direct naar inhoud van Regels
Plan: Tweede herziening Park Lingezegen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1705.239-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Tweede herziening Park Lingezegen van de gemeente Lingewaard;

1.2 bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand Lingewaard: NL.IMRO.1705.239-VG01 met bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het bestemmingsplan opgenomen digitale ruimtelijke informatie;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroepsactiviteit

een beroepsactiviteit, waarvan de activiteiten niet specifiek publieksgericht zijn, en dat op kleine schaal in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, zoals een nagelstudio of fysiotherapeut;

1.7 afwijking van de bouwregels en/of van de gebruiksregels

een afwijking als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf, dat is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.9 agrarisch hulpbedrijf

een niet- industrieel bedrijf dat is gericht op het leveren goederen en diensten aan agrarische bedrijven dan wel op het verwerken of opslaan van goederen, die afkomstig zijn van agrarische bedrijven;

1.10 agrarisch verwant bedrijf

een bedrijf dat qua aard van de bedrijfsuitoefening vergelijkbaar is met het agrarisch bedrijf, waaronder een imkerij, met uitzondering van een landbouwmechanisatiebedrijf;

1.11 archeologisch deskundige

de regionaal (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.12 archeologisch onderzoek

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College van de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.13 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;

1.14 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

1.15 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.16 bed&breakfast

het verlenen van logies en ontbijt in een woning, inclusief bijbehorende bijgebouwen;

1.17 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.18 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.19 bedrijfsvloeroppervlakte (BVO)

het vloeroppervlak van ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

1.20 bedrijfswoning

een complex van ruimten in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor de huisvesting van één huishouden, welk huishouden gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.21 begane grond vloer

de vloer van een gebouw, niet zijnde een keldervloer, op het peilniveau;

1.22 beschermd archeologisch monument

een beschermd archeologisch monument zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;

1.23 bestaand
  • a. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en is gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen, of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag vóór het tijdstip van terinzagelegging is ingediend;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat en in overeenstemming is met het voorheen geldende planologische regime.
1.24 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.25 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.26 bijgebouw

een vrijstaand gebouw, dat door zijn vorm, functie, situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.27 boerderij

een gebouw dat voor een deel wordt gebruikt als bedrijfswoning en voor het overige deel wordt gebruikt als bedrijfsgebouw;

1.28 boerderijterras

een terras bij een agrarisch bedrijf, waar in hoofdzaak eigen of door agrariërs uit de regio geproduceerde producten worden verkocht voor consumptie ter plaatse;

1.29 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.30 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.31 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.32 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.33 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;

1.34 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.35 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.36 chalet

een demontabel recreatieverblijf van hout of kunststof zonder vaste verankering in de grond voor (nacht)verblijf en niet permanente bewoning;

1.37 cultuurhistorische waarden

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.38 daghoreca

horeca van categorie 1 van Bijlage 2 Lijst van horeca-activiteiten, die gericht is op het verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse gedurende de dagperiode, en daarmee een bijdrage levert aan de exploitatie van de voorziening waarvan zij onderdeel uitmaakt en wat betreft openingstijden op aansluit;

1.39 dagrecreatie

recreatief verblijf zonder dat er een overnachting mee gepaard gaat;

1.40 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Horeca-activiteiten en detailhandel in volumineuze goederen zijn hieronder niet begrepen;

1.41 detailhandel in volumineuze goederen

detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstraling, zoals: verkoop van auto's, boten, caravans, motoren, landbouwwerktuigen en -machines, aanhangwagens, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens, meubels, woninginrichting en sanitair;

1.42 dienstverlening

het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten welke bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, met of zonder rechtstreeks contact met het publiek;

1.43 educatieve voorzieningen

voorzieningen gericht op doeleinden van onderwijs;

1.44 evenement

een georganiseerde gebeurtenis (openlucht)manifestatie, themadag of -week in de vorm van een voor publiek bestemde uitvoering/verrichting van vermaak op het gebied van sport, muziek of op sociaal-cultureel vlak;

1.45 extensieve dagrecreatie

recreatief medegebruik van gronden zoals wandelen, paardrijden, fietsen, varen, kanoën, zwemmen en vissen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte;

1.46 gasdrukmeet- en regelstation

een installatie voor het regelen van aardgasdruk en/of het meten van de hoeveelheid of kwaliteit van aardgas

1.47 geaccidenteerd terrein

een gedeelte van een) bouwperceel met een helling van tenminste 1:10 gemeten over een afstand van 5 m;

1.48 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.49 gebruiken

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.50 gemeenschapshuis

ontmoetingsplaats in dorpsgemeenschap waar gemeenschappelijke activiteiten worden georganiseerd, waaraan inwoners kunnen deelnemen;

1.51 glastuinbouwbedrijf

een agrarisch bedrijf dat geheel of gedeeltelijk is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, waarbij de productie in kassen plaatsvindt;

1.52 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering volledig of nagenoeg volledig is gericht op het voortbrengen van agrarische goederen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de grond als productiemiddel, inclusief een melkveehouderij en paardenfokkerij;

1.53 hoge open teeltondersteunende voorzieningen

bouwwerken met een maximale bouwhoogte van 5 meter, bedoeld ter tijdelijke ondersteuning van open grondteelt, in de vorm van hagelnetten;

1.54 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.55 hoofdverblijf
  • a. het adres waar betrokkene woont of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
  • b. het adres waar, bij ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden tenminste twee derde van de tijd zal overnachten.
1.56 horeca

een bedrijf waar hoofdzakelijk dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin logies wordt verstrekt, zoals bijvoorbeeld een café, restaurant, hotel, pension, en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen bedrijven, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.57 houtopstand

een houtwal, houtsingel, hakhout of een of meer bomen;

1.58 huishouden

een persoon die of groep personen die gezamenlijk een huishouding voert;

1.59 intergemeentelijke structuurvisie

de intergemeentelijke structuurvisie Park Lingezegen zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Lingewaard op 31 maart 2011 en de gemeenteraad van Overbetuwe op 22 maart 2011;

1.60 inwoning

twee huishoudens die één woning bewonen met gemeenschappelijk gebruik van één of meerdere voorzieningen of (verblijfs)ruimten van die woning en waarbij de woning één hoofdtoegang behoudt en de voorzieningen c.q. (verblijfs)ruimten onderling vrij toegankelijk zijn;

1.61 kampeermiddel

tenten, tentwagens, kampeerauto's of toercaravans dan wel andere onderkomens of andere voertuigen of gedeelten daarvan, voor zover niet als bouwwerk aan te merken, die geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of ingericht dan wel worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf, niet zijnde een stacaravan, chalet of trekkershut;

1.62 kampeerterrein

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.63 kantoor

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi) overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen/het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.64 karakteristiek

gebouwen met een voor Lingewaard typische bouwstijl of bebouwing die deel uitmaakt van een beeldbepalend ensemble dan wel bebouwing die na advies van de monumentencommissie als zodanig kan worden aangemerkt;

1.65 kas

een gebouw waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal ten behoeve van het kweken van vruchten, bloemen en/of planten, zoals een schuurkas en een permanente boog-/tunnelkas;

1.66 kelder

een overdekte, met wanden omsloten, voor mensen toegankelijke ruimte, beneden of tot ten hoogste 0,5 m boven peil;

1.67 kleinschalig kampeerterrein

het houden van een kampeerterrein voor ten hoogste 25 kampeermiddelen, met dien verstande dat buiten de periode van 15 maart tot en met 31 oktober geen kampeermiddelen aanwezig mogen zijn;

1.68 lage teeltondersteunende voorzieningen

bouwwerken met een maximale bouwhoogte van 1,5 meter, bedoeld ter tijdelijke ondersteuning van open grondteelt gedurende het teeltseizoen, zoals regenkappen, kweektunnels, tunnel-, boog- en rolkassen;

1.69 landschappelijke waarden

de aan een gebied aanwezige en toegekende waarden, gekenmerkt door het waarneembare -al dan niet begroeide- deel van het aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

1.70 landschapsplan

een plan bij realisering van nieuwe bouw- en/of gebruiksmogelijkheden waarin de ruimtelijke inpassing ten behoeve van landschappelijke kwaliteiten wordt beschreven;

1.71 landwinkel

een winkel die hoofdzakelijk eigen of door agrariërs uit de regio geproduceerde agrarische producten verkoopt;

1.72 maatschappelijke voorzieningen

culturele, educatieve, medische, sociale en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.73 manege

een inrichting waar paarden worden gehouden en rijlessen worden gegeven;

1.74 natuurtuin

een tuin die wordt aangelegd en onderhouden met het oog op natuur- en milieueducatie, en waar uitsluitend activiteiten met het oog op natuur- en milieueducatie zijn toegestaan, zoals workshops, rondleidingen door de tuin, lezingen;

1.75 natuurwaarden

de in een gebied aanwezige en aan een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge ecologische samenhang;

1.76 nevenactiviteit

een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m2), omzet (€) als de effecten op het woon- en leefklimaat;

1.77 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

de agrarische bedrijfsvoering die niet geheel of hoofdzakelijk van de open grond als agrarisch productiemiddel afhankelijk is, maar waarvan de productie geheel of overwegend in gebouwen plaatsvindt, zoals varkens-, kalver- of pluimveefokkerij, eendenmesterij of -fokkerij, champignonkwekerij, viskwekerij en pot- en containerteelt;

1.78 normaal onderhoud, gebruik en beheer

werkzaamheden die ter plaatse regelmatig terugkeren, teneinde tot een goed beheer van de gronden te komen; hieronder vallen niet de incidentele ingrepen in bijvoorbeeld de cultuurtechnische situatie of werkzaamheden die een onherstelbare aantasting betekenen van de aan een gebied toegekende waarde;

1.79 nutsvoorziening

voorziening ten behoeve van algemeen nut in ruime zin, zoals: voorzieningen/installaties ten behoeve van gas, water en electriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d;

1.80 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.81 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.82 omgevingsvergunning ten behoeve van het slopen van bouwwerken

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3. onder b van de Wet ruimtelijke ordening;

1.83 Omgevingsverordening Gelderland

de Omgevingsverordening Gelderland zoals vastgesteld door Provinciale Staten op 24 september 2014, met inbegrip van de daarin aangebracht wijzigingen door de daarna vastgestelde actualisatieplannen en eventuele rechtsopvolgers.

1.84 ondergeschikte bouwonderdelen

bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen, dakoverstekken, balkons en liftschachten;

1.85 ondergeschikte detailhandel

detailhandel die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunende karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.

1.86 ondergeschikte horeca

horeca die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunende karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.

1.87 ondergronds

onder peil;

1.88 paardenbak

een omheind terrein waarvan de natuurlijke bovenlaag is vervangen door zand of ander doorlatend materiaal ten behoeve van het africhten, trainen en berijden van paarden en pony's en het anderszins beoefenen van de paardensport;

1.89 paardenfokkerij

een agrarisch bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen van paarden alsmede het africhten, trainen en verhandelen van ter plaatse gefokte paarden;

1.90 paardenhouderij

een agrarisch verwant bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's in de vorm van een paardenpension, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.91 peil
  • a. voor bebouwing in geaccidenteerd terrein voor zover de bebouwing met de gevel is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt (de dijk) en is gesitueerd op of binnen een afstand van 3 m uit de grens van het openbaar gebied: 35 cm boven de kruin van de dijk;
  • b. voor overige bebouwing in geaccidenteerd terrein: de bestaande gemiddelde bouwhoogte van het terrein op het punt waar dit direct grenst aan de gevel welke is gericht naar het openbare gebied waarop het bouwperceel ontsloten wordt;
  • c. voor gebouwen op een perceel in niet geaccidenteerd terrein, waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst, mits het gebouw op een afstand van niet meer dan 20 m van die weg is gelegen: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • d. indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
  • e. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde bouwhoogte van het aansluitend terrein.
1.92 permanente bewoning

bewoning door een persoon of door groepen van personen van een voor recreatieve bewoning bedoelde ruimte/gebouw als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats;

1.93 pocketpark

een compact parkachtig gebied met een recreatieve doelstelling, dat een rustpunt vormt voor bezoekers en dat het landschap en de cultuurhistorie beleefbaar maakt;

1.94 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.95 publieksgerichte bedrijfsactiviteit aan huis

een publieksgerichte bedrijfsactiviteit, waarvan de activiteiten in hoofdzaak publieksaantrekkend zijn en waarvan de omvang en uitstraling zodanig is, dat de activiteit past binnen de desbetreffende woonomgeving en derhalve in een (bedrijfs-)woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden toegestaan;

1.96 recreatieve voorzieningen

faciliteiten ten behoeve van recreatief gebruik;

1.97 recreatiewoning

een (deel van een) gebouw dat naar de aard en inrichting uitsluitend is bedoeld voor recreatief gebruik gedurende maximaal 2 maanden binnen een periode van 3 maanden;

1.98 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.99 schuilstal

overdekte ruimte, aan maximaal drie zijden omsloten door wanden en tenminste aan één zijde open, voor het hobbymatig onderbrengen van dieren, waarvan de dieren, in geval van weidegang, uit oogpunt van dierenwelzijn gebruik moeten kunnen maken door vrij in en uit te lopen, met als doel bescherming tegen extreme weersomstandigheden in zowel zomer als winter;

1.100 slaapplaats

een plaats ten behoeve van recreatief nachtverblijf voor één persoon;

1.101 standplaats

een kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van een gemeente kunnen worden aangesloten;

1.102 stapsteen

een gebied dat losstaat van andere ecologische gebieden en dat dient ter verbinding van die ecologische gebieden. Een stapsteen wordt ingericht volgens het ijsvogelvlinder-model, dan wel volgens het rietzanger-model;

1.103 teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen, anders dan een kas, die door grondgebonden agrarische bedrijven toegepast worden om de teelt van fruit, bomen, groente of potplanten te bevorderen en te beschermen. Teeltondersteunende voorzieningen worden onderscheiden in hoge open teeltondersteunende voorzieningen en lage teeltondersteunende voorzieningen;

1.104 toename van stikstofemissie
  • a. Er is sprake van een toename van stikstofemissie van gronden en bouwwerken wanneer de emissie N/kg/jaar* meer bedraagt dan de emissie N/kg/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken;
  • b. Indien een gelijkblijvende of een afname van emissie N/kg/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijk aanwezige en planologisch legale gebruik van de betreffende gronden en bouwwerken een hogere stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied, dan wordt dit eveneens beschouwd als een toename van stikstofemissie;
  • c. Als uitzondering op lid a en lid b van deze bepaling geldt het volgende:
    Er is geen sprake van een toename van stikstofemissie wanneer er sprake is van de volgende situatie:

de emissie N/kg/jaar afkomstig van betreffende gronden en bouwwerken bedraagt maximaal de emissie N/kg/jaar afkomstig van de betreffende gronden en bouwwerken conform een ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan verleende en onherroepelijke vergunning als bedoeld in artikel 19d Natuurbeschermingswet 1998 en/of artikel 2.7 lid 2 Wet natuurbescherming, en waarvoor een passende beoordeling is gemaakt.

* wanneer in deze regels 'emissie N/kg/jaar' wordt gebruikt, wordt de hiervan onderdeel uitmakende hoofdletter 'N' bedoeld als verzamelnaam voor NH3 en NOx.

1.105 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.106 vellen

rooien of verrichten van andere handelingen die de dood of ernstige beschadiging van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben;

1.107 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt;

1.108 voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn die loodrecht langs de voorgevel van een gebouw loopt alsmede het verlengde van die lijn tot aan de bouwperceelgrens;

1.109 voorste bouwgrens

de naar de weg gekeerde bouwgrens waarop de bebouwing is georiënteerd;

1.110 voorste gebouw

het gebouw dat het dichtst bij de voorste bouwgrens is gelegen;

1.111 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Wet van 6 november 2008, houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving;

1.112 Wet geluidhinder

Wet van 16 februari 1979 (Stb. 99), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.113 Wet milieubeheer

Wet van 13 juni 1979 (Stb.442), houdende regels met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van milieuhychiëne, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.114 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 556), houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;

1.115 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.116 woning

een complex van ruimten inclusief aan- en uitbouwen, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.117 woongebouw

een gebouw dat wordt gebruikt ten behoeve van het wonen;

1.118 zalmrokerij

Een bedrijf waar op kleinschalige, ambachtelijke wijze vis wordt gerookt;

1.119 zonneakker

een afgebakend (agrarisch) perceel waarop in maximaal één laag zonnepanelen op een zo compact mogelijke wijze zijn geplaatst;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de afstand tot bouwperceelgrenzen

tussen de grenzen van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.6

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1,5 m bedraagt.

2.7

Bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de kaart en op de schaal waarin het plan is vastgesteld.

2.8

Daar waar twee of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, gelden die bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze regels als één bestemmingsvlak respectievelijk één bouwvlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - De Buitens

3.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - De Buitens' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. glastuinbouwbedrijven uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
    • 2. niet-grondgebonden agrarische bedrijven niet zijn toegestaan, met uitzondering van de intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij'.
  • b. het bestaande aantal bedrijfswoningen, waarbij per bouwvlak inwoning is toegestaan in één van de bedrijfswoningen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' één bedrijfswoning is toegestaan;
  • c. bomen in de vorm van laanbeplanting ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - laanbeplanting';
  • d. de ontwikkeling en het behoud van kleinschalige landschapselementen, waaronder houtwallen, houtsingels, kleinschalige waterelementen en natuurvriendelijke oevers;
  • e. aan huis verbonden beroepsactiviteiten, met dien verstande dat:
    • 1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, tot maximaal 50 m2, dan wel het groter bestaand vloeroppervlak, mag worden gebruikt voor de activiteit;
    • 2. degene die de activiteit in de bedrijfswoning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, uitoefent tevens de bewoner van de woning is;
    • 3. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 4. er geen detailhandel anders dan de verkoop van lokaal of streekeigen geproduceerde agrarische producten mag plaatsvinden met dien verstande dat horeca niet is toegestaan.
  • f. de bestaande publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • g. de bestaande paardenbakken binnen het bouwvlak of direct aansluitend aan het bouwvlak;
  • h. een modelvliegtuigbaan ter plaatse van de aanduiding 'modelvliegtuigbaan';
  • i. een loonwerkbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonwerkbedrijf';
  • j. de bestaande (verblijfs)recreatieve voorzieningen;
  • k. extensieve dagrecreatie met bijbehorende wegen en paden;
  • l. water en voorzieningen voor de waterhuishouding ten behoeve van de waterhuishoudkundige situatie;
  • m. de bestaande nutsvoorzieningen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak, groenvoorzieningen, tuinen en erven.

3.2 bouwregels
3.2.1

Bedrijfsgebouwen, teeltondersteunende voorzieningen en bedrijfswoningen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van:
    • 1. kassen bedraagt maximaal de bestaande oppervlakte;
    • 2. bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' bedraagt maximaal de bestaande oppervlakte vermeerderd met 20%;
    • 3. bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' bedraagt maximaal de bestaande oppervlakte;
    • 4. bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonwerkbedrijf' bedraagt maximaal 25% van de gezamenlijke bebouwde oppervlakte tot een maximum van 350 m².
  • c. goothoogte van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen maximaal 6 m;
  • d. bouwhoogte van:
    • 1. bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' maximaal 10 m;
    • 2. hoge open teeltondersteunende voorzieningen maximaal 5 m;
    • 3. lage teeltondersteunende voorzieningen maximaal 1,5 m;
    • 4. overige bedrijfsgebouwen maximaal 12 m;
    • 5. bedrijfswoningen maximaal 10 m.
  • e. inhoud van een bedrijfswoning maximaal 850 m3, met dien verstande dat een bestaande grotere inhoud als maximum geldt.
3.2.2

Bijgebouwen bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. gezamenlijke oppervlakte per bedrijfswoning maximaal 75 m2;
  • c. de afstand van bijgebouwen tot de woning bedraagt maximaal 20 m;
  • d. bijgebouwen worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de woning;
  • e. goothoogte maximaal 3 m;
  • f. bouwhoogte maximaal 5 m.
3.2.3

Bouwwerken geen gebouwen zijnde, niet zijnde teeltondersteunende voorzieningen, voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak bedraagt maximaal:
    • 1. hooibergen en voedersilo's 15 m;
    • 2. sleufsilo's en kuilvloerplaten 2 m;
    • 3. erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn maximaal 2 m en voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 m;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2 m.
  • b. bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 1 m;
  • c. lichtmasten zijn niet toegestaan bij paardenbakken, met uitzondering van bestaande lichtmasten bij bestaande paardenbakken.
3.2.4

Ter plaatse van de aanduiding 'modelvliegtuigbaan' gelden de volgende regels ten aanzien van bouwwerken:

  • a. bouwwerken mogen alleen ter plaatse van het bouwvlak worden opgericht;
  • b. de oppervlakte van gebouwen binnen het bouwvlak mag maximaal 30 m2 bedragen;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 3 m bedragen;
  • d. de maximale oppervlakte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 15 m2 bedragen;
  • e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 2,5 m bedragen.
3.3 afwijken van de bouwregels
3.3.1 Tijdelijke hoge open teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder a voor het bouwen van tijdelijke hoge open teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, mits:

  • a. situering binnen het bouwvlak niet mogelijk is;
  • b. aansluitend aan het bouwvlak gerealiseerd;
  • c. de voorzieningen noodzakelijk zijn in verband met een doelmatige uitoefening van het bedrijf;
  • d. de bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt;
  • e. de oppervlakte maximaal 3 ha bedraagt;
  • f. in de omgevingsvergunning wordt opgenomen dat teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend zijn toegestaan gedurende de periode van 1 april tot en met 31 oktober;
  • g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
3.3.2 kleinschalige particuliere zonneakkers

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 teneinde zonnepanelen in de vorm van een kleinschalige particuliere zonneakker toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. De zonneakker grenst aan een bestemmingsvlak 'Wonen', tenzij er landschappelijk of ruimtelijke aanleiding is hiervan af te wijken;
  • b. Er is aangetoond dat de zonneakker een functionele binding heeft met het aangrenzende bestemmingsvlak 'Wonen';
  • c. Er is aangetoond dat het ondoelmatig is om de zonnepanelen binnen het aanwezige bestemmingsvlak 'Wonen' te realiseren (hetzij op het dakvlak, hetzij via een grondopstelling);
  • d. De omvang van de zonneakker voorziet in de energiebehoefte van het eigen gebruik, waarbij geldt dat de totale oppervlakte van de zonneakker maximaal 250 m² bedraagt;
  • e. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met de biodiversiteit van het gebied en dat wordt onderbouwd en gevisualiseerd in een terrein-/ beplantingsplan. In dit plan wordt tevens de feitelijke aanleg, het beheer en de instandhouding van de landschappelijke inpassing verankerd;
  • f. De bebouwing op de zonneakker, zonnepanelen en constructie, heeft een maximale hoogte van 210 cm;
  • g. Zonnepanelen worden op constructies geplaatst, die eenvoudig verwijderd kunnen worden;
  • h. De toename van het verhard oppervlak door de constructies van de zonnepanelen is gering;
  • i. De afstand van de zonneakker tot een aangrenzend perceel van derden bedraagt minimaal 2 meter, tenzij het landschappelijk aanvaardbaar is hiervan af te wijken, en met uitzondering van het bepaalde onder sub a;
  • j. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • k. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
  • l. voor zover de locatie gelegen is binnen de Groene ontwikkelingszone als bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, dient door middel van een onderbouwing te worden aangetoond dat:
    • 1. de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, zoals deze voortvloeien uit de Omgevingsverordening Gelderland, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt, en;
    • 2. de samenhang van de Groene ontwikkelingszone niet als gevolg van de activiteit verloren gaat.
3.3.3 schuilstal

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder a teneinde een schuilstal buiten de aanduiding 'bouwvlak' toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de schuilstal is ter plaatse noodzakelijk in het kader van dierenwelzijn;
  • b. de omvang van de schuilstal mag niet meer bedragen dan 30 m2;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, dat wordt onderbouwd en gevisualiseerd in een terrein-/ beplantingsplan;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en de waarden.

3.4 specifieke gebruiksregels

De uitoefening van fruit- en boomteelt is niet toegestaan binnen een afstand van 50 m van bestemmingsvlakken ten behoeve van voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies. Dit zijn alle functies behoudens de agrarische bedrijvigheid.
Deze bepaling is niet van toepassing op akkerbouw.

3.5 afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 bewerken en verwerken van agrarische producten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het toestaan van het bewerken en/of verwerken van ter plaatse of in de regio geproduceerde agrarische producten, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte ten behoeve van deze functies niet meer dan 25% van de gezamenlijke bebouwde oppervlakte mag bedragen, tot een maximum van 350 m2, met dien verstande dat:

  • a. ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca van categorie 1 en 2 van Bijlage 2 Lijst van horeca-activiteiten is toegestaan met een maximale inpandige oppervlakte van 30 m2 en een maximale uitpandige oppervlakte van 70 m2;
  • b. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • c. de verkeersaantrekkende werking is afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • d. het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • e. het gebruik niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van omliggende agrarische bedrijven;
  • f. er een landschapsplan wordt overgelegd waaruit de landschappelijke inpassing blijkt.
3.5.2 publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 onder f voor het toestaan van een publieksgerichte bedrijfsactiviteit aan huis, mits:

  • a. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, tot maximaal 200 m2 mag worden gebruikt voor de activiteit, met dien verstande dat, indien het vloeroppervlak van de activiteit groter is dan 50 m2, dient te worden aangetoond dat het karakter van de publieksgerichte bedrijfsactiviteit passend is binnen de doelstellingen van het landschappelijk deelgebied waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt, zoals opgenomen in de intergemeentelijke structuurvisie;
  • b. degene die de activiteit in de woning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, uitoefent tevens de bewoner van de woning is;
  • c. geen horeca-activiteiten of detailhandel ontstaan, anders dan ondergeschikt aan de publieksgerichte bedrijfsactiviteit aan huis;
  • d. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • e. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • g. het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • h. er geen detailhandel anders dan de verkoop van lokaal of streekeigen geproduceerde agrarische producten mag plaatsvinden.
3.5.3 paardenbakken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 onder g voor het toestaan van paardenbakken, mits:

  • a. binnen dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak gerealiseerd dan wel aansluitend aan de gronden met de bestemming 'Wonen' met inachtneming van de volgende maten:
    • 1. minimaal 30 m uit de as van de weg;
    • 2. minimaal 30 m vanaf woningen van derden.
  • b. de oppervlakte maximaal 800 m2 bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen maximaal 2 m bedraagt.
3.5.4 recreatieve nevenactiviteiten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het toestaan van recreatieve nevenactiviteiten in de vorm van:

  • a. kleinschalig kampeerterrein op of aangrenzend aan het bouwvlak, mits:
    • 1. de afstand tot de bouwperceelgrens van het dichtstbijzijnde ander (kleinschalige) kampeerterrein minimaal 50 m bedraagt;
    • 2. het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
    • 3. de (sanitaire) voorzieningen binnen de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing worden opgericht met een maximale oppervlakte van 50 m2;
    • 4. indien het gestelde onder 3 niet mogelijk is, de bebouwing ten behoeve van de (sanitaire) voorzieningen met een maximale oppervlakte van 50 m2, wordt opgericht binnen het bouwvlak;
    • 5. er een landschapsplan wordt overlegd, waaruit de landschappelijke inpassing blijkt;
    • 6. het aantal aaneengesloten nachten gedurende welke gebruik gemaakt mag worden van de recreatieve voorziening maximaal 45 bedraagt;
    • 7. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 8. er geen aanpassing of verharding van de infrastructuur buiten het bouwvlak noodzakelijk is;
    • 9. kamperen is uitsluitend toegestaan van 15 maart tot en met 31 oktober;
    • 10. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 11. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
    • 12. voor zover de locatie gelegen is binnen de Groene ontwikkelingszone als bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, door middel van een onderbouwing wordt aangetoond dat:
      • de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, zoals deze voortvloeien uit de Omgevingsverordening Gelderland, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt, en;
      • de samenhang van de Groene ontwikkelingszone niet als gevolg van de activiteit verloren gaat.
  • b. bed & breakfast, mits:
    • 1. opgericht binnen de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing en/of in maximaal één vrijstaand bijgebouw met een maximale oppervlakte van 50 m2 die nog niet bestaat op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning;
    • 2. gezamenlijke oppervlakte maximaal 120 m2 bedraagt, waarbij de maximale oppervlakte per slaapverblijf 30 m2 mag bedragen en er maximaal 10 slaapplaatsen worden gerealiseerd;
    • 3. er verder geen voorzieningen als speeltuin, stallingen, detailhandel e.d. worden opgericht;
    • 4. het aantal aaneengesloten nachten gedurende welke gebruik gemaakt mag worden van de recreatieve voorziening maximaal 45 bedraagt;
    • 5. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 7. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
  • c. recreatiewoningen, mits:
    • 1. opgericht binnen de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing;
    • 2. maximaal 3 recreatiewoningen worden gerealiseerd met een maximale oppervlakte van 65 m2 per recreatiewoning;
    • 3. het aantal aaneengesloten nachten gedurende welke gebruik gemaakt mag worden van de recreatieve voorziening maximaal 45 bedraagt;
    • 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden
  • d. groepsaccommodatie, mits:
    • 1. opgericht binnen de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing;
    • 2. de oppervlakte maximaal 350 m2 bedraagt;
    • 3. het aantal aaneengesloten nachten gedurende welke gebruik gemaakt mag worden van de recreatieve voorziening maximaal 45 bedraagt;
    • 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
  • e. kleinschalig boerderijterras, mits:
    • 1. ten behoeve van het boerderijterras mag maximaal 50 m2 binnenruimte en 50 m2 buitenruimte worden gebruikt met dien verstande dat voor de binnenruimte uitsluitend de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing, mag worden gebruikt;
    • 2. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 3. er sprake is van een landschappelijke inpassing van de buitenruimte;
    • 4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
  • f. overige nevenactiviteiten in de vorm van dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen, waarvan het karakter past binnen de doelstellingen van het landschappelijk deelgebied waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt, zoals opgenomen in de intergemeentelijke structuurvisie (zoals kinderboerderij, theehuis, boerengolf, verhuur van fietsen/huifkarren, organiseren van rondleidingen en exposities), mits:
    • 1. de oppervlakte maximaal 350 m2 bedraagt;
    • 2. voorzover deze voorzieningen zijn opgericht binnen bebouwing, deze zijn opgericht binnen:
      • de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing, of;
      • een nieuw te bouwen vrijstaand bijgebouw van maximaal 50 m2, of;
      • een op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaand vrijstaand bijgebouw dat mag worden uitgebouwd tot een maximale oppervlakte van 50 m2;
    • 3. alleen ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca van categorie 1 en 2 van Bijlage 2 Lijst van horeca-activiteiten is toegestaan ;
    • 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 5. de verkeersaantrekkende werking is afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
    • 6. het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
    • 7. het gebruik niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van omliggende agrarische bedrijven;
    • 8. er een landschapsplan wordt overgelegd waaruit de landschappelijke inpassing blijkt;
    • 9. voor zover de locatie gelegen is binnen de Groene ontwikkelingszone als bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, door middel van een onderbouwing wordt aangetoond dat:
      • de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, zoals deze voortvloeien uit de Omgevingsverordening Gelderland, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt, en;
      • de samenhang van de Groene ontwikkelingszone niet als gevolg van de activiteit verloren gaat.
3.5.5 evenementen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 voor het toestaan van tijdelijke evenementen, mits:

  • a. maximaal 10 evenementen als medegebruik per kalenderjaar worden gehouden, gedurende maximaal 7 aaneengesloten dagen inclusief opbouw en afbraak van bijbehorende voorzieningen;
  • b. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
3.5.6 spuitzone

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.4 ten behoeve van het verkleinen van de in dat artikel opgenomen afstand van 50 m mits de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat of van het verblijfsklimaat van voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies.

3.5.7 stapeling

Bij een combinatie van twee of meer van de nevenactiviteiten uit artikel 3.5.2 en artikel 3.5.4 onder a tot en met f geldt de hoogste toegestane oppervlakte als het totale toegestane maximum met dien verstande dat de oppervlakte ten behoeve van een bepaalde nevenactiviteit nooit de voor die nevenactiviteit aangegeven maximum oppervlakte mag overschrijden.

3.6 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 3.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van watergangen;
  • c. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • d. het verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van houtgewassen met uitzondering van de laanbeplanting langs de openbare wegen;
  • e. het aanleggen en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen.

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.6.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend afbreuk wordt gedaan aan de kleinschalige landschapselementen en/of de waterhuishoudkundige situatie en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

3.6.2

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.6.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van de een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die worden uitgevoerd binnen het bouwvlak;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die de uitvoering van het Voorkeursalternatief als opgenomen in 3 betreffen;
  • e. het aanleggen van verhardingen met een oppervlakte van maximaal 500 m2 ten behoeve van bietenstortplaatsen.
3.7 wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 wijzigen en/of vergroten van het bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het wijzigen van het bouwvlak en/of vergroten van de oppervlakte van het bouwvlak van grondgebonden agrarische bedrijven, mits:

  • a. de wijziging en/of vergroting noodzakelijk is in het kader van een doelmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. het bouwvlak hierdoor geen groter aaneengesloten oppervlak krijgt dan 1,5 ha;
  • c. er een compacte bouwvlak blijft bestaan;
  • d. uit een landschapsplan de ruimtelijke inpassing van het bouwvlak in de omgeving blijkt;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • g. voor zover de locatie gelegen is binnen de Groene ontwikkelingszone als bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, door middel van een onderbouwing wordt aangetoond dat:
    • 1. de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, zoals deze voortvloeien uit de Omgevingsverordening Gelderland, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt, en;
    • 2. de samenhang van de Groene ontwikkelingszone niet als gevolg van de activiteit verloren gaat.
3.7.2 omschakeling van agrarisch bedrijf naar recreatie

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een agrarisch bouwvlak in de bestemming 'Recreatie', mits:

  • a. de gebruiksoppervlakte ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten maximaal 50% met een maximum van 500 m2 van de bestaande met een omgevingsvergunning voor het bouwen gebouwde bedrijfsgebouwen bedraagt;
  • b. het meerdere aan bedrijfsgebouwen, welke niet als monumentaal of karakteristiek kunnen worden aangemerkt, wordt gesloopt;
  • c. er geen buitenopslag plaatsvindt;
  • d. er sprake is van een landschappelijke inpassing, waartoe een landschapsplan dient te worden opgesteld;
  • e. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • f. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
3.7.3 omschakeling van agrarisch bedrijf naar wonen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een agrarisch bouwvlak in de bestemming 'Wonen', met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het aantal woningen niet mag worden vergroot, met dien verstande dat woningsplitsing in twee woningen is toegestaan, mits:
    • 1. de gesplitste woningen een inhoud hebben van minimaal 400 m3;
    • 2. de oppervlakte of inhoud van de gesplitste woningen niet wordt vergroot.
  • b. bijgebouwen zijn toegestaan tot een oppervlakte van 75 m2 per woning;
  • c. de afstand van bijgebouwen tot de woning bedraagt maximaal 20 m;
  • d. bijgebouwen worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de woning;
  • e. het meerdere aan bedrijfsgebouwen, welke niet als monumentaal of karakteristiek kunnen worden aangemerkt, wordt gesloopt;
  • f. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • g. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • h. uitsluitend de (voormalige) bedrijfswoning(en) mogen worden gebruikt voor bewoning;
  • i. het aantal woningen mag, in afwijking van het bepaalde onder a, worden vermeerderd indien het een Rijks- of gemeentelijke monumenten betreft, dan wel een aantoonbaar cultuurhistorisch waardevol pand betreft. In dat geval is:
    • 1. splitsing in meerdere woningen toegestaan, dan wel;
    • 2. het toevoegen van een extra woning toegestaan, met dien verstande dat de extra woning uitsluitend mag worden gevestigd in een Rijks- of gemeentelijk monument;

waarbij de volgende extra voorwaarden gelden:

      • de woningtoevoeging noodzakelijk is in verband met het herstel of de verbetering van de te beschermen architectonische of cultuurhistorische waarden;
      • de bestaande inhoud van de woning c.q. het pand mag niet worden vergroot;
      • de woningen dienen na splitsing / toevoeging elk een inhoud te hebben van minimaal 400 m3;
      • per woning mogen vrijstaande bijgebouwen worden opgericht tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 75 m2;
      • de afstand van bijgebouwen tot de woning bedraagt maximaal 20 m;
      • bijgebouwen worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de woning.
    • 1. de bebouwde oppervlakte van bijgebouwen bedraagt per nieuwe woning maximaal 75 m². Voor zover de bebouwde oppervlakte van bijgebouwen meer bedraagt, zal aan deze wijziging slechts kunnen worden meegewerkt indien deze overmaat wordt gesloopt; sloop behoeft niet plaats te vinden voor zover het cultuurhistorische bebouwing betreft of wanneer slechts sprake is van één bijgebouw;
    • 2. uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt, dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
  • j. voldaan wordt aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder.
3.7.4 omschakeling van glastuinbouw naar wonen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging van de glastuinbouw omzetten van een agrarisch bouwvlak met de aanduiding 'glastuinbouw' in de bestemming 'Wonen' waarbij de bouw van één of meerdere extra woningen wordt toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. sloop van alle glasopstanden met de volgende compensatiemogelijkheden:
    • 1. bij sloop van minimaal 1.000 m2 en maximaal 8.000 m2 mag maximaal één vrijstaande woning met een maximale inhoud van 850 m3 worden gerealiseerd;
    • 2. bij sloop van minimaal 8.000 m2 mogen maximaal twee woningen met een maximale inhoud van 850 m3 per woning worden gerealiseerd.
  • b. bijgebouwen zijn toegestaan tot een oppervlakte van 75 m2 per woning;
  • c. de afstand van bijgebouwen tot de woning bedraagt maximaal 20 m;
  • d. bijgebouwen worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de woning;
  • e. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • f. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
3.7.5 wonen in bedrijfsgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een agrarisch bouwvlak zonder de aanduiding 'glastuinbouw' in de bestemming 'Wonen', waarbij tevens een karakteristiek bedrijfsgebouw mag worden hergebruikt voor wonen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de bestaande bebouwing;
  • b. de nieuw te realiseren woning(en) mag een inhoud hebben van minimaal 400 m3 en maximaal 850 m3;
  • c. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • d. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
3.7.6 extra woningen bij sloop van bedrijfsbebouwing

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een agrarisch bouwvlak in de bestemming 'Wonen', waarbij de bouw van één of meerdere extra woningen wordt toegestaan, in verband met sloop van voormalige agrarische bebouwing, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ter compensatie van de sloop van minimaal 750 m2 tot 1.500 m2 voormalige bedrijfsbebouwing en/of bijgebouwen bij de bedrijfswoning, niet zijnde karakteristieke bebouwing, mogen:
    1. één woning in één bestaand gebouw of;
    2. één woning in een nieuw gebouw;
    worden opgericht:
  • b. ter compensatie van de sloop van minimaal 1.500 m2 voormalige bedrijfsbebouwing en/of bijgebouwen bij de bedrijfswoning, mogen:
    1. maximaal twee woningen in één bestaand bedrijfsgebouw of bijgebouw of;
    2. één woning in één bestaand bedrijfsgebouw of bijgebouw en maximaal één woningen in één nieuw woongebouw of;
    3. maximaal twee woningen in één nieuw woongebouw of;
    4. maximaal twee nieuwe vrijstaande woningen;
    worden opgericht:
  • c. nieuwe woningen mogen niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - nieuwe woningen uitgesloten';
  • d. het meerdere aan bedrijfsgebouwen, welke niet als monumentaal of karakteristiek kunnen worden aangemerkt, wordt gesloopt;
  • e. de oppervlakte van te slopen bedrijfsgebouwen tellen uitsluitend mee voor de oppervlakte zoals bedoeld in het bepaalde onder a en b voor zover deze gebouwen gedurende minimaal drie jaren agrarisch in gebruik zijn geweest;
  • f. de oppervlakte van de nieuw te bouwen woongebouwen en/of woningen bedraagt maximaal 50% van de gesloopte oppervlakte;
  • g. de nieuw te realiseren woningen mogen een inhoud hebben van minimaal 400 m3 en maximaal 850 m3 ;
  • h. de bestaande perceelsontsluiting moet worden gebruikt voor alle woningen;
  • i. bijgebouwen bij de nieuw te realiseren woningen voldoen aan de volgende kenmerken:
    • 1. oppervlakte maximaal 75 m2 per woning;
    • 2. gebouwd op maximaal 20 m afstand van de nieuw te realiseren woning;
    • 3. gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de nieuw te realiseren woning;
    • 4. indien er meerdere nieuwe woningen worden gerealiseerd, dienen de bijgebouwen bij voorkeur in één gebouw te worden ondergebracht.
  • j. oppervlakte bijgebouw voormalige bedrijfswoning bedraagt maximaal 75 m2;
  • k. parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
  • l. er sprake is van een landschappelijke inpassing en versterking van de ruimtelijke structuur, waartoe een landschapsplan dient te worden opgesteld.
3.7.7 realisering van nieuwe landgoederen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het wijzigen van de bestemming in de bestemmingen 'Wonen' en/of 'Natuur' en/of 'Bos' ten behoeve van de realisering van een nieuw landgoed, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de omvang van een nieuw landgoed bedraagt tezamen met de omliggende gronden minimaal 5 hectare;
  • b. per 5 hectare krijgt maximaal 1.500 m2 aaneengesloten grond de bestemming 'Wonen';
  • c. binnen de bestemming 'Wonen' mag maximaal één landhuis worden gebouwd met een inhoud van minimaal 1.000 m3 en maximaal 2.000 m3, een goothoogte van maximaal 6 m en een bouwhoogte van maximaal 10 m;
  • d. indien er sprake is van een combinatie van wonen en zorg kunnen in plaats van een woning meerdere wooneenheden worden toegestaan;
  • e. maximaal één bijgebouw mag worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 150 m² bij realisatie van maximaal 2 woningen of meerdere wooneenheden, dan wel maximaal één bijgebouw van maximaal 225 m² bij realisatie van 3 woningen;
  • f. uit een landschapsplan blijkt dat er sprake is van een substantiële verbetering van de ruimtelijke kwaliteit die tot uitdrukking komt in de versterking van natuurlijke, landschappelijke en recreatieve waarde van het gebied;
  • g. het landgoed mag niet worden gerealiseerd in het open kommen gebied van De Buitens;
  • h. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • i. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • j. voor zover de locatie gelegen is binnen de Groene ontwikkelingszone als bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, dient door middel van een onderbouwing te worden aangetoond dat:
    • 1. de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, zoals deze voortvloeien uit de Omgevingsverordening Gelderland, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt, en;
    • 2. de samenhang van de Groene ontwikkelingszone niet als gevolg van de activiteit verloren gaat.
3.7.8 extra woningen bij sloop van bedrijfsbebouwing / glasopstanden op een andere locatie

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging omzetten van de bestemming 'Agrarisch - De Buitens' in de bestemming 'Wonen', waarbij de bouw van één of meerdere woningen wordt toegestaan, in verband met sloop van voormalige agrarische bebouwing op een andere locatie binnen het plangebied, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ter compensatie van de sloop van minimaal 750 m2 tot 1.500 m2 voormalige bedrijfsbebouwing en/of bijgebouwen bij de bedrijfswoning, niet zijnde karakteristieke bebouwing, mogen:
    1. één woning in één bestaand gebouw of;
    2. één woning in een nieuw gebouw;
    worden opgericht:
  • b. ter compensatie van de sloop van minimaal 1.500 m2 voormalige bedrijfsbebouwing en/of bijgebouwen bij de bedrijfswoning, mogen:
    1. maximaal twee woningen in één bestaand bedrijfsgebouw of bijgebouw of;
    2. één woning in één bestaand bedrijfsgebouw of bijgebouw en maximaal één woningen in één nieuw woongebouw of;
    3. maximaal twee woningen in één nieuw woongebouw of;
    4. maximaal twee nieuwe vrijstaande woningen;
    worden opgericht:
  • c. ter compensatie van de sloop van minimaal 1.000 m2 en maximaal 8.000 m2 aan glasopstanden mag maximaal één vrijstaande woning met een maximale inhoud van 850 m3 worden gerealiseerd;
  • d. ter compensatie van sloop van minimaal 8.000 m2 aan glasopstanden mogen maximaal twee woningen met een maximale inhoud van 850 m3 per woning worden gerealiseerd;
  • e. het aantal nieuwe woningen mag nooit meer dan twee bedragen;
  • f. het meerdere aan glasopstanden en overige bedrijfsgebouwen, welke niet als monumentaal of karakteristiek kunnen worden aangemerkt, wordt gesloopt;
  • g. de oppervlakte van te slopen bedrijfsgebouwen en/of glasopstanden tellen uitsluitend mee voor de oppervlakte zoals bedoeld in het bepaalde onder a tot en met d voor zover deze gebouwen gedurende minimaal drie jaren agrarisch in gebruik zijn geweest;
  • h. de oppervlakte van de nieuw te bouwen woongebouwen en/of woningen bedraagt maximaal 50% van de gesloopte oppervlakte;
  • i. de nieuw te realiseren woningen mogen een inhoud hebben van minimaal 400 m3 en maximaal 850 m3 ;
  • j. de bestaande perceelsontsluiting moet worden gebruikt voor alle woningen;
  • k. bijgebouwen bij de nieuw te realiseren woningen voldoen aan de volgende kenmerken:
    • 1. oppervlakte maximaal 75 m2 per woning;
    • 2. gebouwd op maximaal 20 m afstand van de nieuw te realiseren woning;
    • 3. bijgebouwen worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de nieuw te realiseren woning;
    • 4. indien er meerdere nieuwe woningen worden gerealiseerd, dienen de bijgebouwen bij voorkeur in één gebouw te worden ondergebracht.
  • l. oppervlakte bijgebouw voormalige bedrijfswoning bedraagt maximaal 75 m2;
  • m. parkeren dient op eigen erf plaats te vinden;
  • n. er sprake is van een landschappelijke inpassing en versterking van de ruimtelijke structuur, waartoe een landschapsplan dient te worden opgesteld;
  • o. voor zover de locatie gelegen is binnen de Groene ontwikkelingszone als bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, dient door middel van een onderbouwing te worden aangetoond dat:
    • 1. de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, zoals deze voortvloeien uit de Omgevingsverordening Gelderland, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt, en;
    • 2. de samenhang van de Groene ontwikkelingszone niet als gevolg van de activiteit verloren gaat.

Artikel 4 Agrarisch - De Woerdt

4.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - De Woerdt' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt' uitsluitend hoogstam fruitteelt is toegestaan;
    • 2. glastuinbouwbedrijven uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw';
    • 3. een viskwekerij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'viskwekerij';
    • 4. niet-grondgebonden agrarische bedrijven anders dan bedoeld onder 1 en 2, niet zijn toegestaan.
  • b. het bestaande aantal bedrijfswoningen, waarbij per bouwvlak inwoning is toegestaan in één van de bedrijfswoningen;
  • c. een landwinkel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - landwinkel';
  • d. een dierenartspraktijk ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - dierenartspraktijk';
  • e. kinderopvang ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' met dien verstande dat het vloeroppervlak ten behoeve van de kinderopvang maximaal 150 m2 mag bedragen;
  • f. een kleinschalig kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
  • g. de ontwikkeling en het behoud van kleinschalige landschapselementen, waaronder houtwallen, houtsingels en kleinschalige waterelementen;
  • h. aan huis verbonden beroepsactiviteiten, met dien verstande dat:
    • 1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, tot maximaal 50 m2, dan wel het groter bestaand vloeroppervlak, mag worden gebruikt voor de activiteit;
    • 2. degene die de activiteit in de woning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, uitoefent tevens de bewoner van de woning is;
    • 3. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 4. er geen detailhandel anders dan de verkoop van lokaal of streekeigen geproduceerde agrarische producten mag plaatsvinden met dien verstande dat horeca niet is toegestaan.
  • i. bestaande publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • j. de bestaande paardenbakken binnen het bouwvlak of direct aansluitend aan het bouwvlak;
  • k. extensieve dagrecreatie met bijbehorende wegen en paden;
  • l. water en voorzieningen voor de waterhuishouding ten behoeve van de waterhuishoudkundige situatie;
  • m. de bestaande nutsvoorzieningen;
  • n. een ontvangst- en vergaderruimte en daghoreca met daarbij behorend binnen- en buitenterras, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - multifunctionele ruimte;
  • o. parkeervoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • p. gebouwen, uitsluitend bedoeld voor stalling en opslag, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - werktuigenberging';

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak, groenvoorzieningen, tuinen en erven.

4.2 bouwregels
4.2.1

Bedrijfsgebouwen, teeltondersteunende voorzieningen en bedrijfswoningen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van:
    • 1. kassen bedraagt maximaal de bestaande oppervlakte;
    • 2. bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' maximaal de bestaande oppervlakte vermeerderd met 20%.
  • c. goothoogte van bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen maximaal 6 m;
  • d. bouwhoogte van:
    • 1. bedrijfsgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw' maximaal 10 m;
    • 2. hoge open teeltondersteunende voorzieningen maximaal 5 m;
    • 3. lage teeltondersteunende voorzieningen maximaal 1,5 m;
    • 4. overige bedrijfsgebouwen maximaal 12 m;
    • 5. bedrijfswoningen maximaal 10 m.
  • e. inhoud van een bedrijfswoning maximaal 850 m3 met dien verstande dat een bestaande grotere inhoud als maximum geldt;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder c geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - werktuigenberging' voor bedrijfsgebouwen de bestaande goothoogte als maximale goothoogte;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder d geldt ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - werktuigenberging' voor bedrijfsgebouwen de bestaande bouwhoogte als maximale bouwhoogte.
4.2.2

Bijgebouwen bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. gezamenlijke oppervlakte per bedrijfswoning maximaal 75 m2;
  • c. de afstand van bijgebouwen tot de woning bedraagt maximaal 20 m;
  • d. bijgebouwen worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de woning;
  • e. goothoogte maximaal 3 m;
  • f. bouwhoogte maximaal 5 m.
4.2.3

Bouwwerken geen gebouwen zijnde, niet zijnde teeltondersteunende voorzieningen, voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak bedraagt maximaal:
    • 1. hooibergen en voedersilo's 15 m;
    • 2. sleufsilo's en kuilvloerplaten 2 m;
    • 3. erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn maximaal 2 m en voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 m;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2 m.
  • b. bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 1m;
  • c. lichtmasten zijn niet toegestaan bij paardenbakken, met uitzondering van de bestaande lichtmasten bij bestaande paardenbakken.
4.3 afwijken van de bouwregels
4.3.1 tijdelijke hoge open teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder a voor het bouwen van tijdelijke hoge open teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak, mits:

  • a. situering binnen het bouwvlak niet mogelijk is;
  • b. de voorzieningen noodzakelijk zijn in verband met een doelmatige uitoefening van het bedrijf;
  • c. de bouwhoogte maximaal 5 m bedraagt;
  • d. de oppervlakte maximaal 3 ha bedraagt;
  • e. in de omgevingsvergunning wordt opgenomen dat teeltondersteunende voorzieningen uitsluitend zijn toegestaan gedurende de periode van 1 april tot en met 31 oktober;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
4.3.2 kleinschalige particuliere zonneakkers

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.1 teneinde zonnepanelen in de vorm van een kleinschalige particuliere zonneakker toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. De zonneakker grenst aan een bestemmingsvlak 'Wonen', tenzij er landschappelijk of ruimtelijke aanleiding is hiervan af te wijken;
  • b. Er is aangetoond dat de zonneakker een functionele binding heeft met het aangrenzende bestemmingsvlak 'Wonen';
  • c. Er is aangetoond dat het ondoelmatig is om de zonnepanelen binnen het aanwezige bestemmingsvlak 'Wonen' te realiseren (hetzij op het dakvlak, hetzij via een grondopstelling);
  • d. De omvang van de zonneakker voorziet in de energiebehoefte van het eigen gebruik, waarbij geldt dat de totale oppervlakte van de zonneakker maximaal 250 m² bedraagt;
  • e. Er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, waarbij rekening wordt gehouden met de biodiversiteit van het gebied en dat wordt onderbouwd en gevisualiseerd in een terrein-/ beplantingsplan. In dit plan wordt tevens de feitelijke aanleg, het beheer en de instandhouding van de landschappelijke inpassing verankerd;
  • f. De bebouwing op de zonneakker, zonnepanelen en constructie, heeft een maximale hoogte van 210 cm;
  • g. Zonnepanelen worden op constructies geplaatst, die eenvoudig verwijderd kunnen worden;
  • h. De toename van het verhard oppervlak door de constructies van de zonnepanelen is gering;
  • i. De afstand van de zonneakker tot een aangrenzend perceel van derden bedraagt minimaal 2 meter, tenzij het landschappelijk aanvaardbaar is hiervan af te wijken, en met uitzondering van het bepaalde onder sub a;
  • j. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • k. Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
  • l. voor zover de locatie gelegen is binnen de Groene ontwikkelingszone als bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, dient door middel van een onderbouwing te worden aangetoond dat:
    • 1. de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, zoals deze voortvloeien uit de Omgevingsverordening Gelderland, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt, en;
    • 2. de samenhang van de Groene ontwikkelingszone niet als gevolg van de activiteit verloren gaat.
4.3.3 schuilstal

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 onder a teneinde een schuilstal buiten de aanduiding 'bouwvlak' toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de schuilstal is ter plaatse noodzakelijk in het kader van dierenwelzijn;
  • b. de omvang van de schuilstal mag niet meer bedragen dan 30 m2;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, dat wordt onderbouwd en gevisualiseerd in een terrein-/ beplantingsplan;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en de waarden.
4.4 specifieke gebruiksregels
4.4.1 Boom- en fruitteelt

De uitoefening van fruit- en boomteelt is niet toegestaan binnen een afstand van 50 m van bestemmingsvlakken ten behoeve van voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies. Dit zijn alle functies behoudens de agrarische bedrijvigheid.

4.4.2 Multifunctionele ruimte

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - multifunctionele ruimte' gelden de volgende aanvullende regels:

  • a. De bedrijfsvloeroppervlakte van de ontvangst- en vergaderruimte mag maximaal 250 m2 bedragen;
  • b. Daghoreca is toegestaan, waarbij geldt dat:
    • 1. een binnenterras met een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 150 m2 is toegestaan; en
    • 2. een buitenterras met een oppervlakte van maximaal 150 m2 is toegestaan.
4.5 afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 bewerken en verwerken van agrarische producten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.1 voor het toestaan van het bewerken en/of verwerken van ter plaatse of in de regio geproduceerde agrarische producten, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte ten behoeve van deze functies niet meer dan 25% van de gezamenlijke bebouwde oppervlakte mag bedragen, tot een maximum van 350 m2, met dien verstande dat:

  • a. ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca van categorie 1 en 2 van Bijlage 2 Lijst van horeca-activiteiten is toegestaan met een maximale inpandige oppervlakte van 30 m2 en een maximale uitpandige oppervlakte van 70 m2;
  • b. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • c. de verkeersaantrekkende werking is afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • d. het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • e. het gebruik niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van omliggende agrarische bedrijven;
  • f. er een landschapsplan wordt overgelegd waaruit de landschappelijke inpassing blijkt.
4.5.2 publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.1 onder i voor het toestaan van een publieksgerichte bedrijfsactiviteit aan huis, mits:

  • a. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, tot maximaal 200 m2 mag worden gebruikt voor de activiteit, met dien verstande dat, indien het vloeroppervlak van de activiteit groter is dan 50 m2, dient te worden aangetoond dat het karakter van de publieksgerichte bedrijfsactiviteit passend is binnen de doelstellingen van het landschappelijk deelgebied waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt, zoals opgenomen in de intergemeentelijke structuurvisie;
  • b. degene die de activiteit in de woning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, uitoefent tevens de bewoner van de woning is;
  • c. geen horeca-activiteiten of detailhandel ontstaan, anders dan ondergeschikt aan de publieksgerichte bedrijfsactiviteit aan huis;
  • d. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • e. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • g. het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • h. er geen detailhandel anders dan de verkoop van lokaal of streekeigen geproduceerde agrarische producten mag plaatsvinden.
4.5.3 paardenbakken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.1 onder j voor het toestaan van paardenbakken, mits:

  • a. binnen dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak gerealiseerd dan wel aansluitend aan de gronden met de bestemming 'Wonen' met inachtneming van de volgende maten:
    • 1. minimaal 30 m uit de as van de weg;
    • 2. minimaal 30 m vanaf woningen van derden.
  • b. de oppervlakte maximaal 800 m2 bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen maximaal 2 m bedraagt.
4.5.4 recreatieve nevenactiviteiten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.1 voor het toestaan van recreatieve nevenactiviteiten in de vorm van:

  • a. kleinschalig kampeerterrein op of aangrenzend aan het bouwvlak, mits:
    • 1. de afstand tot de bouwperceelgrens van het dichtstbijzijnde ander (kleinschalige) kampeerterrein minimaal 50 m bedraagt;
    • 2. het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
    • 3. de (sanitaire) voorzieningen binnen de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing worden opgericht met een maximale oppervlakte van 50 m2;
    • 4. indien het gestelde onder 3 niet mogelijk is, de bebouwing ten behoeve van de (sanitaire) voorzieningen met een maximale oppervlakte van 50 m2, wordt opgericht binnen het bouwvlak;
    • 5. er een landschapsplan wordt overlegd, waaruit de landschappelijke inpassing blijkt;
    • 6. het aantal aaneengesloten nachten gedurende welke gebruik gemaakt mag worden van de recreatieve voorziening maximaal 45 bedraagt;
    • 7. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 8. er geen aanpassing of verharding van de infrastructuur buiten het bouwvlak noodzakelijk is;
    • 9. kamperen is uitsluitend toegestaan van 15 maart tot en met 31 oktober;
    • 10. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 11. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
    • 12. voor zover de locatie gelegen is binnen de Groene ontwikkelingszone als bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, door middel van een onderbouwing wordt aangetoond dat:
      • de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, zoals deze voortvloeien uit de Omgevingsverordening Gelderland, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt, en;
      • de samenhang van de Groene ontwikkelingszone niet als gevolg van de activiteit verloren gaat.
  • b. bed & breakfast, mits:
    • 1. opgericht binnen de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing en/of in maximaal één vrijstaand bijgebouw met een maximale oppervlakte van 50 m2 die nog niet bestaat op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning;
    • 2. gezamenlijke oppervlakte maximaal 120 m2 bedraagt, waarbij de maximale oppervlakte per slaapverblijf 30 m2 mag bedragen en er maximaal 10 slaapplaatsen worden gerealiseerd;
    • 3. er verder geen voorzieningen als speeltuin, stallingen, detailhandel e.d. worden opgericht;
    • 4. het aantal aaneengesloten nachten gedurende welke gebruik gemaakt mag worden van de recreatieve voorziening maximaal 45 bedraagt;
    • 5. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 7. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
  • c. recreatiewoningen, mits:
    • 1. opgericht binnen de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing;
    • 2. maximaal 3 recreatiewoningen worden gerealiseerd met een maximale oppervlakte van 65 m2 per recreatiewoning;
    • 3. het aantal aaneengesloten nachten gedurende welke gebruik gemaakt mag worden van de recreatieve voorziening maximaal 45 bedraagt;
    • 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
    • 7. voor zover de locatie gelegen is binnen de Groene ontwikkelingszone als bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, dient door middel van een onderbouwing te worden aangetoond dat:
      • de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, zoals deze voortvloeien uit de Omgevingsverordening Gelderland, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt, en;
      • de samenhang van de Groene ontwikkelingszone niet als gevolg van de activiteit verloren gaat.
  • d. groepsaccommodatie, mits:
    • 1. opgericht binnen de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing;
    • 2. de oppervlakte maximaal 350 m2 bedraagt;
    • 3. het aantal aaneengesloten nachten gedurende welke gebruik gemaakt mag worden van de recreatieve voorziening maximaal 45 bedraagt;
    • 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
  • e. kleinschalig boerderijterras, mits:
    • 1. ten behoeve van het boerderijterras mag maximaal 50 m2 binnenruimte en 50 m2 buitenruimte worden gebruikt met dien verstande dat voor de binnenruimte uitsluitend de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing, mag worden gebruikt;
    • 2. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 3. er sprake is van een landschappelijke inpassing van de buitenruimte;
    • 4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
  • f. overige nevenactiviteiten in de vorm van dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen, waarvan het karakter past binnen de doelstellingen van het landschappelijk deelgebied waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt, zoals opgenomen in de intergemeentelijke structuurvisie (zoals kinderboerderij, theehuis, boerengolf, verhuur van fietsen/huifkarren, organiseren van rondleidingen en exposities), mits:
    • 1. de oppervlakte maximaal 350 m2 bedraagt;
    • 2. voorzover deze voorzieningen zijn opgericht binnen bebouwing, deze zijn opgericht binnen:
      • de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing, of;
      • een nieuw te bouwen vrijstaand bijgebouw van maximaal 50 m2, of;
      • een op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaand vrijstaand bijgebouw dat mag worden uitgebouwd tot een maximale oppervlakte van 50 m2;
    • 3. alleen ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca van categorie 1 en 2 van Bijlage 2 Lijst van horeca-activiteiten is toegestaan;
    • 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 5. de verkeersaantrekkende werking is afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
    • 6. het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
    • 7. het gebruik niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van omliggende agrarische bedrijven;
    • 8. er een landschapsplan wordt overgelegd waaruit de landschappelijke inpassing blijkt.
    • 9. voor zover de locatie gelegen is binnen de Groene ontwikkelingszone als bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, door middel van een onderbouwing wordt aangetoond dat:
      • de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, zoals deze voortvloeien uit de Omgevingsverordening Gelderland, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt, en;
      • de samenhang van de Groene ontwikkelingszone niet als gevolg van de activiteit verloren gaat.
4.5.5 evenementen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.1 voor het toestaan van tijdelijke evenementen, mits:

  • a. maximaal 10 evenementen als medegebruik per kalenderjaar worden gehouden, gedurende maximaal 7 aaneengesloten dagen per evenement inclusief opbouw en afbraak van bijbehorende voorzieningen;
  • b. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
4.5.6 spuitzone

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 4.4 ten behoeve van het verkleinen van de in dat artikel opgenomen afstand van 50 m mits de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat of van het verblijfsklimaat van voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies.

4.5.7 stapeling

Bij een combinatie van twee of meer van de nevenactiviteiten uit artikel 4.5.2 en artikel 4.5.4 onder a tot en met f geldt de hoogste toegestane oppervlakte als het totale toegestane maximum met dien verstande dat de oppervlakte ten behoeve van een bepaalde nevenactiviteit nooit de voor die nevenactiviteit aangegeven maximum oppervlakte mag overschrijden..

4.6 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 4.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van watergangen;
  • c. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • d. het verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van houtgewassen;
  • e. het aanleggen en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen.
4.6.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.6.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de kleinschalige landschapselementen en de waterhuishoudkundige situatie en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen;
  • b. afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarde in verband met de aanwezigheid van hoogstam fruitteelt ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt'.
4.6.3

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 4.6.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van de een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die worden uitgevoerd binnen het bouwvlak;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die de uitvoering van het Voorkeursalternatief als opgenomen in Bijlage 3 betreffen.
4.7 wijzigingsbevoegdheid
4.7.1 wijzigen en/of vergroten van het bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het wijzigen van het bouwvlak en/of vergroten van de oppervlakte van het bouwvlak van grondgebonden agrarische bedrijven, mits:

  • a. de wijziging en/of vergroting noodzakelijk is in het kader van een doelmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. het bouwvlak hierdoor geen groter aaneengesloten oppervlak krijgt dan 1,5 ha;
  • c. er een compact bouwvlak blijft bestaan;
  • d. uit een landschapsplan de ruimtelijke inpassing van het bouwvlak in de omgeving blijkt;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • g. voor zover de locatie gelegen is binnen de Groene ontwikkelingszone als bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, door middel van een onderbouwing wordt aangetoond dat:
    • 1. de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, zoals deze voortvloeien uit de Omgevingsverordening Gelderland, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt, en;
    • 2. de samenhang van de Groene ontwikkelingszone niet als gevolg van de activiteit verloren gaat.
4.7.2 omschakeling van agrarisch bedrijf naar natuur

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor de omschakeling van de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Natuur', mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
4.7.3 omschakeling van agrarisch bedrijf naar recreatie

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een agrarisch bouwvlak in de bestemming 'Recreatie' ten behoeve van verblijfs- en/of dagrecreatie, mits:

  • a. maximaal 50% van de oppervlakte van de bestaande met een omgevingsvergunning voor het bouwen gebouwde bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de nieuwe bestemming tot een maximum van 1.000 m2;
  • b. het meerdere aan bedrijfsgebouwen, welke niet als monumentaal of karakteristiek kunnen worden aangemerkt, wordt gesloopt;
  • c. er geen buitenopslag plaatsvindt;
  • d. er sprake is van een landschappelijke inpassing en versterking van de ruimtelijke structuur, waartoe een landschapsplan dient te worden opgesteld;
  • e. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • f. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
4.7.4 omschakeling van agrarisch bedrijf naar wonen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een agrarisch bouwvlak in de bestemming 'Wonen', met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het aantal woningen niet mag worden vergroot, met dien verstande dat woningsplitsing in twee woningen is toegestaan, mits:
    • 1. de gesplitste woningen een inhoud hebben van minimaal 400 m3;
    • 2. de oppervlakte of inhoud van de gesplitste woningen niet wordt vergroot.
  • b. bijgebouwen zijn toegestaan tot een oppervlakte van 75 m2 per woning;
  • c. de afstand van bijgebouwen tot de woning bedraagt maximaal 20 m;
  • d. bijgebouwen worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de woning;
  • e. het meerdere aan bedrijfsgebouwen, welke niet als monumentaal of karakteristiek kunnen worden aangemerkt, wordt gesloopt;
  • f. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • g. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • h. uitsluitend de (voormalige) bedrijfswoning(en) mogen worden gebruikt voor bewoning;
  • i. het aantal woningen mag, in afwijking van het bepaalde onder a, worden vermeerderd indien het een Rijks- of gemeentelijke monumenten betreft, dan wel een aantoonbaar cultuurhistorisch waardevol pand betreft. In dat geval is:
    • 1. splitsing in meerdere woningen toegestaan, dan wel;
    • 2. het toevoegen van een extra woning toegestaan, met dien verstande dat de extra woning uitsluitend mag worden gevestigd in een Rijks- of gemeentelijk monument;

waarbij de volgende extra voorwaarden gelden:

      • de woningtoevoeging noodzakelijk is in verband met het herstel of de verbetering van de te beschermen architectonische of cultuurhistorische waarden;
      • de bestaande inhoud van de woning c.q. het pand mag niet worden vergroot;
      • de woningen dienen na splitsing / toevoeging elk een inhoud te hebben van minimaal 400 m3;
      • per woning mogen vrijstaande bijgebouwen worden opgericht tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 75 m2;
    • 1. de bebouwde oppervlakte van bijgebouwen bedraagt per nieuwe woning maximaal 75 m². Voor zover de bebouwde oppervlakte van bijgebouwen meer bedraagt, zal aan deze wijziging slechts kunnen worden meegewerkt indien deze overmaat wordt gesloopt; sloop behoeft niet plaats te vinden voor zover het cultuurhistorische bebouwing betreft of wanneer slechts sprake is van één bijgebouw;
    • 2. uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt, dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
  • j. voldaan wordt aan de bepalingen ingevolge de Wet geluidhinder.
4.7.5 wonen in bedrijfsgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een agrarisch bouwblok zonder de aanduiding 'glastuinbouw' in de bestemming 'Wonen', waarbij uitsluitend een karakteristiek bedrijfsgebouw mag worden hergebruikt voor wonen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de bestaande bebouwing;
  • b. de nieuw te realiseren woning(en) mag een inhoud hebben van minimaal 400 m3 en maximaal 850 m3 ;
  • c. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • d. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 5 Agrarisch - Landbouwland

5.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Landbouwland' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. fruit- en boomteelt niet is toegestaan;
    • 2. glastuinbouwbedrijven niet zijn toegestaan;
    • 3. niet-grondgebonden agrarische bedrijven niet zijn toegestaan.
  • b. het bestaande aantal bedrijfswoningen, waarbij per bouwvlak inwoning is toegestaan in één van de bedrijfswoningen;
  • c. het behoud en de bescherming van openheid;
  • d. het behoud van het zicht op het cultuurhistorisch waardevol reliëf in de vorm van een pocketpark ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - pocketpark 3';
  • e. aan huis verbonden beroepsactiviteiten, met dien verstande dat:
    • 1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, tot maximaal 50 m2, dan wel het groter bestaand vloeroppervlak, mag worden gebruikt voor de activiteit;
    • 2. degene die de activiteit in de bedrijfswoning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, uitoefent tevens de bewoner van de woning is;
    • 3. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 4. er geen detailhandel anders dan de verkoop van lokaal of streekeigen geproduceerde agrarische producten mag plaatsvinden met dien verstande dat horeca niet is toegestaan.
  • f. bestaande publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • g. de bestaande paardenbakken binnen het bouwvlak of direct aansluitend aan het bouwvlak;
  • h. de bestaande (verblijfs)recreatieve voorzieningen;
  • i. extensieve dagrecreatie met bijbehorende wegen en paden;
  • j. de bescherming en het behoud van het cultuurhistorische waardevolle gebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - kapel';
  • k. water en voorzieningen voor de waterhuishouding ten behoeve van de waterhuishoudkundige situatie;
  • l. de bestaande nutsvoorzieningen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen binnen het bouwvlak, groenvoorzieningen, tuinen en erven.

5.2 bouwregels
5.2.1

Bedrijfsgebouwen, teeltondersteunende voorzieningen en bedrijfswoningen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van kassen bedraagt maximaal de bestaande oppervlakte;
  • c. goothoogte van:
    • 1. bedrijfsgebouwen maximaal 6 m;
    • 2. bedrijfswoningen maximaal 6 m.
  • d. bouwhoogte van:
    • 1. bedrijfsgebouwen maximaal 12 m;
    • 2. hoge open teeltondersteunende voorzieningen maximaal 5 m;
    • 3. lage teeltondersteunende voorzieningen maximaal 1,5 m;
    • 4. bedrijfswoningen maximaal 10 m.
  • e. inhoud van een bedrijfswoning maximaal 850 m3, met dien verstande dat een bestaande grotere inhoud als maximum geldt.
5.2.2

Bijgebouwen bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. gezamenlijke oppervlakte per bedrijfswoning maximaal 75 m2;
  • c. de afstand van bijgebouwen tot de woning bedraagt maximaal 20 m;
  • d. bijgebouwen worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de woning;
  • e. goothoogte maximaal 3 m;
  • f. bouwhoogte maximaal 5 m.
5.2.3

Bouwwerken geen gebouwen zijnde, niet zijnde teeltondersteunende voorzieningen, voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak bedraagt maximaal:
    • 1. hooibergen en voedersilo's 15 m;
    • 2. sleufsilo's en kuilvoerplaten 2 m;
    • 3. erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn maximaal 2 m en voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 m;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2 m.
  • a. bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak bedraagt maximaal 1 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - pocketpark 3', de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 5 m mag bedragen;
  • b. lichtmasten zijn niet toegestaan bij paardenbakken, met uitzondering van de bestaande lichtmasten bij bestaande paardenbakken.
5.3 afwijken van de bouwregels
5.3.1 overschrijding bouwgrenzen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder a voor het overschrijden van de bouwgrenzen aan maximaal twee zijden, mits:

  • a. de bouwgrens per zijde met maximaal 10 m wordt overschreden;
  • b. de overschrijding noodzakelijk is in verband met een doelmatige uitoefening van het bedrijf;
  • c. de overschrijding alleen is toegestaan ten behoeve van grondgebonden agrarische bedrijven;
  • d. de oppervlakte van het fictieve bouwvlak dat ontstaat niet groter wordt dan 2 ha;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • g. voor zover de locatie gelegen is binnen de Groene ontwikkelingszone als bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, door middel van een onderbouwing wordt aangetoond dat:
    • 1. de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, zoals deze voortvloeien uit de Omgevingsverordening Gelderland, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt, en;
    • 2. de samenhang van de Groene ontwikkelingszone niet als gevolg van de activiteit verloren gaat.
5.3.2 schuilstal

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.2.1 onder a teneinde een schuilstal buiten de aanduiding 'bouwvlak' toe te staan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de schuilstal is ter plaatse noodzakelijk in het kader van dierenwelzijn;
  • b. de omvang van de schuilstal mag niet meer bedragen dan 30 m2;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • d. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing, dat wordt onderbouwd en gevisualiseerd in een terrein-/ beplantingsplan;
  • e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en de waarden.
5.4 afwijken van de gebruiksregels
5.4.1 fruit- en boomteelt

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.1, onder a, sub 1 voor het toestaan van fruit- en/of boomteelt, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting van de openheid plaatsvindt, waartoe een landschapsplan dient te worden opgesteld;
  • b. niet binnen een afstand van 50 m van bestemmingsvlakken ten behoeve van voor bestrijdingsmiddelen gevoelige functies. Dit zijn alle functies behoudens de agrarische bedrijvigheid.
5.4.2 bewerken en verwerken van agrarische producten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.1 voor het toestaan van het bewerken en/of verwerken van ter plaatse of in de regio geproduceerde agrarische producten, met dien verstande dat de bebouwde oppervlakte ten behoeve van deze functies niet meer dan 25% van de gezamenlijke bebouwde oppervlakte mag bedragen, tot een maximum van 350 m2, met dien verstande dat:

  • a. ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca van categorie 1 en 2 van Bijlage 2 Lijst van horeca-activiteiten is toegestaan met een maximale inpandige oppervlakte van 30 m2 en een maximale uitpandige oppervlakte van 70 m2;
  • b. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • c. de verkeersaantrekkende werking is afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
  • d. het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • e. het gebruik niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van omliggende agrarische bedrijven;
  • f. er een landschapsplan wordt overgelegd waaruit de landschappelijke inpassing blijkt.
5.4.3 publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.1 onder f voor het toestaan van een publieksgerichte bedrijfsactiviteit aan huis, mits:

  • a. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, tot maximaal 200 m2 mag worden gebruikt voor de activiteit, met dien verstande dat, indien het vloeroppervlak van de activiteit groter is dan 50 m2, dient te worden aangetoond dat het karakter van de publieksgerichte bedrijfsactiviteit passend is binnen de doelstellingen van het landschappelijk deelgebied waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt, zoals opgenomen in de intergemeentelijke structuurvisie;
  • b. degene die de activiteit in de woning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, uitoefent tevens de bewoner van de woning is;
  • c. geen horeca-activiteiten of detailhandel ontstaan, anders dan ondergeschikt aan de publieksgerichte bedrijfsactiviteit aan huis;
  • d. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • e. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • g. het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • h. er geen detailhandel anders dan de verkoop van lokaal of streekeigen geproduceerde agrarische producten mag plaatsvinden.
5.4.4 paardenbakken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.1 onder g voor het toestaan van paardenbakken, mits:

  • a. binnen dan wel direct aansluitend aan het bouwvlak gerealiseerd dan wel aansluitend aan de gronden met de bestemming Wonen met inachtneming van de volgende maten:
    • 1. minimaal 30 m uit de as van de weg;
    • 2. minimaal 30 m vanaf woningen van derden.
  • b. de oppervlakte maximaal 800 m2 bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen maximaal 2 m bedraagt.
5.4.5 recreatieve nevenactiviteiten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.1 voor het toestaan van recreatieve nevenactiviteiten in de vorm van:

  • a. kleinschalig kampeerterrein op of aangrenzend aan het bouwvlak, mits:
    • 1. de afstand tot de bouwperceelgrens van het dichtstbijzijnde ander (kleinschalige) kampeerterrein minimaal 50 m bedraagt;
    • 2. het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
    • 3. de (sanitaire) voorzieningen binnen de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing worden opgericht met een maximale oppervlakte van 50 m2;
    • 4. indien het gestelde onder 3 niet mogelijk is, de bebouwing ten behoeve van de (sanitaire) voorzieningen met een maximale oppervlakte van 50 m2, wordt opgericht binnen het bouwvlak;
    • 5. er een landschapsplan wordt overlegd, waaruit de landschappelijke inpassing blijkt;
    • 6. het aantal aaneengesloten nachten gedurende welke gebruik gemaakt mag worden van de recreatieve voorziening maximaal 45 bedraagt;
    • 7. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 8. er geen aanpassing of verharding van de infrastructuur buiten het bouwvlak noodzakelijk is;
    • 9. kamperen is uitsluitend toegestaan van 15 maart tot en met 31 oktober;
    • 10. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 11. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
    • 12. voor zover de locatie gelegen is binnen de Groene ontwikkelingszone als bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, door middel van een onderbouwing wordt aangetoond dat:
      • de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, zoals deze voortvloeien uit de Omgevingsverordening Gelderland, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt, en;
      • de samenhang van de Groene ontwikkelingszone niet als gevolg van de activiteit verloren gaat.
  • b. bed & breakfast, mits:
    • 1. opgericht binnen de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing en/of in maximaal één vrijstaand bijgebouw met een maximale oppervlakte van 50 m2 die nog niet bestaat op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning;
    • 2. gezamenlijke oppervlakte maximaal 120 m2 bedraagt, waarbij de maximale oppervlakte per slaapverblijf 30 m2 mag bedragen en er maximaal 10 slaapplaatsen worden gerealiseerd;
    • 3. er verder geen voorzieningen als speeltuin, stallingen, detailhandel e.d. worden opgericht;
    • 4. het aantal aaneengesloten nachten gedurende welke gebruik gemaakt mag worden van de recreatieve voorziening maximaal 45 bedraagt;
    • 5. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 7. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
  • c. recreatiewoningen, mits:
    • 1. opgericht binnen de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing;
    • 2. maximaal 3 recreatiewoningen worden gerealiseerd met een maximale oppervlakte van 65 m2 per recreatiewoning;
    • 3. het aantal aaneengesloten nachten gedurende welke gebruik gemaakt mag worden van de recreatieve voorziening maximaal 45 bedraagt;
    • 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
  • d. groepsaccommodatie, mits:
    • 1. opgericht binnen de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing;
    • 2. de oppervlakte maximaal 350 m2 bedraagt;
    • 3. het aantal aaneengesloten nachten gedurende welke gebruik gemaakt mag worden van de recreatieve voorziening maximaal 45 bedraagt;
    • 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
  • e. kleinschalig boerderijterras, mits:
    • 1. ten behoeve van het boerderijterras mag maximaal 50 m2 binnenruimte en 50 m2 buitenruimte worden gebruikt met dien verstande dat voor de binnenruimte uitsluitend de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing, mag worden gebruikt;
    • 2. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 3. er sprake is van een landschappelijke inpassing van de buitenruimte;
    • 4. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
  • f. overige nevenactiviteiten in de vorm van dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen, waarvan het karakter past binnen de doelstellingen van het landschappelijk deelgebied waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt, zoals opgenomen in de intergemeentelijke structuurvisie (zoals kinderboerderij, theehuis, boerengolf, verhuur van fietsen/huifkarren, organiseren van rondleidingen en exposities), mits:
    • 1. de oppervlakte maximaal 350 m2 bedraagt;
    • 2. voorzover deze voorzieningen zijn opgericht binnen bebouwing, deze zijn opgericht binnen:
      • de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing, of;
      • een nieuw te bouwen vrijstaand bijgebouw van maximaal 50 m2, of;
      • een op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaand vrijstaand bijgebouw dat mag worden uitgebouwd tot een maximale oppervlakte van 50 m2;
    • 3. alleen ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca van categorie 1 en 2 van Bijlage 2 Lijst van horeca-activiteiten is toegestaan ;
    • 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 5. de verkeersaantrekkende werking is afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
    • 6. het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
    • 7. het gebruik niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van omliggende agrarische bedrijven;
    • 8. er een landschapsplan wordt overgelegd waaruit de landschappelijke inpassing blijkt;
    • 9. voor zover de locatie gelegen is binnen de Groene ontwikkelingszone als bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, door middel van een onderbouwing wordt aangetoond dat:
      • de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, zoals deze voortvloeien uit de Omgevingsverordening Gelderland, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt, en;
      • de samenhang van de Groene ontwikkelingszone niet als gevolg van de activiteit verloren gaat.
5.4.6 stapeling

Bij een combinatie van twee of meer van de nevenactiviteiten uit artikel 5.4.3 en artikel 5.4.5 onder a tot en met f geldt de hoogste toegestane oppervlakte als het totale toegestane maximum met dien verstande dat de oppervlakte ten behoeve van een bepaalde nevenactiviteit nooit de voor die nevenactiviteit aangegeven maximum oppervlakte mag overschrijden.

5.5 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 5.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het afgraven, vergraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van watergangen;
  • c. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • d. het aanbrengen van hoogopgaande beplanting, houtopstanden en bebossing;
  • e. het aanleggen en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen.
5.5.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.5.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend afbreuk wordt gedaan aan de openheid van het gebied, dan wel aan het cultuurhistorisch reliëf van een pocketpark, en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

5.5.3

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.5.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van de een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die worden uitgevoerd binnen het bouwvlak;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden ter realisatie van een pocketpark;
  • e. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die de uitvoering van het voorkeursalternatief als opgenomen in Bijlage 3 betreffen;
  • f. het aanleggen van verhardingen met een oppervlakte van maximaal 500 m2 ten behoeve van bietenstortplaatsen.
5.6 wijzigingsbevoegdheid
5.6.1 nieuw agrarisch bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het opnemen van een nieuw agrarisch bouwvlak ten behoeve van volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf, met uitzondering van boomkwekerijen, mits:

  • a. aangetoond wordt dat het een volwaardig grondgebonden agrarisch bedrijf betreft;
  • b. geen alternatieve vrijkomende of vrijgekomen locatie beschikbaar is;
  • c. de omvang van het nieuwe bouwvlak maximaal 1,5 ha bedraagt;
  • d. er 5 ha aaneengesloten eigen grond aanwezig is;
  • e. er maximaal één bedrijfswoning wordt gerealiseerd indien wordt aangetoond dat de bedrijfswoning noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering;
  • f. het nieuwe bouwvlak niet tot verkeerskundige aanpassingen in de vorm van de aanleg van nieuwe wegen noodzaakt;
  • g. de locatie en vorm van het bouwvlak wordt afgestemd op de landschappelijke karakteristiek ter plaatse;
  • h. uit een landschapsplan de ruimtelijke inpassing van het bouwvlak in de omgeving blijkt, waarbij in ieder geval aandacht dient te worden besteed aan de beeldkwaliteit van de totale erfinrichting en de landschappelijke inpassing in de vorm van aanleg van streekeigen erfbeplanting plaatsvindt;
  • i. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • j. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
  • k. voor zover de locatie gelegen is binnen de Groene ontwikkelingszone als bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, door middel van een onderbouwing wordt aangetoond dat:
    • 1. de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, zoals deze voortvloeien uit de Omgevingsverordening Gelderland, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt, en;
    • 2. de samenhang van de Groene ontwikkelingszone niet als gevolg van de activiteit verloren gaat.
5.6.2 wijzigen en/of vergroten van het bouwvlak

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het wijzigen van het bouwvlak en/of vergroten van de oppervlakte van het bouwvlak van grondgebonden agrarische bedrijven, mits:

  • a. de wijziging en/of vergroting noodzakelijk is in het kader van een doelmatige uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • b. het bouwvlak hierdoor geen groter aaneengesloten oppervlak krijgt dan 2 ha;
  • c. er een compacte bouwvlak blijft bestaan;
  • d. uit een landschapsplan de ruimtelijke inpassing van het bouwvlak in de omgeving blijkt;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • g. voor zover de locatie gelegen is binnen de Groene ontwikkelingszone als bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, door middel van een onderbouwing wordt aangetoond dat:
    • 1. de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, zoals deze voortvloeien uit de Omgevingsverordening Gelderland, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt, en;
    • 2. de samenhang van de Groene ontwikkelingszone niet als gevolg van de activiteit verloren gaat.
5.6.3 omschakeling van agrarisch bedrijf naar recreatie

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een agrarisch bouwvlak in de bestemming 'Recreatie' ten behoeve van verblijfs- en/of dagrecreatie, mits:

  • a. maximaal 50% van de oppervlakte van de bestaande met een omgevingsvergunning voor het bouwen gebouwde bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de nieuwe bestemming tot een maximum van 1.000 m2;
  • b. het meerdere aan bedrijfsgebouwen, welke niet als monumentaal of karakteristiek kunnen worden aangemerkt, wordt gesloopt;
  • c. er geen buitenopslag plaatsvindt;
  • d. er sprake is van een landschappelijke inpassing en versterking van de ruimtelijke structuur, waartoe een landschapsplan dient te worden opgesteld;
  • e. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • f. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • g. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
5.6.4 omschakeling van agrarisch bedrijf naar wonen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een agrarisch bouwvlak in de bestemming 'Wonen', met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het aantal woningen niet mag worden vergroot, met dien verstande dat woningsplitsing in twee woningen is toegestaan, mits:
    • 1. de gesplitste woningen een inhoud hebben van minimaal 400 m3;
    • 2. de oppervlakte of inhoud van de gesplitste woningen niet wordt vergroot.
  • b. bijgebouwen zijn toegestaan tot een oppervlakte van 75 m2 per woning;
  • c. de afstand van bijgebouwen tot de woning bedraagt maximaal 20 m;
  • d. bijgebouwen worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de woning;
  • e. het meerdere aan bedrijfsgebouwen, welke niet als monumentaal of karakteristiek kunnen worden aangemerkt, wordt gesloopt;
  • f. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • g. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • h. uitsluitend de (voormalige) bedrijfswoning(en) mogen worden gebruikt voor bewoning;
  • i. het aantal woningen mag, in afwijking van het bepaalde onder a, worden vermeerderd indien het een Rijks- of gemeentelijk monumenten betreft, dan wel een aantoonbaar cultuurhistorisch waardevol pand betreft. In dat geval is:
    • 1. splitsing in meerdere woningen toegestaan, dan wel;
    • 2. het toevoegen van een extra woning toegestaan, met dien verstande dat de extra woning uitsluitend mag worden gevestigd in een Rijks- of gemeentelijk monument;

waarbij de volgende extra voorwaarden gelden:

      • de woningtoevoeging noodzakelijk is in verband met het herstel of de verbetering van de te beschermen architectonische of cultuurhistorische waarden;
      • de bestaande inhoud van de woning c.q. het pand mag niet worden vergroot;
      • de woningen dienen na splitsing / toevoeging elk een inhoud te hebben van minimaal 400 m3;
      • per woning mogen vrijstaande bijgebouwen worden opgericht tot een maximale gezamenlijke oppervlakte van 75 m2;
      • de afstand van bijgebouwen tot de woning bedraagt maximaal 20 m;
      • bijgebouwen worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de woning.
    • 1. de bebouwde oppervlakte van bijgebouwen bedraagt per nieuwe woning maximaal 75 m². Voor zover de bebouwde oppervlakte van bijgebouwen meer bedraagt, zal aan deze wijziging slechts kunnen worden meegewerkt indien deze overmaat wordt gesloopt; sloop behoeft niet plaats te vinden voor zover het cultuurhistorische bebouwing betreft of wanneer slechts sprake is van één bijgebouw;
    • 2. uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt, dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik.
5.6.5 wonen in bedrijfsgebouw

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging omzetten van een agrarisch bouwblok in de bestemming 'Wonen', waarbij tevens een karakteristiek bedrijfsgebouw mag worden hergebruikt voor wonen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de bestaande bebouwing;
  • b. de nieuw te realiseren woning(en) mag een inhoud hebben van minimaal 400 m3 en maximaal 850 m3 ;
  • c. het meerdere aan bedrijfsgebouwen, welke niet als monumentaal of karakteristiek kunnen worden aangemerkt, wordt gesloopt;
  • d. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • e. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 6 Bedrijf

6.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven ter plaatse van de aanduidingen:
    • 1. 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch hulpbedrijf': een agrarisch hulpbedrijf;
    • 2. 'specifieke vorm van bedrijf - agrarisch verwant bedrijf': een agrarisch verwant bedrijf;
    • 3. 'specifieke vorm van bedrijf - overige bedrijvigheid': een bedrijf als bedoeld in Bijlage 1 kolom “aard bedrijvigheid”.
  • b. een nutsvoorziening ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
  • c. bestaande bedrijfswoningen, waarbij inwoning is toegestaan in één van de binnen het bouwperceel aanwezige bedrijfswoningen;
  • d. aan huis verbonden beroepsactiviteiten, met dien verstande dat:
    • 1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, tot maximaal 50 m2, dan wel het groter bestaand vloeroppervlak, mag worden gebruikt voor de activiteit;
    • 2. degene die de activiteit in de bedrijfswoning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, uitoefent tevens de bewoner van de woning is;
    • 3. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 4. er geen detailhandel anders dan de verkoop van lokaal of streekeigen geproduceerde agrarische producten mag plaatsvinden met dien verstande dat horeca niet is toegestaan.
  • e. de bestaande publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

6.2 bouwregels
6.2.1

Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. goothoogte van:
    1. bedrijfsgebouwen maximaal 4,5 m;
    2. bedrijfswoningen maximaal 6 m;
    met dien verstande dat, voor zover de aanduiding 'maximale goothoogte' is opgenomen, de goothoogte maximaal de ter plaatse aangegeven goothoogte mag bedragen;
  • b. bouwhoogte van:
    1. bedrijfsgebouwen maximaal 7 m;
    2. bedrijfswoningen maximaal 10 m;
    met dien verstande dat, voor zover de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is opgenomen, de bouwhoogte maximaal de ter plaatse aangegeven bouwhoogte mag bedragen;
  • c. oppervlakte bedrijfsgebouwen maximaal de bestaande oppervlakte vermeerderd met 10%, met dien verstande dat, voor zover de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is opgenomen, het bebouwingspercentage maximaal het ter plaatse aangegeven bebouwingspercentage mag bedragen;
  • d. inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 850 m3, met dien verstande dat een bestaande grotere inhoud als maximum geldt.
6.2.2

Bijgebouwen bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. gezamenlijke oppervlakte per bedrijfswoning maximaal 75 m2;
  • c. de afstand van bijgebouwen tot de woning bedraagt maximaal 20 m;
  • d. bijgebouwen worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de woning;
  • e. goothoogte is maximaal 3 m;
  • f. bouwhoogte is maximaal 5 m.
6.2.3

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:

  • a. erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van het voorste gebouw maximaal 2 m en voor de voorgevelrooilijn maximaal 1 m;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 6 m.
6.3 afwijken van de bouwregels
6.3.1 vergroting oppervlakte

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.2.1 onder c voor het (eenmalig) vergroten van de oppervlakte met maximaal 10%, mits:

  • a. de vergroting noodzakelijk is in het kader van een doelmatige uitoefening van het bedrijf;
  • b. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • c. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
6.4 specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt mede verstaan een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van:

  • a. buitenopslag voor de de voorgevelrooilijn;
  • b. detailhandel;
  • c. bedrijven als bedoeld in artikel 2.1, derde lid van het Besluit omgevingsrecht;
  • d. bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • e. vuurwerkbedrijven;
  • f. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit m.e.r..
6.5 afwijken van de gebruiksregels
6.5.1 ander bedrijf

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.1 voor het toestaan van een ander bedrijf dan ter plaatse is toegestaan, mits:

  • a. het bedrijf niet meer milieuhinder veroorzaakt dat het ter plaatse toegestane bedrijf;
  • b. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
6.6 wijzigingsbevoegdheid
6.6.1 omschakeling van bedrijf naar wonen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen van de bestemming 'Bedrijf' in de bestemming 'Wonen', met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het aantal woningen niet mag worden vergroot, met dien verstande dat woningsplitsing in twee woningen is toegestaan, mits:
    • 1. de te splitsen woning met eventueel bestaande inpandige bedrijfsruimten, een inhoud heeft van minimaal 800 m3;
    • 2. de gesplitste woningen een inhoud hebben van minimaal 400 m3;
    • 3. de oppervlakte en inhoud van de gesplitste woningen niet wordt vergroot.
  • b. bijgebouwen zijn toegestaan tot een oppervlakte van 75 m2 per woning;
  • c. de afstand van bijgebouwen tot de woning bedraagt maximaal 20 m;
  • d. bijgebouwen worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de woning;
  • e. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • f. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
6.6.2 omschakeling van bedrijf naar wonen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor wat betreft het wijzigen van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1' van de bestemming 'Bedrijf' in de bestemming 'Wonen', met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het aantal woningen bedraagt maximaal 4;
  • b. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • c. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • d. er wordt voldaan aan het bepaalde in de Beleidsanalyse Ressen - Dorpskern.
6.6.3 omschakelen van bedrijf naar verblijfsrecreatie

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging omzetten van de bestemming in de bestemming 'Recreatie' ten behoeve van verblijfs- en/of dagrecreatie, mits:

  • a. maximaal 50% van de oppervlakte van de bestaande met een omgevingsvergunning voor het bouwen gebouwde bedrijfsgebouwen mag worden gebruikt ten behoeve van de nieuwe bestemming tot een maximum van 1.000 m2;
  • b. het meerdere aan bedrijfsgebouwen, welke niet als monumentaal of karakteristiek kunnen worden aangemerkt, wordt gesloopt;
  • c. er geen nieuwe gebouwen worden opgericht;
  • d. er geen buitenopslag plaatsvindt;
  • e. er sprake is van een landschappelijke inpassing, waartoe een landschapsplan dient te worden opgesteld;
  • f. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • g. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • h. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • i. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 7 Bedrijf - Gasdrukmeet- en regelstation

7.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Gasdrukmeet- en regelstation' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een gasdrukmeet- en regelstation;
  • b. ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;

met de daarbij behorende voorzieningen, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, lichtvoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen en groen.

7.2 bouwregels
7.2.1 algemeen

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in 7.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan.

7.2.2 bouwhoogte

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. goothoogte- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen maximaal 4 m.

7.2.3 bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. Bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 3,5 m.
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, 6 m.

Artikel 8 Dienstverlening

8.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor dienstverlening als bedoeld in Bijlage 1 kolom “aard bedrijvigheid”, met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

8.2 bouwregels
8.2.1

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. goothoogte van:
    • 1. bedrijfsgebouwen maximaal 4,5 m;
    • 2. bedrijfswoningen maximaal 6 m.
  • b. bouwhoogte van:
    • 1. bedrijfsgebouwen maximaal 7 m;
    • 2. bedrijfswoningen maximaal 10 m.
  • c. oppervlakte gebouwen maximaal de in Bijlage 1 kolom “Opp. bebouwing in m2 excl. bedrijfswoning bestaand“ per bedrijf aangegeven oppervlakte.
8.2.2

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:

  • a. speelvoorzieningen 6 m;
  • b. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde 2 m.

Artikel 9 Groen

9.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • b. de aanleg, het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van groenelementen in de vorm van een pocketpark ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde - pocketpark 5' en 'specifieke vorm van waarde - pocketpark 6';
  • c. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. waterbeheer en waterberging;
  • f. recreatief gebruik;
  • g. evenementen als medegebruik gedurende maximaal 7 aaneengesloten dagen inclusief opbouw en afbraak van bijbehorende voorzieningen;

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen.

9.2 bouwregels
9.2.1

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

9.2.2

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:

  • a. speelvoorzieningen 6 m;
  • b. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde 3 m;

met dien verstande dat ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van waarde - pocketpark 5' en 'specifieke vorm van waarde - pocketpark 6', de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals bedoeld onder b maximaal 5 m mag bedragen.

9.3 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 9.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  • c. het aanleggen en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van vijvers, poelen, kolken en waterlopen;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
9.3.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van de defensiedijk, dan wel afbreuk wordt gedaan aan de waarden van de pocketpark, en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

9.3.3

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.3.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van de een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden ter realisatie van de pocketpark;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die de uitvoering van het Voorkeursalternatief als opgenomen in Bijlage 1 betreffen.

Artikel 10 Groen - Laanbeplanting

10.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen - Laanbeplanting' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bomen in de vorm van laanbeplanting;
  • b. versterking van de landschappelijke waarden van het gebied;
  • c. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • d. voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • e. waterbeheer en waterberging;

met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en verhardingen.

10.2 bouwregels
10.2.1

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

10.2.2

Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal:

  • a. lichtmasten 6 m;
  • b. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde 3 m.
10.3 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 10.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het verwijderen, rooien en kappen van diepwortelende beplantingen en andere houtachtige gewassen;
  • b. het aanleggen en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen.
10.3.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarde van de laanbeplanting en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

10.3.3

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.3.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van de een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die de uitvoering van het Voorkeursalternatief als opgenomen in Bijlage 3 betreffen.

Artikel 11 Horeca

11.1 bestemmingsomschrijving
11.1.1

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horeca als bedoeld in Bijlage 1 kolom “aard bedrijvigheid”;
  • b. een bed & breakfast, waarbij de maximale oppervlakte per slaapverblijf 30 m2 mag bedragen en het aantal slaapplaatsen maximaal 12 mag bedragen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

11.1.2

De in artikel 11.1.1 onder b en c bedoelde functies mogen niet eerder worden uitgeoefend dan nadat alle bestaande glasopstanden binnen het bouwperceel zijn gesloopt.

11.2 bouwregels
11.2.1

Bedrijfsgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. goothoogte maximaal 4,5 m;
  • c. bouwhoogte maximaal 7 m;
  • d. oppervlakte bedrijfsgebouwen maximaal de in Bijlage 1 kolom “Opp. bebouwing in m2 excl. bedrijfswoning bestaand“ per bedrijf aangegeven oppervlakte, met dien verstande dat de oppervlakte mag worden uitgebreid tot maximaal 600 m2 mits alle bestaande glasopstanden binnen het bouwperceel zijn gesloopt.
11.2.2

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:

  • a. speelvoorzieningen 6 m;
  • b. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde 2 m.
11.3 afwijken van de gebruiksregels
11.3.1 andere vorm van horeca

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 11.1 voor het toestaan van een andere vorm van horeca, mits:

  • a. het geen horeca betreft van categorie 3 van Bijlage 2 Lijst van horeca-activiteiten;
  • b. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • c. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
11.4 afwijken van de bouwregels
11.4.1 vergroting oppervlakte

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 11.2.1 onder d voor het (eenmalig) vergroten van de oppervlakte met maximaal 10%, mits:

  • a. de vergroting noodzakelijk is in het kader van een doelmatige uitoefening van het bedrijf;
  • b. alle bestaande glasopstanden binnen het bouwperceel zijn gesloopt;
  • c. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • d. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 12 Kantoor

12.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kantoren als bedoeld in Bijlage 1 kolom “aard bedrijvigheid”;
  • b. bedrijfsmatige opslag ter plaatse van de aanduiding 'opslag';

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

12.2 bouwregels
12.2.1

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. goothoogte van bedrijfsgebouwen maximaal 4,5 m;
  • b. bouwhoogte van bedrijfsgebouwen maximaal 7 m;
  • c. oppervlakte gebouwen maximaal de in Bijlage 1 kolom “Opp. bebouwing in m2 excl. bedrijfswoning bestaand“ per bedrijf aangegeven oppervlakte.
12.2.2

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:

  • a. speelvoorzieningen 6 m;
  • b. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde 2 m.

Artikel 13 Leiding - Afsluiterlocatie

13.1 Leiding - Afsluiterlocatie

De voor 'Leiding - Afsluiterlocatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

    • a. De aanleg en instandhouding van een afsluitervoorziening ten behoeve van een aardgastransportleiding;
    • b. ondergrondse en bovengrondse leidingen en bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met de daarbij behorende voorzieningen, zoals wegen, paden, parkeervoorzieningen, lichtvoorzieningen, erf- en terreinafscheidingen en groen.

13.2 bouwregels
13.2.1 algemeen

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in XX.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.

13.2.2 bouwhoogte

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. goot- en bouwhoogte van gebouwen maximaal 4 m.
13.2.3 bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. goot- en bouwhoogte van gebouwen maximaal 4 m.

Artikel 14 Maatschappelijk

14.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'religie' uitsluitend een religieuze instelling is toegestaan.
  • b. het bestaande aantal bedrijfswoningen, waarbij inwoning is toegestaan in één van de binnen het bouwperceel aanwezige bedrijfswoningen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

14.2 bouwregels
14.2.1

Bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. goothoogte van:
    • 1. gebouwen ten behoeve van de maatschappelijke voorzieningen maximaal 4,5 m;
    • 2. bedrijfswoningen maximaal 6 m.
  • b. bouwhoogte van:
    • 1. bedrijfsgebouwen maximaal 7 m;
    • 2. bedrijfswoningen maximaal 10 m.
  • c. oppervlakte bedrijfsgebouwen maximaal de in Bijlage 1 kolom “Opp. bebouwing in m2 excl. bedrijfswoning bestaand“ per bedrijf aangegeven oppervlakte;
  • d. inhoud van de bedrijfswoning maximaal 850 m3, met dien verstande dat een bestaande grotere inhoud als maximum geldt.
14.2.2

Bijgebouwen bij de bedrijfswoning voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gezamenlijke oppervlakte per bedrijfswoning maximaal 75 m2;
  • b. de afstand van bijgebouwen tot de woning bedraagt maximaal 20 m;
  • c. bijgebouwen worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de woning;
  • d. goothoogte is maximaal 3 m;
  • e. bouwhoogte is maximaal 6 m.
14.2.3

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:

  • a. speelvoorzieningen 6 m;
  • b. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde 2 m.
14.3 afwijken van de bouwregels
14.3.1 vergroting oppervlakte

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 14.2.1 onder c voor het (eenmalig) vergroten van de oppervlakte met maximaal 10%, mits:

  • a. de vergroting noodzakelijk is in het kader van een doelmatige uitoefening van de maatschappelijke voorziening;
  • b. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • c. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
14.4 afwijken van de gebruiksregels
14.4.1 publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 14.1 voor het toestaan van een publieksgerichte bedrijfsactiviteit aan huis, mits:

  • a. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, tot maximaal 200 m2 mag worden gebruikt voor de activiteit, met dien verstande dat, indien het vloeroppervlak van de activiteit groter is dan 50 m2, dient te worden aangetoond dat het karakter van de publieksgerichte bedrijfsactiviteit passend is binnen de doelstellingen van het landschappelijk deelgebied waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt, zoals opgenomen in de intergemeentelijke structuurvisie;
  • b. degene die de activiteit in de woning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, uitoefent tevens de bewoner van de woning is;
  • c. geen horeca-activiteiten of detailhandel ontstaan, anders dan ondergeschikt aan de publieksgerichte bedrijfsactiviteit aan huis;
  • d. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • e. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • g. het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • i. er geen detailhandel anders dan de verkoop van lokaal of streekeigen geproduceerde agrarische producten mag plaatsvinden.
14.4.2 paardenbak

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 14.1 voor het toestaan van één paardenbak, mits:

  • a. de volgende maten in acht worden genomen:
    • 1. minimaal 30 m uit de as van de weg;
    • 2. minimaal 30 m vanaf woningen van derden.
  • b. oppervlakte maximaal 800 m2 bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen maximaal 2 m bedraagt.
14.4.3 recreatieve nevenactiviteiten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 14.1 voor het toestaan van recreatieve nevenactiviteiten in de vorm van:

  • a. kleinschalig kampeerterrein op of aangrenzend aan het bouwvlak, mits:
    • 1. de afstand tot de bouwperceelgrens van het dichtstbijzijnde ander (kleinschalige) kampeerterrein minimaal 50 m bedraagt;
    • 2. het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
    • 3. de (sanitaire) voorzieningen binnen de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing worden opgericht met een maximale oppervlakte van 50 m2;
    • 4. indien het gestelde onder 3 niet mogelijk is, de bebouwing ten behoeve van de (sanitaire) voorzieningen met een maximale oppervlakte van 50 m2, wordt opgericht binnen het bouwvlak;
    • 5. er een landschapsplan wordt overlegd, waaruit de landschappelijke inpassing blijkt;
    • 6. het aantal aaneengesloten nachten gedurende welke gebruik gemaakt mag worden van de recreatieve voorziening maximaal 45 bedraagt;
    • 7. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 8. er geen aanpassing of verharding van de infrastructuur buiten het bouwvlak noodzakelijk is;
    • 9. kamperen is uitsluitend toegestaan van 15 maart tot en met 31 oktober;
    • 10. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 11. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
  • b. bed & breakfast, mits:
    • 1. opgericht binnen de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing;
    • 2. gezamenlijke oppervlakte maximaal 120 m2 bedraagt, waarbij de maximale oppervlakte per slaapverblijf 30 m2 mag bedragen;
    • 3. het aantal aaneengesloten nachten gedurende welke gebruik gemaakt mag worden van de recreatieve voorziening maximaal 45 bedraagt;
    • 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
  • c. recreatiewoningen, mits:
    • 1. opgericht binnen de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing;
    • 2. maximaal 3 recreatiewoningen worden gerealiseerd met een maximale oppervlakte van 65 m2 per recreatiewoning;
    • 3. het aantal aaneengesloten nachten gedurende welke gebruik gemaakt mag worden van de recreatieve voorziening maximaal 45 bedraagt;
    • 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
  • d. groepsaccommodatie, mits:
    • 1. opgericht binnen de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing;
    • 2. de oppervlakte maximaal 350 m2 bedraagt;
    • 3. het aantal aaneengesloten nachten gedurende welke gebruik gemaakt mag worden van de recreatieve voorziening maximaal 45 bedraagt;
    • 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
  • e. kleinschalig boerderijterras, mits:
    • 1. ten behoeve van het boerderijterras mag maximaal 50 m2 binnenruimte en 50 m2 buitenruimte worden gebruikt met dien verstande dat voor de binnenruimte uitsluitend de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing, mag worden gebruikt;
    • 2. het aantal aaneengesloten nachten gedurende welke gebruik gemaakt mag worden van de recreatieve voorziening maximaal 45 bedraagt;
    • 3. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 4. er sprake is van een landschappelijke inpassing van de buitenruimte;
    • 5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
  • f. overige nevenactiviteiten in de vorm van dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen, waarvan het karakter past binnen de doelstellingen van het landschappelijk deelgebied waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt, zoals opgenomen in de intergemeentelijke structuurvisie (zoals kinderboerderij, theehuis, boerengolf, verhuur van fietsen/huifkarren, organiseren van rondleidingen en exposities), mits :
    • 1. de oppervlakte maximaal 350 m2 bedraagt;
    • 2. voorzover deze voorzieningen zijn opgericht binnen bebouwing, deze zijn opgericht binnen:
      • de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing, of;
      • een nieuw te bouwen vrijstaand bijgebouw van maximaal 50 m2, of;
      • een op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaand vrijstaand bijgebouw dat mag worden uitgebouwd tot een maximale oppervlakte van 50 m2;
    • 3. alleen ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca van categorie 1 en 2 van Bijlage 2 Lijst van horeca-activiteiten is toegestaan ;
    • 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 5. de verkeersaantrekkende werking is afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
    • 6. het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
    • 7. het gebruik niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van omliggende agrarische bedrijven;
    • 8. er een landschapsplan wordt overgelegd waaruit de landschappelijke inpassing blijkt.
14.4.4 stapeling

Bij een combinatie van twee van de nevenactiviteiten uit artikel 14.4.1 en artikel 14.4.3 onder a tot en met f geldt de hoogste toegestane oppervlakte als het totale toegestane maximum met dien verstande dat de oppervlakte ten behoeve van een bepaalde nevenactiviteit nooit de voor die nevenactiviteit aangegeven maximum oppervlakte mag overschrijden.

14.5 wijzigingsbevoegdheid
14.5.1 wonen in vrijstaande voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het toestaan van woningen in vrijstaande voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het aantal woningen maximaal 2 mag zijn;
  • b. bijgebouwen zijn toegestaan met een maximale oppervlakte van 75 m2 per woning;
  • c. het meerdere aan bedrijfsgebouwen, welke niet als monumentaal of karakteristiek kunnen worden aangemerkt, wordt gesloopt;
  • d. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • e. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 15 Natuur

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de aanleg, het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden;
  • b. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  • c. extensieve dagrecreatie;
  • d. educatieve voorzieningen gericht op de natuurdoelstelling;
  • e. de aanleg, het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van groenelementen in de vorm van een pocketpark ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - pocketpark 4';
  • f. een openluchtlokaal ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - openluchtlokaal', met dien verstande dat het aantal zitplaatsen maximaal 75 mag bedragen;
  • g. een natuurtuin, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurtuin'.

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen, paden en parkeervoorzieningen.

15.2 bouwregels
15.2.1

Gebouwen mogen niet worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. gebouwen ten behoeve van opslag, sanitaire voorzieningen en daarmee vergelijkbare voorzieningen ten behoeve van het openluchtlokaal, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - openluchtlokaal', met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen maximaal 30 m2 bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van gebouwen maximaal 3 m bedraagt;
  • b. één gebouw ten behoeve van natuur- en milieueducatie met de daarbij behorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurtuin', met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van het gebouw maximaal 625 m2 bedraagt ;
    • 2. de goothoogte van het gebouw bedraagt maximaal 3 m bedraagt ;
    • 3. de bouwhoogte van het gebouw bedraagt maximaal 6 m bedraagt.
15.2.2

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 2 m, met dien verstande dat:

  • a. de bouwhoogte van bruggen maximaal 5 m mag bedragen;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van het openluchtlokaal zoals bedoeld in artikel 15.1 onder f maximaal 5 m mag bedragen;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van het openluchtlokaal zoals bedoeld in artikel 15.1 onder f maximaal 400 m2 mag bedragen;
  • d. met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - pocketpark 4', de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde zoals bedoeld onder b maximaal 5 m mag bedragen.
15.3 Specifieke gebruiksregels
15.3.1

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurtuin' zijn activiteiten met het oog op natuur- en milieueducatie toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. de maximale groepsgrootte 15 bezoekers bedraagt;
  • b. horeca-activiteiten niet zijn toegestaan.
15.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 15.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  • c. het aanleggen en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van vijvers, poelen, kolken en waterlopen;
  • e. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en/of aanleg- en vissteigers;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
15.4.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en landschapswaarden en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen, met dien verstande dat voor zover de omgevingsvergunning de aanleg van parkeervoorzieningen mogelijk maakt, het aantal parkeerplaatsen niet meer dan 6 mag bedragen.

15.4.3

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 15.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van de een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die de uitvoering van het Voorkeursalternatief als opgenomen in Bijlage 3 betreffen.

Artikel 16 Recreatie

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. recreatievoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - trekkershut' uitsluitend in de vorm van het oprichten van en verblijven in een trekkershut;
  • b. het behoud, beheer en herstel van de aanwezige cultuurhistorische en monumentale waarden van de gebouwen en de directe omgeving,

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

16.2 Bouwregels
16.2.1

Gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - trekkershut' voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de oppervlakte van gebouwen bedraagt maximaal de bestaande oppervlakte;
  • c. de goot- en bouwhoogte bedraagt maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte;
  • d. een bedrijfswoning is niet toegestaan.
16.2.2

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:

  • a. erfafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel maximaal 2 m en voor (het verlengde van) de voorgevel maximaal 1 m;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 6 m.

Artikel 17 Sport

17.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. buitensportvoorzieningen;
  • b. sportvelden;
  • c. ondersteunende horeca;
  • d. ondergeschikte jeugd- en kinderopvangfaciliteiten;
  • e. een manege ter plaatse van de aanduiding 'manege';
  • f. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'manege';
  • g. een intensieve veehouderij ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij' met dien verstande dat maximaal 1 bouwlaag van de gebouwen mag worden gebruikt voor het houden van dieren;
  • h. een zend-/ontvangstinstallatie ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie';
  • i. maximaal 4 evenementen als medegebruik per kalenderjaar, gedurende maximaal 7 aaneengesloten dagen inclusief opbouw en afbraak van bijbehorende voorzieningen met dien verstande dat evenementen niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'manege';

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, fietsenstallingen speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

17.2 bouwregels
17.2.1

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. in afwijking van het gestelde onder a zijn gebouwen buiten het bouwvlak toegestaan, mits:
    • 1. de bebouwde oppervlakte niet meer bedraagt dan 150 m2;
    • 2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
  • c. de goot- en bouwhoogte maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte;
  • d. de oppervlakte aan bedrijfsgebouwen binnen de aanduiding 'intensieve veehouderij' mag niet meer dan het bestaande oppverlakte bedragen.
17.2.2

Gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'manege' voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. goothoogte van:
    • 1. bedrijfsgebouwen maximaal 4,5 m;
    • 2. bedrijfswoningen maximaal 6 m.
  • c. bouwhoogte van:
    • 1. bedrijfsgebouwen maximaal 7 m;
    • 2. bedrijfswoningen maximaal 10 m.
17.2.3

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:

  • a. zend-/ontvangstinstallatie ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' maximaal 40 m;
  • b. erf- en terreinafscheidingen maximaal 2 m;
  • c. bouwwerken die direct verband houden met de sportbeoefening 16 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'manege' de bouwhoogte maximaal 10 m bedraagt;
  • d. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 6 m.
17.3 specifieke gebruiksregels

Als gebruik in strijd met de bestemming wordt mede verstaan een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van sporten die veel omgevingslawaai tot gevolg hebben, zoals (model)vliegsport en motorcross.

17.4 afwijken van de gebruiksregels
17.4.1 evenementen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 17.1 onder h voor het tijdelijk gebruik van gronden voor evenementen, voor zover deze niet zijn toegestaan op grond van dat artikel, mits:

  • a. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • b. de aan te brengen voorzieningen tijdelijk zijn, wat inhoudt dat het houden van een evenement niet mag leiden tot onomkeerbare voorzieningen en/of ingrepen;
  • c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 18 Verkeer

18.1 bestemmingsomschrijving
18.1.1

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie zowel gericht op verblijf als op de afwikkeling van het doorgaande verkeer;
  • b. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  • c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met bijbehorende gebouwen, waaronder de bestaande nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen.

18.1.2

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'dwarsprofiel' worden ingericht overeenkomstig de wijze zoals aangegeven in Bijlage 4, profiel Kattenleger.

18.2 bouwregels
18.2.1

Gebouwen mogen niet worden gebouwd, met uitzondering van nutsvoorzieningen, die voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. bouwhoogte maximaal 3 m;
  • b. inhoud maximaal 50 m3 .
18.2.2

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, maximaal 10 m.

18.3 afwijken van de bouwregels
18.3.1 bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 18.2.2 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een doelmatig wegbeheer met een maximale hoogte van 15 m.

Artikel 19 Verkeer - Railverkeer

19.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegen;
  • b. parkeer- en groenvoorzieningen;
  • c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met bijbehorende gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde en voorzieningen.

19.2 bouwregels
19.2.1

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

19.2.2

Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde anders dan voor de geleiding, beveiliging en regeling van het railverkeer maximaal 10 m.

Artikel 20 Verkeer - Snelfietspad

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Snelfietspad' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten, wandel- en fietspaden met een functie zowel gericht op verblijf als op de afwikkeling van het fietsverkeer;
  • b. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie ter plaatse van de aanduiding 'verkeer';
  • c. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen;
  • d. bermen;
  • e. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met bijbehorende gebouwen, waaronder de bestaande nutsvoorzieningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen en geluidsreducerende en luchtkwaliteitverbeterende voorzieningen.

20.2 Bouwregels
20.2.1 Gebouwen

Gebouwen mogen niet worden gebouwd, met uitzondering van nutsvoorzieningen, die voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. bouwhoogte maximaal 3 m;
  • b. inhoud maximaal 36 m3.
20.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, maximaal 10 m.

20.3 Afwijking van de bouwregels
20.3.1 Bouwhoogte bouwwerken, geen gebouw zijnde

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 20.2.2 voor de bouw van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van een doelmatig wegbeheer met een maximale bouwhoogte van 15 m.

Artikel 21 Verkeer - Verblijfsgebied

21.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. parkeren;
  • b. groenvoorzieningen;

met bijbehorende gebouwen, waaronder de bestaande nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen en toegangswegen.

21.2 bouwregels
21.2.1

Gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van de bestaande nutsvoorzieningen.

21.2.2

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, maximaal 10 m.

21.3 afwijken van de bouwregels
21.3.1 bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 21.2.2 voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een doelmatig wegbeheer met een maximale hoogte van 15 m.

Artikel 22 Water

22.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • b. waterberging en waterlopen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. paden;
  • e. extensieve dagrecreatie;
  • f. de aanleg, het behoud en versterking van de natuurwaarden;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers.

22.2 bouwregels
22.2.1

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

22.2.2

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de waterwegaanduiding, geleiding of tolheffing, maximaal:

  • a. bruggen en viaducten 8 m;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 4,5 m.

Artikel 23 Wonen

23.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maximaal één woning per bestemmingsvlak waarbij inwoning is toegestaan, dan wel ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangegeven aantal woningen;
  • b. woonwagens ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats';
  • c. een kleinschalig kampeerterrein ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein';
  • d. aan huis verbonden beroepsactiviteiten, met dien verstande dat:
    • 1. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, tot maximaal 50 m2, dan wel het groter bestaand vloeroppervlak, mag worden gebruikt voor de activiteit;
    • 2. degene die de activiteit in de woning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, uitoefent tevens de bewoner van de woning is;
    • 3. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 4. er geen detailhandel anders dan de verkoop van lokaal of streekeigen geproduceerde agrarische producten mag plaatsvinden met dien verstande dat horeca niet is toegestaan.
  • e. bomen in de vorm van laanbeplanting uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - laanbeplanting';
  • f. de bestaande publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis;
  • g. de bestaande bed & breakfast voorzieningen, waarbij de maximale oppervlakte per slaapverblijf 30 m2 mag bedragen en het aantal slaapplaatsen maximaal 12 mag bedragen, ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast';
  • h. de bestaande paardenbakken;
  • i. de bestaande (verblijfs)recreatieve voorzieningen;
  • j. fietsverhuur en –reparatie tot een vloeroppervlak van maximaal 50 m2 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening – fietsverhuur';
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis' een publieksgerichte bedrijfsactiviteit aan huis, met dien verstande dat:
    • 1. maximaal 100 m2 mag worden gebruikt voor de activiteit;
    • 2. horeca-activiteiten en detailhandel zijn niet toegestaan;
    • 3. geen activiteiten plaatsvinden die vergunningsplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer;
  • l. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - gemeenschapshuis' een gemeenschapshuis met ondergeschikte horeca van categorie 1 van Bijlage 2 Lijst van horeca-activiteiten;
  • m. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zalmrokerij' een kleinschalige ambachtelijke zalmrokerij;
  • n. instandhouding van houtopstanden, ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - verbod vellen houtopstanden';

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven, water en voorzieningen voor de waterhuishouding en groenvoorzieningen.

23.2 bouwregels
23.2.1

Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. goothoogte is maximaal 6 m;
  • b. bouwhoogte is maximaal 10 m;
  • c. inhoud maximaal:
    • 1. woningen in voormalige boerderijen de bestaande inhoud van het totale woongebouw;
  • d. overige woningen maximaal 850 m3, met dien verstande dat een bestaande grotere inhoud als maximum geldt.
23.2.2

Bijgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gezamenlijke oppervlakte per woning maximaal 75 m2;
  • b. de afstand van bijgebouwen tot de woning bedraagt maximaal 20 m;
  • c. bijgebouwen worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de woning;
  • d. goothoogte maximaal 3 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' waar een bijgebouw is toegestaan met een maximale goothoogte van 5 meter;
  • e. bouwhoogte maximaal 5 m, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' waar een bijgebouw is toegestaan met een maximale bouwhoogte van 6 meter;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' is een bijgebouw toegestaan in de vorm van een paardenstal met een oppervlakte van maximaal 250 m2.
23.2.3

In afwijking van het bepaalde in de artikelen 23.2.1 en 23.2.2 gelden voor gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'woonwagenstandplaats' de volgende bepalingen:

  • a. het aantal woonwagens bedraagt maximaal 5;
  • b. per bouwperceel is maximaal 1 woonwagen toegestaan met dien verstande dat:
    • 1. de lengte van de woonwagen niet meer dan 16 m mag bedragen;
    • 2. de breedte van de woonwagen niet meer dan 4,5 m mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van de woonwagen niet meer dan 5 m mag bedragen;
    • 4. de dakhelling niet meer dan 30° mag bedragen;
    • 5. de woonwagen mag niet onder peil worden gebouwd.
  • c. bijgebouwen mogen worden gebouwd met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een woonwagen niet meer dan 25 m2 mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
    • 3. het bijgebouw wordt afgedekt met een plat dak.
  • d. de afstand van gebouwen en overkappingen tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 2,5 m;
  • e. de afstand van gebouwen tot de aangrenzende bestemming Verkeer bedraagt ten minste 1 m.
23.2.4

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw 1 m;
    • 2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw 2 m;
    • 3. zonnepanelen 2,10 m hoog;
    • 4. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 2 m.
  • b. De aaneengesloten oppervlakte zonnepanelen mag maximaal 250 m2 bedragen.
23.2.5

Lichtmasten zijn niet toegestaan bij paardenbakken, met uitzondering van de bestaande lichtmasten bij bestaande paardenbakken.

23.2.6

Herbouw van een woning is uitsluitend toegestaan op de bestaande locatie binnen het bestemmingsvlak met inachtneming van het bepaalde in artikel 23.2.1.

23.3 Specifieke gebruiksregels
23.3.1 Kleinschalig kampeerterrein

Het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden en/of opstallen als kleinschalig kampeerterrein ter plaatse van de functieaanduiding 'kampeerterrein' is uitsluitend toegestaan indien en voor zover:

  • a. de gezamenlijke oppervlakte van sanitaire voorzieningen en overige voorzieningen ten behoeve van het kampeerterrein maximaal 50 m2 bedraagt; deze voorzieningen dienen te worden gesitueerd binnen het bestemmingsvlak;
  • b. het aantal aaneengesloten nachten gedurende welke gebruik gemaakt mag worden van de recreatieve voorziening maximaal 45 bedraagt;
  • c. er wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein voorzien;
  • d. kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode 15 maart tot en met 31 oktober.
23.3.2 Verbod vellen houtopstanden
  • a. Het is verboden om ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - verbod vellen houtopstanden' een houtopstand geheel of gedeeltelijk te vellen of te doen vellen, met uitzondering van het periodiek vellen van griend- of hakhout;
  • b. Ingeval een houtopstand geheel of gedeeltelijk is geveld, met uitzondering van het periodiek vellen van griend- of hakhout, of anderszins teniet is gegaan, draagt de rechthebbende zorg voor het herbeplanten van dezelfde grond binnen drie jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand.
  • c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing indien het vellen van houtopstanden geschiedt:
    • 1. als onderdeel van het normaal onderhoud van de houtopstand, en/of;
    • 2. als verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand.
23.3.3 Kleinschalige ambachtelijke zalmrokerij

Het gebruiken en/of laten gebruiken van gronden en/of opstallen als zalmrokerij ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zalmrokerij' is uitsluitend toegestaan indien en voor zover:

  • a. sprake is van een rookinstallatie met een vermogen dat gelijk is aan of kleiner is dan 20 kW;
  • b. sprake is van een rookinstallatie met een uittreedhoogte van rookgassen hoger dan 2,5 m ten opzichte van peil;
  • c. maximaal 30 dagen per jaar sprake is van gebruik van een rookinstallatie;
  • d. op een dag dat een rookinstallatie wordt gebruikt, maximaal 3 kg hout wordt verbrand in de rookinstallatie;
  • e. op een dag dat een rookinstallatie wordt gebruikt, maximaal 1 uur sprake is van rookemissie;
  • f. de bedrijfsvoering wordt uitgeoefend door de bewoner(s) van de woning.
23.4 afwijken van de bouwregels
23.4.1 verplaatsing van de woning

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 23.2.6 ten behoeve van het verplaatsen van de woning, mits:

  • a. woning op maximaal 10 m van de bestaande (voormalige) woning wordt gebouwd, met dien verstande dat een grotere afstand is toegestaan:
    • 1. wanneer in verband met het bepaalde onder b een grotere afstand vereist is;
    • 2. indien dit gewenst is in verband met het herstel van landschappelijke of cultuurhistorische waarden;
  • b. met betrekking tot wegverkeergeluid een aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd;
  • c. er sprake is van een landschappelijke inpassing, waartoe een landschapsplan dient te worden opgesteld;
  • d. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • e. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • f. uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt, dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik;
  • g. voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 23.2.1.
23.5 afwijken van de gebruiksregels
23.5.1 evenementen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 23.1 voor het toestaan van tijdelijke evenementen ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingszone - ontheffingsgebied', mits:

  • a. maximaal 10 evenementen als medegebruik per kalenderjaar worden gehouden, gedurende maximaal 7 aaneengesloten dagen inclusief opbouw en afbraak van bijbehorende voorzieningen;
  • b. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • c. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • e. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
23.5.2 publieksgerichte bedrijfsactiviteiten aan huis

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 23.1 onder f voor het toestaan van een publieksgerichte bedrijfsactiviteit aan huis, mits:

  • a. maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, tot maximaal 200 m2 mag worden gebruikt voor de activiteit, met dien verstande dat, indien het vloeroppervlak van de activiteit groter is dan 50 m2, dient te worden aangetoond dat het karakter van de publieksgerichte bedrijfsactiviteit passend is binnen de doelstellingen van het landschappelijk deelgebied waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt, zoals opgenomen in de intergemeentelijke structuurvisie;
  • b. degene die de activiteit in de woning, inclusief aan-, uitbouwen en bijgebouwen, uitoefent tevens de bewoner van de woning is;
  • c. geen horeca-activiteiten of detailhandel ontstaan, anders dan ondergeschikt aan de publieksgerichte bedrijfsactiviteit aan huis;
  • d. er geen sprake is van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
  • e. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  • f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • g. het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
  • h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
23.5.3 paardenbak

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 23.1 onder h voor het toestaan van één paardenbak, mits:

  • a. de volgende maten in acht worden genomen:
    • 1. minimaal 30 m uit de as van de weg;
    • 2. minimaal 30 m vanaf woningen van derden.
  • b. oppervlakte maximaal 800 m2 bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van terreinafscheidingen maximaal 2 m bedraagt;
23.5.4 recreatieve nevenactiviteiten

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 23.1 voor het toestaan van recreatieve nevenactiviteiten in de vorm van:

  • a. kleinschalig kampeerterrein op of aangrenzend aan het bouwvlak, mits:
    • 1. de afstand tot de bouwperceelgrens van het dichtstbijzijnde ander (kleinschalige) kampeerterrein minimaal 50 m bedraagt;
    • 2. het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
    • 3. de (sanitaire) voorzieningen binnen de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing worden opgericht met een maximale oppervlakte van 50 m2;
    • 4. indien het gestelde onder 4 niet mogelijk is, de bebouwing ten behoeve van de (sanitaire) voorzieningen met een maximale oppervlakte van 50 m2, wordt opgericht met inachtneming van de bouwregels in artikel 23.2.2;
    • 5. er een landschapsplan wordt overlegd, waaruit de landschappelijke inpassing blijkt;
    • 6. het aantal aaneengesloten nachten gedurende welke gebruik gemaakt mag worden van de recreatieve voorziening maximaal 45 bedraagt;
    • 7. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 8. kamperen is uitsluitend toegestaan van 15 maart tot en met 31 oktober;
    • 9. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 10. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
  • b. bed & breakfast, mits:
    • 1. opgericht binnen de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing;
    • 2. gezamenlijke oppervlakte maximaal 120 m2 bedraagt, waarbij de maximale oppervlakte per slaapverblijf 30 m2 mag bedragen;
    • 3. het aantal aaneengesloten nachten gedurende welke gebruik gemaakt mag worden van de recreatieve voorziening maximaal 45 bedraagt;
    • 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
  • c. recreatiewoningen, mits:
    • 1. opgericht binnen de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing;
    • 2. maximaal 3 recreatiewoningen worden gerealiseerd met een maximale oppervlakte van 65 m2 per recreatiewoning;
    • 3. het aantal aaneengesloten nachten gedurende welke gebruik gemaakt mag worden van de recreatieve voorziening maximaal 45 bedraagt;
    • 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
    • 6. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.
  • d. overige nevenactiviteiten in de vorm van dag- en verblijfsrecreatieve voorzieningen, waarvan het karakter past binnen de doelstellingen van het landschappelijk deelgebied waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt, zoals opgenomen in de intergemeentelijke structuurvisie (zoals kinderboerderij, theehuis, boerengolf, verhuur van fietsen/huifkarren, organiseren van rondleidingen en exposities), mits:
    • 1. de oppervlakte maximaal 350 m2 bedraagt;
    • 2. voorzover deze voorzieningen zijn opgericht binnen bebouwing, deze zijn opgericht binnen:
      • de op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande bebouwing, of;
      • een nieuw te bouwen vrijstaand bijgebouw van maximaal 50 m2, of;
      • een op het moment van het verlenen van de omgevingsvergunning bestaand vrijstaand bijgebouw dat mag worden uitgebouwd tot een maximale oppervlakte van 50 m2;
    • 3. alleen ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca van categorie 1 en 2 van Bijlage 2 Lijst van horeca-activiteiten is toegestaan ;
    • 4. voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
    • 5. de verkeersaantrekkende werking is afgestemd op de feitelijke ontsluitingssituatie;
    • 6. het woon- en leefklimaat van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast; dit betekent in ieder geval dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig mogen worden beperkt;
    • 7. het gebruik niet leidt tot extra belemmeringen voor de bedrijfsontwikkelingen van omliggende agrarische bedrijven;
    • 8. er een landschapsplan wordt overgelegd waaruit de landschappelijke inpassing blijkt;
    • 9. voor zover de locatie gelegen is binnen de Groene ontwikkelingszone als bedoeld in de Omgevingsverordening Gelderland, dient door middel van een onderbouwing te worden aangetoond dat:
      • de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen, zoals deze voortvloeien uit de Omgevingsverordening Gelderland, per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt, en;
      • de samenhang van de Groene ontwikkelingszone niet als gevolg van de activiteit verloren gaat.
23.5.5 stapeling

Bij een combinatie van twee van de nevenactiviteiten uit artikel 23.5.2 en artikel 23.5.4 onder a tot en met d geldt de hoogste toegestane oppervlakte als het totale toegestane maximum met dien verstande dat de oppervlakte ten behoeve van een bepaalde nevenactiviteit nooit de voor die nevenactiviteit aangegeven maximum oppervlakte mag overschrijden.

23.6 wijzigingsbevoegdheid
23.6.1 woningsplitsing

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het splitsen van woningen in twee woningen, mits:

  • a. de te splitsen woning, met eventueel bestaande voormalige inpandige bedrijfsruimten, een inhoud heeft van minimaal 800 m3;
  • b. de gesplitste woningen een inhoud hebben van minimaal 400 m3;
  • c. de oppervlakte of inhoud van de gesplitste woningen en de bijgebouwen niet wordt vergroot;
  • d. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • e. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
23.6.2 wonen in vrijstaande voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het toestaan van woningen in vrijstaande voormalige (agrarische) bedrijfsgebouwen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. het aantal woningen maximaal 2 mag zijn;
  • b. bijgebouwen zijn toegestaan met een maximale oppervlakte van 75 m2 per woning;
  • c. de afstand van bijgebouwen tot de woning bedraagt maximaal 20 m;
  • d. bijgebouwen worden gebouwd op een afstand van minimaal 3 m achter de voorgevelrooilijn van de woning;
  • e. in de nabijheid gelegen functies en waarden niet in onevenredige mate in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden geschaad;
  • f. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 24 Leiding - Gas

24.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken.

24.2 bouwregels

In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, geldt dat op of in de in 24.1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd.

24.3 afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

24.4 specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

    • a. het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding;
    • b. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.
24.5 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.5.1 verbod

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Leiding - Gas' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, ontginnen, ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden en aanleggen van drainage;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en verruimen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  • f. het permanent opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding.
24.5.2 omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24.5.1 kan alleen worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de leiding en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

24.5.3 uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24.5.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende omgevingsvergunning;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten en netwerken.
24.5.4 advies

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 24.5.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 25 Leiding - Hoogspanning

25.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse hoogspanningsleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanning';
  • b. het beheer en onderhoud van de leiding;
  • c. met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
25.2 bouwregels
25.2.1

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen (artikelen 3 tot en met 19) mag uitsluitend ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

25.2.2

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

25.2.3

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 5 m.

25.3 afwijken van de bouwregels
25.3.1 bouwen overeenkomstig voorkomende bestemmingen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 25.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen.

25.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.4.1

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 25.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
25.4.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 25.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de leiding en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

25.4.3

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 25.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende omgevingsvergunning.

Artikel 26 Leiding - Hoogspanningsverbinding 

26.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. een bovengrondse hoogspanningsverbinding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding';
  • b. het beheer en onderhoud van de verbinding;de
  • c. bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met de leiding;
  • d. met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
26.2 bouwregels
26.2.1

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen (artikelen 3 tot en met 19) mag uitsluitend ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

26.2.2

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

26.2.3

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal:

  • a. hoogspanningsmasten 40 m;
  • b. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.
26.3 afwijken van de bouwregels
26.3.1 bouwen overeenkomstig voorkomende bestemmingen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 26.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen.

26.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.4.1

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 26.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden.
26.4.2

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 26.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende omgevingsvergunning.

Artikel 27 Leiding - Riool 

27.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. een ondergrondse rioolpersleiding ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn - leiding riool';
  • b. het beheer en onderhoud van de leiding;

met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

27.2 bouwregels
27.2.1

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen (artikelen 3 tot en met 19) mag uitsluitend ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

27.2.2

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

27.2.3

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 5 m.

27.3 afwijken van de bouwregels
27.3.1 bouwen overeenkomstig voorkomende bestemmingen

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 27.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen.

27.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 27.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
27.4.1

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 27.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van een adequaat beheer of de veiligheid van de leiding en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

27.4.2

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 27.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende omgevingsvergunning.

Artikel 28 Waarde - Archeologie 1

28.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van beschermde archeologische monumenten in de bodem.

28.2 bouwregels
28.2.1

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.
28.2.2

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 28.2.1 onder a wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 28.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

28.2.3

Het bepaalde in artikel 28.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders.
28.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

28.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.4.1

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 28.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem;
  • b. grondwerkzaamheden onder het maaiveld, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het verlagen of afgraven van de bodem;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bomen en beplanting;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
28.4.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 28.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

28.4.3

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 28.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Erfgoedwet nodig is, dan wel waarvoor overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn.
28.4.4

Ten aanzien van de in artikel 28.4.1 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een vergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
28.4.5

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 28.4.1 onder beperkingen verlenen en kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 28.4.1, waaronder:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
28.4.6

Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 28.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 28.4.1 geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

28.5 wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

Artikel 29 Waarde - Archeologie 2

29.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van archeologische resten en aanwezige archeologische monumenten in de bodem.

29.2 bouwregels
29.2.1

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.
29.2.2

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 29.2.1 onder a wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 29.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

29.2.3

Het bepaalde in artikel 29.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders.
29.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

29.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.4.1

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 29.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het verlagen of afgraven van de bodem;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bomen en beplanting;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
29.4.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 29.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

29.4.3

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 29.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Erfgoedwet nodig is, dan wel waarvoor overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn.
29.4.4

Ten aanzien van de in artikel 29.4.1 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een vergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
29.4.5

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 29.4.1 onder beperkingen verlenen en kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 29.4.1, waaronder:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
29.4.6

Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 29.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 29.4.1 geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

29.5 wijzigingsbevoegdheid
29.5.1

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 2', indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

29.5.2

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' om te zetten in de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 30 Waarde - Archeologie 3

30.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.

30.2 bouwregels
30.2.1

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 50 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.
30.2.2

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 30.2.1 onder a wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 30.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

30.2.3

Het bepaalde in artikel 30.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 50 m2 wordt vergroot en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders of;
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met uitzondering van nieuwe kelders.
30.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

30.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.4.1

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 30.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren over een (gebied met een) oppervlakte van meer dan 50 m2:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 50 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het verlagen of afgraven van de bodem;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bomen en beplanting;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
30.4.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 30.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

30.4.3

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 30.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Erfgoedwet nodig is, dan wel waarvoor overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn.
30.4.4

Ten aanzien van de in artikel 30.4.1 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een vergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
30.4.5

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 30.4.1 onder beperkingen verlenen en kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 30.4.1, waaronder:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
30.4.6

Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 30.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 30.4.1 geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

30.5 wijzigingsbevoegdheid
30.5.1

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 3', indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

30.5.2

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' om te zetten in de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' of 'Waarde - Archeologie 2', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 31 Waarde - Archeologie 4

31.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.

31.2 bouwregels
31.2.1

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 200 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.
31.2.2

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 31.2.1 onder a wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 31.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

31.2.3

Het bepaalde in artikel 31.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 200 m2 wordt vergroot en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders of;
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met uitzondering van nieuwe kelders.
31.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

31.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.4.1

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 31.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren over een (gebied met een) oppervlakte van meer dan 200 m2:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 200 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het verlagen of afgraven van de bodem;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bomen en beplanting;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
31.4.2

          • 1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 31.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.
31.4.3

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 31.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Erfgoedwet nodig is, dan wel waarvoor overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn.
31.4.4

Ten aanzien van de in artikel 31.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een vergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
31.4.5

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 31.4.1 onder beperkingen verlenen en kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 31.4.1, waaronder:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
31.4.6

Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 31.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 31.4.1 geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

31.5 wijzigingsbevoegdheid
31.5.1

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 4', indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

31.5.2

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' om te zetten in de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' of 'Waarde - Archeologie 3', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 32 Waarde - Archeologie 5

32.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.

32.2 bouwregels
32.2.1

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.
32.2.2

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 32.2.1 onder a wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 32.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

32.2.3

Het bepaalde in artikel 32.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 1.000 m2 wordt vergroot en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders of;
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met uitzondering van nieuwe kelders.
32.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

32.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
32.4.1

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 32.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren over een (gebied met een) oppervlakte van meer dan 1.000 m2:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 1.000 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het verlagen of afgraven van de bodem;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bomen en beplanting;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
32.4.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 32.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

32.4.3

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 32.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Erfgoedwet nodig is, dan wel waarvoor overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn.
32.4.4

Ten aanzien van de in artikel 32.4.1 genoemde omgevingsvergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een vergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
32.4.5

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 32.4.1 onder beperkingen verlenen en kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 32.4.1, waaronder:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
32.4.6

Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 32.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 32.4.1 geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

32.5 wijzigingsbevoegdheid
32.5.1

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 5', indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

32.5.2

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' om te zetten in de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' of 'Waarde - Archeologie 3', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 33 Waarde - Archeologie 6

33.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van te verwachten archeologische resten in de bodem.

33.2 bouwregels
33.2.1

Ten aanzien van het oprichten van bebouwing gelden de volgende regels:

  • a. bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 10.000 m2 dient de aanvrager een rapport te overleggen, waarin de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft in voldoende mate is vastgesteld;
  • b. indien uit het in onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het oprichten van het vergunde bouwwerk zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals alternatieven voor heiwerk, het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen of;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een archeologisch deskundige en/of;
    • 4. de verplichting om na beëindiging van de werken en werkzaamheden schriftelijk verslag uit te brengen waaruit blijkt op welke wijze met de archeologische waarden is omgegaan.
  • c. het overleggen van een rapport is niet nodig indien de archeologische waarde van de gronden in andere beschikbare informatie, hetgeen is getoetst door een archeologisch deskundige, afdoende is vastgesteld, waarbij het bepaalde onder b van overeenkomstige toepassing is.
33.2.2

Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33.2.1 onder a wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja of de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 33.2.1 onder b sub 1 tot en met 4 dienen te worden gesteld.

33.2.3

Het bepaalde in artikel 33.2.1 onder a is niet van toepassing indien:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn of;
  • b. het bouwplan betrekking heeft op vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte met maximaal 10.000 m2 wordt vergroot en de bestaande fundering wordt benut, met uitzondering van nieuwe kelders of;
  • c. gebouwen maximaal 2,5 m uit de bestaande fundering worden vergroot, met uitzondering van nieuwe kelders.
33.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van bouwwerken en de inrichting van gronden, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudens- en beschermenswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De nadere eisen zijn erop gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

33.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
33.4.1

Onverminderd het in de Erfgoedwet bepaalde is het verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 33.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren over een (gebied met een) oppervlakte van meer dan 10.000 m2:

  • a. het ophogen van de bodem met meer dan 1 m;
  • b. grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m onder het maaiveld over een oppervlakte van meer dan 10.000 m2, waartoe worden gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, het graven of vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren, het aanleggen van drainage en/of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • c. het verlagen of afgraven van de bodem;
  • d. het verlagen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
  • f. het uitvoeren van heiwerken en/of indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
  • g. het aanleggen of rooien van bomen en beplanting;
  • h. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
33.4.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

33.4.3

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende vergunning;
  • d. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden waarvoor een vergunning ingevolge de Erfgoedwet nodig is, dan wel waarvoor overige bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing zijn.
33.4.4

Ten aanzien van de in artikel 33.4.1 genoemde vergunning gelden de volgende beoordelingscriteria:

  • a. de vergunning kan slechts worden verleend voor zover de archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast, hetgeen moet blijken uit een rapport dat de aanvrager bij de aanvraag voor een vergunning dient te overleggen. In het rapport moeten de archeologische waarden van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld. Indien het rapport daartoe aanleiding geeft, dient op advies van een erkend archeoloog zonodig een opgraving plaats te vinden;
  • b. het overleggen van een rapport is niet nodig indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
33.4.5

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.22 lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33.4.1 onder beperkingen verlenen en kan het bevoegd gezag voorschriften verbinden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33.4.1, waaronder:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor (ondanks de uitvoering van een bouw- of aanlegplan) archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden, zoals het aanbrengen van een beschermende bodemlaag of andere voorzieningen die op dit doel zijn gericht of;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen of;
  • c. de verplichting de activiteit die tot een bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige op basis van een door het bevoegd gezag goedgekeurd programma van eisen.
33.4.6

Voordat het bevoegd gezag beslist over het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33.4.1 geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en zo ja welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

33.5 wijzigingsbevoegdheid
33.5.1

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door het geheel of gedeeltelijk verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 6', indien op basis van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel er niet langer archeologische begeleiding of zorg nodig is.

33.5.2

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' om te zetten in de bestemming 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2' of 'Waarde - Archeologie 3', indien uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 34 Waarde - Cultuurhistorisch beschermd dorpsgezicht

34.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorisch beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het instandhouden van de binnen het beschermd dorpsgezicht voorkomende, dan wel daaraan eigen landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals bedoeld in Bijlage 5 Beleidsanalyse Ressen Dorpskern.

34.2 bouwregels

Binnen het bouwvlak gelden voor gebouwen de volgende voorwaarden:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' mag de goothoogte en/of de bouwhoogte met maximaal 10% afwijken van de bestaande goothoogte respectievelijk bouwhoogte. Deze goot- respectievelijk bouwhoogte mag nooit meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' met deze aanduiding is aangegeven;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' mag de bebouwde oppervlakte met maximaal 10% afwijken van de bestaande bebouwde oppervlakte;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - monument' mag de goothoogte en/of de bouwhoogte niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte respectievelijk bouwhoogte;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - monument' mag de bebouwde oppervlakte niet meer bedragen dan de bestaande bebouwde oppervlakte;
  • e. de bestaande dakhelling mag niet worden gewijzigd.
34.3 nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de instandhouding van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht nadere eisen stellen aan plaats en afmetingen van de bebouwing.

34.4 specifieke gebruiksregels

De volgende besluiten, zoals opgenomen in de andere daar voorkomende bestemmingen, kunnen uitsluitend worden toegepast voor zover deze voldoen aan het bepaalde in Bijlage 5 Beleidsanalyse Ressen Dorpskern:

  • a. een omgevingsvergunning voor het afwijken van de gebruiks- of bouwregels van dit plan;
  • b. een omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;
  • c. dan wel bij het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid.
34.5 omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
34.5.1 omgevingsvergunningplichtig

Het is verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het geheel of gedeeltelijk slopen van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek'.
34.5.2 uitzonderingen vergunningenplicht

Het onder 34.5.1 vervatte verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. waarvoor ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 34.5.1 is verleend;
  • b. welke ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan in uitvoering waren.
34.5.3 toetsing

De onder 34.5.1 bedoelde omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien door de genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daardoor direct hetzij indirect te verwachten gevolgen geen blijvende onomkeerbare verstoring van de cultuurhistorische waarden en de cultuurhistorische structuur van het beschermde dorpsgezicht tot gevolg zal hebben.
Sloop van gebouwen kan worden toegestaan in de volgende gevallen:

  • a. de karakteristieke hoofdvorm is niet langer aanwezig en kan niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het pand worden hersteld;
  • b. de karakteristieke hoofdvorm is redelijkerwijs niet te handhaven;
  • c. het betreft delen van een pand of bijgebouwen, die op zichzelf niet als karakteristiek vallen aan te merken, en door sloop daarvan vindt geen onevenredige aantasting plaats van de karakteristieke hoofdvorm.

Artikel 35 Waarde - Ecologische verbindingszone

35.1 bestemmingsomschrijving
35.1.1

De voor 'Waarde - Ecologische verbindingszone' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en beheer van de ecologische verbindingszone, waarvan specifiek ten behoeve van een droge verbindingszone ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - droge natuur'.

35.1.2

De in artikel 35.1.1 bedoelde gronden worden als stapstenen van de ecologische verbindingszone ingericht:

  • a. volgens het ijsvogelvlinder model ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - ijsvogelvlinder';
  • b. volgens het rietzanger model ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rietzanger';

met dien verstande dat voor zover de aanduidingen onder a en b op dezelfde locatie zijn opgenomen, de in artikel 35.1.1 bedoelde gronden worden ingericht volgens zowel het ijsvogelvlinder model als het rietzanger model.

35.2 bouwregels
35.2.1

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemmingen (artikelen 3 tot en met 19) mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

35.2.2

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

35.2.3

Bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van bruggen maximaal 5 m mag bedragen.

35.3 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
35.3.1

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 35.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanbrengen, bebossen en aanplanten van diepwortelende beplantingen en andere houtachtige gewassen;
  • c. het aanleggen en verharden van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen, vergraven, verruimen en dempen van vijvers, poelen, kolken en waterlopen;
  • e. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en/of aanleg- en vissteigers;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
35.3.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 35.3.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en landschapswaarden van de ecologische verbindingszone en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

35.3.3

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 35.3.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van de een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning.

Artikel 36 Waterstaat - Waterkering 

36.1 bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming, het onderhoud en de verbetering van de waterkering, met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals duikers, keerwanden en merktekens.

36.2 bouwregels
36.2.1

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 19) mag alleen ten behoeve van deze bestemming worden gebouwd.

36.2.2

Gebouwen mogen niet worden gebouwd.

36.2.3

Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, maximaal 3 m.

36.3 afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 36.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, met inachtneming van het volgende:

  • a. de bij de betrokken bestemming de behorende bouwregels in acht worden genomen;
  • b. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
36.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
36.4.1

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in artikel 36.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen.
36.4.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 36.4.1 mag alleen en moet worden geweigerd, indien door het uitvoeren van de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid en/of de mogelijkheden tot beheer en onderhoud van de waterkering en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

36.4.3

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 36.4.1 is nodig voor:

  • a. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die op het moment van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 37 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 38 Algemene bouwregels

38.1

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en/of inhoud in afwijking daarvan als maximaal toegestaan.

38.2

In die gevallen dat de bestaande afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen minder bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven, geldt die afstand in afwijking daarvan als minimaal toegestaan.

Artikel 39 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met alle bestemmingen wordt in ieder geval begrepen:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken, waarbij een toename van stikstofemissie plaatsvindt vanaf de betreffende gronden c.q. vanuit de betreffende bouwwerken. Onder het gebruik van gronden en bouwwerken wordt ook begrepen de aan de functie van de gronden en bouwwerken gerelateerde verkeersbewegingen.

Artikel 40 Algemene aanduidingsregels

40.1 Vrijwaringszone - radar
40.1.1 aanduidingomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - radar' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de radarsystemen.

40.1.2 bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de daar voorkomende bestemmingen mag niet hoger worden gebouwd dan 40 m.

40.1.3 afwijking van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 40.1.1 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen.

40.2 Veiligheidszone - bedrijven
40.2.1 bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - bedrijven' is het verboden kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten op te richten.

40.3 Vrijwaringszone - dijk 1
  • a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - dijk 1' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering;
  • b. Ter plaatse van de gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' mag niet worden gebouwd met uitzondering van verankering ten dienste van de waterkering;
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van 40.3 onder b, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
    • 2. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
40.4 Vrijwaringszone - dijk 2

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - dijk 2' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als buitenbeschermingszone van de primaire waterkering.

Artikel 41 Algemene afwijkingsregels

41.1

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen met uitzondering van inhoudsmaat van woningen;
  • b. de regels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing;
  • c. de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m;
  • d. de regels en de bouw toestaan van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een bouwhoogte van ten hoogste 3 m ten dienste van het openbaar nut, zoals schakelhuisjes, wachthuisjes, transformatorhuisjes, telefooncellen, alsmede andere bouwwerken, zoals muurtjes, standbeelden en lichtmasten; gasdrukmeetstations en verkooppunten voor motorbrandstoffen uitgezonderd;
  • e. de bouw van een schuilgelegenheid voor dieren met een oppervlakte van maximaal 15 m2 en een hoogte van maximaal 2,7 m, mits de perceelsgrootte minimaal 1 ha bedraagt en het perceel niet direct grenst aan het erf van een woning.
41.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 41.1 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 42 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor:

  • a. het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. bestemmingsgrenzen mogen met niet meer dan 5 m worden verschoven;
    • 2. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen mogen niet onevenredig worden geschaad.
  • b. het toestaan van de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen met een hoogte van ten hoogste 3,5 m en een inhoud van ten hoogste 75 m3 ten dienste van het openbare nut en overige openbare dienstverlening;
  • c. de reconstructie van de binnen het plangebied gelegen wegen, met dien verstande dat de bestemmingen 'Verkeer' en 'Verkeer - Verblijf' ter weerszijden van de weg met ten hoogste 25 m mogen worden verbreed.

Artikel 43 Algemene procedureregels

43.1 wijziging

Ten aanzien van de in dit plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden zal de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moeten zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:

  • a. bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
  • b. met betrekking tot (spoor)wegverkeersgeluid een aanvaardbaar woonklimaat wordt gerealiseerd;
  • c. met betrekking tot de luchtkwaliteit een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
  • d. met betrekking tot de externe veiligheid een aanvaardbaar leefklimaat wordt gerealiseerd, dan wel dat geen onevenredige verslechtering plaatsvindt;
  • e. beschermde planten- en diersoorten en biotopen niet onevenredig worden geschaad;
  • f. het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.
43.2 Voorrangsregeling

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de dubbelbestemmingen geldt dat in afnemende mate prioriteit wordt verleend aan de dubbelbestemming:

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 44 Overgangsrecht

44.1 overgangsrecht bouwwerken
44.1.1

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
44.1.2

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in artikel 44.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 44.1.1 met maximaal 10%.

44.1.3

Artikel 44.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

44.2 overgangsrecht gebruik
44.2.1

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

44.2.2

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 44.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

44.2.3

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 44.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

44.2.4

Artikel 44.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 45 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Tweede herziening Park Lingezegen.