Plan: | Buitengebied Lingewaard, Zandkamp 4a Huissen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1705.234-VG01 |
Het voorliggende plan voorziet in een functieverandering op het perceel Zandkamp 4a in Huissen waarbij op het perceel één nieuwe vrijstaande woning wordt gebouwd in ruil voor het saneren van de bestaande glasopstanden.
De glastuinbouwactiviteiten op deze locatie zijn in het verleden beëindigd. Op basis van de geldende regels van bestemmingsplan 'Buitengebied Lingewaard' is de uitvoering van het initiatief echter niet mogelijk.
Het college van burgemeester en wethouders is in beginsel bereid medewerking te verlenen aan de uitvoering van het voorliggende initiatief onder voorwaarden.
Het plangebied voor het perceel Zandkamp 4a (kadastraal bekend gem. Huissen, sectie M, nummers 133 en 148) ligt direct ten zuiden van het dorp Huissen en ten noorden van de Zandkamp in het buitengebied van Lingewaard. De oppervlakte van het plangebied bedraagt 3.744 m2.
Op onderstaande luchtfoto is dit perceel globaal aangegeven met een rode omlijning.
Afb. huidige situatie ligging plangebied Zandkamp 4a (rood omlijnd)
Bij het plan behorende stukken
Het bestemmingsplan Huissen, Zandkamp 4a bestaat uit de volgende stukken:
Op de digitale verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied gelegen gronden aangegeven. Het bestemmingsplan bestaat uit een set regels om het nieuwe gebruik van de gronden en de toegelaten bebouwing te regelen. Het plan gaat vergezeld van voorliggende toelichting waarin de aanleiding, de motivering en een beschrijving van de planopzet zijn opgenomen.
Voor deze locatie geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Lingewaard', vastgesteld bij besluit van de raad op 31 oktober 2013. Op 18 mei 2017 en 13 december 2018 zijn respectievelijk Buitengebied Lingewaard 1e herziening en Buitengebied Lingewaard, 2e herziening vastgesteld.
Op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied Lingewaard' gelden voor de gronden in het plangebied de volgende bestemmingen:
Afb. ligging perceel Zandkamp 4a Huissen
Het bouwen van een woning op het perceel Zandkamp 4a past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Om het initiatief te kunnen uitvoeren is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven.
Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving.
In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van rijk, provincie en de gemeente Lingewaard beschreven.
In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue.
Hoofdstuk 6 gaat in op de wateraspecten waaronder de watertoets.
In de hoofdstukken 7 en 8 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 9 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
.
Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van Huissen (gemeente Lingewaard, provincie Gelderland). Huissen ligt tussen Arnhem en Nijmegen en grenst in het noorden aan de zuidzijde van Arnhem. Huissen kenmerkt zich door agrarische gronden en de Neder-Rijn met zijn uiterwaarden in het oosten. De gemeente Lingewaard heeft verschillende woonkernen; naast Huissen zijn dit onder andere Gendt, Angeren, Bemmel en Doornenberg. De voor Huissen belangrijkste verkeersaders zijn de A15 de N325 en de N839.
De locatie is gelegen op de oeverwallen. De hogere en drogere ligging van de oeverwallen maakte dit gebied geschikt voor bewoning. Net als op de dijkzone is op de oeverwallen veel bebouwing terug te vinden. De bodem is daarnaast zeer geschikt voor verschillende vormen van landbouw, waaronder fruitteelt. Dit heeft geresulteerd in een kleinschalig landschap waar akkerbouw, fruitteelt en andere activiteiten (kassen, wonen, bedrijvigheid) elkaar afwisselen. Een belangrijke ontwikkeling in het buitengebied van Lingewaard is de herstructurering van het glastuinbouwgebied Huissen-Angeren. Het beleid voor de herstructureringsgebieden glastuinbouw is vastgelegd in Structuurvisie herstructurering glastuinbouw Huissen Bemmel (vastgesteld op 25 januari 2012) en de Verordening (ligt ter visie t/m 5 maart 2012).
Reden voor de herstructurering is dat de glastuinbouwbedrijven in de concentratiegebieden onvoldoende groeimogelijkheden op de huidige bedrijfslocaties hebben. Om toch de gewenste groeiruimte te creëren is een herverkaveling nodig, waarbij oude glasopstanden worden gesaneerd en de vrijkomende ruimte wordt benut als ontwikkelingsruimte voor de andere bedrijven. Daarnaast zijn aanpassingen aan de infrastructuur en waterhuishouding nodig, evenals versterking van natuur en landschap en de ontwikkeling van duurzame energie. De herstructurering van de glastuinbouw heeft betrekking op de volgende deelgebieden;
Herstructurering Glastuinbouw - Extensiveringsgebieden:
Herstructurering Glastuinbouw - Intensiveringsgebieden:
Het plangebied is gelegen binnen 'het Zand' van het deelgebied 'Herstructurering Glastuinbouw - Extensiveringsgebieden'.
Het perceel Zandkamp 4a bestaat deels uit glasopstanden en deels uit weiland. In het kader van functieverandering zijn in de directe omgeving veel glasopstanden gesloopt en zijn ter compensatie hiervan extra woningen bijgebouwd.
Afb. ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving
In de nieuwe situatie worden de bestaande kassen met een oppervlakte van 2.200 m2 gesloopt. Ter compensatie hiervan wordt één vrijstaande woning met een inhoud van maximaal 850 m3 en bijgebouwen met een maximale oppervlakte van 75 m2 mogelijk gemaakt. De bijgebouwen zullen worden gebruikt voor het stallen van de auto's, berging van het materieel voor tuin, erf, boomgaard. Voorts zal een deel van de bijgebouwen worden gebruikt voor het hobbymatig houden van enkele dieren.
De maximale goothoogte van het hoofdgebouw bedraagt 4,5 m en de maximale bouwhoogte 9 m. Ook de maximale afstand van 25 meter tussen de woning en bijgebouwen is in de regels opgenomen. Daarnaast wordt het perceel landschappelijk ingericht. Hiervoor is een inrichtings- en beplantingsplan opgesteld dat ook een aantal referentiebeelden bevat voor de nieuw te bouwen woning.
Op onderstaande afbeelding is het inrichtingsplan opgenomen.
![]() |
![]() |
Inrichtingsplan (bron: Stichting Landschapsbeheer Gelderland)
Landschappelijke inpassing
Op 28 maart 2019 is door Stichting Landschapsbeheer Gelderland in het kader van de landschappelijke inpassing een inrichtings- en beplantingsplan opgesteld. Beide zijn als bijlage 2 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.
In het beplantingsplan worden de diverse nieuw aan te leggen landschapselementen tot in detail uitgewerkt en beschreven. Op de inrichtingsschets worden deze elementen eveneens weergegeven waarbij de beschreven objecten corresponderen met de nummers op de inrichtingsschets.
De gedeelde entree met huisnummer Zandkamp 6 naar de percelen blijft gehandhaafd via het Hoevensepad.
Parkeren
Het perceel biedt voldoende ruimte om het parkeren op eigen terrein mogelijk te maken voor de nieuwe bewoners en bezoekers.
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
SVIR en Barro
Sinds 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht. In de SVIR, die de opvolger is van de Nota Ruimte (2006), schetst het Rijk de ruimtelijke ambities tot 2040 en de ruimtelijke belangen en opgaven tot 2028. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.
De SVIR maakt duidelijk dat het Rijk zich beleidsmatig en financieel concentreert op de ontwikkeling en bescherming van de Nationale ruimtelijke hoofdstructuur. Bovendien stelt de Rijksoverheid zich op het standpunt dat gemeenten en provincies beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren en hebben daarom in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte meer bevoegdheden gekregen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid. Een kleinschalige ontwikkeling zoals dit heeft hier relatief weinig impact op. Om deze reden wordt in dit bestemmingsplan niet nader ingegaan op het nationaal ruimtelijk beleid.
Wel zijn er 13 nationale belangen opgenomen in de SVIR, die nader zijn uitgewerkt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), beter bekend als de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn 13 nationale belangen opgenomen die juridische borging vereisen. Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden.
Uit de jurisprudentie blijkt inmiddels dat de bouw van enkele woningen niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. In het voorliggende plan gaat het om de bouw van één woning. In het kader van aan goede ruimtelijke ordening moet de behoefte aan de woning te worden aangetoond. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 4.2.1.
Conclusie
Ter conclusie mag worden gesteld dat de onderhavige herziening van het bestemmingsplan, waarbij het aantal woningen met één toeneemt op perceelsniveau, geen strijdigheden oplevert met het rijksbeleid.
In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
De provincie wil de focus leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland centraal. Om dat te bereiken wordt de focus gelegd op zeven ambities op het gebied van energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, biodiversiteit, bereikbaarheid, vestigingsklimaat en woon- en leefomgeving. Deze ambities worden hieronder kort samengevat:
Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik
Ook de provincie kent, evenals het rijk, een ladder voor duurzame verstedelijking. Voor nieuwe stedelijke functies in het buitengebied geldt dat deze afgewogen dienen te worden in het licht van de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. De Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik vervangt het beleid van de woningbouwcontour en de zoekzones. Het accent van stedelijke ontwikkelingen verschuift van nieuwbouw naar het vitaliseren van bestaande gebieden en gebouwen. Voor een goede afweging van keuzes voor locaties van nieuwe gebouwen staat de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik centraal. Met deze ladder wordt een transparante besluitvorming en een zorgvuldige ruimtelijke afweging nagestreefd. Het gaat om het tijdig afwegen van kansen en mogelijkheden om bestaande gebouwen te benutten bij overwegingen van nieuwe bebouwing. Een goede afweging volgens de ladder vraagt om kennis van de bestaande voorraad. Gekoppeld daaraan zijn er vragen over de opgaven en kwaliteiten in een gebied:
Als juridische basis gebruikt de provincie de ladder voor duurzame verstedelijking die het Rijk heeft vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In elk bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling dienen gemeenten volgens de rijksladder aan de hand van drie stappen de locatiekeuze te motiveren. Deze rijksladder is van provinciaal belang. Aangezien de juridische borging van de ladder al geregeld is in het Bro, heeft de provincie de ladder niet nogmaals opgenomen in de provinciale omgevingsverordening.
Nieuwe stedelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de Gelderse ladder voor duurzaam ruimtegebruik. Volgens het Besluit ruimtelijke ordening wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor een stedelijke ontwikkeling. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de bouw van één of enkele woningen niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling.
In verband hiermee wordt geconcludeerd dat bij het voorliggende kleinschalig initiatief geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening.
Behoefte
In Huissen en omgeving bestaat een behoefte aan landelijk wonen. Met het voorliggende plan wordt in deze behoefte voorzien. De initiatiefnemers worden de nieuwe bewoners van de geprojecteerde woning.
Conclusie
Samenvattend wordt vastgesteld dat vanwege de beperkte omvang het initiatief niet aangemerkt wordt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Er is sprake van een aantoonbare behoefte.
De verordening voorziet ten opzichte van de Omgevingsvisie niet in nieuw beleid en is daarmee dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.
Wonen
Met betrekking tot Wonen wordt in artikel 2.1. Woonlocaties en recreatiewoningen vermeld dat in een bestemmingsplan nieuwe woonlocaties en de daar te bouwen woningen slechts worden toegestaan wanneer dit past in het vigerende door Gedeputeerde Staten vastgestelde regionale woonagenda.
In de Subregionale Woonagenda Arnhem e.o. 2017-2027 hebben de betrokken gemeenten - waaronder Lingewaard - vastgelegd dat zij in de periode 2017-2027 zo’n 13.500 woningen willen bouwen, met een versnelling van de woningbouwproductie in de eerste vijf jaar. Dit is nodig om de huidige druk op de woningmarkt te verminderen. Bij nieuwbouw gaat het om meer dan enkel ‘bouwen, bouwen, bouwen’ en staan de gewenste kwaliteiten voorop. Het uitgangspunt is dat bij nieuwe woningbouwplannen woningen zonder aardgasaansluiting worden gebouwd. Nieuwe plannen zijn een aanvulling op de bestaande woningen in de regio. Diversiteit in het woningaanbod is namelijk van belang als je het vestigingsklimaat in de regio wilt stimuleren. Eén van de belangrijkste opgaven is de aanpak van verouderde woningen van slechte kwaliteit in wijken en dorpen.
Glastuinbouw
Volgens de kaart 'Glastuinbouw' ligt het perceel in het 'extensiveringsgebieden tuinbouw'. In het kader van de herstructurering van de glastuinbouw stuurt de provincie in extensiveringsgebieden op afbouw van de glastuinbouwontwikkeling en verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Nieuwvestiging of hervestiging is hier niet toegestaan. In extensiveringsgebieden biedt de provincie onder voorwaarden de mogelijkheid tot andere bestemmingen, mits de herstructurering erbij is gebaat. Ook wanneer een bestemmingsplan van een gemeente nog niet is aangepast aan deze aanpak, is deze aanpak van toepassing.
Conclusie
De Omgevingsverordening staat positief tegenover functieverandering van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. Wel worden hier een aantal eisen aan gesteld. Zo moet de nieuwe bebouwing een kwaliteitsverbetering vormen voor het gebied. Ook moet de nieuwe bebouwing in verhouding staan met de gesloopte kassen. ten slotte moet de nieuwe functie in aard en schaal passen in het buitengebied.
In het plan staat de oppervlakte van de woning in verhouding met de gesloopte agrarische bebouwing (2.200m2). Daarnaast is voor het initiatief een inrichtingsplan opgesteld om de inpassing van het plan in het gebied en het behoud van de landschappelijke kwaliteiten te garanderen. In het plan zullen de glasopstanden verdwijnen. De nieuwe woning zal landschappelijk worden ingepast aan de hand van een beplantingsplan. Hoe dit gerealiseerd zal worden is uitgewerkt in paragraaf 2.2. Ten slotte past de nieuwe functie in het buitengebied van Lingewaard. Dit plan zal dus aansluiten bij de omgeving.
In het plangebied is sprake van het toevoegen van één woning in het buitengebied van Huissen. In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen dat nieuwe woonlocaties en woningen pas zijn toegestaan wanneer dit past in het kwalitatief woonprogramma en kwantitatieve regionale woonopgave.
Verder worden in de Omgevingsverordening geen regels genoemd die relevant zijn voor dit plan. Het plan is daarom niet in strijd met de Omgevingsverordening.
Op 31 mei 2012 is de Structuurvisie Lingewaard 2012 - 2022 vastgesteld. In de structuurvisie Lingewaard 2012-2022 zijn de ingrediënten opgenomen hoe Lingewaard zich op ruimtelijk vlak in de toekomst wil ontwikkelen. Die toekomst wordt mede bepaald door hoe met ruimte wordt omgegaan; welke bestaande kwaliteiten worden versterkt en welke nieuwe functies willen we op vrijkomende terreinen. Uitgangspunt is het landschap met haar historische kwaliteiten waarin gewoond, gewerkt en gerecreëerd wordt. Dit aangevuld met de ambities die de gemeente heeft.
In 2004 zijn er binnen de Stadsregio afspraken gemaakt over woningbouwcontouren waarbinnen gebouwd mag worden. Dezelfde contouren zijn in de nieuwe verstedelijkingsvisie van de regio (geldend tot 2020) ongewijzigd overgenomen. Uitbreidingen buiten deze contouren zijn onder voorwaarden op enkele plaatsen toegestaan. Naast de bouwopgaven gebonden aan de contouren, wordt er heel beperkt gebouwd in het landelijk gebied. Dit laatste komt voort uit de functieverandering van glastuinbouw en andere agrarische bedrijven naar landelijke woonvormen. De gemeente heeft een regeling om de sloop van voormalige agrarische bebouwing in het buitengebied te stimuleren: de functieveranderingsregeling. Doel is de landschappelijke kwaliteit van het buitengebied te verbeteren. De regeling is er op gericht om agrarische ondernemers te compenseren voor het beëindigen van de agrarische activiteit op hun bedrijfsperceel en het afbreken van de aanwezige bedrijfsbebouwing. Op basis van de regeling kunnen (stoppende) agrarische bedrijven compensatie krijgen in de vorm van woning-bouwmogelijkheden. Hiermee probeert de gemeente leegstand, ongewenst gebruik en verrommeling van oude bebouwing te vermijden.
Conclusie
Onderhavig initiatief vloeit voort uit het functieveranderingsbeleid van de gemeente Lingewaard. De bestaande kassen worden gesloopt, om leegstand en verrommeling op het perceel te voorkomen. Hiervoor wordt in de plaats één woning teruggebouwd. De uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan levert een positieve bijdrage aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit op de schaalniveaus van het landschap, het erf en het gebouw. De verplichte uitvoering van de maatregelen wordt geborgd in de regels van dit bestemmingsplan.
't Zand is een deel van het gebied dat ligt ten zuiden van de kern Huissen. Het is een gebied met een fijnmazige parallelle wegenstructuur. In het gebied zijn ca. 200 adressen, hiervan hebben of hadden 30 tuinders een tuinbouwbedrijf. De schaal en het karakter van dit gebied lenen zich echter niet voor schaalvergroting in de glastuinbouw. De circa 30 tuinders hebben dan ook de wens het bedrijf te beëindigen. Gemeente en provincie willen de ruimtelijke kwaliteit van het gebied verbeteren, maar stellen deze afhankelijk van eigen initiatieven van de tuinders. De overheid wil nieuwe functies toelaten om het waardeverlies ten gevolge van de sloop van kassen te compenseren.
Om de omschakeling van dit gebied te faciliteren is Visie 't Zand opgesteld. Deze visie is feitelijk een landschapsverbeteringsplan. Het is geen vastomlijnd plan, maar een indicatief pakket van maatregelen. Het biedt de gemeente houvast bij gesprekken met initiatiefnemers en biedt de initiatiefnemers een leidraad bij de functieverandering van het bedrijf. Ter inspiratie voor de tuinderfamilies die plannen hebben om kassen te slopen, is een aantal bouwstenen ontwikkeld. Stuk voor stuk dragen ze bij aan het ontwikkelen van een kleinschalig woon- en werklandschap. Het groene karakter maakt het voor Huissenaren een gevarieerd gebied om te verkennen. De bouwstenen zijn combinaties van nieuwe bronnen van inkomsten en landschapsontwikkeling. De geschiedenis van 't Zand biedt een rijk scala aan aanknopingspunten. Het is geen uitputtende reeks; varianten hierop zijn bespreekbaar.
Begin 2019 is de Visie op 't Zand geactualiseerd. De nieuwe visie 'Ontwikkeling van ‘t Zand Huissen' is deels een aanvulling op de oude Visie. Belangrijke uitgangspunten voor de Ontwikkellocatie 4: Kerkpad, waarbinnen ook het voorliggende plangebied is gelegen, zijn:
De locatie Zandkamp 4a bevindt zich aan de zuidwestzijde van deze ontwikkellocatie.
Planspecifiek
Ten behoeve van dit initiatief is op basis van de visie gekeken naar transitie van het perceel. Sloop van de kassen en nieuwbouw van een woning. In het inrichtingsplan is ook voorzien in de aanleg van afschermende erfbeplanting. Dit heeft een vertaling gevonden in het inrichtingsplan voor de locatie Zandkamp 4a. Het inrichtingsplan is als bijlage bij deze toelichting gevoegd.
In de Woningbouwnotitie Lingewaard 2016-2020 (versie 12-04-2016) wordt aangegeven dat er vraag is naar landelijk wonen. Ook worden verschillende locaties genoemd die hiervoor geschikt zouden kunnen zijn. Voor de kern Huissen wordt het volgende gesteld over landelijk wonen:
Het woningbouwprogramma is met name gericht op structurele groei van het aantal woningen voor het opvangen van toename van het aantal huishoudens in de gemeente. Incidentele opgaven ten gevolge van functieverandering als algemene post opgenomen samen met incidentele woningbouw op kleine inbreidingslocaties.
Conclusie
Het plan betreft een functieverandering waarbij op het perceel één nieuwe vrijstaande woning wordt gebouwd in ruil voor het saneren van de bestaande glasopstanden. Het plangebied is gelegen in 't Zand. Het plan sluit hiermee aan bij de uitgangspunten van deze woningbouwnotitie.
Algemeen
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan, of indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.
Een woning wordt op basis van de Wet geluidhinder met bijbehorende regelingen aangemerkt als geluidsgevoelige object.
In de directe omgeving is geen spoorweg of gezoneerd industrieterrein met een geluidszone (planologisch aandachtsgebied). Deze aspecten behoeven daarom niet te worden meegenomen.
Wegverkeerslawaai
De Zandkamp is een weg, die geen wettelijke zone kent. Op deze weg geldt een maximum snelheid van 30 km/u. Uit jurisprudentie blijkt dat een 30 km/uur weg in de beoordeling moet worden meegenomen, indien vooraf aangenomen had kunnen worden dat deze weg een geluidbelasting veroorzaakt die hoger ligt dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB).
De Zandkamp heeft voornamelijk een ontsluitende functie voor de enkele aanliggende woningen en bedrijven. Voor deze wegen zijn, gezien de lage intensiteiten, geen gemeentelijke telgegevens beschikbaar. De wegen zijn ook niet opgenomen in de regionale verkeersmilieukaart. Dit betekent dat de etmaalintensiteit van deze wegen lager is dan 300 motorvoertuigen per etmaal (dit is de ondergrens voor opname in het verkeersmodel van de regionale verkeersmilieukaart).Ook gezien de aard van het gebied en de aanwezige wegen aansluitend en in de nabijheid van het plangebied is er geen sprake van (middel)grote verkeersaantallen.
Gezien het beperkte aantal aanwonenden, de lage verkeersintensiteiten (maximaal 300 motorvoertuigen per etmaal) en het feit dat de weg voornamelijk gebruikt wordt door bestemmingsverkeer is het aannemelijk dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden.
Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoering van de in dit bestemmingsplan voorgenomen ontwikkeling. Er kan worden voldaan aan de Wgh en daarin opgenomen voorkeursgrenswaarden.
Algemeen
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem. Om inzicht in de kwaliteit van de bodem te krijgen is een verkennend bodemonderzoek (Tauw, kenmerk 1271124, d.d. 19 juli 2019) uitgevoerd. Dit rapport is opgenomen in de bijlage bij deze toelichting. Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het voorgenomen gebruik van de locatie.
Op basis van het vooronderzoek worden ter plaatse van de gehele onderzoekslocatie geen sterke bodemverontreinigingen verwacht.
Uit het onderzoek blijkt het volgende voor de twee deelgebieden:
Kassencomplex (perceelnr. 148)
Door middel van het onderzoek is de eindsituatie op dit perceel voldoende vastgelegd. In het verleden zijn in de grond lichte verontreinigingen aangetoond, waarbij het niet bekend is welke parameters het betroffen. Ook is niet bekend of de kritische parameters OCB destijds zijn geanalyseerd. In het onderhavige onderzoek zijn slechts lichte verontreinigingen aan zware metalen (cadmium, kwik, lood, nikkel en zink) en Drins aangetoond. De ondergrond is slechts licht verontreinigd met nikkel. In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetoond. Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat de activiteiten op dit perceel een licht negatieve invloed hebben gehad op de milieuhygiënische kwaliteit van de grond. Een aanvullend onderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Braakliggend (perceelnr. 133)
In zowel het mengmonster dat is samengesteld van de zintuiglijk schone bovengrond als de bovengrond met bijmenging van baksteenpuin en kooldeeltjes zijn slechts lichte verontreinigingen aan zware metalen (cadmium, kwik, lood en zink) en/of Drins aangetoond. De ondergrond is niet verontreinigd. Het grondwater is slechts licht verontreinigd met barium. Op basis van de onderzoeksresultaten zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouw.
Voor een uitgebreide toelichting hierop wordt verwezen naar de onderzoeksrapportage die opgenomen is in bijlage 3 bij deze toelichting.
Conclusie
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de gewenste bestemming.
Algemeen
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het toevoegen van één woonfunctie. De woonfunctie heeft een neutraal effect op de luchtkwaliteit ter plaatse. Dat betekent dat het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Op de locatie voldoet de luchtkwaliteit aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit. Er is derhalve sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Gezien het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Het plan voorziet in een functiewijziging op het perceel Zandkamp 4a. Op dit perceel wordt een nieuwe vrijstaande woning voorzien. Het perceel heeft in het vigerend bestemmingsplan de bestemming agrarisch. Onderstaand volgt de beoordeling externe veiligheid.
Afb. globale ligging plangebied in zwarte cirkel
Op de volgende pagina is een tabel opgenomen met een analyse van het aspect externe veiligheid. Rondom het plangebied zijn de volgende externe veiligheidsrisicobronnen relevant:
De beoordeling van externe veiligheid wordt uitgevoerd voor twee risiconormen, namelijk het plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plangebied ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een Bevi inrichting, transportroute en hogedruk aardgastransportleiding. Dit vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.
Groepsrisico
Het plangebied bevindt zich binnen het invloedsgebied van de Betuweroute en de toekomstige A15. Het invloedsgebied van deze bronnen bedraagt meer dan 4000 meter. Daarmee hebben wijzigingen in het plangebied mogelijk invloed op de hoogte van het groepsrisico van deze risicobron. Voor de Betuweroute en A15 kan worden volstaan met beperkte verantwoording groepsrisico omdat het plangebied op meer dan 200 meter van deze risicobronnen ligt. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden verricht:
- Conform de motivatie onderdelen van Bevt (artikel 7 en 9) en Bevb (artikel 12) moet het groepsrisico verantwoord worden;
- Er moet advies worden aangevraagd bij de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland Midden (VGGM).
De functiewijziging heeft echter slechts betrekking op de toelating van één extra woning met 2,4 personen in het invloedsgebied van deze risicobronnen. Gelet hierop en de afstand tot deze risicobronnen heeft de ontwikkeling geen gevolgen voor het groepsrisico. Gelet hierop kan worden afgezien van een verantwoording van het groepsrisico.
Conclusie
Het plangebied ligt niet binnen een plaatsgebonden risicocontour 10-6 van een risicobron. Daarmee wordt geen grens- of richtwaarde overschreden en is er geen sprake van een directe of harde belemmering voor realisatie van het plan. In het kader van het groepsrisico kan worden afgezien van een beperkte verantwoording voor de Betuweroute en de A15 zoals hierboven is verwoord onder het groepsrisico.
Algemeen
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoewel de richtafstanden in 'Bedrijven en milieuzonering' indicatief zijn, worden deze afstanden wel als harde eis gezien door de Raad van State bij de beoordeling of bedrijven op een passende afstand van milieugevoelige objecten worden gesitueerd.
Gebiedstypen
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. Op basis van de VNG-uitgave wordt het buitengebied gerekend tot een met het omgevingstype 'rustige woonwijk' vergelijkbaar omgevingstype.
Het omgevingstype 'gemengd gebied' wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' als volgt omschreven: 'Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.'
De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een goed woon- en leefklimaat noodzakelijk is. Overigens mag deze reductie met één afstandsstap niet leiden tot een lager beschermingsniveau voor het aspect gevaar omdat voor activiteiten, waarbij het aspect gevaar maatgevend is voor de richtafstanden, vrijwel altijd specifieke regelgeving geldt.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk | Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Situatie plangebied
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.
Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:
1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
Gebiedstypering
In de omgeving van het plangebied komen de functies wonen, agrarisch en glastuinbouw voor. Op basis hiervan wordt het plangebied aangemerkt als een 'rustige woonwijk' met het oog op een goed woon- en leefklimaat.
Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.
De functie 'wonen' wordt niet gezien als een milieubelastende functie. Van enige aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden is dan ook geen sprake.
Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.
Glastuinbouw
In de omgeving van de locatie is een aantal glastuinbouwbedrijven gevestigd. Voor deze bedrijven dient een zonering van minimaal 30 meter vanuit de glasopstanden tot de nieuw te bouwen woning te worden aangehouden. In de volgende tabel zijn de betreffende bedrijfsactiviteiten, richtafstanden en feitelijke afstanden weergegeven.
Voor de glastuinbouwbedrijven wordt voldaan aan de richtafstanden. Vanuit milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het initiatief.
Percelen met bestemming agrarisch
Gelet op de gebruiksmogelijkheden in deze bestemming dient in beginsel rekening te worden gehouden met een mogelijke spuitzone van 50 m in verband met het spuiten van bestrijdingsmiddelen.
In de directe omgeving zijn in de agrarische bestemming geen vollegronds fruiteelt en/of boomteelt aanwezig. Daarnaast liggen in de directe omgeving al andere woningen die, gelet op de specifieke gebruiksregels, uitsluiten dat in de agrarische bestemming binnen 50 meter van de nieuw woonbestemming fruit en/of boomteelt wordt gestart met gewasbeschermingsmiddelen. Er is daarom geen belemmering door een spuitzone.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Op 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet, die op genoemde datum zijn ingetrokken. De Wet natuurbescherming ziet op de bescherming van planten- en dierensoorten alsmede van gebieden.
In verband hiermee is een natuuronderzoek (aug. 2019) verricht. De resultaten hiervan worden als volgt samengevat.
Algemeen
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming.
Het Nederlands Natuurnetwerk (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het (NNN) is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Situatie plangebied
Het onderzoeksgebied ligt niet in- of naast een Natura 2000-gebied of Beschermd Natuurmonumentgebied.
De onderzoekslocatie ligt op 1,25 kilometer afstand van het Gelders Natuurnetwerk. Gezien de aard, de afstand en beperkte schaal van de ingreep en het ontbreken van landschappelijke binding tussen plangebied en het Natuurnetwerk Nederland zijn effecten op de kernkwaliteiten van het gebied op voorhand uitgesloten. Nader onderzoek naar effecten op dit gebied is niet nodig.
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' ligt op circa 1,74 kilometer van de onderzoekslocatie. Gezien de aard, de afstand en beperkte schaal van de ingreep en het ontbreken van landschappelijke binding tussen plangebied en Natura 2000-gebied zijn effecten op doelstellingen van Natura 2000-gebieden op voorhand echter uitgesloten. Nader onderzoek naar effecten op doelstellingen van Natura 2000-gebieden is niet nodig.
Aanvulling Gebiedsbescherming
Bij het uitgevoerde natuuroderzoek is geen berekening van de stikstofdepositie als gevolg van het plan opgenomen. Dit omdat ten tijde van de planvorming er nog geen geschikt calculatieprogramma beschikbar was. Zandkamp 4a ligt op ruim 1,7km afstand van Natura 2000-gebied Rijntakken. Gezien de afstand is directe verstoring niet aan de orde. Andere indirecte verstoring dan verzuring ten gevolge van stikstofneerslag zijn evenmin aan de orde.
De uitvoering van de plannen geeft stikstofneerslag als gevolg van werktuiginzet en bouwverkeer bij de uitvoering en na realisatie van de woonfunctie. Bij een aanname van:
is middels de huidige Aeriusversie de neerslag in het beschermde gebied niet groter dan 0,00mol/ha/jaar.
Bovenstaande aanname is - zo is de verwachting - een overschatting van de daadwerkelijk optredende emissies. Bij de inschatting is evenmin rekening gehouden van de afname als gevolg het verdwijnen van de vorige functie (glastuinbouw). De afname van stikstofneerslag in het gebied door het verdwijnen van deze laatste functie zou er 'intern gesaldeerd' kunnen worden.
De plannen kunnen dus geen negatieve effecten hebben voor bij de Wet natuurbescherming beschermd gebied. Een passende beoordeling kan achterwege blijven.
De plannen zijn niet in strijd met de uit de kaders voor natuur-/ecologiebescherming voortvloeiende normen.
Het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende vogel-, amfibieënvleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten. Voorgenoemde soorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk nestelen er vogels in de beplanting en bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er een rust- en/of voortplantingsplaats.
In het plangebied nestelen alleen vogelsoorten waarvan uitsluitend het bezette nest beschermd is, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Werkzaamheden die leiden tot het beschadigen of vernielen van vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode uitgevoerd te worden.
Voor de grondgebonden zoogdiersoorten die een rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling voor het beschadigen en vernielen van rust- en voortplantingsplaatsen, maar deze vrijstelling geldt niet voor het doden van beschermde dieren. Om te voorkomen dat beschermde dieren verwond of gedood worden, dienen ze verjaagd of weggevangen en verplaatst te worden. Indien beschermde dieren opzettelijk verwond of gedood worden, dient een ontheffing van de verbodsbepalingen verkregen te worden. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt geen essentieel foerageergebied van beschermde soorten negatief beïnvloed.
Het plangebied bestaat hoofdzakelijk uit bebouwing en voor een klein deel uit gazon en opgaande beplanting (coniferenhaag en druivenstruik). Gelet op de inrichting en het gevoerde beheer van het plangebied, wordt het plangebied als een weinig geschikt functioneel leefgebied voor zeldzame- en kritische (grondgebonden) diersoorten en als een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten beschouwd
Mits er geen beschermde dieren verwond of gedood worden en bezette vogelnesten niet negatief beïnvloed worden, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Om te voorkomen dat grondgebonden zoogdieren verwond of gedood worden, mogen ze weggevangen of verjaagd worden.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan. Het natuuronderzoek is als bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.
Algemeen
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Situatie plangebied
In de bodem kunnen sporen aanwezig zijn van historische en prehistorische vormen van bewoning en gebruik. Deze sporen vormen het bodemarchief. Het is gewenst om archeologische vondsten zo veel mogelijk te bewaren. Door RAAP is voor de gemeente Lingewaard onderzocht welke archeologische waardes in de gemeente verwacht worden. Hierbij is Lingewaard ingedeeld in gebieden met een zeer hoge, een hoge, een middelmatige en een lage verwachtingswaarde. Binnen het wijzigingsgebied is sprake van een middelmatige archeologische verwachting. Voor de ontwikkeling is daarom de “Waarde- Archeologie 5” van toepassing. Deze waarde is in de regels van het bestemmingsplan “Buitengebied Lingewaard” opgenomen en is ook in dit wijzigingsplan opgenomen. Bij gebieden met deze aanduiding is het streven naar behoud in de huidige staat. Een inventariserend archeologisch onderzoek is verplicht als het bruto-oppervlak van de ingreep groter is dan 500 m² én de diepte van de ingreep dieper reikt dan 30 cm -Mv.
afb. uitsnede verwachtingswaarde met globale ligging plangebied (rood omcirkeld)
Conclusie
De nieuw te bouwen woning met bijgebouw(en) zal qua oppervlakte kleiner zijn dan 500 m2. Een archeologisch onderzoek is daardoor niet noodzakelijk. Wel is er een dubbelbestemming opgenomen.
Algemeen
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.
In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan "een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden" dient te bevatten.
Situatie plangebied
In of nabij het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden, waaronder monumenten, aanwezig. De locatie voor nieuwe woonfunctie is niet aan te merken als cultuurhistorisch waardevol of karakteristiek.
Conclusie
Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de ontwikkeling in het plangebied.
Uit projectie van het te ontwikkelen gebied op de risicokaart van niet-gesprongen explosieven (Nge) is gebleken dat zich hier tijdens de Tweede Wereldoorlog diverse oorlogshandelingen hebben afgespeeld waarbij NGE in de bodem zijn achtergebleven. Binnen de gemeente Lingewaard hebben sinds de Tweede Wereldoorlog diverse ontwikkelingen plaatsgevonden die van invloed zijn geweest op de bodem.
Daarom is voor de locatie een Projectleiderssamenvatting (PLS) uitgevoerd op 15 april 2019. De resultaten luiden als volgt:
Daarom moet er voor het bouwrijp maken op het bouwvlak (met een buffer van 3m) een detectie worden uitgevoerd op NGE. Deze detectie dient te worden uitgevoerd door een WSCS-OCE gecertificeerd bedrijf.
Op locaties waar bodemroerende werkzaamheden zijn uitgevoerd kan worden aangenomen dat (tot op zekere diepte) eventuele aanwezige NGE reeds opgemerkt en verwijderd zijn.
Ook voor de locatie van de geplande woning is de grond ook geroerd omdat ter plaatse ook een kas heeft gestaan. Zie onderstaande uitsnede
Er is nog geen concreet bouwplan zodat ook nog niet duidelijk is tot welke diepte de funderingen van de nieuw te bouwen woning zullen reiken. Mogelijk dat er ook grond opgebracht gaat worden om het maaiveld te verhogen. De maaiveldhoogte ten tijde van de Tweede Wereldoorlog betrof circa 9,50m+NAP. Tegenwoordig ligt het maaiveld op minimaal circa 10,00-10,50m+NAP. Het maaiveld ligt circa al een halve meter hoger dan ten tijde van de Tweede Wereldoorlog.
Voorts is er mondelinge informatie beschikbaar die aangeeft dat op de plek van de geplande woning ook kassen hebben gestaan. Deze grond is dus ook al geroerd. Op locaties waar bodemroerende werkzaamheden zijn uitgevoerd kan worden aangenomen dat (tot op zekere diepte) eventuele aanwezige NGE reeds opgemerkt en verwijderd zijn. De noodzaak van het uitvoeren van een detectie op NGE zal te zijner nader moeten worden bepaald.
De PLS is als bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.
Energietransitie en -gebruik is volop in beweging. Beperking van het energiegebruik, zuiniger omspringen met fossiele brandstoffen en het zoeken naar alternatieve, duurzame energiebronnen lopen daarbij parallel. Voorbeelden zijn plaatsen van zonnepanelen op dakvlakken en koude warmte opslag.
Voorts wordt ingezet op het (her)gebruik van duurzame materialen bij nieuwbouw en de aanleg van werken. Ook het duurzaam gebruik van water, verplicht gasloos bouwen, scheiding van vuilwater en hemelwater, het plaatsen van zonnecollectoren, vertraagde afvoer van hemelwater zijn belangrijke thema's in het kader van duurzaamheid.
Algemeen
Bij het bereken van de verkeersgeneratie en het benodigd aantal parkeerplaatsen ten behoeve van de ontwikkeling is gebruik gemaakt van de publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (publicatie 317, oktober 2012)' van het CROW. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen.
Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.
Situatie plangebied
Parkeren
In dit geval is voor wat betreft de gemeente Lingewaard uitgegaan van de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk', wat betreft stedelijke zone wordt uitgegaan van de omgevingscategorie 'rest bebouwde kom'. Voor wat betreft de functies binnen het plangebied wordt uitgegaan van de in de CROW-uitgave genoemde functies zoals benoemd in de onderstaande tabel. In deze tabel wordt tevens de bij de betreffende functies behorende verkeersgeneratie per werkdag en parkeerbehoefte inzichtelijk gemaakt.
Op de locatie Zandkamp 4a is voldoende ruimte aanwezig om in de parkeerbehoefte van 3 parkeerplaatsen te voorzien.
Verkeer
In de 'oude' situatie genereerde het kassencomplex ook verkeersbewegingen voor de aan- en afvoer van plantgoed, bloemen, fruit en groente. De verkeerintensiteit zal mogelijk in zeer beperkte mate toenemen door deze nieuwe ontwikkeling. Als er al sprake is van een geringe toename kan die eenvoudig in de bestaande verkeersstroom worden opgevangen.
In het plangebied zijn geen straalpaden, kabels en/of leidingen gelegen die een juridisch-planologische bescherming vereisen.
De gemeente wil bij het toekennen van ruimtelijke mogelijkheden zorgvuldig omgaan met de mogelijke effecten van de ontwikkelingen op bestaande natuur- en milieuwaarden. Bij ieder plan zal de gemeente dan ook zorgvuldig nut en noodzaak van een milieueffectrapportage (planm.e.r.) afwegen.
Daarbij spelen twee zaken een rol. Ten eerste zijn er de wettelijke voorschriften, die bepalen of een planm.e.r. moet worden uitgevoerd. Formeel zegt de wetgeving dat een bestemmingsplan planm.e.r.-plichtig is indien:
Ad 1. In de ecologische quickscan wordt opgemerkt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Rijntakken' op circa 1,74 kilometer van de onderzoekslocatie ligt. Gezien de aard, de afstand en beperkte schaal van de ingreep en het ontbreken van landschappelijke binding tussen plangebied en Natura 2000-gebied zijn effecten op doelstellingen van Natura 2000-gebieden op voorhand uitgesloten. Nader onderzoek naar effecten op doelstellingen van Natura 2000-gebieden is niet nodig.
Ad 2. In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r. zijn de activiteiten, plannen en besluiten genoemd waarvoor een m.e.r. in alle gevallen verplicht is als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden. Voor deze activiteiten moet een milieueffectrapportage worden opgesteld.
Onderdeel B van de bijlage bij het Besluit m.e.r. bevat activiteiten die qua omvang onder de in onderdeel C genoemde drempel blijven. Voor deze situaties moet eveneens in alle gevallen als een bepaalde drempelwaarde wordt overschreden, per geval door middel van een m.e.r.-beoordeling worden vastgesteld of een milieu-effectrapportage moet worden opgesteld. Er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject, als bedoeld in categorie D 11.2. De voorgestane ontwikkeling voorziet in een kleinschalige initatief op perceelsniveau zonder dat het aantal woningen toeneemt.
De drempelwaarden in onderdeel D zijn indicatief. Om te beoordelen of voor een activiteit een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt, kan niet alleen volstaan worden met het raadplegen van de drempelwaarden in onderdeel D. Er moet sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. per 1 april 2011 een extra stap doorlopen worden om na te gaan of er een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Dit wordt ook wel aangeduid met de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling'.
De voorgenomen ontwikkeling, zijnde de bouw van één vrijstaande woning, voldoet niet aan de omschrijving van 'een stedelijk ontwikkelingsproject' in de zin van categorie D 11.2 in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. In categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffect-rapportage is als activiteit aangewezen de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer, een aaneengesloten gebieden 2000 of meer woningen omvat, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' in de zin van het Besluit m.e.r. is volgens de huidige jurisprudentie afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. In dit geval gaat het om de sloop van de bestaande bebouwing en de bouw van één woning. Gelet op de concrete omstandigheden van de specifieke situatie en gezien de omvang van de voorgenomen ontwikkeling is in dit geval geen sprake van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage.
Conclusie
Voor de bouw van één woning is geen vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig omdat de mogelijke nadelige milieueffecten gering zijn. Kortheidshalve wordt hiervoor ook verwezen naar de milieuaspecten in dit hoofdstuk.
In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond, middels hydrologisch onderzoek, dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument de Watertoets. In de waterparagraaf van het plan moeten de resultaten van deze toets worden opgenomen, waaronder het wateradvies van de waterbeheerder.
Hieronder is een beknopt overzicht gegeven van het relevante nationale, provinciale en waterschap beleid ten aanzien van water voor deze ontwikkeling.
Nationaal Waterplan 2016-2021
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is in december 2015 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt pro-actief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.
Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten.
Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.
Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.
Op 11 november 2015 is Omgevingsvisie Gelderland gewijzigd vastgesteld. De omgevingsvisie vervangt de huidige omgevingsplannen zoals de Structuurvisie, het Gelders Milieuplan en het Waterplan Gelderland 2010-2015. De Omgevingsvisie richt zich formeel op de komende tien jaar, maar wil ook een doorkijk bieden aan Gelderland op een langere termijn.
In de omgevingsvisie wordt de ambitie en de rol van de provincie voor het aspect water aangegeven. De provincie stuurt op een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem. Dit bestaat uit bodem en ondergrond, grondwater en oppervlaktewater. Een veerkrachtig en duurzaam water- en bodemsysteem helpt mee aan een optimale en duurzame driedimensionale inrichting van Gelderland.
Een systeem is veerkrachtig als het onder normale omstandigheden alle functies goed kan uitvoeren, (tijdelijke) over- en onderbelasting goed op kan vangen zonder dat maatschappelijke overlast of ecologische schade optreedt en hiervan snel kan herstellen zonder blijvende negatieve effecten. Een systeem is duurzaam als het ook in de toekomst kan blijven functioneren en in stand kan worden gehouden tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. Om de veerkracht van het water- en bodemsysteem te vergroten is het belangrijk om meer ruimte te maken voor beken, te zorgen voor stedelijk waterbeheer en voor goed bodembeheer. Dat betekent bijvoorbeeld dat de bodem zodanig wordt beheerd en gebruikt dat de bodem meer water kan opnemen in perioden van regen en dus ook weer water kan afgeven in perioden van droogte. Zowel bewoonde gebieden en natuurgebieden als landbouwgronden zullen hieraan een bijdrage moeten leveren.
Daarnaast is het van belang om ervoor te zorgen dat het water- en bodemsysteem duurzaam is en ook in de toekomst kan blijven functioneren tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. De provincie streeft naar een duurzaam gebruik van de ondergrond. Zij zoekt naar een balans tussen het benutten van de kansen die de ondergrond biedt en het behouden van de waarde van de ondergrond voor toekomstige generaties. Doel is te komen tot een integrale, efficiënte en duurzame benutting zonder
onomkeerbare gevolgen voor de ondergrond. Dit betekent dat de provincie moet afwegen wat op een bepaalde plek in de ondergrond of bovengronds wel of niet mag.
Op 27 november 2015 heeft het bestuur van Waterschap Rivierenland het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Het waterbeheerprogramma richt zich op het veilig houden van het rivierengebied tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren.
Waterschap Rivierenland speelt bij het waterbeheer in op veranderingen in de omgeving zoals klimaatverandering. De doelen richten zich op de lange termijn. Zo moeten bijvoorbeeld de dijken in 2050 voldoen aan de nieuwe veiligheidsnormen en de waterkwaliteit moet in 2027 aansluiten bij de doelen uit de Kaderrichtlijn Water. Hogere overheden als het rijk, de provincies en de Europese Unie hebben deze doelen voor het waterbeheer bepaald. Waterschappen hebben ook gezamenlijke doelen afgesproken, onder andere in het Bestuursakkoord Water en het Klimaatakkoord.
Waterschap Rivierenland trekt in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 de lijn door van het vorige waterbeheerplan. De koers wordt niet gewijzigd, maar het werk wordt gecontinueerd. De doelen voor de lange termijn blijven het uitgangspunt. Om de inhoudelijke ambities te realiseren, wordt geanticipeerd op nieuwe ontwikkelingen en worden strategische allianties aangegaan. Het accent ligt in de periode 2016-2021 onder meer op:
Waterveiligheid
Het beschermen van het rivierengebied tegen overstromingen is de hoogste prioriteit van dit programma. Veel rivierdijken zijn momenteel niet veilig genoeg op basis van de veiligheidsnormen. Overheden werken hard aan de waterveiligheid met als doel dat men hier veilig kan wonen en werken. Het beleid volgt het principe van 'meerlaagsveiligheid': preventie, ruimtelijke inrichting en crisisbeheersing. De komende 6 jaar zijn er forse verbeteringen nodig bij zowel onze primaire keringen als de regionale keringen. Het waterschap gaat tot en met 2021 het volgende doen:
Watersysteem
Er zijn diverse maatregelen die wateroverlast moeten voorkomen. Deze maatregelen dragen bij aan een betere waterkwaliteit waardoor men in het hele watersysteem over voldoende en schoon water kan beschikken. Een goed waterpeil en goede grondwatercondities wordt bediend door aan- en afvoer van water. Een aandachtpunt hierbij is dat de belangen van de verschillende partijen in het gebied zo goed mogelijk nagestreefd worden. De ambitie is dat er in 2021 voldoende water van goede kwaliteit beschikbaar is voor stedelijk gebied, bedrijfsleven, landbouw, natuur en recreatie.
Waterketen
Afvalwater wordt in de waterketen ingezameld, getransporteerd en gezuiverd. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inzameling en het transport tot aan een overnamepunt. Vanuit deze overnamepunten transporteert het waterschap het afvalwater naar de rioolwaterzuivering waar het wordt gezuiverd. Aandachtspunten hierbij zijn het doelmatig en duurzaam zuiveren waarbij een goede samenwerking in de waterketen onontbeerlijk is. Het doel is dat in 2021 zuiveringen efficiënter werken en het gezuiverde afvalwater schoner is. Om dit te bereiken worden energie, grondstoffen en water hergebruikt.
Keur
Naast het beheerprogramma beschikt het Waterschap Rivierenland over een verordening: de Keur voor waterkeringen en wateren. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een watervergunning nodig zijn. De werkzaamheden in of nabij de watergangen en waterkeringen worden getoetst aan de beleidsregels. Deze watervergunning wordt vervolgens door het waterschap verleend of geweigerd. Ook is het mogelijk dat nadere eisen worden gesteld aan de vergunningverlening. Middels de watertoets, waarvan de resultaten in paragraaf 5.7.4 worden beschreven, heeft toetsing aan het beleid van het waterschap plaatsgevonden.
Toetsing
In het kader van de planontwikkeling is de digitale watertoets doorlopen. Uit de ingevoerde gegevens volgt dat de korte procedure van kracht is. Het wateradvies is opgenomen in bijlage 1 van de plantoelichting.
Het plangebied is in de huidige situatie deels bebouwd met glasopstanden. Deze glasopstanden worden gesloopt ten behoeve van de bouw van één vrijstaande woning. Er is geen sprake van een toename aan verhard oppervlak. Het plan heeft een gering effect op de waterhuishouding en wordt hydrologisch als niet relevant gezien. Er is geen compenserende waterberging nodig.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Het beheer van het riool is één van de kerntaken van de gemeente. Het beleid voor rioleringszorg in staat in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP). Duurzaamheid en de scheiding van hemel- en afvalwater staan in Zwartewaterland centraal. Bovendien is er aandacht voor sociale- milieu-, omgevings- en economische aspecten.
In het GRP staat op welke wijze de gemeente binnen de planperiode haar riolerings- en watertaken invult, welke werkzaamheden zij hiervoor doet en gaat doen, wat het kost en op welke wijze deze kosten gedekt worden.
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).
Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Algemeen
Het Waterschap Rivierenland is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van http://www.dewatertoets.nl//. De beantwoording van de vragen heeft geleid tot de zogenoemde 'normale procedure' van de watertoets. De watertoets is bijgevoegd in bijlagen van de toelichting..
In navolgende subparagraaf wordt ingegaan op de waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied.
Waterhuishoudkundige aspecten in het plangebied
Planbeschrijving
Het beoogde plan bestaat uit het toevoegen van één woning op het perceel Zandkamp 4a. Door deze ontwikkeling neemt het verhard oppervlak (bebouwing en verharding) beperkt toe met circa 300 m2.
Er wordt ook circa 2.200 m2 aan kassen gesloopt. De bestaande kassen worden verwijderd.
Hemelwater
De hemelwaterafvoer in voorliggend plan wordt volledig gescheiden van het afvalwater. Het grootste deel van het hemelwater wordt afgevoerd naar het naastgelegen agrarische gronden, die deel uitmaken van het plan en waar het water kan infiltreren. De toename aan verharding bedraagt circa 300 m2. In voorliggend geval zal de toename aan verharding naar verwachting niet leiden tot waterproblematiek, aangezien er in het omliggende gebied voldoende ruimte is voor waterinfiltratie. Hiermee wordt voorzien in voldoende ruimte om het hemelwater te kunnen afvoeren.
De bodemopbouw op de locatie bestaat uit klei, waarbij de bovengrond humeus van aard is. De diepe ondergrond vanaf 3,5 à 4,0 m -mv bestaat uit matig grof zand. Het grondwater bevindt zicht tussen 1,85 -maaiveld en 2,45 -maaiveld en is geschikt voor infiltratie.
Afvalwater
Wat betreft het afvoeren van het afvalwater dient nog nader overleg plaats te vinden met de gemeente Lingewaard. Aansluitend dienen hierover afspraken te worden gemaakt. Duidelijk is dat het afvalwater gescheiden wordt afgevoerd.
Grondwater
Het plangebied bevindt zich niet in een grondwaterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Daarnaast is er in de huidige situatie geen sprake van grondwateroverlast. Het grondwater wordt zoveel mogelijk aangevuld met schoon water.
Oppervlaktewater
In het plangebied zijn geen (hoofd)watergangen en is geen oppervlaktewater aanwezig.
Aanleghoogte bebouwing
De grondwaterstand bedroeg ten tijde van de uitvoering van bodemonderzoek tussen 1,85 -maaiveld en 2,45 -maaiveld en is geschikt voor infiltratie.
Waterschap Rivierenland
Het Waterschap Rivierenland heeft bij mail van 5 augustus 2019 een positief wateradvies gegeven over bovenstaande watertoets. Zie bijlage 1 bij deze toelichting.
Met inachtneming van het vorenstaande is de procedure in het kader van de watertoets goed doorlopen.
Dit plan betreft een bestemmingsplan waarbij aangesloten wordt op de systematiek van het op 31 oktober 2013 vastgestelde bestemmingsplan 'Buitengebied Lingewaard'. Om te zeker te stellen dat:
zijn hiervoor aanvullende regels opgenomen.
De verbeelding en de regels vormen samen het juridische deel van het bestemmingsplan, dat bindend is voor de burger en de overheid.
Bij dit plan hoort één verbeelding. De verbeelding is eenvoudig van opzet. Dit bevordert de inzichtelijkheid, handhaafbaarheid en de rechtszekerheid bij de beoordeling van bouwplannen.
De onderscheiden bestemmingen zijn:
De regels bestaan uit de volgende onderdelen:
Inleidende regels
De inleidende regels omvatten een beschrijving van de gebruikte begrippen en afkortingen en de wijze van meten.
Bestemmingsregels
In de bestemmingsregels zijn de regels voor de verschillende bestemmingen omschreven. Elk bestemmingsartikel is, overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (uitgave 2012), in beginsel opgebouwd uit:
De bestemming Agrarisch met waarden - Oeverwallen
Het noordelijk deel van het plangebied behoudt de agrarische bestemming. De aanduiding bijgebouwen is ten opzichte van het nu geldende plan komen te vervalen.Er kunnen geen kassen of (bij)gebouwen worden gebouwd op deze gronden.
De bestemming Wonen
Het zuidelijk deel van het plangebied heeft de enkelbestemming 'Wonen', waarbij één woning per bouwvlak is toegestaan. De inhoud van de woning (hoofdgebouw en aan- en uitbouwen) bedraagt maximaal 850 m3. De gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen bedraagt maximaal 75 m2. De maximale goothoogte bedraagt 4,5 m en de maximale bouwhoogte 9 m. Ook de maximale afstand van 25 meter tussen de woning en bijgebouwen is in de regels opgenomen.
Binnen deze bestemming zijn bij de specifieke gebruiksregels ook voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor de sloop van de kassen en de uitvoering en in standhouding van het inrichtingsplan in relatie tot de ingebruikneming van de woning.
De bestemming Waarde - Archeologie 5
Tevens is over het gehele plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden.
Algemene regels
In de algemene regels van het plan zijn de volgende algemene regels opgenomen.
Anti-dubbeltelregel
In de anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning is meegenomen niet nog eens bij de verlening van een nieuwe vergunning mag worden meegenomen. Deze regel is rechtstreeks overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels staat beschreven dat onderwerpen van stedenbouwkundige aard overeenkomstig artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing verklaard worden ten aanzien van een aantal onderwerpen.
Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels gaat het om een afwijkingsmogelijkheid van de in de regels gegeven maten en normen met maximaal 10 %. Daarnaast worden er regels gegeven over het toestaan van een geringe afwijking van bestemmingsbepalingen zoals het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, situering en afwijking van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Overgangs- en slotregels
In het plan zijn de volgende overgangs- en slotregels opgenomen.
Overgangsrecht
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bestaande zaken en rechten die niet in overeenstemming zijn met de overige regelingen in dit bestemmingsplan. De regels voor het overgangsrecht zijn overgenomen uit het Besluit ruimtelijke ordening, waarin standaard overgangsrecht voor bestemmingsplannen is opgenomen.
Slotregel
De slotregel bevat de titel van het bestemmingsplan.
Voor de realisatie van dit bestemmingsplan hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden, omdat het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Alle kosten zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn vastgelegd over het kostenverhaal en de planschade.
De realisering van het bestemmingsplan leidt derhalve niet tot kosten die voor rekening van de gemeente Lingewaard komen. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.
Het bestemmingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure. Voordat het bestemmingsplan formeel in procedure is gebracht zijn overlegpartners gevraagd advies uit te brengen. Het bestemmingsplan wordt, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. De ingekomen reacties worden voorzien van een gemeentelijke reactie en kunnen leiden tot wijzigingen in het bestemmingsplan. Deze worden verwoord in de beantwoording op de ingekomen reacties en weergegeven in deze toelichting. Het ontwerpbestemmingsplan wordt vervolgens opgesteld.
Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg is advies ( in de vorm van een digitale watertoets) gevraagd aan de volgende overlegpartner:
Het waterschap heeft een aantal wateraspecten aangegeven waarbij met de uitvoering van het plan rekening wordt gehouden zoals de aanleg van een gescheiden stelsel tot aan de erfgrens en het afkoppelen en infiltreren van hemelwater op eigen terrein. Zie verder ook hoofdstuk 6 Wateraspecten.
In het voorliggende bestemmingsplan zijn geen provinciale belangen in het geding. Om die reden is geen vooroverleg met de provincie gevoerd
Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft voor een ieder vanaf donderdag 7 mei 2020 tot en met woensdag 17 juni 2020 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend over het plan.