direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf
Plan: Kern Doornenburg
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1705.22-OH01

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten die staan vermeld in de categorieën 1 en 2 van de Lijst van bedrijven;
  • b. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
  • c. wonen ter plaatse van de aanduiding 'woning';
  • d. detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel', met dien verstande dat de detailhandel ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp-plan met maximaal 10% mag worden uitgebreid;
  • e. dienstverlening ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' met dien verstande dat de dienstverlening ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp-plan met maximaal 10% mag worden uitgebreid;
  • f. grondverzetbedrijf in milieucategorie 3.1 ter plaatse van de aanduiding 'grondverzetbedrijf';
  • g. een expeditiebedrijf annex zand- en grindhandel in milieucategorie 3.1 ter plaatse van de aanduiding 'expeditiebedrijf annex zand- en grindhandel';
  • h. een garagebedrijf in milieucategorie 3.1 ter plaatse van de aanduiding 'garagebedrijf';

met de daarbij behorende:

  • i. tuinen, erven en terreinen;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. waterlopen en waterpartijen;
  • m. duikers.
3.2 Bouwvoorschriften
3.2.1

Voor het bouwen van gebouwen, niet zijnde woningen en bijgebouwen bij woningen, gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, behoudens het bepaalde in sub e;
  • b. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  • c. de goothoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak mag niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven;
  • e. gebouwen zijn buiten het bouwvlak toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    - de gebouwen mogen uitsluitend gebouwd worden binnen de gronden, die op de plankaart zijn aangeduid met 'erf';
    - de maximale oppervlakte van gebouwen buiten het bouwvlak bedraagt 20% van de oppervlakte van het bouwvlak per bouwperceel;
    - de minimale afstand tot de perceelsgrens bedraagt 3 m1;
    - de maximale bouwhoogte bedraagt 4 m1, met dien verstande dat indien de maximale bouwhoogte van gebouwen gelegen op hetzelfde bouwperceel als bedoeld in sub d minder bedraagt dan 4 m1, de maximale bouwhoogte niet meer mag bedragen dan deze hoogte.
3.2.2

Voor het bouwen van een woning (hoofdgebouw) gelden de volgende bepalingen:

  • a. de woning is alleen toegestaan binnen het bouwvlak met de aanduiding 'woning';
  • b. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven;
  • c. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven;
  • d. de inhoud van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 750 m3.
3.2.3

Voor het bouwen van bijgebouwen bij woningen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bijgebouwen mogen uitsluitend in het bouwvlak met de aanduiding 'woning' en binnen de gronden die op de plankaart zijn aangeduid als 'erf' worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een hoofdgebouw bedraagt maximaal 60 m2 op de gronden die op de plankaart zijn aangeduid als 'erf',
  • c. de goothoogte voor met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen mag niet hoger zijn dan de eerste volledige bouwlaag boven het peil;
  • d. de bouwhoogte voor met het hoofdgebouw verbonden bijgebouwen bedraagt maximaal 5,5 m1, met dien verstande dat de bouwhoogte minimaal 1,5 m1 onder de nok van het hoofdgebouw gelegen dient te zijn. Doorgetrokken schuintes zijn wel toegestaan;
  • e. de maximale goothoogte van vrijstaande bijgebouwen bedraagt 3,5 m1 en de maximale bouwhoogte bedraagt 5,5 m1.
3.2.4

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m1 bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel maximaal 1 m1 mag bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m1 bedragen.
3.3 Gebruiksvoorschriften
3.3.1 Specifieke gebruiksvoorschriften

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken als bedoeld in artikel 20.1, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  • a. een verkooppunt voor motorbrandstoffen (incl. LPG);
  • b. seksinrichtingen;
  • c. opslag van goederen en materialen die zichtbaar is vanaf de openbare weg.
3.3.2 Vrijstelling gebruiksvoorschriften

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in 3.1, sub a ten behoeve van:

  • a. de uitoefening van een bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een naast hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1, sub a indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1, sub a, niet in de Lijst van bedrijven wordt genoemd;
  • b. de uitoefening van een bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 3.1, sub a, niet in de Lijst van bedrijven wordt genoemd;

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

3.4 Algemene wijziging t.b.v. bedrijven

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Bedrijf' te wijzigen voor wat betreft het verwijderen van de aanduidingen als bedoeld in 3.1, sub d tot en met h, indien de betreffende activiteit ter plaatse gedurende minimaal een half jaar is beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.