Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Hoenderstraat 12 Sint Anthonis 2014
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1702.8BPWhoenderstr12-VA01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Hoenderstraat 12 Sint Anthonis 2014' met identificatienummer NL.IMRO.1702.8BPWhoenderstr12-VA01 van de gemeente Sint Anthonis.
 
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen:
 
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
 
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
 
1.5 aanduidingsvlak:
een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.
 
1.6 aan huis verbonden bedrijf:
een bedrijf dat in of bij (een gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.
 
1.7 aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft in of bij de woning die met de woonfunctie in overeenstemming is waarbij beperkte detailhandel via internet mede is toegestaan.
 
1.8 abiotische waarden:
het geheel van waarden in verband met het abiotische milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenschappen).
 
1.9 achtererf:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw. Indien het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, wordt het achtererf bepaald door het gebouw waarvan de voorkant het dichtst is gelegen bij openbaar toegankelijk gebied.
 
1.10 afhankelijke woonruimte:
een bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
 
1.11 agrarisch gebied:
gebied waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor agrarische bedrijven.
 
1.10 agrarisch natuurbeheer:
de instandhouding van bijzondere natuur door natuurbeheersmaatregelen op landbouwgronden uitgevoerd door boeren gecombineerd met de agrarische bedrijfsvoering.
 
1.11 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit oude tijden.
 
1.12 archeologisch onderzoek:
onderzoek, verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.
 
1.13 attentiegebied ehs:
gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding.
 
1.14 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
 
1.15 bebouwingscluster:
een vlakvormige verzameling van gebouwen in het buitengebied.
 
1.16 bebouwingsconcentratie:
een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.
 
1.17 bebouwingslint:
een lijnvormige verzameling van gebouwen langs een weg in het buitengebied, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide mening van kleinschalige buitengebied- en niet-buitengebiedfuncties.
 
1.18 bed & breakfast:
een kleinschalige vorm van logiesaccommodatie waarbij één of meerdere gastenkamers aanwezig zijn en waarbij de gastenkamers geen eigen kookgelegenheid hebben en waarbij de gasten een door de ondernemer bereid ontbijt kunnen nuttigen.
 
1.19 beeldkwaliteit:
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing met de karakteristieken van de locatie en omgeving door middel van aandacht voor stedenbouwkundige aspecten, architectuur, cultuurhistorie en landschap.
 
1.20 begane grond
de eerste bouwlaag boven peil.
 
1.21 bestaande situatie:
bebouwing en gebruik van grond en opstallen zoals die feitelijk en legaal aanwezig is ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
 
1.22 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
 
1.23 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
 
1.24 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw of woning dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw of woning verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, daaronder begrepen:
aanbouw: een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
bijgebouw: een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
uitbouw: een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw ;
een overkapping of een carport, bestemd voor het overdekt stallen van motorvoertuigen.
 
1.25 bijbehorende voorzieningen:
voorzieningen, die horen bij de betreffende bedrijfsvoering of functie en/of bouwvlakken.
 
1.26 bijeenkomst:
bijeenkomsten van persoonlijke aard (persoonlijke levenssfeer) en verenigingsverband tot maximaal 25 keer per jaar.
 
1.27 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
 
1.28 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
 
1.29 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.30 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel.
 
1.31 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
 
1.32 bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.33 ecologische waarden en kenmerken:
aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde.
 
1.34 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voorzover dit plan die inrichting niet verbiedt.
 
1.35 erfbeplanting:
afschermende (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het bouwvlak van een agrarisch bedrijf of binnen of direct aansluitend aan een ander bedrijf of woning.
 
1.36 extensieve dagrecreatie
vrijetijdsbesteding die in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, vissen, zwemmen, roeien, kanoën etc..
 
1.37 extensieve recreatieve voorziening:
een verblijf of afgebakend terrein geschikt voor recreatieve doeleinden waar weinig mensen tegelijkertijd de mogelijkheid hebben om te recreëren. Het beleven van rust staat voorop en er is een beperkte uitstraling naar de omgeving.
 
1.38 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
 
1.39 geluidsgevoelig object
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
 
1.40 gevellijn:
de als zodanig aangegeven lijn en het verlengde daarvan, die niet door hoofdgebouwen mag worden overschreden.
 
1.41 hoofdgebouw:
een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is. Indien het hoofdgebouw geen woning is, maar op het perceel wel een of meer op de grond staande woningen aanwezig zijn, wordt die woning tevens als hoofdgebouw aangemerkt.
 
1.42 huishouden:
één, of meerdere personen, die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid gericht op een duurzaam samenzijn.
 
1.43 hydrologische waarde:
gronden met een bijzondere betekenis voor het watersysteem in verband met beekherstel, verdrogingsbestrijding, waterberging en/of waterkering.
 
1.44 integrale zonering:
gebiedsdekkende indeling van het reconstructiegebied in zones zoals omschreven in artikel 1 van de Reconstructiewet concentratiegebieden.
 
1.45 kap:
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65° niet zijnde een lessenaarsdak tenzij in de regels en / of de plankaart een andere regeling is opgenomen in welk geval die regeling geldt.
 
1.46 karakteristiek:
herkenbaar, markant, wegens schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde van belang.
 
1.47 kelder:
een geheel ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bovengronds bouwwerk.
 
1.48 kernrandzone:
een overgangszone tussen de bebouwde kom en het buitengebied, met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie.
 
1.49 landschappelijke inpassing:
het optimaal op elkaar afstemmen van bebouwing en beplanting, rekening houdend met de ter plaatse voorkomende landschappelijke en cultuurhistorische waarden om zo te komen tot een landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing die recht doet aan de kwaliteit en de beleving van het landschap.
 
1.50 maatvoeringsvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een matrixsymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.
 
1.51 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een zorgvrager door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en die de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
 
1.52 opslag:
het opbergen van materialen met de bedoeling en op een dergelijke wijze, dat men later weer over het materiaal kan beschikken.
 
1.53 overkapping:
een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats. Daarbij geldt, indien vóór dan wel achter het (verlengde van) de voorgevel van een gebouw wordt gebouwd, het volgende:
vóór: het moet een open constructie zijn;
achter: maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.
 
1.54 overtollige bebouwing:
de oppervlakte en/of inhoud van bebouwing waarmee de maximaal volgens de regels van de geldende en/of de beoogde bestemming toegestane oppervlakte en/of inhoud van de bebouwing wordt overschreden.
 
1.55 perceelgrens:
een kadastrale grenslijn tussen (bouw)percelen onderling;
 
1.56 permanente bewoning:
bewoning door eenzelfde persoon of groep van personen, terwijl elders niet daadwerkelijk over een hoofdverblijf wordt beschikt.
 
1.57 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
 
1.58 ruimtelijke kwaliteit:
kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.
 
1.59 ruimtelijke ontwikkeling:
bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.
 
1.60 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
 
1.61 speelvoorziening:
een sport- of speeltoestel.
 
1.62 tuin:
de gronden binnen een bestemmingsvlak die behoren bij een (bedrijfs)woning.
 
1.63 verwevingsgebied:
zone binnen de integrale zonering die is gericht op de verweving van landbouw, wonen en natuur. In een verwevingsgebied is hervestiging of uitbreiding van de intensieve veehouderij mogelijk mits de ruimtelijke kwaliteit of functies van het gebied zich daar niet tegen verzetten.
 
1.64 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
 
1.65 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
 
1.66 vormverandering van een bouwvlak:
wijziging van de begrenzing van een bouwvlak zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de totale oppervlakte.
 
1.67 werk:
een constructie, geen gebouw of bouwwerk zijnde.
 
1.68 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
2.3 De inhoud van een bouwwerk
  1. Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
  2. Bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte van ondergrondse gebouwen mede in aanmerking genomen.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
2.5 De oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
 
2.6 De hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
 
2.7 Afstand tot de bouwperceelsgrens
Tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
 
2.8 Afstand tussen gebouwen
Tussen een bepaald punt van het ene bouwwerk en een bepaald punt van het andere bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
 
2.9 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
 
2.10 Ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.
 
2.11 Peil
  1. ter plaatste een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. indien in het water wordt gewerkt: de hoogte van de waterbodem;
  3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende terrein.
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
met daaraan ondergeschikt:
  1. bestaande legale mantelzorgvoorzieningen;
  2. bestaande legale ondergeschikte nevenactiviteiten;
  3. bestaande legale aan huis verbonden beroepen en bedrijven;
  4. groenvoorzieningen;
  5. tuinen, erven en terreinen;
  6. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
  7. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Algemeen
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de in artikel 3.1 genoemde bestemming worden gebouwd:
  1. hoofdgebouwen in de vorm van woningen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
3.2.2 Woning en bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van woningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. per bouwvlak is maximaal één woning toegestaan;
  2. uitsluitend bestaande woningen zijn toegestaan. Herbouw van een woning kan uitsluitend plaatsvinden ter plaatse van de bestaande woning;
  3. de voorgevel van de woning wordt gebouwd in de bestaande voorgevelrooilijn;
  4. de inhoud van de woning bedraagt maximaal 750 m³;
  5. de goothoogte van woningen bedraagt maximaal 6 meter;
  6. de bouwhoogte van woningen bedraagt maximaal 9 meter;
  7. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m2, met dien verstande dat het bestemmingsvlak voor maximaal 50% mag worden bebouwd;
  8. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter;
  9. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 5,5 meter;
  10. de dakhelling dient te worden afgestemd op de dakhelling van het hoofdgebouw, danwel dient er sprake te zijn van een plat dak;
  11. de afstand tot de perceelsgrens bedraagt minimaal 5 meter;
  12. bijbehorende bouwwerken worden op een afstand van minimaal 3 meter achter de bestaande voorgevelrooilijn gebouwd;
  13. de afstand tussen de voorgevel van de woning en vrijstaande bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 40 meter, met dien verstande dat de afstand tussen de zijgevel van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en (het verlengde van) de zijgevel van de woning maximaal 10 meter bedraagt.
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 2 meter, met uitzondering van:
    1. erf- en terreinafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt;
    2. erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
  2. zonnecollectoren en –panelen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    1. de zonnecollectoren en/of – panelen worden geplaatst binnen het bestemmingsvlak op de grond;
    2. de zonnecollectoren en/of – panelen worden geplaatst op een afstand van 3 meter achter de voorgevelrooilijn;
    3. de zonnecollectoren en/of – panelen ten dienste staan van de woning;
    4. de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
    5. de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak dat gebruikt wordt voor de plaatsing van zonnecollectoren en/of –panelen maximaal 250 m² bedraagt, waarbij het bestemmingsvlak na plaatsing voor niet meer dan 50% bebouwd mag zijn;
    6. de zonnecollectoren en/of – panelen landschappelijk worden ingepast.
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek;
  4. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
3.4 Specifieke gebruiksregels
 
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. een aan huis verbonden beroep of bedrijf; met uitzondering van het bepaalde in artikel 3.1 lid d
  2. kamerverhuur;
  3. inwoning/mantelzorg; met uitzondering van het bepaalde in artikel 3.1 lid b
  4. kamperen;
  5. woningsplitsing;
  6. detailhandel;
  7. evenementen;
  8. seksinrichtingen;
  9. bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en gebouwen, geen woning zijnde;
  10. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
  11. buitenopslag voor de voorgevelrooilijn;
  12. het splitsen van een bestemmings-/bouwvlak en/of het realiseren van meerdere woningen in hetzelfde bestemmings-/bouwvlak.
3.4.3 Bed & Breakfast
Ter plaatse van de aanduiding 'bed & breakfast' is het gebruik van gebouwen voor bed & breakfast toegestaan, met dien verstande dat:
  1. het gebruik uitsluitend plaatsvindt in de woning en de bijbehorende bouwwerken die op maximaal 20 meter van de woning zijn gelegen;
  2. de exploitant van het bed en breakfast de hoofdbewoner is van de woning;
  3. maximaal 25% van de woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken mag worden ingericht als bed en breakfast, met dien verstande dat de oppervlakte voor bed & breakfast maximaal 200 m² mag bedragen;
  4. per perceel maximaal 4 slaapplaatsen in maximaal 4 slaapkamers worden toegestaan;
  5. door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering de bed en breakfast-voorziening niet mag functioneren als een zelfstandige woning;
  6. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1 Ondergeschikte nevenactiviteiten bij de woonfunctie
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.4.1 ten behoeve van het gebruik van grond en gebouwen voor ondergeschikte nevenactiviteiten bij de woonfunctie, met dien verstande dat:
  1. de woonfunctie op het perceel als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar dient te blijven;
  2. de activiteit wordt uitgeoefend door een bewoner van de woning;
  3. nevenfuncties uitsluitend zijn toegestaan binnen het bouwvlak tot een bebouwingsoppervlakte van maximaal 80 m²;
  4. de volgende nevenactiviteiten zijn toegestaan:
    1. kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
    2. verblijfsrecreatie in de vorm van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
      • maximaal 25 kampeermiddelen zijn toegestaan;
      • dat stacaravans en chalets niet zijn toegestaan;
      • kamperen uitsluitend mag plaatsvinden in de periode van 1 april tot en met 31 oktober;
    3. een kleinschalige zorgboerderij, kinderboerderij, educatieve en sociale voorzieningen;
    4. kleinschalige horeca van categorie 2b, met dien verstande dat:
      • maximaal 50 m² van de oppervlakte van de bestaande gebouwen mag worden gebruikt voor deze nevenfunctie;
      • een terras is toegestaan tot een maximale oppervlakte van 30 m²;
    5. statische opslag;
  5. de omvang van de nevenactiviteit zodanig dient te zijn dat sprake is en blijft van een ondergeschikte nevenfunctie bij de woonfunctie;
  6. de nevenactiviteiten uitsluitend mogen worden uitgeoefend in bestaande bebouwing, danwel in de bebouwing die maximaal is toegestaan volgens artikel 3.2.2;
  7. buitenopslag ten behoeve van de nevenfunctie niet is toegestaan;
  8. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de verkeersveiligheid;
    2. het woon- en leefklimaat;
    3. de milieusituatie;
    4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
    5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  9. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein;
  10. geen vergunning wordt verleend voor nevenactiviteiten in deelgebied 1 volgens de 'Kaart deelgebieden 'Sint Anthonis Verbindt'' (bijlage 3 van deze regels);
  11. vergunning voor de onder d. genoemde nevenactiviteiten uitsluitend wordt verleend mits verzekerd is dat de ontwikkeling gepaard gaat met inpassing van de activiteiten, indien de totale oppervlakte die voor deze activiteiten wordt gebruikt groter is dan 200 m2, een en ander op basis van een goedgekeurd landschapsplan, waarbij aanleg, beheer en instandhouding juridisch geborgd zijn;
  12. de onder l. bedoelde inpassing mede kan betreffen:
    1. de landschappelijke inpassing van bebouwing en verharding;
    2. aanleg van gebiedseigen landschapselementen in of nabij de projectlocatie;
    3. het slopen van bebouwing;
    4. het vergroten van de architectonische kwaliteit van bouwwerken.
Artikel 4 Agrarisch met waarden
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. agrarisch bedrijfsmatig grondgebruik;
  2. agrarisch hobbymatig grondgebruik;
  3. behoud, ontwikkeling en versterking van:
    1. de aanwezige landschappelijke waarden;
    2. bestaande natuurwaarden, al dan niet in combinatie met agrarisch gebruik;
    3. erfbeplanting, wegbeplanting, landschapselementen en bosschages;
  4. nutsvoorzieningen;
een en ander met bijbehorende voorzieningen, waaronder:
  1. extensief dagrecreatief medegebruik;
  2. groenvoorzieningen;
  3. paden, verkeers- en ontsluitingsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en in- en uitritten;
  4. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Gebouwen
Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, behoudens kleinschalige voorzieningen ten behoeve van beheer of extensief recreatief medegebruik, waarvan de goot- en bouwhoogte maximaal respectievelijk 3 en 5 meter en de oppervlakte maximaal 30 m² mag bedragen.
 
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Op de voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:
  1. omheiningen rond een legaal bestaande paardrijbak, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte maximaal 1,70 meter bedraagt;
    2. de omheiningen qua kleur en materiaalgebruik passen in de omgeving;
  2. lichtmasten rond een legaal bestaande paardrijbak, met dien verstande dat:
    1. de bouwhoogte maximaal 6 meter bedraagt;
    2. de afstand van lichtmasten tot woningen van derden minimaal 75 meter dient te bedragen;
    3. de afstand van lichtpunten tot wegen minimaal 15 meter dient te bedragen;
    4. er maximaal 4 lichtpunten worden geplaatst;
    5. de lichtmasten zodanig worden geplaatst dat deze afschijnen van woningen van derden en van de openbare weg;
  3. erf- en perceelsafscheidingen met een open constructie, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,50 meter bedraagt;
  4. een voederberging of voederruif voor de instandhouding van het wild, mits:
    1. de inhoud van de voederberging of voederruif maximaal 3 m³ bedraagt;
    2. de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
  5. voorzieningen ten behoeve van de opslag van ruwvoer ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf met de functie-aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 6', mits hiervoor een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 9.6.4.
4.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats, de afmetingen en de verschijningsvorm van de bebouwing en de inrichting van gronden en opstallen:
  1. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. in verband met de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
  3. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing;
  4. ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met nieuwe bebouwing en/of verharding.
4.4 Afwijken van de bouwregels
 
4.4.1 Algemeen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van de in dit lid genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de verkeersveiligheid;
    2. het woon- en leefklimaat;
    3. de milieusituatie;
    4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
    5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  2. in voldoende mate moet worden onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden en/of stiltegebieden;
  3. vergunning voor de in dit lid genoemde activiteiten uitsluitend wordt verleend mits verzekerd is dat de ontwikkeling gepaard gaat met inpassing van de activiteiten, een en ander op basis van een goedgekeurd landschapsplan, waarbij aanleg, beheer en instandhouding juridisch geborgd zijn;
  4. de onder c. bedoelde inpassing mede kan betreffen:
    1. de landschappelijke inpassing van bebouwing en verharding;
    2. aanleg van gebiedseigen landschapselementen in of nabij de projectlocatie;
    3. het slopen van bebouwing;
    4. het vergroten van de architectonische kwaliteit van bouwwerken.
4.5 Specifieke gebruiksregels
 
4.5.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor en/of als:
  1. kamperen;
  2. detailhandel;
  3. paardenbakken, anders dan bedoeld in artikel 4.2.2;
  4. waterbassin voor een agrarisch bedrijf;
  5. het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen, van wagens en materialen;
  6. het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;
  7. evenementen;
  8. tijdelijke lage teeltondersteunende voorzieningen, behoudens gedurende de teeltperiode waarvoor deze nodig zijn en met dien verstande dat deze uitsluitend zijn toegestaan indien de voorzieningen na afloop van de teeltperiode waarvoor deze worden gebruikt, worden opgeruimd/verwijderd;
  9. permanente teeltondersteunende voorzieningen;
  10. (buiten)opslag, waaronder de opslag van mest(stoffen), behalve als dit tijdelijk noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik;
  11. het plaatse van zonnecollectoren en -panelen;
  12. het realiseren van voerplaten.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
4.6.1 Algemeen
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van de in dit lid genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de verkeersveiligheid;
    2. het woon- en leefklimaat;
    3. de milieusituatie;
    4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
    5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  2. in voldoende mate moet worden onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden en/of stiltegebieden;
  3. vergunning voor de in dit lid genoemde nevenactiviteiten uitsluitend wordt verleend mits verzekerd is dat de ontwikkeling gepaard gaat met inpassing van de activiteiten, een en ander op basis van een goedgekeurd landschapsplan, waarbij aanleg, beheer en instandhouding juridisch geborgd zijn;
  4. de onder c. bedoelde inpassing mede kan betreffen:
    1. de landschappelijke inpassing van bebouwing en verharding;
    2. aanleg van gebiedseigen landschapselementen in of nabij de projectlocatie;
    3. het slopen van bebouwing;
    4. het vergroten van de architectonische kwaliteit van bouwwerken.
4.6.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 9.5.1 voor het gebruik van gronden als kleinschalig kampeerterrein, met dien verstande dat:
  1. het kampeerterrein uitsluitend wordt gerealiseerd direct aansluitend aan een bestemmingsvlak volgens de bestemmingen 'Wonen';
  2. aangetoond moet worden dat binnen het bestemmingsvlak als bedoeld onder a. geen reële mogelijkheden zijn voor geheel of gedeeltelijk realiseren van het kampeerterrein;
  3. het totaal aantal kampeermiddelen op het kampeerterrein inclusief het deel binnen het bestemmingsvlak maximaal 25 bedraagt, met dien verstande dat stacaravans, chalets of trekkershutten niet zijn toegestaan;
  4. er voldoende parkeergelegenheid binnen het bestemmingsvlak aanwezig is met afschermende randbeplanting;
  5. sanitaire en andere kampeervoorzieningen zoals verharding ten behoeve van parkeren uitsluitend mogen worden gerealiseerd in bestaande gebouwen en binnen het onder a. bedoelde bestemmingsvlak;
  6. tussen de kampeermiddelen een onderlinge afstand dient te worden aangehouden van minimaal 5 meter.
4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.7.1 Vergunningplichtige werken en/of werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het ontginnen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem, behoudens de aanleg van drinkpoelen;
  3. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, tenzij dit noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  4. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting anders dan ten behoeve van de ecologische hoofdstructuur;
  5. het vellen en/of rooien van houtgewas, met name hoogstamboomgaarden, of het verrichten van werkzaamheden welke de dood of ernstige beschadiging van houtgewas tot gevolg kan hebben, behoudens bij wijze van verzorging;
  6. het bebossen van gronden;
  7. het verwijderen van graften, bosstroken en/of grasbanen.
4.7.2 Uitzondering
Het verbod als bedoeld in artikel 4.7.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden:
  1. van geringe omvang danwel die het normale onderhoud en beheer betreffen;
  2. welke op het tijdstip waarop het plan in werking treedt, in uitvoering zijn;
  3. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
4.7.3 Afwegingskader
De vergunning als bedoeld in artikel 4.7.1 wordt slechts verleend indien:
  1. de waarden van deze gronden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad;
  2. de mogelijkheden voor het herstel van die waarde niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.
4.8 Wijzigingsbevoegdheden
 
4.8.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van de in dit artikel genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:
  1. in voldoende mate moet worden onderzocht of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden en/of stiltegebieden;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het woon- en leefklimaat;
    2. de milieusituatie;
    3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
    4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  3. voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek;
  4. de wijziging gepaard dient te gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
  5. de onder d. bedoelde verbetering mede kan betreffen:
    1. de landschappelijke inpassing van bebouwing en verharding;
    2. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
    3. activiteiten, gericht op het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
    4. het wegnemen van verharding;
    5. het slopen van bebouwing;
    6. een fysieke bijdrage aan de realisering van de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones.
  6. indien een kwaliteitsverbetering als bedoeld onder d. niet is verzekerd, de vergunning slechts wordt verleend indien een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd.
4.8.2 Uitbreiding bestemming 'Wonen'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van het uitbreiden van een bestaand bestemmingsvlak, dien verstande dat:
  1. de 4.8.1 onder d. bedoelde kwaliteitsverbetering alleen is vereist, indien het bestemmingsvlak na uitbreiding groter wordt dan 1.000 m2;
Artikel 5 Waarde - Archeologie
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de vastgestelde en verwachte archeologische waarden, met dien verstande dat ter plaatse van de navolgende aanduidingen de daarbij aangegeven waarde geldt:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'waarde archeologie 1', zeer hoge archeologische waarde en historisch geografische objecten met een archeologische relevantie;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'waarde archeologie 2', hoge archeologische waarde;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'waarde archeologie 3', hoge archeologische verwachting;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'waarde archeologie 4', middelhoge archeologische verwachting.
5.2 Bouwregels
 
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen binnen deze bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd:
  1. ter vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, met dien verstande dat nieuwe kelders niet zijn toegestaan of
  2. binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk; of
  3. die een bodemverstoring veroorzaken van minder dan 5% van het totale oppervlak van de bodemingreep; of
  4. die niet groter zijn dan 100 m² en dieper dan 0,5 meter ter plaatse van de aanduiding 'waarde archeologie 1'; of
  5. die niet groter zijn dan 250 m² en dieper dan 0,5 meter ter plaatse van de aanduiding 'waarde archeologie 2' en de aanduiding 'waarde archeologie 3'; of
  6. die niet groter zijn dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 meter ter plaatse van de aanduiding'waarde archeologie 4' of
  7. ten behoeve van archeologisch onderzoek, waarbij de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
  8. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  9. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
5.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, de inrichting en het gebruik
van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn die behouden en beschermd moeten worden, waarbij de nadere eisen erop zijn gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.
 
5.4 Afwijken van de bouwregels
 
5.4.1 Afwijken
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 5.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mits:
  1. dit in overeenstemming is met de andere daar voorkomende bestemming; en
  2. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.
5.4.2 Voorwaarden voor afwijken
Een vergunning als bedoeld in artikel 5.4.1 wordt slechts verleend, mits:
  1. de aanvrager een rapport heeft overlegd van een deskundige waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate zijn vastgesteld, tenzij:
    1. naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; of
    2. is aangetoond dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan de Laatmiddeleeuwse en moderne bouwvoor (akkerdek);
  2. genoegzaam blijk dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  3. genoegzaam blijkt dat de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
  4. genoegzaam blijkt dat de verstoringsdiepte minder diep reikt dan het akkerdek;
met dien verstande dat:
  1. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;
  2. het bevoegd gezag schriftelijk advies kan inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door de bouwactiviteiten geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.5.1 Vergunningsplichtige werken en/of werkzaamheden
Ter plaatse van de volgende aanduidingen geldt dat het verboden is om een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning,
ongeacht het bepaalde in de regels bij andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'waarde archeologie 1' voor bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 0,5 m;
  2. ter plaatse van de aanduiding 'waarde archeologie 2' en de aanduiding 'waarde archeologie 3' voor bodemingrepen groter dan 250 m² en dieper dan 0,5 m;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'waarde archeologie 4' voor bodemingrepen groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m.
5.5.2 Vergunningverlening
De vergunning als bedoeld in artikel 5.5.1 wordt verleend, indien is gebleken dat de bodemingreep geen directe of indirecte gevolgen heeft welke niet zal leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal dan wel dat de verstoring ervan redelijk is in relatie tot het belang van de bodemingreep en het archeologische belang daarbij voldoende is gewaarborgd.
 
5.5.3 Onderbouwing van de aanvraag
Om de aanvraag voor de vergunning als bedoeld in artikel 5.5.1 goed te kunnen beoordelen kan het noodzakelijk zijn dat een rapport wordt overgelegd waarin de archeologische waarde van de gronden die blijkens de aanvraag worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
 
5.5.4 Verbinding van voorschriften
Aan de vergunning als bedoeld in artikel 5.5.1 kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden verbonden:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem worden behouden; of
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
  1. de gebieden waar de aanduidingen als genoemd in artikel 5.5.1 betrekking op hebben te vergroten en / of te veranderen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis noodzakelijk en / of mogelijk is; of
  2. de oppervlaktes en / of de dieptes als genoemd in artikel 5.5.1 te veranderen en / of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis noodzakelijk en / of mogelijk is.
Artikel 6 Agrarisch gebied
 
6.2 agrarisch gebied
 
6.2.1 Aanduidingsomschrijving
  1. Ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch gebied' wordt bij een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan een onderscheid gemaakt tussen:
    1. een gebied waar de ontwikkeling van een gemengde plattelandseconomie wordt nagestreefd en;
    2. een gebied waar de ontwikkeling van een in hoofdzaak agrarische economie wordt nagestreefd, rekening houdend met in ieder geval de landbouwontwikkelingsgebieden, de vestigingsgebieden voor glastuinbouw en de gebieden waar teelt ondersteunende kassen zijn toegestaan;
  2. Aangezien in dit geval sprake is van een conserverend bestemmingsplan zonder ontwikkelingsmogelijkheden voor de agrarische bedrijven is in dit bestemmingsplan het onder a. bedoelde onderscheid niet gemaakt.
3 Algemene regels
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
 
7.1 reconstructiewetzone - verwevingsgebied
 
7.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' zijn de gronden tevens bedoeld voor het weergeven van de verwevingsgebieden, zoals bedoeld in de Verordening Ruimte.
 
7.2 waarde archeologie 2
 
7.2.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'waarde archeologie 2' geldt voor de gronden tevens een hoge archeologische waarde.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
 
8.1 Algemeen
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het plan ten behoeve van de in dit artikel
genoemde ontwikkelingen onder de daarbij genoemde voorwaarden en met dien verstande dat:
  1. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. de verkeersveiligheid;
    2. het woon- en leefklimaat;
    3. de milieusituatie;
    4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
    5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen gronden en bebouwing;
  2. in voldoende mate moet worden aangetoond of er effecten zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden en/of stiltegebieden.
8.2 Maatvoeringen / grenzen
 
Indien niet op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken van deze regels kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van het volgende:
  1. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
  2. de bestemmingsbepalingen ten behoeve van:
    1. het in geringe mate aanpassen van het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
    2. geringe afwijkingen in plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan;
    3. het overschrijden van bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de goot- en bouwhoogte van agrarische bedrijfsgebouwen, en toestaan dat deze hoogtes worden vergroot tot respectievelijk 8 en 12 meter;
  4. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 12 meter;
  5. de bestemmingsplanbepalingen ten aanzien van de situering van bedrijfsgebouwen ten opzichte van de voorgevel van de bedrijfswoning, en toestaan dat de voorgevel van bedrijfsgebouwen op minder dan 3 meter vanaf de voorgevel van de bedrijfswoning wordt gebouwd indien de bestaande situatie daartoe aanleiding geeft en de ondernemer onredelijk wordt belemmerd in zijn bedrijfsvoering door strikte toepassing van die bepalingen;
  6. de bestemmingsplanbepalingen ten aanzien van de aan te houden afstand van gebouwen tot de perceelsgrens, en toestaan dat bedrijfsgebouwen en/of bedrijfswoningen op minder dan 5 meter vanaf de perceelsgrens worden gebouwd;
  7. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangen/ of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 40 meter, onder de volgende voorwaarden:
    1. losse masten met hekwerken, gebouwtjes e.d. zijn alleen toegestaan in landschappelijk minder gevoelige gebieden, langs grote verkeerswegen en dan bij voorkeur bij parkeerplaatsen, benzinestations, knooppunten, viaducten, bedrijventerreinen en horecagelegenheden;
    2. installaties op of aan een gebouw zijn alleen toegestaan: op hoge gebouwen; bij voorkeur op een plat dak en zo ver mogelijk van een dakrand, met dien verstande dat bijzondere en waardevolle gebouwen in beginsel geheel dienen te worden ontzien, zo nodig in overleg met de monumentencommissie; tegen gevels aan, uitsluitend indien de invloed van die installaties geen afbreuk doen aan de aanwezige kwaliteiten;
    3. aangetoond wordt dat door de hoogte van de masten de luchtvaartverkeerszones niet nadelig worden beïnvloed.
8.3 Aan huis verbonden beroep of bedrijf
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 3.4.1 voor een aan huis verbonden beroep of bedrijf, als opgenomen in het 'Overzicht aan huis verbonden beroepen of bedrijven' (bijlage 1 van het bestemmingsplan buitengebied Sint Anthonis) of hiermee naar aard en omvang gelijk te stellen beroepen en bedrijven, met  dien verstande dat:
  1. de hoofdfunctie van het perceel primair blijft c.q. in overwegende mate aanwezig blijft;
  2. degene die gebruiker van de woning is tevens degene is die het aan huis verbonden beroep of bedrijf uitoefent;
  3. maximaal 60 m² van de vloeroppervlakte van de bestaande bebouwing mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden beroep en/of bedrijf;
  4. het gebruik geen ernstige hinder voor het woonmilieu oplevert c.q. geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of de buurt;
  5. het gebruik geen dusdanige verkeersaantrekkende activiteiten betreft welke kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  6. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
  7. detailhandel slechts is toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit en uitsluitend in ter plaatse vervaardigde en/of bewerkte producten;
  8. internetverkoop slechts is toegestaan indien er geen uitstalling ten verkoop plaatsvindt en de te verkopen producten niet ter plaatse bezichtigd en afgehaald kunnen worden;
  9. er geen buitenopslag plaatsvindt;
  10. reclame-uitingen ten dienste van het aan huis verbonden beroep of bedrijf beperkt blijven tot het plaatsen van een bord met als maximale afmetingen 1 meter x 0,5 meter aan de voor- of zijgevel of in de voor- of zijtuin op een hoogte van maximaal 2 meter. Neon- of andere lichtreclame is in dit kader niet toegestaan.
8.4 Bed en breakfast
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 3.4.1 voor de inrichting en het gebruik van (bedrijfs)woningen ten behoeve van bed en breakfast, met dien verstande dat:
  1. het gebruik uitsluitend plaatsvindt in de woning en de bijbehorende bouwwerken die op maximaal 20 meter van de woning zijn gelegen;
  2. de exploitant van het bed en breakfast de hoofdbewoner is van de woning;
  3. maximaal 25% van de woning en/of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken mag worden ingericht als bed en breakfast, met dien verstande dat de oppervlakte voor bed & breakfast maximaal 200 m² mag bedragen;
  4. per perceel maximaal 4 slaapplaatsen in maximaal 4 slaapkamers worden toegestaan;
  5. door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering de bed en breakfast-voorziening niet mag functioneren als een zelfstandige woning;
  6. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein;
  7. vergunning uitsluitend wordt verleend mits verzekerd is dat de ontwikkeling gepaard gaat met inpassing van de activiteiten, indien de totale oppervlakte die voor deze activiteiten wordt gebruikt groter is dan 200 m2;
  8. de onder g. bedoelde inpassing mede kan betreffen:
    1. de landschappelijke inpassing van bebouwing en verharding;
    2. aanleg van gebiedseigen landschapselementen in of nabij de projectlocatie;
    3. het slopen van bebouwing;
    4. het vergroten van de architectonische kwaliteit van bouwwerken. .
8.5 Grotere afstand tussen woningen en bijbehorende bouwwerken
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 3.2.2 en worden toegestaan dat bijbehorende bouwwerken op een grotere afstand van de woning worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. de landschappelijke en agrarische waarden ter plaatse niet worden aangetast;
  2. verzekerd is dat de tuin/het erf waarop de bijbehorende bouwwerken worden gebouwd landschappelijk wordt ingepast middels gebiedseigen beplanting; .
8.6 Grotere oppervlakte bijbehorende bouwwerken bij (bedrijfs)woningen
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen
3.2.2 voor het vergroten van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
  1. de oppervlakte maximaal 125 m2 bedraagt indien het perceel niet groter is dan 1.000 m2;
  2. de oppervlakte maximaal 150 m2 bedraagt indien het perceel groter is dan 1.000 m2;
  3. nieuwbouw of uitbreiding van bijbehorende bouwwerken gepaard dient te gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
  4. de onder c. bedoelde verbetering mede kan betreffen:
    1. de landschappelijke inpassing van bebouwing en verharding;
    2. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
    3. activiteiten, gericht op het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
    4. het wegnemen van verharding;
    5. het slopen van bebouwing;
    6. een fysieke bijdrage aan de realisering van de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones.
  5. indien een kwaliteitsverbetering als bedoeld onder e. niet is verzekerd, de vergunning slechts wordt verleend indien een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd.
8.7 Inpandige uitbreiding woningen
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 3.2.2 en worden toegestaan dat indien de (bedrijfs)woning is gelegen in een hoofdgebouw dat groter is dan 750 m³, het hoofdgebouw inpandig mag worden verbouwd tot woning, met dien verstande dat:
  1. het (agrarische en) stedenbouwkundige karakter niet wezenlijk wordt aangetast;
  2. herbouw van (een deel van) het hoofdgebouw niet is toegestaan;
  3. sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  4. het aantal woningen gelijk blijft. Woningsplitsing is niet toegestaan;
  5. de ontwikkeling gepaard dient te gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied;
  6. de onder e. bedoelde verbetering mede kan betreffen:
    1. de landschappelijke inpassing van bebouwing en verharding;
    2. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan
  7. de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
    1. activiteiten, gericht op het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of
  8. terreinen;
    1. het wegnemen van verharding;
    2. het slopen van bebouwing;
    3. een fysieke bijdrage aan de realisering van de ecologische hoofdstructuur en ecologische
  9. verbindingszones.
  10. indien een kwaliteitsverbetering als bedoeld onder e. niet is verzekerd, de vergunning slechts wordt
  11. verleend indien een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd;
8.8 Mantelzorg en inwoning
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 3.4.1 ten behoeve van het gebruik als afhankelijke woonruimte in een gedeelte van een hoofdgebouw en/of een uit-, aan- of (vrijstaand) bijgebouw, met dien verstande dat:
  1. een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg (te toetsten aan een door de gemeenteraad vastgestelde mantelzorgnota) met dien verstande dat, indien één van de partners mantelzorgbehoevend is van een paar dat aantoonbaar (middels een huwelijk, geregistreerd partnerschap, dan wel samenlevingscontract) samenleeft, beide partners in aanmerking komen voor het bewonen van een afhankelijke woonruimte;
  2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
  3. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen;
  4. de afhankelijke woonruimte wordt ingepast binnen de volgens deze regels toegestane woningen en/of bijbehorende bouwwerken bij woningen, met een maximale oppervlakte van 60 m²;
  5. verzekerd wordt dat de beoogde bewoning van tijdelijke aard is en dat indien er geen behoefte meer is aan de mantelzorgvoorziening, de bebouwing in overeenstemming wordt gebracht met de regels van dit bestemmingsplan;
  6. er geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mogen worden getroffen;
  7. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte, op eigen terrein en binnen het bestemmingsvlak.
8.9 Sloop-/bonusregeling
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 3.2.2 en een grotere oppervlakte van de woning en/of de bijbehorende bouwwerken worden toegestaan indien bestaande bouwwerken worden gesloopt, met dien verstande dat:
  1. gesloopt wordt binnen een of meer van de voor het buitengebied geldende bestemmingsplannen van de gemeente Sint Anthonis;
  2. er sprake is van een goede milieuhygiënische uitvoerbaarheid;
  3. de ontwikkeling gepaard dient te gaan met een aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van extensieve recreatieve mogelijkheden van het plangebied, indien:
    1. de inhoud van de woning groter wordt dan 750 m3;
    2. de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken groter wordt dan 100 m2;
  4. de onder c. bedoelde verbetering mede kan betreffen:
    1. de landschappelijke inpassing van bebouwing en verharding;
    2. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
    3. activiteiten, gericht op het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
    4. het wegnemen van verharding;
    5. het slopen van bebouwing;
    6. een fysieke bijdrage aan de realisering van de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones.
  5. indien een kwaliteitsverbetering als bedoeld onder c. niet is verzekerd, de vergunning slechts wordt verleend indien een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd.
  6. alle op de slooplocatie overtollige bebouwing dient te worden gesloopt;
  7. alleen de overtollige bebouwing in de berekening wordt meegenomen, tenzij voor de slooplocatie de bestemming wordt gewijzigd. In dat geval kan worden uitgegaan van het toegestane maximale bebouwingsvolume volgens de nieuwe bestemming;
  8. verzekerd is dat op de slooplocatie geen gebruik meer wordt gemaakt van de (her)bouwmogelijkheden voor de te slopen bebouwing volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan;
  9. de te slopen gebouwen dienen legaal aanwezig te zijn op het moment van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan en mogen niet onder een andere regeling of verzoek vallen;
  10. aan de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt de voorwaarde verbonden dat pas met de bouw gestart mag worden als sloop heeft plaatsgevonden;
  11. alle aan de gebouwen verbonden of onderdeel hiervan uitmakende bouwwerken en bouwdelen, zoals aanbouwen, overkappingen, bijbehorende ondergrondse (kelder-)ruimten, fysieke erfafscheidingen, voederplaten en andere specifieke vorm van agrarisch - erfverhardingen dienen gesloopt te worden;
  12. alleen bovengrondse gebouwen worden meegerekend bij het te bepalen sloopvolume;
  13. maximaal 50% van het sloopvolume mag worden teruggebouwd;
  14. bij de berekening van het sloopvolume en het bouwvolume gebruik wordt gemaakt van de volgende tabel:
Sloopvolume (m3)
Bouwvolume (m3)
1.200
600
1.000
500
800
400
500
250
300
150
  1. de inhoud van de (bedrijfs)woning na toepassing van deze regeling met maximaal 300 m3 bovenop de standaard inhoudsmaat mag worden uitgebreid;
  2. de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken na toepassing van deze regeling met maximaal 150 m2 bovenop de standaard oppervlaktemaat mag worden uitgebreid;
  3. bij toepassing van deze regeling op zowel de inhoudsmaat van de woning als de oppervlaktemaat van de bijbehorende bouwwerken maatwerk van toepassing is, waarbij in totaliteit maximaal 600 m³ aan bouwvolume mag worden teruggebouwd;
  4. het bouwvolume gedeeld dient te worden door 4,25 om te kunnen bepalen hoeveel m² aan bijbehorende bouwwerken teruggebouwd mag worden.
8.10 Vervangen bestaande woningen
 
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de artikelen 3.2.2 en het bouwen van een woning ter vervanging van een bestaande woning worden toegestaan, met dien verstande dat:
  1. de woning wordt gebouwd binnen het bestaande bouwvlak;
  2. verzekerd is dat de te vervangen woning wordt gesloopt na gereedkoming van de nieuwe woning;
  3. het toevoegen van een extra woning niet is toegestaan;
  4. bij herbouw op een andere locatie in het bestaande bouwvlak, de herbouw op deze locatie stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
  5. voor het overige wordt voldaan aan de bouwregels voor de (bedrijfs)woningen met bijbehorende bouwwerken in de artikelen 3.2.2.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
 
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  3. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
9.3 Persoonsgebonden overgangsrecht
 
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van dat overgangsrecht ten behoeve van die persoon of personen.
Artikel 10 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Hoenderstraat 12 Sint Anthonis 2014'.