direct naar inhoud van Regels
Plan: Sint Anthonis, RvR Peelkant Oost
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1702.1BPPeelkantOost-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan ”Sint Anthonis, RvR Peelkant Oost” met identificatienummer NL.IMRO.1702.1BPPeelkantOost-ON01 van de gemeente Sint Anthonis.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.3 aan huis verbonden bedrijf

een bedrijf dat in of bij (een gedeelte van) een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten, door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.4 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruiker van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft in of bij de woning die met de woonfunctie in overeenstemming is waarbij beperkte detailhandel via internet mede is toegestaan.

1.5 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 archeologisch deskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie.

1.9 archeologische verwachtingwaarde

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.10 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met het voorkomen van archeologische relicten.

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bed en breakfast

een kleinschalige vorm van logiesaccommodatie waarbij één of meerdere gastenkamers aanwezig zijn en waarbij de gastenkamers geen eigen kookgelegenheid hebben en waarbij de gasten een door de ondernemer bereid ontbijt kunnen nuttigen.

1.13 bestaand
  • 1. bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van de inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
  • 2. bij gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van het plan;
1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.17 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.18 bodemingreep

grondwerkzaamheden, waartoe onder meer worden gerekend:

  • a. het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van grond;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  • c. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  • d. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  • e. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • g. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bouwvolume wordt afgevoerd, waaronder boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  • i. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • j. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,5 m bedraagt;
  • k. het slopen van gebouwen en verwijderingen van funderingen, waarbij grondroering plaats vindt;
  • l. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
  • m. het aanleggen van drainagestelsel en beregeningsinstallatie.
1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.23 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel.

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.25 bouwvoor

de bovenste, veel bewerkte en vaak met humeus materiaal verrijkte laag van de grond, de grondlaag waar de wortels van de planten in groeien, doorgaans de bovenste 30 cm.

1.26 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.27 carport

een overkapping bestemd voor het overdekt stallen van motorvoertuigen.

1.28 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.29 dakopbouw

een vergroting van een gebouw welke een onzelfstandige uitbreiding vormt van de onder het dak gelegen woning of andere daar gevestigde rechtmatige functie, en daarvan deel uitmaakt.

1.30 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.31 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- en uitzendbureaus, kapsalons, pedicures, wasserettes, makelaarskantoren en bankfilialen.

1.32 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond.

1.33 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.34 extensieve recreatie

vrijetijdsbesteding die in hoofdzaak is gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, vissen, zwemmen, roeien, kanoën etc..

1.35 evenementen

alle voor publiek toegankelijke verrichtingen van vermaak, waaronder herdenkingsplechtigheden, braderieën, optochten op de weg, feesten, muziekvoorstellingen of wedstrijden op of aan de weg en kleine evenementen waaronder straatfeesten of buurtbarbecues op één dag begrepen.

1.36 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 gestapelde woning

een gebouw, dat uit meerdere woningen (appartementen) in meerdere bouwlagen bestaat.

1.38 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.

1.39 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodaties, evenwel met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.40 huishouden

één of meer personen die in vast verband samenleven en waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling en onderlinge verbondenheid.

1.41 kamerverhuur

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de kamerhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.

1.42 kantoor

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, niet zijnde openbare dienstverlening, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.

1.43 kap

een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65° niet zijnde een lessenaarsdak tenzij in de regels en / of de plankaart een andere regeling is opgenomen in welk geval die regeling geldt.

1.44 lessenaarsdak

een asymmetrische dakvorm met één hellend dakvlak over (nagenoeg) de volledige breedte of diepte van een gebouw.

1.45 logies

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de betreffende huurder het hoofdverblijf elders heeft.

1.46 maaiveld

het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land of de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.

1.47 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaal-medische, (sociaal-)culturele en levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijs-, sport- en recreatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.48 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.49 ondergeschikte activiteit

een activiteit die in functioneel en ruimtelijk opzicht ondergeschikt is aan de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De ondergeschikte activiteit dient van beperkte functionele en/of ruimtelijke omvang te zijn, zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.50 oprit

het gedeelte van het bouwperceel voor het bereiken van de bij het bouwperceel behorende garage en/of carport en/of andere bij de desbetreffende bestemming behorende gebouwen waar verkeer over rijdt. Een oprit is altijd direct bereikbaar vanaf de openbare weg.

1.51 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.52 overkapping

een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats. Daarbij geldt dat, indien vóór dan wel achter het (verlengde van) de voorgevel van een gebouw wordt gebouwd, het volgende:

  • 1. vóór: het moet een open constructie zijn;
  • 2. achter: maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie behoren.
1.53 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.54 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.55 ruimte-voor-ruimtewoning

een woning gebouwd op een ruimte-voor-ruimtekavel als bedoeld in artikel 3.80 van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant zoals deze geldt ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.

1.56 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.57 supermarkt

detailhandelsbedrijf met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 500 m2 en een grote verscheidenheid aan artikelen, merendeels levensmiddelen, waarbij sprake is van zelfbediening door de klanten.

1.58 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat qua vorm, ligging en omvang ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.59 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.60 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening.

1.61 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.62 zij- en achtererf
  • a. Voor Wonen: het gebied van het bouwperceel bij een woning met de bestemming Wonen waarbij de gronden vallende onder het bouwvlak uitgezonderd zijn.
  • b. Voor niet-Wonen: het gebied van het bouwperceel bij de niet-woonfunctie waarbij:
    • 1. het zijerf wordt vormgegeven door de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
    • 2. het achtererf wordt vormgegeven door de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.63 zijdelingse (bouw)perceelgrens

een niet naar een weg of openbaar gebied gekeerde grens van een bouwperceel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage

het oppervlakte aan gebouwen gedeeld door het oppervlakte van het bouwvlak tenzij dat in de regels anders is bepaald. In dat laatste geval telt de wijze van meten zoals die dan is gegeven.

2.2 dakkapel en goothoogte

bij toepassing van het meten van de goothoogte van een bouwwerk worden dakkapellen buiten beschouwing gelaten.

2.3 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de horizontale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.

2.8 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de oppervlakte van een bodemingreep

het gebied binnen de buitenwerkse grens van de grondwerkzaamheden opwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.11 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.

2.12 diepte

vanaf het peil tot aan het diepste punt van de ingreep.

2.13 ondergeschikte onderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.14 ondergrondse (verticale) bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf het peil tot de afgewerkte vloer van het ondergrondse (deel van het) bouwwerk.

2.15 peil
  • a. ter plaatse van een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. indien in het water wordt gewerkt: de hoogte van de waterbodem;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende terrein.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
  • b. nutsvoorzieningen;
  • c. wandel- en fietspaden, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - 1';
  • d. speelvoorzieningen, straatmeubilair en ontmoetingsvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • e. in- en uitritten ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' zijn de gronden tevens bestemd voor het aanleggen en in stand houden van gebiedseigen beplanting overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan als opgenomen in Bijlage 1 ter inpassing van gebouwen, verhardingen en andere voorzieningen in het landschap;
  • g. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting': tevens voor calamiteitenontsluiting en ontsluiting ten behoeve van afvalophaaldiensten;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en tuinen en erven.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. uitsluitend zijn toegestaan gebouwen voor het openbare nut en ontmoetingsvoorzieningen tot maximaal 50 m² en tot maximaal 4 m hoog;

3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:

  • a. maximaal 8 m voor speelvoorzieningen;
  • b. maximaal 10 m voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer;
  • c. maximaal 6 m voor overige bouwwerken.

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Omgevingsvergunningsvereiste

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing' de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vellen van houtgewas wat niet overeenkomt met de duurzame ontwikkeling of instandhouding van de bij de bestemming behorende landschappelijke en natuurlijke waarden;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage;
  • d. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • e. het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • f. het aanbrengen van voorzieningen van geringe omvang ten behoeve van extensieve recreatie;
  • g. het aanbrengen van (half)verhardingen.

3.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 3.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken en/of werkzaamheden die:

  • a. behoren tot normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming, als afzetten, knotten, dunnen, waarbij de in 3.1 sub f genoemde waarden duurzaam worden veiliggesteld;
  • b. noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer of gebruik van de grond;
  • c. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  • e. toezien op de aanleg van in- en uitritten ten behoeve van de aangrenzende woonbestemming.

3.3.3 Toelaatbaarheid

De in lid 3.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de landschappelijke waarden van de landschapselementen.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de afwikkeling van het verkeer met bijhorende verblijfsruimte;
  • b. wandel- en fietspaden, parkeer-, groen-, speelvoorzieningen, ontmoetingsvoorzieningen, evenementen en straatmeubilair;
  • c. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. uitsluitend zijn toegestaan gebouwen voor het openbare nut en ontmoetingsvoorzieningen tot maximaal 50 m² en tot maximaal 4 m hoog;

4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:

  • a. maximaal 8 m voor speelvoorzieningen;
  • b. maximaal 10 m voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer;
  • c. maximaal 6 m voor overige bouwwerken.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de woonfunctie tot maximaal 94 grondgebonden woningen;
  • b. aan huis verbonden beroepen waarbij geldt:
    • 1. de omvang niet groter mag zijn dan 30% van de vloeroppervlakte van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van in totaal 60 m²;
    • 2. degene die de activiteiten uitvoert, is bewoner van de woning;
    • 3. detailhandel niet is toegestaan, uitgezonderd beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit in verband met de activiteit.
  • c. voet- en fietspaden;

met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen en paden, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en voorzieningen voor de waterhuishouding, tuinen en erven.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
  • a. zowel reguliere woningen als ruimte-voor-ruimtewoningen zijn toegestaan, met dien verstande dat ruimte-voor-ruimtewoningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimtewoning' zijn toegestaan;
  • b. het totaal aantal woningen binnen het plangebied mag niet meer bedragen dan 94, met dien verstande dat het aantal ruimte-voor-ruimtewoningen maximaal 18 mag bedragen.

5.2.2 Hoofdgebouwen

Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de afstand van hoofdgebouwen tot de zijdelingse bouwperceelsgrens mag niet minder bedragen dan:
    • 1. bij vrijstaande woningen tot beide zijdelingse perceelsgrenzen: 3 m;
    • 2. bij twee-aaneen gebouwde woningen aan één zijde: 3 m;
    • 3. bij aaneengebouwde woningen aan de niet-aangebouwde zijde van de eindwoning: 1 m, behoudens alwaar het bouwperceel grenst aan het openbaar gebied, alwaar geen minimale afstand geldt;
  • c. de goothoogte mag niet meer bedragen dan 6,5 m;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10,5 m;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c. en d. geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 respectievelijk 6 meter;
  • f. de voorgevel van het hoofdgebouw dient op of binnen 5 meter van de gevellijn te worden opgericht;
  • g. de diepte van hoofdgebouwen, gemeten vanaf de voorgevel, mag niet meer bedragen dan:
    • 1. bij vrijstaande woningen: 12 m, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ruimte voor ruimtewoning' alwaar de diepte niet meer mag bedragen dan 14 m;
    • 2. bij twee-aaneen gebouwde woningen: 12 m;
    • 3. bij aaneengebouwde woningen: 10 m, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' alwaar de diepte niet meer mag bedragen dan 12 m;

5.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Aan- uit- en bijgebouwen en overkappingen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken:

  • a. goothoogte maximaal 3,3 m, met dien verstande dat bij het uitbouwen van/aanbouwen aan een hoofdgebouw de goothoogte in elk geval ook net zo hoog mag zijn als de hoogte van de eerste bouwlaag +25 cm;
  • b. bouwhoogte maximaal 5,5 m met dien verstande dat:
    • 1. tot 1 m uit de perceelsgrens de maximale bouwhoogte maximaal 3,5 m bedraagt, en
    • 2. tot 2 m uit de perceelsgrens de maximale bouwhoogte maximaal 4,5 m bedraagt;
  • c. minimaal 2 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw met dien verstande dat:
    • 1. aanbouwen (zoals erkers) tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits de:
      • bouwhoogte maximaal 3,3 m bedraagt;
      • horizontale diepte maximaal 1,5 m bedraagt;
    • 2. overkappingen (zoals carports) tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw mogen worden gebouwd, mits de bouwhoogte maximaal 3,3 m bedraagt.
  • d. gebouwd op het zij- en achtererf waarbij het bouwperceel voor niet meer dan 50% mag worden bebouwd en waarbij geldt dat het te bebouwen oppervlakte op een bouwperceel:
    • 1. wat kleiner of gelijk is dan 500 m² maximaal 90 m² mag zijn;
    • 2. wat groter is dan 500 m2 maar kleiner of gelijk aan 1.000 m² maximaal 125 m² mag zijn;
    • 3. wat groter is dan 1000 m² maximaal 150 m² mag zijn.
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d. geldt dat het bouwperceel ter paatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' voor maximaal 80% mag worden bebouwd.

5.2.4 Dakopbouwen

Voor het bouwen van een dakopbouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' gelden de volgende regels:

  • a. dakopbouwen dienen in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  • b. een dakopbouw mag maximaal 50% van het oppervlak van het dakvlak van het hoofdgebouw beslaan;
  • c. in afwijking van het bepaalde in 5.2.2 onder e mag de goot- en bouwhoogte van het hoofdgebouw en de dakopbouw daar waar een dakopbouw is gesitueerd niet meer dan 7 meter bedragen.

5.2.5 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
  • a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt:
    • 1. bij erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m;
    • 2. bij overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3 m;
    • 3. vlaggenmasten tot maximaal 6 m;
  • b. reclame-uitingen bij een beroep aan huis en een bedrijf aan huis mogen uitsluitend aan de gevel worden geplaatst tot een oppervlakte van 0,2 m².

5.2.6 Voorwaardelijke verplichting bodemsanering

Een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk ten behoeve van de bestemming 'Wonen' wordt slechts verleend indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat de gronden volgens een door het bevoegd gezag goedgekeurd saneringsplan of BUS-melding zijn gesaneerd.

5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het (doen/laten)gebruik(en) van de bestemming 'Wonen' is uitsluitend toegestaan indien de landschappelijke inpassing, zoals bedoeld in artikel 3.1 sub f, overeenkomstig het landschappelijk inpassingsplan zoals opgenomen in Bijlage 1 van deze regels, binnen 5 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan is uitgevoerd en kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden.

5.3.2 Voorwaardelijke verplichting waterhuishoudkundige voorziening

Voor het realiseren van waterhuishoudkundige voorzieningen binnen het plangebied geldt de volgende regel:

  • a. Het gebruiken en het (doen) laten gebruiken van de gronden conform het bepaalde in artikel 5.1 is alleen toegestaan mits een waterhuishoudkundige voorziening met voldoende bergingscapaciteit is gerealiseerd en vervolgens aldus in stand wordt gehouden. De benodigde bergingscapaciteit wordt als volgt berekend: benodigde retentiecapaciteit (in m³) = toename verhard oppervlak (in m²) x 0,06.
  • b. De waterhuishoudkundige voorziening als bedoeld onder a dient binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan te zijn gerealiseerd.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels
5.4.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 5.1:

  • a. ten behoeve van het toestaan van een aan huis verbonden beroep tot een omvang die niet groter is dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning inclusief aan-, uit- en bijgebouwen met een maximum van in totaal 100 m²;
  • b. ten behoeve van het toestaan van een aan huis verbonden bedrijf, detailhandel of dienstverlening van ondergeschikte aard, mits:
    • 1. het geen volumineuze detailhandel of een supermarkt betreft;
    • 2. het een bedrijf betreft dat qua aard past in de functie van de kern;
    • 3. de omvang niet groter is dan 40% van de vloeroppervlakte van de woning inclusief aan-, uit- en bijgebouwen met een maximum van in totaal 100 m²;
    • 4. degene die de activiteiten uitvoert, de bewoner van de woning is.
  • c. ten behoeve van het toestaan van een bed en breakfast in een gedeelte van een hoofdgebouw en/of een uit-, aan- of (vrijstaand) bijgebouw mits:
    • 1. het aantal gastenkamers maximaal 3 bedraagt;
    • 2. niet meer dan 50% van het vloeroppervlakte van de woning wordt gebruikt ten dienste van de bed en breakfast tot een maximum van 120 m².

5.4.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in artikel 5.4.1 kan slechts mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  • d. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de vastgestelde en verwachte hoge archeologische waarden.

6.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen binnen deze bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd:

  • a. ter vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, met dien verstande dat nieuwe kelders niet zijn toegestaan; of
  • b. binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk; of
  • c. die een bodemverstoring veroorzaken van minder dan 5% van het totale oppervlak van de bodemingreep;of
  • d. die niet groter zijn dan 250 m2 en dieper dan 0,5 m; of
  • e. ten behoeve van archeologisch onderzoek, waarbij de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt;
  • f. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • g. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn die behouden en beschermd moeten worden, waarbij de nadere eisen erop zijn gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

6.4 Afwijken van de bouwregels
6.4.1 Afwijken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mits:

  • a. dit in overeenstemming is met de andere daar voorkomende bestemming; en
  • b. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

6.4.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in artikel 6.4.1 kan slechts, mits:

  • a. de aanvrager een rapport heeft overlegd van een deskundige waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:
    • 1. naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; of
    • 2. is aangetoond dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan de Laatmiddeleeuwse en moderne bouwvoor (akkerdek).
  • b. genoegzaam blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • c. genoegzaam blijkt dat de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
  • d. genoegzaam blijkt dat de verstoringsdiepte minder diep reikt dan het akkerdek;

met dien verstande dat:

  • 1. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;
  • 2. het bevoegd gezag schriftelijk advies kan inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door de bouwactiviteiten geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. als bedoeld in artikel 1.18, sub h, l en m;
  • b. voor bodemingrepen groter dan 250 m2 en dieper dan 0,5 m.

6.5.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in artikel 6.5.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk als bedoeld in artikel 6.2;
  • b. worden uitgevoerd binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. het normale onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. het normale agrarisch gebruik betreffen, waaronder grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik, mits de bodem tot niet dieper dan 0,5 m wordt geroerd;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • f. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • g. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • h. een bodemverstoring veroorzaken van minder dan 5% van het totale oppervlak van de bodemingreep;
  • i. vooraf zijn gemeld bij het bevoegd gezag, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan de diepte van het akkerdek, en voorzien van een verklaring dat in het geval van een bodemingreep als bedoeld in artikel 1.18, sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld;
  • j. vooraf zijn gemeld bij het bevoegd gezag, voorzien van schriftelijk bewijs dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van een bodemingreep als bedoeld in artikel 1.18, sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld.

6.5.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in 6.5.1 kan slechts mits:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport overlegt waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. uit het rapport als bedoeld onder a. genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

6.5.4 Advies archeologisch deskundige

Het bevoegd gezag kan bij de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.5.1 schriftelijk advies inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door de werkzaamheden of werken geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de vastgestelde en verwachte middelhoge archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen binnen deze bestemming uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd:

  • a. ter vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering, met dien verstande dat nieuwe kelders niet zijn toegestaan; of
  • b. binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk; of
  • c. die een bodemverstoring veroorzaken van minder dan 5% van het totale oppervlak van de bodemingreep;of
  • d. die niet groter zijn dan 2.500 m2 en dieper dan 0,5 m; of
  • e. ten behoeve van archeologisch onderzoek, waarbij de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt;
  • f. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • g. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn die behouden en beschermd moeten worden, waarbij de nadere eisen erop zijn gericht de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) te behouden.

7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Afwijken

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.2 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde mits:

  • a. dit in overeenstemming is met de andere daar voorkomende bestemming; en
  • b. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

7.4.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in artikel 7.4.1 kan slechts, mits:

  • a. de aanvrager een rapport heeft overlegd van een deskundige waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld, tenzij:
    • 1. naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld; of
    • 2. is aangetoond dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan de Laatmiddeleeuwse en moderne bouwvoor (akkerdek).
  • b. genoegzaam blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  • c. genoegzaam blijkt dat de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
  • d. genoegzaam blijkt dat de verstoringsdiepte minder diep reikt dan het akkerdek;

met dien verstande dat:

  • 1. schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften;
  • 2. het bevoegd gezag schriftelijk advies kan inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door de bouwactiviteiten geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bodemingreep uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. als bedoeld in artikel 1.18, sub h, l en m;
  • b. voor bodemingrepen groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,5 m.

7.5.2 Uitzondering

Het verbod als bedoeld in artikel 7.5.1 is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk als bedoeld in artikel 7.2;
  • b. worden uitgevoerd binnen een afstand van maximaal 2,5 m uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
  • c. het normale onderhoud en beheer betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
  • d. het normale agrarisch gebruik betreffen, waaronder grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik, mits de bodem tot niet dieper dan 0,5 m wordt geroerd;
  • e. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • f. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • g. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • h. een bodemverstoring veroorzaken van minder dan 5% van het totale oppervlak van de bodemingreep;
  • i. vooraf zijn gemeld bij het bevoegd gezag, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan de diepte van het akkerdek, en voorzien van een verklaring dat in het geval van een bodemingreep als bedoeld in artikel 1.18, sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld;
  • j. vooraf zijn gemeld bij het bevoegd gezag, voorzien van schriftelijk bewijs dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van een bodemingreep als bedoeld in artikel 1.18, sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld.

7.5.3 Voorwaarden omgevingsvergunning

Het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in 7.5.1 kan slechts, mits:

  • a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport overlegt waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
  • b. uit het rapport als bedoeld onder a. genoegzaam blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

7.5.4 Advies archeologisch deskundige

Het bevoegd gezag kan bij de aanvraag van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.5.1 schriftelijk advies inwinnen bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door de werkzaamheden of werken geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden en welke voorwaarden dienen te worden gesteld.

Artikel 8 Waterstaat - Beschermingszone waterlopen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Beschermingszone waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van de waterloop en/of voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers.

8.2 Bouwregels

Op de voor 'Waterstaat - Beschermingszone waterlopen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de genoemde bestemming worden opgericht.

8.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone waterlopen' indien uit overleg met de waterbeheerder blijkt dat de bescherming overbodig is geworden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Ondergronds bouwen

Ondergronds bouwen is toegestaan tot een diepte van 5 m onder peil en op die plaatsen waar bovengronds gebouwd mag worden. De gegeven bestemmingsomschrijving blijft onverminderd van kracht.

Bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak dan wel maximale inhoud, wordt de oppervlakte dan wel inhoud van ondergrondse gebouwen niet meegerekend.

10.2 Bestaande afmetingen, afstanden, oppervlaktes en percentages

In die gevallen dat de goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of de afstand tot enige op de plankaart aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de regels in hoofdstuk 2 is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, percentage en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

10.3 Ontbreken maatvoeringsaanduidingen

In die gevallen dat op de verbeelding een noodzakelijke maatvoeringsaanduiding ontbreekt gelden de maatvoeringen van de bestaande bouwwerken, voor zover deze in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand zijn gekomen, zoals aanwezig op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan waarbij voor het bebouwingspercentage geldt dat dit met 10% mag toenemen ten opzichte van de aanwezige bebouwing.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken voor kamerverhuur met meer dan 4 personen per woning zoals aanwezig op het moment van ter visielegging van het ontwerp van dit plan aanwezig mogen zijn;
  • e. het realiseren van nieuwe woningen tenzij dat in de planregels in hoofdstuk 2 nadrukkelijk is toegestaan.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

12.1 Afwijken van de regels
12.1.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels ten behoeve van:

  • a. de in het plan genoemde goothoogten en afstanden tot de perceelsgrens, waarbij een overschrijding van maximaal 10% is toegestaan;
  • b. de maximale bouwhoogte van gebouwen ten behoeven van plaatselijke verhogingen zoals luchtbehandelingsapparatuur, liftopbouwen en lichtkappen, mits:
    • 1. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m2;
    • 2. de toegestane bouwhoogte met niet meer dan 25% wordt overschreden;
  • c. geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, dan wel de situering van ontsluitingen of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;

12.1.2 Voorwaarden voor afwijken

Afwijken als bedoeld in artikel 12.1.1 kan slechts mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • c. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  • d. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

13.1 Geringe veranderingen bestemmingsgrenzen.

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en bouwgrenzen.

13.2 Veranderingen bestemmingsgrenzen Waarde – Archeologie

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de bestemmingsvlakken van 'Waarde - Archeologie 2' of 'Waarde - Archeologie 3' te vergroten en/of te veranderen indien dat op basis van nader verkregen archeologische kennis noodzakelijk en/of mogelijk is.

13.3 Veranderingen maten Waarde - Archeologie

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de oppervlaktes en/of dieptes als genoemd in artikel 6 of 7 te veranderen en / of hier desgewenst een extra bestemming voor op te nemen indien dat op basis van nader archeologische kennis noodzakelijk en / of mogelijk is.

Artikel 14 Overige regels

14.1 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
14.1.1 Wonen

Voor wat betreft de functie wonen moet per nieuwe woning ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Per woning is hiervoor minimaal 1,8 parkeerplaatsen te realiseren, waarvan ten minste 1 parkeerplaats op eigen terrein bij vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen.

14.1.2 Parkeren

De in artikel 14.1.1 bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

  • a. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,5 x 5 m in geval van kops parkeren en 2 x 6 m bij langsparkeren bedragen;
  • b. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,5 m bij 6 m bedragen.

14.1.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van het bepaalde in artikel 14.1.1 en artikel 14.1.2 indien dit noodzakelijk is om een goede verkeersstructuur en / of bereikbaarheid voor een pand, perceel, straat (of deel daarvan) dan wel een andere ruimtelijk-functionele structuur te waarborgen.

14.1.4 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 14.1.1:

  • a. indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 15 Overgangsrecht

15.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het eerste lid onder artikel 15.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  • 3. Het eerste lid onder artikel 15.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

15.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 15.2, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid onder artikel 15.2, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • 4. Het eerste lid onder artikel 15.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 16 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Sint Anthonis, RvR Peelkant Oost'.