direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Sint Anthonis, op de Beek en de Sprenkel
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1702.1BPodbeekdsprenkel-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Ten noorden van het centrum van Sint Anthonis zijn enkele jaren geleden 'De Sprenkel' en de Land- en Tuinbouwschool (westelijk deel) en het kinderdagverblijf ‘Bolke’ en de basisschool ‘Berg en Beek’ (oostelijk deel) gesloopt. Sindsdien liggen deze gebieden aan de Deken Molmanstraat braak. Gezien de ligging van beide gebieden midden in het woongebied, ligt de herinvulling met woningbouw het meest voor de hand.

Omdat het realiseren van woningen strijdig is met het geldende bestemmingsplan en omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in de bebouwde kom van Sint Anthonis, net even ten noorden van het centrum. Op de afbeelding is de globale ligging van het plangebied te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.1BPodbeekdsprenkel-VA01_0002.png"  
Globale ligging plangebied in Sint Anthonis (bron: open streetmap)  

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor de kern Sint Anthonis is in 2013 een nieuw bestemmingsplan vastgesteld. Het plangebied is daarin echter niet meegenomen, vanwege de beoogde ontwikkelplannen. In het plangebied geldt daarom nog het vigerende bestemmingsplan St. Anthonis Noord, vastgesteld door de raad op 19 juli 1993 en goedgekeurd door GS op 7 maart 1994. Bijgevoegd is een uitsnede van de plankaart van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.1BPodbeekdsprenkel-VA01_0003.png"  
Uitsnede vigerend bestemmingsplan  

In het vigerende bestemmingsplan hebben beide ontwikkellocaties nog de maatschappelijke bestemming. Het 'tussenliggende' stukje plantsoen heeft de verkeersbestemming.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie beschreven. Het initiatief wordt beschreven in hoofdstuk 3. Hier wordt het stedenbouwkundig plan beschreven. In hoofdstuk 4 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 5 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. In hoofdstuk 7 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen. Tot slot wordt een conclusie getrokken in hoofdstuk 8.

Hoofdstuk 2 HUIDIGE SITUATIE

2.1 Bouwgeschiedenis en ruimtelijke structuur

Even ten noorden van het centrum van Sint Anthonis, aan de Deken Molmanstraat, liggen sinds de sloop van 'De Sprenkel' en de Land- en Tuinbouwschool (westelijk deel) en het kinderdagverblijf ‘Bolke’ en de basisschool ‘Berg en Beek’ (oostelijk deel), de gebieden aan de Deken Molmanstraat braak. De panden zijn enkele jaren geleden gesloopt en alle verharding is geheel verwijderd. Op de luchtfoto zijn de braakliggende percelen links en rechts te zien. In het midden ligt een bestaand plantsoen, dat eveneens wordt meegenomen in dit bestemmingsplan. De naast dit plantsoen gelegen woning (Pastoor van Delftlaan 10) maakt geen onderdeel uit van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.1BPodbeekdsprenkel-VA01_0004.png"  
Luchtfoto met globale begrenzing plangebied (bron: Bing Maps)  

Het plangebied maakt onderdeel uit van de planmatige woongebieden ten noorden van het centrum. De woongebieden stammen grotendeels uit de jaren '60 en '70 en bestaan vooral uit grondgebonden woningen. In de buurt van het plangebied is een diversiteit aan bebouwing aanwezig, variërend van vrijstaande woningen/bungalows en tweekappers tot rijwoningen en enkele appartementen. De grondgebonden woningen bestaan uit één of twee lagen met kap. Parkeren geschiedt op eigen terrein of langs de straten. Deze aspecten in combinatie met de groene tuinen zorgen ervoor dat de omgeving een dorps karakter heeft.

2.2 Functies

De hoofdfunctie in de omgeving is wonen, in de vorm van grondgebonden eengezinswoningen. Het centrum van Sint Anthonis, waar meerdere functies voorkomen, ligt iets ten zuiden van het plangebied maar hier is in het plangebied niet veel van te zien. Op de braakliggende terreinen in het plangebied waren voorheen maatschappelijke functies gesitueerd, maar die zijn door de sloop van de gebouwen al enkele jaren geleden verdwenen. De plek van de gesloopte gebouwen is inmiddels ingenomen door groen. Het middelste gedeelte van het plangebied heeft ook een groene functie, maar dit is ook daadwerkelijk ingericht als plantsoen. De wegen in en om het plangebied kennen weinig doorgaand verkeer en vormen daarmee rustige woonstraten.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Ontwikkeling

Gezien de ligging van de plangebieden midden in de woonwijken van Sint Anthonis ligt een ontwikkeling met woningbouw voor de hand. Het is een locatie die, vanwege de ligging in een rustige woonomgeving in combinatie met de ligging vlakbij het centrum, op dit vlak potenties biedt. Vanuit ruimtelijk oogpunt geldt de ambitie om aan te sluiten op de omgeving waardoor de nieuwbouw meteen of na verloop van tijd volledig opgaat in de omgeving. In de stedenbouwkundige verkavelingsstudie die onderdeel uit maakt van het 'Ontwikkelingsplan Centrum Sint Anthonis' wordt ingezet op de volgende uitgangspunten:

  • Handhaven van de Pastoor van Delftlaan, waardoor de bouwlocatie in twee delen gescheiden blijft en programmatische differentiatie en fasering mogelijk is.
  • Opvangen van de groenstructuur in de Kleine Beekstraat door een wat meer monumentaal bebouwingsfront te ontwerpen, gericht op dit openbaar groen.
  • Handhaven van de structuurbepalende struiken en bomen in het westelijke deel door hier een meer naar binnen gekeerde woonhof te realiseren.
  • Er wordt ingezet op zelfbouwers en CPO-initiatieven maar projectmatige bouw is ook niet uitgesloten.

Vanuit het interactieve planproces is een stedenbouwkundig schetsontwerp ontstaan. Dit schetsontwerp geeft aan waar woningen, groen- en speelvoorzieningen en wegen gesitueerd worden. Bijgevoegd is een afbeelding van dit schetsontwerp.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.1BPodbeekdsprenkel-VA01_0005.png"  
Stedenbouwkundig schetsontwerp op de Beek en de Sprenkel (bron: Plangroep Heggen BV)  

In het schetsontwerp is gekozen om de groenvoorziening op de locatie van de voormalige Kleine Beek flink wat ruimte te geven. Met deze keuze, mede ingegeven door de reacties van direct omwonenden tijdens de besloten informatiebijeenkomst op 29 januari jongstleden, wordt de huidige groenvoorziening op de kruising Deken Molmansstraat / Pastoor van Delftlaan verlegd naar deze nieuwe locatie. Hierdoor ontstaat een nieuwe, substantiële groenvoorziening, die tevens (gedeeltelijk) te benutten is als speelveld, mede door de koppeling met de bestaande groenvoorziening in de Kleine Beekstraat. Gelet op de grootte van dit veld is het goed te gebruiken als speelvoorziening. De omslotenheid door woongebieden in plaats van door wegen zorgt voor een veilige speelplek. Ook geeft een passende groene aankleding een speelse en functionele uitstraling.

De huidige groenvoorziening aan de Pastoor van Delftlaan wordt hierdoor toegevoegd aan het woongebied. Hiermee wordt in dit deel van het plangebied een betere verkaveling bereikt, wat de stedenbouwkundige functionaliteit en uitstraling bevordert van dit deel van het plangebied. Door verlegging van de huidige groenvoorziening zal de Pastoor van Delftlaan opgeschoven worden tot aan het huidige pad voor Pastoor van Delftlaan 10. Hierdoor ontstaan twee knikken in de Pastoor van Delftlaan, die een verkeersremmende -en dus verkeersveilige- werking hebben. De overige omliggende wegen zijn in het schetsontwerp en het bestemmingsplan niet gewijzigd ten opzichte van de huidige situatie.

3.2 Ruimtelijke structuur

Het plan moet passen in de bestaande dorpse structuur van de omliggende woongebieden. Het is belangrijk dat de ruimtelijke structuur hierbij aansluit. Een invulling met grondgebonden woningen ligt daarbij voor de hand. Bij het westelijk gelegen gedeelte is een interne ontsluiting nodig om alle woningen te kunnen ontsluiten. bij het oostelijk gelegen plangebied is dit niet nodig, alle woningen kunnen vanaf de bestaande wegen ontsloten worden. In het oostelijk deel van dit gedeelte is er ruimte voor een groene invulling, die aansluit op de groenvoorziening aan de Kleine Beekstraat. Zoals hiervoor gemeld, wordt de Pastoor van Delftlaan opgeschoven worden tot aan het huidige pad voor Pastoor van Delftlaan 10. De bestaande woning Pastoor van Delftlaan 10 blijft gehandhaafd.

3.3 Functies

De hoofdfunctie van het plangebied is wonen. Verder zijn enkele plantsoenen aanwezig, die een groene verblijfsfunctie kennen. Verder is de verkeersfunctie ondergeschikt, de meeste straten blijven bestaan en vallen buiten het plangebied.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADERS

4.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte(SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De structuurvisie benoemt 13 onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het merendeel van die onderwerpen betreft specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol, de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, Ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Een onderwerp dat niet aan bepaalde gebieden gebonden is, is duurzame verstedelijking. Voor dit onderwerp introduceert het Rijk de 'ladder voor duurzame verstedelijking' waarmee zorgvuldig ruimtegebruik door optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden en het voorkomen van overprogrammering worden nagestreefd. Provincies en gemeenten dienen in hun ruimtelijke besluiten te motiveren of een nieuwe stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte voorziet. Als dat het geval is dient gekeken te worden of deze in bestaand stedelijk gebied past (inbreiding). Pas als dat niet het geval is komt uitbreiding in beeld onder voorwaarde van een optimale ontsluiting door verschillende vervoersmodaliteiten.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee het SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend verankerd.

In de structuurvisie worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.1BPodbeekdsprenkel-VA01_0006.jpg"

Kaart nationale ruimtelijke hoofdstructuur

Planspecifiek

De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief ligt niet in een gebied dat van belang is voor het nationaal functioneren. Het Barro geeft in die zin geen regels voor het plangebied. Wel betreft het project nieuwe verstedelijking van een dusdanige omvang dat hiervoor de ladder voor duurzame verstedelijking is doorlopen. Stap 1 heeft als doel het voorkomen van overprogrammering. Het plangebied bevat kleinschalige woningbouw om ruimte in de eigen kern te kunnen bieden voor de natuurlijke bevolkingsgroei. Overprogrammering is daarom niet aan de orde. Stap 2 heeft als zorgvuldig ruimtegebruik als doel. Aangezien het initiatief herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied betreft (en geen uitbreiding van de kern tot gevolg heeft), is er sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Hiermee past het initiatief binnen de kaders van duurzame verstedelijking en past het binnen de kaders van het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord Brabant

Op 1 januari 2011 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening Noord-Brabant in werking getreden. Provinciale Staten stelden deze op 1 oktober 2010 vast. De structuurvisie is opgebouwd uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. Deze belangen en keuzes zijn gebaseerd op trends en ontwikkelingen. Ook beschrijft de provincie vanuit welke filosofie ze haar doelen wil bereiken. Die is: ‘samenwerken aan kwaliteit’. De provincie realiseert haar doelen op vier manieren: door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

In deel B beschrijft de provincie vier ruimtelijke structuren: de groenblauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Voor iedere structuur formuleert de provincie ambities en beleid. Per beleidsdoel is aangegeven welke instrumenten de provincie inzet om haar doelen te bereiken.

In de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening geeft de provincie aan wat zij belangrijk vindt bij de verdeling en het gebruik van ruimte in Brabant en hoe zij haar doelen wil bereiken. De provincie doet dat op vier manieren:

  • zij beschermt met regels in de Verordening ruimte
  • zij werkt regionaal samen in bijvoorbeeld het regionaal ruimtelijk overleg;
  • zij zoekt in de gebiedsontwikkelingen naar integrale oplossingen voor de verschillende doelen;
  • zij stimuleert met geld, kennis en informatie anderen om haar doelen te realiseren.

Planspecifiek

De beleidsdoeleinden vanuit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord Brabant zijn verder uitgewerkt in de Verordening ruimte Noord Brabant (zie hierna).

Verordening ruimte Noord Brabant

In de Verordening ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten de gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.

Per onderwerp zijn in de verordening gebieden tot op perceelniveau begrensd op een kaart. De onderwerpen die in de verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij een van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen.

Belangrijke onderwerpen in de Verordening ruimte zijn:

  • ruimtelijke kwaliteit;
  • stedelijke ontwikkelingen;
  • natuurgebieden en andere gebieden met waarden;
  • agrarische ontwikkelingen, waaronder de intensieve veehouderij;
  • overige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Planspecifiek

Relevante informatie uit de verordening die betrekking hebben op het plangebied is o.a. dat het gebied is aangewezen is als 'Bestaand stedelijk gebied - kernen in landelijk gebied'. Op bijgevoegde afbeelding is de ligging van het vlak te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.1BPodbeekdsprenkel-VA01_0007.png"  
Uitsnede kaart verstedelijking  

De Verordening Ruimte geeft aan dat nieuwe woningen enkel binnen verstedelijkt gebied of in zoekzone voor stedelijke ontwikkeling gerealiseerd kunnen worden. In onderhavig initiatief is dit het geval. De nieuwe woningen gaan niet ten koste van het landschap en hebben geen nadelige invloed op de ruimtelijke kwaliteit hiervan. Het gaat om herstructurering van inmiddels gesloopte schoolgebouwen. De Verordening Ruimte staat de uitvoering van dit initiatief niet in de weg.

Ontwerpverordening Ruimte 2014

Op 2 juli 2013 hebben Gedeputeerde Staten de Ontwerpverordening ruimte 2014 vastgesteld. De commissie Transitie stad en platteland heeft dit ontwerp op 30 augustus vrijgegeven voor inspraak. Ten op zichte van de Verordening ruimte 2012 omvat de ontwerpverordening diverse wijzigingen.

Deze hebben in hoofdzaak betrekking op:

  • vereenvoudiging en verduidelijking: de opbouw van de Ontwerpverordening ruimte 2014 is gewijzigd waardoor ze beter aansluit bij de systematiek van de bestemmingsplannen. Daarnaast is er gekozen voor een directer taalgebruik met meer opsommingen, eenvoudigere zinnen en herkenbare formuleringen.
  • wijzigingen vanwege het rijksbeleid: met de vaststelling van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is het rijksbeleid gewijzigd. Dat heeft ook gevolgen voor de kaders die in de provinciale verordening zijn opgenomen.
  • wijzigingen vanwege het landbouwbeleid: deze hebben in hoofdzaak betrekking op het beleid voor veehouderijen en de transitie naar zorgvuldige veehouderij en het beleid rond mestverwerking.
  • wijzigingen vanwege het natuurbeleid: deze wijziging heeft met name betrekking op het compensatiebeleid.
  • overige wijzigingen: er zijn diverse wijzigingen doorgevoerd vanuit praktijkervaringen.

Conclusie

De ten opzichte van de bestaande Verordening Ruimte opgenomen wijzigingen hebben geen gevolg voor onderhavig initiatief. Het gewijzigde rijksbeleid is reeds aan het begin van dit hoofdstuk behandeld. De doelen uit de Ontwerpverordening Ruimte 2014 staan daarmee uitvoering van het initiatief niet in de weg.

4.3 Regionaal beleid

StructuurvisiePlus land van Cuijk

In 2001 hebben de gemeenten Boxmeer, Cuijk, Grave, Mill en Sint Hubert, Sint Anthonis en de provincie Noord-Brabant gezamenlijk een structuurvisiePlus opgesteld. In deze structuurvisie is veel aandacht voor duurzaamheid en kwaliteit. De dynamiek die zich met name afspeelt op het gebied van hydrologie, ecologie en landschap en bij de stads- en dorpsvernieuwing, wordt geconfronteerd met de aanwezige kwaliteiten. Deze kwaliteiten bepalen de ontwikkelingsmogelijkheden en/of stellen randvoorwaarden.

Zo dienen bij de verdere stads- en dorpsontwikkeling de geomorfologische en cultuurhistorische gebiedskenmerken herkenbaar te blijven. Dit draagt bij aan de differentiatie van woon- en werkmilieus.

De visie zoals verwoord in de structuurvisiePlus, wordt in het opgenomen actieprogramma operationeel gemaakt door:

  • versterking van het natuurlijk regionaal watersysteem door infiltratie en beekherstel;
  • versterking van de regionale ecologische structuur door realisering van regionale ecologische verbindingen;
  • intensivering van het ruimtegebruik in de kernen;
  • gebiedsspecifieke mogelijkheden voor ontwikkeling van nieuwe woon- en werkgebieden bij de grotere kernen;
  • ontwikkeling van een regionaal bedrijventerrein nabij Haps;
  • ontwikkelingsmogelijkheden voor de boomteelt op de hogere delen van de Maasterrassen ten oosten van de A73.

Planspecifiek

Het initiatief betreft een binnenstedelijke herontwikkeling en is hiermee in lijn met de StructuurvisiePlus Land van Cuijk het ruimtegebruik in de kernen te intensiveren.

Regionale woningmarktstrategie Land van Cuijk

De op 18 maart 2013 vastgestelde regionale woningmarktstrategie voor het Land van Cuijk moet er onder andere toe leiden dat in de gemeentelijke woningbouwprogramma's uitdrukkelijk rekening wordt gehouden met actuele ontwikkelingen op de woningmarkt én met de belangen van alle 5 gemeenten in de regio.

Het doel van de regionale woningmarktstrategie is daarnaast om de kansen die er in het Land van Cuijk zijn op het gebied van woningbouw zoveel mogelijk te benutten en concurrentie tussen gemeenten te vermijden. Het gaat juist om samenwerking. De woningmarktstrategie vormt de start van een voortdurend proces van samenwerking en bevat samenhangende afspraken en plannen. In de volgende fase van het project zal het geheel van afspraken en plannen tussen de gemeenten onderling, en met de provincie, de in de regio werkzame woningcorporaties en de regionale zorgaanbieder(s) moeten worden vastgelegd. Daartoe dient een uitvoeringsprogramma, oftewel Uitvoeringsagenda, waarvoor in de woningmarktstrategie een aanzet is gegeven.

Gelet op de huidige instabiele woningmarkt, is ontwikkelen op concrete behoefte en het (vroeg)tijdig binden van kopers een vereiste. Dit vraagt om meer kleinschaligheid. Deze ontwikkelwijze vergt een aanpassing in de procesvoering van zowel de gemeenten als ontwikkelaars. Zo zal de nadruk in de planologische verankering meer op flexibiliteit moeten komen te liggen, met maximale regie voor de gemeenten.

De ontwikkeling van nieuwbouw wordt gericht op kleinschaligheid. Toevoeging van nieuwe woningen kan slechts in beperkte mate bijdragen aan de invulling van de veranderende woningvraag. Het overgrote deel van de toekomstige woningvoorraad is reeds gebouwd. Met de nog resterende bouwruimte dient zorgvuldig te worden omgesprongen.

Planspecifiek

Om goed aan te sluiten bij de geprognosticeerde vraag is het in de kern Sint Anthonis van belang dat met name goedkope en ouderengeschikte (koop)woningen gebouwd worden. De bouw van dure eengezins koopwoningen zal het reeds bestaande overaanbod in dit segment versterken. Door middel van het onderhavige planvoornemen wordt gebruik gemaakt van een aanzienlijk deel van de resterende bouwruimte in Sint Anthonis. Dit betekent dat in het plangebied met name ruimte moet zijn voor goedkope en ouderengeschikte koopwoningen. Het planvoornemen faciliteert de realisatie van dergelijke woningen en past met dit gerichte aanbod binnen de beleidskaders zoals verwoord in de woningmarktstrategie.

4.4 Gemeentelijk beleid

Ontwikkelingsplan Centrum Sint Anthonis

De gemeente heeft samen met diverse vertegenwoordigers uit Sint Anthonis (klankbordgroep) en vertegenwoordigers van de raadsfracties in een open proces het Ontwikkelingsplan voor het centrum van Sint Anthonis opgesteld. In de raadsvergadering van 17 juni 2013 heeft de raad het Centrumplan vastgesteld.

In het Ontwikkelingsplan Centrum Sint Anthonis zijn aangenaam wonen, aandacht voor elkaar, een goed voorzieningenniveau, ruimte en groen belangrijke aspecten. Het ontwikkelingsplan laat zien welke mogelijkheden er zijn en hoe de verschillende ontwikkelingslocaties ingevuld kunnen worden. Er liggen kansen om bij de nieuw te bouwen woningen in te spelen op de behoeften van de (toekomstige) inwoners van Sint Anthonis. Zo is er aandacht voor starterswoningen en particulier opdrachtgeverschap. Ook is er de mogelijkheid om seniorenwoningen dicht bij de voorzieningen te realiseren. Verder laat het ontwikkelingsplan zien dat er kansen liggen om de ruimtelijke structuur te versterken. Door een logische verbinding te leggen tussen het winkelcentrum, de Brink en het multifunctioneel centrum Oelbroeck krijgt het dorpshart van Sint Anthonis een stevige impuls.

Planspecifiek

In het ontwikkelingsplan zijn verschillende ontwikkelingslocaties nader behandeld. Eén van deze locaties is onderhavig plangebied, de locaties 'op de Beek' en 'de Sprenkel'. De stedenbouwkundige uitgangspunten voor deze locatie zijn de basis voor de ontwikkeling met woningbouw die met onderhavig bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt (zie ook hoofdstuk 3).

Beleid inbreiding en herstructurering

In 2007 is de nota "Beleid inbreiding en herstructurering" vastgesteld. Deze nota is een actualisatie van de notitie "Onderzoek toekomstige ontwikkelingen op inpandige en bijzondere locaties". Zag de inbreidingsnotitie vooral op stedenbouwkundig-fysieke in- en uitbreidingsmogelijkheden, de nota "Beleid inbreiding en herstructurering" richt zich meer op aspecten van volkshuisvesting, dat wil zeggen op zaken als de woningbouwaantallen (kwantitatief, de te bouwen soort woningen (kwalitatief) en het bouwtempo (fasering). Het stedenbouwkundig-fysieke aspect is daarbij volgend, met dien verstande dat ruimtelijke (beeld)kwaliteit natuurlijk steeds een voorwaarde blijft.

Om te voorkomen dat de gemeente de regie over de ontwikkelingen verliest, is het meer dan in het verleden noodzakelijk dat het inbreidingsbeleid niet alleen vanuit een stedenbouwkundige invalshoek wordt bepaald, maar dat met name ook rekening wordt gehouden met het gemeentelijke volkshuisvestingsbeleid, de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwprogrammering.

De gemeente hanteert hierbij het volgende beleid:

  • 1. Actieve grondpolitiek: de gemeente behoudt een voortrekkersrol voor wat betreft de ontwikkeling van woningbouwplannen.
  • 2. 'lnbreiding voor uitbreiding': bij de ontwikkeling van nieuwe woningbouwplannen wordt vanuit een oogpunt van zuinig ruimtegebruik aan inbreiding de voorkeur gegeven boven uitbreiding.
  • 3. '50% inbreiding': uitbreidingsplannen worden niet op slot gezet, de ambitie is dat 50% van de plannen een inbreidingslocatie is.
  • 4. Volkshuisvestingsbeleid: bij de ontwikkeling van plannen vormt de verdeling over huur- en koopsector, zoals aangegeven in het gemeentelijke Volkshuisvestingsplan, en zoals neergelegd in regionale afspraken, het uitgangspunt.
  • 5. Prioriteiten bepalen: omdat er sprake is van een overcapaciteit aan gemeentelijke plannen, is het nodig binnen dit pakket prioriteiten te bepalen.
  • 6. 'Nee, tenzij': vanwege de beperkte richtgetallen woningbouw wordt in beginsel geen medewerking verleend aan particuliere plannen; aan inbreidings- of herstructureringsplannen van particuliere partijen in stedelijk gebied wordt bij uitzondering wél medewerking verleend.

ln 'De bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant - actualisering 2011' heeft de provincie een indicatie gegeven voor de toename van de woningvoorraad voor de periode 2011-2024. De provinciale cijfers gaan voor de gemeente Sint Anthonis uit van een indicatieve groei van de woningvoorraad met 635 woningen in genoemde periode. De gemeentelijke plancapaciteit voorziet nu in de bouw van 715 woningen, waarvan slechts een klein deel harde plancapaciteit betreft.

Waar de gemeentelijke woningbouwplannen voorheen onder druk stonden door veel lagere provinciale richtgetallen, geeft dat nu een ander beeld. Dat is aanleiding om de nota 'Beleid inbreiding en herstructurering' te actualiseren. Deze actualisatie staat voor het najaar 2014 gepland.

Planspecifiek

Onderhavig initiatief betreft een inbreidingslocatie, die tevens in eigendom is van de gemeente. Het plan past daarmee binnen de beleidsdoelstellingen van het Beleid inbreiding en herstructurering.

Hoofdstuk 5 UITVOERINGSASPECTEN

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Bodem

In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Om te onderzoeken of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde woonfunctie, is er een bodemonderzoek uitgevoerd.

Uit het vooronderzoek is gebleken dat er ter plaatse van de voormalige waterloop en het halfverhard pad op de onderzoekslocatie sprake is van het vermoeden van bodemverontreiniging. Op het overig deel van de onderzoekslocatie is geen sprake is van bodembelasting anders dan een regionale of landelijke diffuse achtergrondbelasting in de grond en het grondwater. De locatie van de voormalige waterloop en het halfverhard pad zijn nader onderzocht. Ook is een locatiedekkend verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Zowel het vooronderzoek als het aanvullend/verkennend bodemonderzoek zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

De locatie van de halfverharding is plaatselijk licht tot sterk verontreinigd met PAK en licht verontreinigd met PCB. Het verhoogde PAK-gehalte wordt hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door de aanwezigheid van asfalt. Gelet op de verwachte omvang van de aangetoonde sterke verontreiniging met PAK (<25 m³) wordt niet verwacht dat de aangetoonde PAK-verontreiniging de haalbaarheid van het plan belemmert (ter beoordeling aan de initiatiefnemer).

Op de locatie van de voormalige waterloop is in het opgeboorde materiaal geen dempingsmateriaal aangetroffen. Er is hier derhalve geen sprake van een gedempte sloot met dempingsmateriaal. Vermoedelijk is de sloot destijds opgevuld met gebiedseigen grond.

In het opgeboorde materiaal van het overig terreindeel is geen asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met PCB, PAK en/of minerale olie. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met barium en zink. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek en bestaan er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem géén belemmeringen voor de nieuwbouw op de onderzoekslocatie, alsmede de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.

Gezien de hiervoor benoemde resultaten van het onderzoek, wordt onderhavig bestemmingsplan uitvoerbaar geacht op het gebied van bodemkwaliteit.

5.1.2 Lucht

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de Wet luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Planspecifiek

Het plan omvat ruim minder dan 1.500 woningen en valst daarmee onder het Besluit NIBM. Het bestemmingsplan is hiermee uitvoerbaar op het gebied van Luchtkwaliteit.

5.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.


Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

Voor voorliggend document is het van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van wegverkeerslawaai. Hiervoor is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, dat als bijlage is toegevoegd aan dit bestemmingsplan.

De te realiseren woningen zijn gelegen binnen de bebouwde kom van Sint Anthonis binnen de geluidzone van de Breestraat. De woningen liggen op een afstand van ten minste 147 meter uit de as van de Breestraat. De overige wegen binnen de bebouwde kom van Sint Anthonis zijn 30 km wegen zonder geluidzone. Deze hoeven in het kader van de Wet Geluidhinder niet te worden beschouwd.

De hoogste geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de Breestraat bedraagt 36 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee niet overschreden. Voor de woningen hoeft geen hogere waarde te worden aangevraagd. Er zijn voor de gevels van de woningen ook geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig om aan de eisen te voldoen.

Hiermee is het bestemmingsplan uitvoerbaar op het gebied van geluid.

5.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De geuremissies per dier zijn vastgelegd in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv). De geuremissie per dier is uitgedrukt in European odour units per tijdseenheid.

De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (de tweede soort staat ook wel bekend onder de term 'vaste afstand dieren').

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij gelden er voor veehouderijbedrijven afstanden die in het kader van de milieuvergunningverlening moeten worden aangehouden tussen een veehouderij en woningen. Niet vergunningplichtige bedrijven dienen te voldoen aan het bepaalde in het Activiteitenbesluit, paragraaf 3.5.8. Voor een geurgevoelig object buiten de bebouwde geldt in beide gevallen een afstand van 50 meter. Voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

Planspecifiek

Om te onderzoeken of het plan uitvoerbaar is op het gebied van geuroverlast, is een geuronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Uit het onderzoek blijkt dat voldaan wordt aan de achtergrondbelasting van 10,0 Oue/m3 in de bebouwde kom van Sint Anthonis. De achtergrondbelasting (lees: woon- en leefklimaat) ter plaatse van het plangebied is 'zeer goed'. Het plangebied bevindt zich verder dan 200 meter van de dichtstbijzijnde veehouderijen, waarmee ruimschoots aan de afstandsnorm van 100 meter wordt voldaan. Verder blijkt uit het onderzoek dat de bouw van de woningen geen belemmeringen vormt voor de ontwikkeling van omliggende veehouderijen.

Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van geur.

5.1.5 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

Het plangebied is gelegen in een woonwijk, waar geen grote bedrijvigheid aanwezig is. Het aspect geur door agrarische bedrijven buiten de bebouwde kom is in de vorige paragraaf al aan de orde geweest. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van milieuzonering.

5.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR).

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.1702.1BPodbeekdsprenkel-VA01_0008.png"  
Uitsnede risicokaart  

Op de risicokaart is te zien dat er zich in de nabije omgeving van het plangebied geen inrichtingen of transportroutes bevinden die gevaar kunnen opleveren voor de beoogde functie. De groene driehoekjes in de plangebieden betreffen de beide scholen die voorheen aanwezig waren. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar op het gebied van externe veiligheid.

5.2 Fysieke aspecten

5.2.1 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.

Planspecifiek

Dit bestemmingsplan is als voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan Waterschap Aa en Maas. Van deze instantie is vervolgens een vooroverlegreactie ontvangen, waarvan de inhoud in deze paragraaf is verwerkt.

Uitgangspunt bij dit plan is dat het schone regenwater opgevangen wordt in het plangebied en daar per perceel geborgen en geïnfiltreerd wordt. De bodem is daartoe geschikt. Bij de uitvoering zijn er daarom ook legio mogelijkheden zoals in grindkoffers op het eigen terrein of via goed zichtbare oplossingen in de eigen tuin. Uit zorg voor een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater wordt bij de bouw afgezien van het gebruik van uitlogende bouwmaterialen (zoals zink en koper) in daken, gevels, verhardingen en regenwatervoorzieningen zoals goten en leidingen.

Voorliggend bestemmingsplan biedt een flexibele regeling ten aanzien van te bouwen woningtypen, waardoor op dit moment niet vastligt waar welke woning gebouwd gaat worden. Ook is nog niet duidelijk welke omvang de woningen precies hebben. Dit wordt immers bepaald bij het maken van de concrete bouwplannen. Bij de aanvraag om de benodigde omgevingsvergunning zal de HNO-tool worden toegepast.

Bij de definitieve uitwerking van de plannen zal via het reguliere overleg het waterschap betrokken blijven. Hiermee kan gesteld worden dat het initiatief uitvoerbaar is op het gebied van water.

5.2.2 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.

In onderhavig plan worden de woningen voornamelijk ontsloten via de bestaande wegen Deken Molmanstraat, Peter Zuidstraat, Pastoor van Delftlaan, Kleine Beekstraat en Oude Breestraat. Omdat het verkeer van de nieuw te bouwen woningen verdeeld wordt over deze bestaande straten, is de toename van het verkeer per straat relatief gering. De straten zijn dan ook berekend op de toename van het aantal verkeersbewegingen.

Door verlegging van de huidige groenvoorziening zal de Pastoor van Delftlaan opgeschoven worden tot aan het huidige pad voor Pastoor van Delftlaan 10. Hierdoor ontstaan twee knikken in de Pastoor van Delftlaan, die een verkeersremmende -en dus verkeersveilige- werking hebben. De overige omliggende wegen zijn in het schetsontwerp en het bestemmingsplan niet gewijzigd ten opzichte van de huidige situatie.

In de verdere uitwerking kan -in samenspraak met een werkgroep bestaande uit omwonenden, een vertegenwoordiging van de werkgroep verkeer van de basisschool en gemeente- afgewogen worden of er nog wegen zijn waarbij beperkingen wenselijk zouden kunnen zijn. Hierbij valt te denken aan afsluiting voor motorvoertuigen of het instellen van eenrichtingsverkeer. Hierbij dient in ogenschouw te worden genomen dat het instellen van beperkingen kan leiden tot keren en achteruitrijden op de wegen, wat voor gevaarlijke situaties kan zorgen.

In de verkavelingsschets is een oost-west verbinding voor langzaam verkeer opgenomen. Deze verbinding zal voornamelijk gebruikt worden voor verkeer van en naar de school en sluit schuin aan op 'de inloop' ter hoogte van de Peter Zuidstraat. Deze verbinding kruist de Pastoor van Delftlaan op de plaats van de knikken. Met de juiste inrichting wordt op deze wijze de meest veilig denkbare kruising verkregen. Het schuin aansluiten op 'de Inloop' voorkomt het met te grote snelheid oversteken van de Peter Zuidstraat. Bij de realisatie dient gekeken te worden naar een oversteek die voldoende zichtbaar is voor het verkeer op de Peter Zuidstraat. Ook dit onderdeel is een punt van aandacht bij de verdere stedenbouwkundige uitwerking.

Qua parkeren wordt er in de omgeving van het plangebied geparkeerd langs de straat en op eigen terrein. De woningen in het plangebied bestaan voor een groot deel uit woningen waar ruimte is voor een parkeerplaats op eigen terrein. De rest van de auto's kunnen langs de straat parkeren. Waar dit nodig is, worden de straten in en om het plangebied heringericht zodat ze plek voor deze parkeerplaatsen bieden. Er is voldoende ruimte in het plangebied om dit principe toe te passen.

Gezien het bovenstaande kan gesteld worden dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op het gebied van verkeer.

5.2.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.

Gebiedsbescherming

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

Naast deze drie soorten gebieden is de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur ((P)EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De (P)EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland. Zij bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:

  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Om de gevolgen van gebiedsbescherming en soortenbescherming te beoordelen is een ecologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Hieronder is de conclusie uit het onderzoek opgenomen

Aangezien de onderzoekslocatie niet is gelegen in of grenst aan een onderdeel dat behoort tot de EHS, is aantasting niet aan de orde. Externe werking op overige beschermde natuurgebieden, zoals het Natura 2000-gebied Maasduinen is, gelet op afstand tot de onderzoekslocatie en de aard van de ingreep, niet aan de orde.

Voor beschermde soorten behorend tot de overige soortgroepen zijn overtredingen ten aanzien van de Flora- en faunawet wegens het ontbreken van geschikt habitat, het ontbreken van sporen en/of vanwege een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkeling niet aan de orde. Wel geldt dat ten aanzien van algemene broedvogels overtredingen voorkomen kunnen worden door rekening te houden met het broedseizoen. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de algemene zorgplicht.

Gelet op de gevonden en te verwachten ecologische waarden en de beoogde planontwikkeling kan gesteld worden dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is op dit vlak.

5.2.4 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken. De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.

Archeologie

Archeologie gaat over de (verwachte) cultuurhistorische waarde in de bodem. Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet 1988. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden.

Ook de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) uit 2007 is in dit kader van belang. De verantwoordelijkheid voor cultuurhistorische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij vaststelling van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) meegenomen worden.

Planspecifiek

Door de sloop van de schoolgebouwen en bijbehorende onderdelen zijn er in het plangebied geen elementen die cultuurhistorische waarde hebben. Door de invulling met woningbouw worden er geen cultuurhistorische objecten aangetast of historische structuren doorbroken. Tevens sluit het plan goed aan op de bestaande structuur van de woonwijk.

Om te onderzoeken of er zich in de bodem van het plangebied archeologische restanten bevinden, is een archeologisch onderzoek (bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek met boringen) uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat de bodemprofielen niet meer in tact zijn. Dit duidt er op dat de bodem geroerd is, waarschijnlijk vanwege de bouwwerkzaamheden in de twintigste eeuw. Tijdens het veldonderzoek zijn dan ook geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten aangetroffen. Op basis van de resultaten van het onderzoek is geen verder onderzoek noodzakelijk.

Het bestemmingsplan is, gezien de hiervoor beschreven resultaten, uitvoerbaar op het gebied van cultuurhistorie en archeologie.

5.3 Economische aspecten

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De gronden van het voorliggend plan zijn in eigendom van de gemeente. De gemeente heeft een exploitatie opgesteld. Hieruit blijkt dat de kosten verzekerd zijn. Hiermee voldoet het plan aan de voorwaarde van de economische uitvoerbaarheid.

5.4 Handhaafbaarheid

Dit bestemmingsplan is opgezet conform de structuurbepalingen van de SVBP2012 en is daardoor gemakkelijk te lezen. Voorts voldoet dit plan aan het handboek bestemmingsplannen zoals de gemeente dit heeft wat de leesbaarheid, raadpleegbaarheid en uniformiteit ten goede komt. Daardoor is ook de handhaafbaarheid makkelijk vorm te geven: de regels zijn eenduidig zodat rechtsgelijkheid en -zekerheid zo groot mogelijk is. Op basis van de Wro zijn belangrijke overgangsbepalingen en strafbepalingen wettelijk vastgelegd waardoor op die manier de handhaafbaarheid vanuit dit bestemmingsplan goed is geregeld.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE VERANTWOORDING

6.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

6.2 Toelichting op de verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).

6.3 Toelichting op de regels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.

Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.

Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Groen' waarbij de functie groen wordt neergelegd, hierbinnen zijn o.a. paden, parkeerplaatsen, water, speelweide en begroeiing mogelijk;
  • 'Verkeer' waarbij de functie verkeer wordt neergelegd, hierbinnen zijn o.a. wegen, voetpaden en parkeerplaatsen mogelijk;
  • 'Wonen - Op de Beek en de Sprenkel' waarbij de functie wonen wordt neergelegd, hierbinnen zijn tuinen en woonfuncties toegestaan; dit deel is ontwikkelgericht bestemd, waarbinnen de bouwvlakken flexibel kunnen worden ingevuld met meerdere woningtypes; wel is gekozen voor een vaste maatvoering voor goothoogte en bouwhoogte, zodat het plan zich voegt in de bestaande bebouwingsstructuur van Sint Anthonis.

Hoofdstuk 7 PROCEDURE

7.1 Inspraak en overleg

Naast de wettelijk voorgeschreven inspraak bepaalt artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met bij het plan betrokken (overheids)instanties.

Voor wat betreft dit voorontwerpbestemmingsplan is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan Waterschap Aa en Maas. Van deze instantie is vervolgens een vooroverlegreactie ontvangen.

Bij de Provincie Noord-Brabant is 12 maart 2014 aangegeven dat voorliggend bestemmingsplan geen provinciale belangen raakt, dus derhalve niet in het kader van vooroverleg hoeft te worden voorgelegd. Hiermee is door de provincie ingestemd.

De omwonenden zijn ingelicht op een informatieavond.

7.2 Zienswijzen

Onderhavig bestemmingsplan heeft ingevolge het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van 3 juni tot en met 14 juli 2014 ter inzage gelegen bij de Balie Bouwzaken van het gemeentehuis te Sint Anthonis. Hierop zijn enkele zienswijzen ingediend. De zienswijzen en de gemeentelijke reactie hierop zijn als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. De zienswijzen hebben niet geleid tot inhoudelijke aanpassingen aan het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 8 CONCLUSIE

In voorgaande hoofdstukken is een verantwoording gegeven van de gemaakte keuze van bestemmingen en is een beschrijving gegeven hoe rekening wordt gehouden met de gevolgen voor de omgeving. In hoofdstuk 2 is ingegaan op de huidige situatie en de waarde van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het beoogde plan waarna hoofdstuk 4 ingaat op het beleid. Hoofdstuk 5 gaat in op het onderzoek wat is verricht en geeft daarmee inzicht in de uitvoerbaarheid van dit plan op milieuaspecten, fysieke aspecten, economische aspecten en handhaafbaarheid. In hoofdstuk 6 is ingegaan op de wijze van bestemmen zoals dat gevraagd wordt in artikel 3.1.3 van het Bro. In het hoofdstuk 7 is verslag gedaan van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties zijn betrokken bij de voorbereiding van dit plan.

Op basis van voorstaande alinea, opgezet volgens artikel 3.1.6 van het Bro, wordt geconcludeerd dat dit bestemmingsplan beleidsmatig gezien inpasbaar is in het beleid, voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is.