoners ligt dit aantal circa 667 x lager (10.000 / 15).
Er bestaat een grote behoefte aan de bouw van woningen. Aan het belang om woningen te bouwen wordt veel gewicht toegekend. Een groot zuidelijk deel van de kern Huissen ligt binnen de invloedscirkel van een geitenhouderij. Ontwikkeling van nieuwe woningen buiten de invloedssfeer is bijna niet mogelijk aan de zuidzijde van Huissen. Het betreft hier een ontwikkelingslocatie aan de rand van de kern Huissen, ter plaatse van voormalige glastuinbouwbedrijven. Realisatie van de plannen op een andere locatie buiten de invloedcirkels van de geitenhouderij is niet mogelijk.
Onderhavig plangebied ligt op meer dan 1,5 km afstand van de dichtstbij gelegen geitenhouderij en grenst bijna aan de bebouwde kom van Huissen. Er zijn geen klachten in de omgeving van het plangebied ten aanzien van geuroverlast van de dichtstbij gelegen geitenhouderij. Op basis van voorgaande motivering is de conclusie dat er sprake is van een zeker gezondheidsrisico, maar gezien de relatief grote afstand van meer dan 1,5 kilometer is het risico niet groot. Daarbij weegt het belang van woningbouw zwaarder. De initiatiefnemers brengen toekomstige bewoners op de hoogte van de aanwezigheid van de geitenhouderij en de bijbehorende risico's, zodat zij een eigen afweging kunnen maken.
Het initiatief is uitvoerbaar op het gebied van volksgezondheid in relatie tot geitenhouderijen.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Waterschap Rivierenland
Met ingang van 27 november 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' bepalend voor het waterbeleid. Dit plan gaat over het waterbeheer in het hele rivierengebied en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit, wegen en waterketen.
Daarnaast beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels.
Het Waterschap Rivierenland hanteert de beleidsregel 'Nieuwe lozingen vanaf verhard oppervlak'. Deze heeft als doel de versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van de uitbreiding van het verhard oppervlak te beperkten tot de maatgevende afvoer van het landelijk gebied. Een uitbreiding van het verhard oppervlak moet vanuit waterhuishoudkundig opzicht dus waterbalans-neutraal plaatsvinden.
Om te voorkomen dat individuele bewoners voor kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes, enkele woning, etc., moeten compenseren geldt er een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Deze vrijstelling geldt alleen voor particulieren.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Voor onderhavig plan is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is toegevoegd als bijlage 4. Uit de digitale watertoets blijkt dat er binnen het plangebied een B-watergang met zonering ligt. Deze watergang blijft met voorliggend plan gehandhaafd. Met het initiatief wordt circa 26.700 m2 aan glasopstanden gesaneerd en worden in ruil hiervoor zes woningen gebouwd. Hiermee neemt het verhard oppervlak met een behoorlijke hoeveelheid af. Compensatie van een toename aan verhard oppervlak is daarmee niet aan de orde.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Voor onderhavig plan is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 5. De belangrijkste conclusies ten aanzien van gebiedsbescherming en soortenbescherming worden hieronder beschreven.
Gebiedsbescherming
In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Dit gebied ligt op een afstand van circa 1,5 kilometer afstand van het plangebied. Door de aard en de geringe omvang van de ontwikkeling en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van significante negatieve effecten worden uitgesloten. Om de gevolgen van stikstofdepositie door het plan te bepalen is een voortoets stikstofdepositie uitgevoerd (zie bijlage 6). Hierin wordt geconcludeerd dat de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zowel in de aanlegfase als in de gebruiksfase niet toeneemt. Er is dus geen sprake van mogelijke negatieve effecten op beschermde Natura 2000 gebieden. Het aanvragen van een Wnb-vergunning is daarom niet nodig voor dit project.
Soortenbescherming
Uit de quickscan flora en fauna blijkt dat het plangebied geen essentiële betekenis heeft voor beschermde soorten. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels (in het kader van de Algemene zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. Tevens dient de beoogde ontwikkeling buiten het broedseizoen van de huismus plaats te vinden om verstoringen van bijvoorbeeld geluid en trillingen te voorkomen, omdat de bestaande woningen mogelijk door huismussen worden gebruik. De voorgenomen ontwikkeling leidt, mits maatregelen worden getroffen zoals hierboven beschreven, niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het initiatief omvat de sloop van agrarische bedrijfsbebouwing in ruil voor de bouw van zes nieuwe woningen. Door de verwijdering van de agrarische bedrijven neemt het aantal verkeersbewegingen behoorlijk af. De bestaande (bedrijfs)woningen blijven op dezelfde wijze ontsloten via het Kerkpad en de Molenweg. Vier nieuwe woningen worden met een eigen inrit ontsloten via het Kerkpad. Twee nieuwe woningen worden met een eigen inrit ontsloten via de Zandkamp.
In de nota parkeernormen van de gemeente Lingewaard geldt voor een woning in het dure segment een parkeernorm van 2 parkeerplaatsen. Bij de woningen uit onderhavig plan is voldoende ruimte om minimaal 2 auto's op eigen terrein te parkeren.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied bestaat nu grotendeels uit agrarische glasopstanden. In en rondom het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig waar het plan een effect op kan hebben.
Archeologie
Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart van de gemeente Lingewaard (2021) weergegeven met het plangebied globaal rood omkaderd. Het plangebied heeft een middelhoge archeologische verwachtingswaarde (gele kleur). Voor de middelhoge verwachtingswaarde geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld.
Uitsnede archeologische beleidskaart gemeente Lingewaard
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is daarom een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is toegevoegd als bijlage 7. Hierin wordt geconcludeerd dat op basis van het onderzoek een hoge archeologische verwachting geldt voor het plangebied. In het grootste deel van het plangebied bevindt het archeologisch relevante niveau zich onder een (sub)recent ophoogpakket. Geadviseerd wordt om hier bodemingrepen tot een diepte van 70 cm -Mv (90 cm -Mv plus een buffer van 20 cm) vrij te geven. Op basis van deze onderzoeksresultaten is de archeologische dubbelbestemming aangepast naar 'Waarde - Archeologie 4' en is de dieptemaat aangepast naar 0,7 m onder het maaiveld.
De te realiseren bouwwerken overschrijden gezamenlijk de 200 m², waardoor archeologische vervolgstappen noodzakelijk zijn. Dit kan het efficiëntst gerealiseerd worden door gebruik te maken van een archeologisch vriendelijk palenplan. Dit betekent dat tussen de rijen palen minimaal een tussenruimte van 4 meter aanwezig moet zijn en dat er niet meer palen worden gebuikt dan strikt noodzakelijk. Is het voor realisatie van het plan toch noodzakelijk om dieper dan 70 cm onder het maaiveld te graven (bv. door onderkeldering) dan is archeologisch karterend vervolgonderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek kan dan het beste plaatsvinden na de sloop van de bestaande bebouwing en verwijdering van oppervlakteverharding.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben binnen de gemeente Lingewaard diverse gevechtshandelingen plaatsgevonden waardoor hoeveelheden Conventionele Explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Door de geplande werkzaamheden kunnen deze mogelijk ter plaatse aanwezige explosieven een reëel gevaar opleveren voor betrokken medewerkers en de (directe) omgeving. Bij ontwikkelingen die gepaard gaan met bodemingrepen moet dus worden nagegaan of explosieven aanwezig zijn.
Planspecifiek
Voor het plangebied is een projectleiderssamenvatting opgesteld. Deze is toegevoegd als bijlage 8. Er zal opsporingsonderzoek worden uitgevoerd voordat de bodemwerkzaamheden worden verricht (voor de aanvraag van de vergunning voor het bouwen).
Het plan is hiermee uitvoerbaar met betrekking tot het aspect explosieven.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
In het plan is het slopen van de agrarische glasopstanden en het realiseren van de landschappelijke inpassing als voorwaardelijke verplichting in de regels opgenomen. Ook het voldoen aan de parkeernorm volgens de geldende beleidsregels is voorwaardelijk verplicht. Dit plan kent verder geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de provincie omdat er geen sprake is van een bovenlokaal belang. Het waterschap is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan.
Voor dit plan is geen formele inspraakprocedure doorlopen. De omwonenden zijn over het plan geïnformeerd. Het plan is direct als ontwerp ter inzage gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 29 juni 2023 tot en met 9 augustus 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is er één zienswijze ingediend. De indiener van de zienswijze stelt vragen over het plan en doet enkele suggesties voor verbeteringen in de tekst en bijlage inrichtingsplan. De suggesties zijn verwerkt in het vastgestelde bestemmingsplan. In de Reactienota Zienswijzen in bijlage 9 is de zienswijze samengevat en beantwoord.