direct naar inhoud van Regels
Plan: Huissen, Aloysiuslocatie e.o.
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1705.253-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Huissen, Aloysiuslocatie e.o. met identificatienummer NL.IMRO.1705.253-ON01 van de gemeente Lingewaard;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolgde deze regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aaneengebouwde woning

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde een gestapelde woning;

1.6 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1,0 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.7 archeologisch deskundige

de regionaal archeoloog of een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.8 archeologisch monument

terrein dat op basis van de Erfgoedwet is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

1.9 archeologische waarde

een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.10 archeologisch onderzoek

een onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit, beschikkend over een opgravingsvergunning conform de Erfgoedwet en werkend volgens de kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingspercentage

een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd; De oppervlakte van zwembaden wordt niet meegerekend bij het bepalen van het bebouwingspercentage;

1.13 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.14 begane grondvloer

de vloer, die nagenoeg op het niveau van het peil ligt;

1.15 beroep aan huis

het door de bewoner van de woning beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, of hiermee gelijk te stellen gebieden, alsmede kappers, schoonheidssalonnen, hondentrimsalonnen en pedicures, die door hun beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten en niet zijnde prostitutie.

1.16 bestaand
  • bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen;
1.17 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.20 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging, constructie of afmeting ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;

1.21 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.22 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, het vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk;

1.23 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.24 bouwlaag

een begane grond of hoger gelegen verdieping, waarbij ruimten in de kap zonder zelfstandige functie niet worden meegerekend;

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.28 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.29 coffeeshop

gelegenheid waar handel in en/of gebruik van softdrugs plaatsvindt;

1.30 cultuur en ontspanning

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op spel, vermaak en ontspanning;

1.31 dagrecreatie

vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.32 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.33 dienstverlening

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden met een baliefunctie;

1.34 educatieve voorzieningen

voorzieningen gericht op doeleinden van onderwijs;

1.35 erker

een bijgebouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een woning;

1.36 evenement

een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden en/of gericht op vermaak en ontspanning.

1.37 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.38 geschakelde woning

een woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijgebouw verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse bouwperceelgrens wordt gebouwd;

1.39 gestapelde woning

boven dan wel beneden en/of naast elkaar gesitueerde woningen waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is;

1.40 grondgebonden woning

een woning, niet zijnde een gestapelde woning;

1.41 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.42 inwoning

het bewonen van een ruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat dit slechts toegestaan is in het hoofdgebouw, dan wel in met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen en dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is;

1.43 kamerbewoning

het gebruik van een hoofdgebouw of met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen door meer dan twee onzelfstandige huishoudens;

1.44 kap

een door tenminste één hellend dakvlak omsloten dak dat meer dan 50 % van de bovenste vloerlaag van de onderliggende verdieping omvat;

1.45 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten;

1.46 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een viaduct of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.47 landschappelijke waarde

de aan een gebied aanwezige en toegekende waarden, gekenmerkt door het waarneembare -al dan niet begroeide- deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

1.48 maatschappelijk

het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder:

  • gezondheidszorg; en/of
  • zorg en welzijn; en/of
  • jeugd/kinderopvang; en/of
  • onderwijs; en/of
  • religie; en/of
  • uitvaart;/begraafplaats en/of
  • bibliotheken; en/of
  • openbare dienstverlening; en/of
  • verenigingsleven.
1.49 natuurwaarden

de in een gebied aanwezige en aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge ecologische samenhang;

1.50 nutsvoorziening

voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.51 omgevingsvergunning

een vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.52 ondergeschikt bouwdeel

een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk, zoals een balustrade, dakkapel of dakopbouw, met uitzondering van een uitgebouwd gedeelte van een gebouw dat dient ter uitbreiding van het oppervlak;

1.53 overkapping

een bouwwerk met een open constructie zonder eigen wanden;

1.54 parkeerbehoefte

het aantal te realiseren parkeerplaatsen ten behoeve van een bepaalde functie;

1.55 parkeergelegenheid

elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer;

1.56 peil
  • voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: het aansluitend terrein, ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan een weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein, voor aanvang van de bouwwerkzaamheden, het oorspronkelijke maaiveld;
1.57 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub en/of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.58 sociale huurwoning

een huurwoning als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 sub d van het Besluit ruimtelijke ordening;

1.59 terras

een buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

1.60 voorgevellijn

de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.61 wet/wettelijke regeling

indien en voor zover in deze voorschriften wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., moeten deze regelingen worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;

1.62 wonen

het bewonen van een woning of als zodanig bestemd gebouw binnen de bestemming wonen;

1.63 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden

1.64 zorgwoning

een gebouw dat bestaat uit meerdere wooneenheden, al dan niet zelfstandig, waarbij gemeenschappelijke voorzieningen, zorgvoorzieningen en verpleegvoorzieningen zijn toegestaan.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de ondergrondse diepte van een bouwwerk

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Gemengd - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. het uitoefenen van activiteiten gericht op de sociale, maatschappelijke, educatieve en openbare dienstverlening, waaronder:
    • 1. gezondheidszorg; en/of
    • 2. zorg en welzijn; en/of
    • 3. jeugd/kinderopvang; en/of
    • 4. onderwijs; en/of
    • 5. religie; en/of
    • 6. uitvaart/begraafplaats; en/of
    • 7. bibliotheken; en/of
    • 8. openbare dienstverlening; en/of
    • 9. verenigingsleven;
  • c. het verrichten van activiteiten gericht op cultuur en ontspanning waaronder:
    • 1. podiumkunsten en filmhuis; en/of
    • 2. musea; en/of
    • 3. muziek- en dansscholen, oefenruimten en creativiteitscentra.
  • d. congres en vergaderaccommodatie, waaronder symposia en seminars;
  • e. ondergeschikte horecavoorzieningen die ten dienste staan van de onder b en c bedoelde activiteiten,
  • f. een (half)verdiepte stallingsgarage inclusief bergingen en bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';

met de daarbij behorende:

  • g. wegen en paden;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. tuinen;
  • j. nutsvoorzieningen;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. waterlopen en waterpartijen;
  • m. duikers.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd,
  • b. de goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.
  • c. indien er woningen, niet zijnde zorgwoningen, worden gerealiseerd, mag het aantal woningen niet meer bedragen dan 8, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' niet meer mag bedragen dan 40 %; Dit bebouwingspercentage geldt niet voor ondergrondse bouwwerken waaronder een (half)verdiepte stallingsgarage inclusief bergingen en bijbehorende voorzieningen.
  • d. indien er zorgwoningen worden gerealiseerd, mag het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan 16, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' niet meer mag bedragen dan 40 %; Dit bebouwingspercentage geldt niet voor ondergrondse bouwwerken waaronder een (half)verdiepte stallingsgarage inclusief bergingen en bijbehorende voorzieningen.
  • e. indien er niet-woonfuncties worden gerealiseerd, bedraagt de maximum bruto vloeroppervlakte 1.000 m². met dien verstande dat het bebouwingspercentage van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' niet meer mag bedragen dan 80 %; Dit bebouwingspercentage geldt niet voor ondergrondse bouwwerken waaronder een (half)verdiepte stallingsgarage inclusief bergingen en bijbehorende voorzieningen.
  • f. er mag tegelijkertijd slechts voor één van de onder c, d en e genoemde functies bebouwing worden opgericht en aanwezig zijn.

3.2.2 Bijbehorende bouwwerken bij grondgebonden woningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij grondgebonden woningen gelden de volgende regels:

  • a. de bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd;
  • b. de minimum afstand tot de voorgevellijn bedraagt 3,0 m;
  • c. de gezamenlijke maximum oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw bedraagt 60 m², met dien verstande dat:
    • 1. bij bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m2 de maximum gezamenlijke oppervlakte van 60 m2 mag worden vermeerderd met 10 % van het oppervlakte van het bouwperceel boven de 500 m2 tot een maximum van 120 m2;
    • 2. minimaal 50 % van het achtererfgebied onbebouwd moet blijven;
  • d. de goothoogte voor met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen mag niet hoger zijn dan 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • e. de maximum bouwhoogte voor met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen bedraagt 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 1,5 m onder de nok van het hoofdgebouw gelegen moet zijn. Doorgetrokken schuintes zijn wel toegestaan;
  • f. de maximum goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt 3,5 m en de maximum bouwhoogte bedraagt 5,5 m.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de maximum bouwhoogte bedraagt 3,0 m.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Vergroten bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.2.3 onder a om bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere bouwhoogte toe te staan, mits:

  • a. de maximum bouwhoogte 6,0 m bedraagt;
  • b. geen onevenredige hinder ontstaat voor omliggende gronden.

3.3.2 Verhogen bebouwingspercentage

Het bevoegd gezag kan door middel een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 3.2.1 en een hoger maximum bebouwingspercentage toestaan, mits:

  • a. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel;
  • b. er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- of bedrijfsmilieu (kunnen) ontstaan;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
  • d. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast.

3.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering, bouwmassa, dakvorm, materiaaltoepassing en kleurgebruik van nieuw op te richten gebouwen, uitsluitend om te voorkomen dat het monumentale karakter van de op het perceel aanwezige monumentale bebouwing onevenredig wordt aangetast.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie;
  • b. voet- en rijwielpaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  • e. kunstwerken en kunstobjecten;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. straatmeubilair;
  • h. speelvoorzieningen;
  • i. evenementen, waarbij voldaan moet worden aan het bepaalde in lid 9.2;
  • j. waterlopen en waterpartijen;
  • k. duikers;
  • l. oeververbindingen (bruggen);
  • m. terrassen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd;
  • b. de maximum bouwhoogte bedraagt 3,0 m;
  • c. de maximum oppervlakte van nutsvoorzieningen bedraagt 25 m².

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 5,0 m, met uitzondering van kunstwerken en kunstobjecten;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a:
    • 1. bedraagt de maximum bouwhoogte van lichtmasten 12,0 m;
    • 2. zijn geen bouwwerken ten behoeve van terrassen toegestaan.

4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

4.4 Wijzigingsbevoegdheid
4.4.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid naar woongebied

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Woongebied', met dien verstande dat het toevoegen dan wel wijzigen van de aanduiding 'bouwvlak' niet is toegestaan.

Artikel 5 Woongebied

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Algemeen

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis, met dien verstande dat maximaal 40 % van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 45 m2;
  • b. inwoning, met dien verstande dat maximaal 60 m2 van het grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en aangebouwde bijgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de inwoning;
  • c. een (half)verdiepte stallingsgarage inclusief bergingen en bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';

met de daarbij behorende:

  • d. wegen en paden;
  • e. tuinen;
  • f. in- en uitritten;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. speelvoorzieningen;
  • j. kunstobjecten;
  • k. nutsvoorzieningen;
  • l. waterlopen, waterpartijen en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • m. oeververbindingen (bruggen);
  • n. duikers.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' niet meer mag bedragen dan 40 %; Dit bebouwingspercentage geldt niet voor ondergrondse bouwwerken waaronder een (half)verdiepte stallingsgarage inclusief bergingen en bijbehorende voorzieningen.
  • b. voor zover het bouwvlak is voorzien van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', mag het aantal woningen niet meer bedragen dan aangegeven, met dien verstande dat minimaal 1/3 van de woningen in de categorie sociale huurwoning moet vallen;
  • c. de volgende woningtypen mogen worden gebouwd:
    • 1. appartementen
    • 2. aaneengebouwde woningen;
  • d. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)'.

5.2.2 Bijbehorende bouwwerken bij grondgebonden woningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij grondgebonden woningen gelden de volgende regels:

  • a. de bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend in het achtererfgebied worden gebouwd;
  • b. de minimum afstand tot de voorgevellijn bedraagt 3,0 m;
  • c. de gezamenlijke maximum oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw bedraagt 60 m², met dien verstande dat:
    • 1. bij bouwpercelen met een oppervlakte van meer dan 500 m2 de maximum gezamenlijke oppervlakte van 60 m2 mag worden vermeerderd met 10 % van het oppervlakte van het bouwperceel boven de 500 m2 tot een maximum van 120 m2;
    • 2. minimaal 50 % van het achtererfgebied onbebouwd moet blijven;
  • d. de goothoogte voor met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen mag niet hoger zijn dan 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
  • e. de maximum bouwhoogte voor met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen bedraagt 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 1,5 m onder de nok van het hoofdgebouw gelegen moet zijn. Doorgetrokken schuintes zijn wel toegestaan;
  • f. de maximum goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt 3,5 m en de maximum bouwhoogte bedraagt 5,5 m.

5.2.3 Erkers bij grondgebonden woningen

Voor het bouwen van erkers voor de voorgevel van grondgebonden woningen gelden de volgende regels:

  • a. de breedte van een erker bedraagt aan de voorzijde maximaal 60 % van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw en aan de zijgevel maximaal 50 % van de breedte van de zijgevel van het hoofdgebouw;
  • b. de maximum hoogte van een erker bedraagt het vloerpeil van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  • c. de maximum diepte van de erker bedraagt 1,5 m, met dien verstande dat de erker minimaal 1,0 m uit de voorste perceelgrens gebouwd moet worden;
  • d. erkers op hoeken van een hoofdgebouw zijn niet toegestaan.

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt 2,0 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevellijn 1,0 m bedraagt;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a bedraagt de maximum bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bij hoekwoningen, aan de zijde van het zijerf dat grenst aan de openbare weg of het openbaar groen, tot 3,0 m uit de voorgevellijn, 1,0 m;
  • c. de maximum bouwhoogte van lichtmasten bedraagt 12,0 m;
  • d. de maximum bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 2,5 m.

5.2.5 Overkappingen bij grondgebonden woningen

Voor het bouwen van overkappingen bij grondgebonden woningen gelden de volgende regels:

  • a. de maximum bouwhoogte van overkappingen bedraagt 3,0 m;
  • b. het maximum bebouwde oppervlakte bedraagt 20 m2;
  • c. het maximum bebouwingspercentage van het gehele perceel bedraagt 50 %, met dien verstande dat het hoofdgebouw niet meegerekend wordt;
  • d. de maximum overschrijding van de voorgevellijn bedraagt 1,5 m.

5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. zelfstandige woningen in de kap;
  • b. het wonen in vrijstaande bijgebouwen;
  • c. kamerbewoning;
  • d. seksinrichtingen.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Verhogen bebouwingspercentage

Het bevoegd gezag kan door middel een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 5.2.1 en een hoger maximum bebouwingspercentage toestaan, mits:

  • a. de afwijking noodzakelijk is uit een oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering en een efficiënt gebruik van het bouwperceel;
  • b. er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- of bedrijfsmilieu (kunnen) ontstaan;
  • c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
  • d. het stedenbouwkundig beeld niet onevenredig wordt aangetast.

5.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering, bouwmassa, dakvorm, materiaaltoepassing en kleurgebruik van nieuw op te richten gebouwen, uitsluitend om te voorkomen dat het monumentale karakter van de op het perceel aanwezige monumentale bebouwing onevenredig wordt aangetast.

Artikel 6 Waarde - Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

6.1.1 Regels vanwege samenvallende bestemmingen

Al hetgeen in deze regels omtrent de ondergeschikte bestemmingen binnen het gebied met de bestemming ‘Waarde - Archeologie' is toegestaan, is uitsluitend toelaatbaar indien uit onderzoek blijkt, dat één en ander geen aantoonbare negatieve invloed heeft op aanwezige archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde in de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming.

6.2.2 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen dan wel bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd;
  • b. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met ten hoogste 10 m².

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 om het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de op deze gronden liggende andere bestemming(en) toe te staan, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Om dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

6.3.2 Verplichting rapportage

De omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 6.3.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld.

6.3.3 Advies archeologische deskundige

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld sublid 6.3.1 winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke voorwaarden moeten worden gesteld.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Omgevingsvergunningplichtige activiteiten

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van verhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verharding meer bedraagt dan 10 m²;
  • b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven of ophogen;
  • c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen;
  • d. het rooien van diepwortelende beplanting en/ of bomen waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • f. het aanleggen van kabels en leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • g. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand.

6.4.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in sublid 6.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.

6.4.3 Verlening

De werken of werkzaamheden als bedoeld in sublid 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van de in lid 6.1 genoemde doeleinden.

Om dit te bereiken kunnen aan een omgevingsvergunning in ieder geval de volgende regels worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) monumenten in de bodem worden behouden zoals alternatieven voor heiwerk, het al of niet bouwen van kelders, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties.

6.4.4 Archeologisch rapport

De omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden als bedoeld in sublid 6.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarden van het terrein waarvoor de omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden wordt aangevraagd, naar het oordeel van het bestuursorgaan dat bevoegd is die vergunning te verlenen in voldoende mate is vastgesteld.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin, dat de bestemming ‘Waarde - Archeologie' (geheel of gedeeltelijk) van de verbeelding wordt verwijderd, als op basis van archeologisch onderzoek, dat voldoet aan de normen van de archeologische beroepsgroep, geen archeologische waarden zijn vastgesteld. Alvorens een wijziging wordt uitgevoerd wordt advies ingewonnen bij de regionaal archeoloog.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene bouwregels

8.1 Algemene bepalingen m.b.t. ondergronds bouwen
8.1.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

8.1.2 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken (waaronder zwembaden) zijn uitsluitend toegestaan binnen de gronden waar volgens de desbetreffende regels hoofd- dan wel bijgebouwen zijn toegestaan, danwel ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  • b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil, vermeerderd met 15 m2 ten behoeve van lichttoetreding, met dien verstande dat er plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' geen maximum geldt;
  • c. in aanvulling op het bepaalde onder a en b is maximaal één niet-overdekt zwembad toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het zwembad moet worden gebouwd achter de achtergevel of het verlengde daarvan en op een afstand van minimaal 1,0 m van de bouwperceelgrens;
    • 2. de maximum bouwhoogte van de zwembadrand bedraagt 0,5 m boven peil;
  • d. randvoorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding zijn buiten de aanduiding 'bouwvlak' toegestaan;
  • e. de ondergrondse maximum bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt 4,5 m onder peil, met dien verstande dat een randvoorziening ten behoeve van de waterhuishouding (bergbassins) tot 6,0 m onder peil gebouwd mag worden.

8.1.3 Omgevingsvergunning ondergronds bouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 8.1.2 onder e voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse maximum bouwdiepte van 10,0 m onder peil onder de voorwaarde dat de waterhuishouding niet wordt verstoord.

8.2 Bestaande afstanden en maten
8.2.1 Toelaatbaarheid grotere maten

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

8.2.2 Toelaatbaarheid kleinere maten

In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

8.2.3 Heroprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in sublid 8.2.1 en sublid 8.2.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

8.3 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. het bouwen bij hoogspanningsverbindingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
  • b. de ruimte tussen bouwwerken.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

9.1 Parkeren
9.1.1 Algemeen

Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het afwijken geldt de regel dat ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's en fietsen in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort. Daarbij moet worden voldaan aan de normen in de beleidsregels, zoals deze zijn neergelegd in de Nota Parkeernormen van 21 november 2017 van de gemeente Lingewaard. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd moet rekening worden gehouden met deze wijziging, met dien verstande dat in afwijking hiervan voor alle woningen in het plangebied een parkeernorm van 1,3 parkeerplaatsen per woning geldt.

9.1.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 9.1.1 mits:

  • a. op eigen terrein in onvoldoende mate in de parkeerbehoefte kan worden voorzien en uit een parkeerbalansberekening blijkt dat er op andere wijze in de parkeerbehoefte kan worden voorzien;
  • b. de situering van de parkeerplaatsen het stedenbouwkundig beeld van de omgeving, de verkeersveiligheid en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig aantast.

9.2 Evenementen
9.2.1 Algemeen
  • a. Evenementen zijn op de volgende locaties met de bijbehorende voorwaarden (aantal gelijktijdige aanwezige bezoekers, aantal evenementen per jaar en maximale geluidsbelasting) toegestaan:

afbeelding "i_NL.IMRO.1705.253-ON01_0011.png"

9.2.2 Overige voorwaarden
  • a. Een evenement zoals genoemd onder a en b maximaal 5 dagen aaneengesloten duurt, inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement.
  • b. Een evenement zoals genoemd onder X.X.1 sub c maximaal 15 dagen aaneengesloten duurt, inclusief het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement.
  • c. Een evenementen worden uitsluitend gehouden in de dag- en avondperiode tussen 07.00 en 24.00 uur.
  • d. Er vindt geen horeca ter plaatse plaats, anders dan inherent aan het toegestane evenement.
  • e. Er vindt geen detailhandel ter plaatse plaats, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten.
  • f. Er vindt geen recreatief nachtverblijf ter plaatse plaats.
  • g. In de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien.
  • h. Het evenement leidt niet tot onevenredige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden.
  • i. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van:
    • 1. de verkeersveiligheid;
    • 2. de milieusituatie;
    • 3. het woon- en leefklimaat;
    • 4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende grond.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10 % van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10 %.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

12.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Huissen, Aloysiuslocatie e.o.'

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van …………………

De voorzitter, De griffier,