Plan: | Lheebroek 21, Dwingeloo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1701.509WPLhebroek21DGL-0003 |
Voor het perceel Lheebroek 22 in Dwingeloo is op 31 mei 2016 door de gemeenteraad het bestemmingsplan “Lheebroek 22 te Dwingeloo” vastgesteld. Dit bestemmingsplan is opgesteld in verband met de toepassing van de Ruimte-voor-ruimte regeling. De landschapsontsierende voormalige agrarische bedrijfsgebouwen op het perceel zijn gesloopt en ten oosten van de boerderij is een nieuwe woning gebouwd voor de rustende boer. Deze nieuwe woning heeft het adres Lheebroek 22 gekregen.
De vrijgekomen boerderij Lheebroek 21 is aangekocht door initiatiefnemer met als doel om hier een familieboerderij van te maken. Ook zijn initiatiefnemers voornemens om hobbymatig paarden te gaan houden en op termijn een paardenbak aan te leggen. De procedure voor het aanleggen van de paardenbak wordt overigens separaat gevoerd.
Ten behoeve van het realiseren van de familieboerderij willen initiatiefnemers de boerderij opsplitsen in 3 wooneenheden. Dit betekent dat er twee wooneenheden extra in de boerderij worden gerealiseerd. De toevoeging van twee wooneenheden is in strijd met het bestemmingsplan.
Op 17 december 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld besloten in principe en onder voorwaarden in te stemmen met de splitsing van de woonboerderij Lheebroek 21 te Dwingeloo in 3 wooneenheden door het toepassen van een passende procedure. Omdat in het vigerende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen voor het splitsen van de boerderij in meerdere wooneenheden, wordt gesteld dat dit de passende procedure is.
Door middel van dit wijzigingsplan wordt het planvoornemen getoetst aan de randvoorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid en aan de van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Westerveld in de buurtschap Lhee. Het plangebied is plaatselijk bekend als Lhee 22 te Dwingeloo. Direct tegenover het plangebied, aan de overzijde van de weg, ligt het Dwingelderveld. In afbeelding 1 is de ligging van de boerderij aangeduid.
Afbeelding 1: ligging plangebied
In het geldende bestemmingsplannen ‘Lheebroek 22 in Dwingeloo’ (vastgesteld 31 mei 2016), is het plangebied aangeduid met de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijpanden’ en voorzien van een bouwvlak.
In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 5.7 onder a) opgenomen waarbij het college van Burgemeester en Wethouders onder voorwaarden medewerking kan verlenen dat een woonhuis, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, wordt gebruikt voor meer dan één woning.
Dit plan voorziet in een wijziging van de bestemming conform de genoemde wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van het splitsen van de boerderij Lheebroek 22 te Dwingeloo.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een weergave van de huidige en de toekomstige situatie weergegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In hoofdstuk 5 wordt het plan getoetst aan de wijzigingscriteria. Het laatste hoofdstuk gaat in op maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
Het perceel Lheebroek 21 in Dwingeloo is gelegen in het buitengebied, ten noorden van het Dwingelderveld. De locatie is een circa 100 jaar oude (heide) veldontginning. Het is gelegen tegen het Lheebroekerzand; een gebied rijk aan stuifduinen, nu deels begroeid met bos. Op het perceel staat een boerderij met een bijgebouw en een loods.
De navolgende luchtfoto is de aanwezige bebouwing aangegeven, te weten de boerderij (1), het bijgebouw (2) en de loods (3).
Afbeelding 2: aanwezige bebouwing
De volgende foto's geven een beeld van de huidige bebouwing.
Afbeelding 3: de voormalige bedrijfswoning met aangebouwde schuur
De woning is geregistreerd als een gemeentelijk monument. De woning is voorzien van een rieten kap. De woning met de aangebouwde schuur hebben een oppervlakte van circa 533 m2.
Afbeelding 4: Het bijgebouw bij de woning
Het bijgebouw bij de woning is onderdeel van het monumentaal ensemble. Het bijgebouw, met een oppervlakte van circa 52 m2, heeft ook een rieten kap. Het bijgebouw is in gebruik als garage en voor de opslag / stalling van privé-spullen.
Afbeelding 5: De loods
Achter de boerderij staat een loods met een oppervlakte van circa 205 m2. Deze loods is opgetrokken uit damwandprofiel en wordt onder andere gebruikt voor hobbymatige activiteiten.
Het wijzigingsplan omvat de realisatie van twee extra woningen in de aangebouwde schuur van de boerderij Lheebroek 21 in Dwingeloo. Het monumentale voorhuis blijft ongewijzigd in tact.
De twee extra woningen zullen binnen de bestaande contouren van de aangebouwde schuur worden gerealiseerd. In afbeelding 6 is de schuur rood gemarkeerd aangeduid. De schuur wordt horizontaal in tweeën gesplitst.
Afbeelding 6: te splitsen schuur
Door architektenburo Van Ruth BV is een tekening gemaakt van de constructiewijziging van de schuur. Deze tekening is als Bijlage 1 opgenomen bij deze toelichting Op de onderstaande uitsnede van de tekening van het architektenburo afbeelding is te zien op welke wijze een verdiepingsvloer in de schuur wordt aangebracht. Op de begane vloer van de schuur wordt een wooneenheid gerealiseerd met en gebruiksoppervlakte van 360 m2 en op de verdiepingsvloer een wooneenheid met een gebruiksoppervlakte van 240 m2.
Afbeelding 7: constructiewijzigingen schuur
Voor de noodzakelijke lichtinval en ventilatie zullen enige aanpassingen aan de schuur worden uitgevoerd. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor het verbouwen van de schuur zullen de wijzigingen worden getoetst aan de welstandseisen.
De functiewijziging en de bouwkundige aanpassingen hebben slechts een zeer beperkte invloed op het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Daarbij zal met dit plan het behoud en instandhouding van de karakteristieke boerderij zeker worden gesteld.
Op 24 februari 2020 is een melding Activiteitenbesluit ingediend waarmee is aangegeven dat alle bedrijfsmatige activiteiten binnen de inrichting zijn beëindigd en dat er alleen maar gewoond zal worden. In de toekomstige situatie zullen initiatiefnemers wél hobbymatig enkele paarden gaan houden. Ten behoeve van het houden van de paarden zal op het naastgelegen bijbehorende weiland op termijn een paardenbak worden aangelegd. Voor het aanleggen van de paardenbak is in het bestemmingsplan Buitengebied een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. De procedure voor het aanleggen van deze bak wordt separaat gevoerd en is daarom verder in dit wijzigingsplan niet meegenomen.
Landschappelijk inpassing
Ten behoeve van het plan voor de splitsing van de boerderij is door Buro Stad en Land een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. In de navolgende afbeelding is de inpassing van de boerderij weergegeven.
Een groot deel van de landschapselementen zijn in de huidige situatie al aanwezig. Nieuw is de aanleg van de parkeerplaatsen op het erf (G) en de inpassing van de parkeerplaatsen door middel van een bosplantsoen. Aan de noordzijde van de parkeerplaatsen worden enkel solitaire bomen aangeplant. Ten oosten van de garage (H) wordt laagfruit aangeplant. Ten westen van de bestaande groentetuin (J) worden enkele hoogstam fruitbomen aangeplant (I). Tot slot wordt ten behoeve van de tweede wooneenheid in de schuur B een siertuin aangelegd (K).
Afbeelding 8: landschappelijke inpassing (bron: Buro Stad en Land)
Het complete inpassingsplan is als Bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. De Structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In deze structuurvisie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028:
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In de SVIR wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motivieringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij dient de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling te worden aangetoond.
De ladder bestaat uit de volgende drie stappen:
Trede 1: is er een regionale behoefte? Het plan betreft een particulier initiatief voor de bouw van één woning. De behoefte is daarmee voldoende aangetoond.
Trede 2: is (een deel) van de behoefte op te vangen in bestaand stedelijk gebied? Nee, het plan betreft sloop van agrarische gebouwen en de bouw van één nieuwe (buitengebied-gerelateerde) woning.
Trede 3: zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte. Deze trede is niet van toepassing, omdat de woning nabij het voormalige agrarische bedrijf gesitueerd wordt en het slechts gaat om één woning. Multimodale ontsluiting is hiervoor niet nodig.
Op basis van jurisprudentie (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) is vast komen te staan dat er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bij een woningbouwplan van twaalf woningen of meer. Alleen dan is een toetsing aan de Ladder verplicht. Het voorgenomen plan voldoet daarmee aan artikel 3.1.6 tweede lid onder a van het Besluit ruimtelijke ordening.
Toetsing
Voor dit plan zijn in de SVIR dan wel de Barro geen onderwerpen van nationaal belang opgenomen waarmee rekening dient te worden gehouden.
Op 2 juni 2010 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. Op 26 september 2018 is de actualisatie Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld, welke op 1 november 2018 in werking is getreden.
De visiekaart geeft het algemene beleid per gebied weer. Op de visiekaart is te zien dat het plangebied gelegen is in het 'Landbouwgebied' Het Dwingelderveld is aangegeven als 'Robuuste natuur'.
De landbouw biedt de provincie maximale speelruimte in dit gebied. Bij de te nemen inrichtingsmaatregelen voor de landbouw wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de kernkwaliteiten. Ontwikkelingen in deze gebieden mogen daarom geen negatief effect hebben op de landbouw. In deze gebieden streven we naar een waterhuishoudkundige inrichting die is afgestemd op de functie Landbouw.
Naast ruimtelijke kwaliteit staan in de Omgevingsvisie zorgvuldig ruimtegebruik en het beschermen van de milieu- en leefomgevingskwaliteit centraal. In de Omgevingsvisie zijn de provinciale belangen benoemd, waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen. De provinciale belangen zijn verdeeld in Drentse kwaliteiten en ontwikkelingen. Binnen de Drentse kwaliteiten staat het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten, de dynamiek van bedrijvigheid, de biodiversiteit en de milieu- en leefomgevingskwaliteit centraal.
De kernkwaliteiten zijn opgenomen op een kernkwaliteitenkaart. Op het gebied van ontwikkelingen zijn onder meer het regionale economische vestigingsklimaat, de landbouw, het toerisme, de demografische ontwikkeling, de mobiliteit en de ontwikkeling van natuur en landschap (natuurnetwerk, diversiteit in landschapstypen) als provinciaal belang benoemt.
De kernkwaliteiten vormen de belangrijkste basis voor het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Daarnaast is zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit van belang.
Kernkwaliteit Landschap
Op grond van kaart 3 behorende bij de omgevingsvisie van de provincie Drenthe ligt het plangebied in het landschap met de kernkwaliteit Esdorpenlandschap. Zie ook figuur
Afbeelding 9: uitsnede kaart 'kernkwaliteit landschap' (bron: provincie Drenthe)
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen. De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch-, ecologisch- en cultureel kapitaal. Daarbij heeft de provincie de ambitie voor een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen en –onderdelen zich blijvend manifesteert.
Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken wil de provincie in samenhang behouden en versterken. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap.
Onze doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap in dezen zijn:
Kernkwaliteit cultuurhistorie
Het plangebied is voor de kernkwaliteit cultuurhistorie aangeduid met; deelgebied 6: de velden in centraal Drenthe’. De structuur van dit gebied wordt gedomineerd door de twee grote bos- en heidegebieden van het Dwingelderveld en bij Hooghalen, door de beekdalen van de Elperstroom en de Westerborkerstroom met de daarbij gelegen esdorpen die al in de middeleeuwen zijn ontstaan.
De volgende structuren zijn in dit gebied van provinciaal belang:
De richtinggevend ambitie voor dit deelgebied is het herkenbaar houden van de samenhang van twee bos- en heidegebieden met de nabijgelegen esdorpen. De bos- en heidegebieden van het Dwingelderveld en van Hooghalen zijn een resultante van de ontginning van de woeste gronden rond de esdorpen.
Kernkwaliteit Archeologie
Het plangebied is met de aangeduid met ‘beschermingsniveau 4: verwachte archeologische waarden, es’ en het ‘beschermingsniveau 1: generiek.’
Het beschermingsniveau Generiek richt zich op het algemene uitgangspunt dat alle behoudenswaardige archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.
Kernkwaliteit Aardkundige waarden
Het plangebied is voor de kernkwaliteit Aardkundige waarden aangeduid met het ‘beschermingsniveau middel (aw)’.
In deze gebieden wil de provincie de lokale, aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Gemeenten dienen in deze gebieden na te gaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat hieraan bescherming wordt gegeven via het gemeentelijk bestemmingsplan. Plannen en initiatieven dienen daarop te worden beoordeeld. Bij ontwikkelingen kunnen aardkundige kwaliteiten als inspiratiebron worden gebruikt.
Kernkwaliteiten natuur en rust
Het plangebied is voor de kernkwaliteiten natuur en rust niet voorzien van een waarde aanduiding. Aan de overzijde van de weg zijn deze kernkwaliteiten wél aanwezig in de vorm van een stiltegebied en een NNN gebied.
Toetsing
Met dit plan wordt een boerderij gesplitst en worden twee extra woningen in de aangebouwde schuur gerealiseerd. De ontwikkelingen (functiewijziging) vinden inpandig plaats. Er zijn met dit plan geen ingrepen op het perceel dan wel in de grond voorzien. De omliggende gronden zijn reeds ingericht als woonerf. Met dit plan zullen de voornoemde waarden en kenmerken niet aangetast worden.
Op 2 oktober 2018 hebben Provinciale Staten van Drenthe de geactualiseerde versie van de Omgevingsverordening 2018 vastgesteld.
De Provinciale omgevingsverordening Drenthe geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken.
Een ruimtelijk plan kan in principe geen nieuwe activiteiten toestaan die kernkwaliteiten significant aantasten. Wat 'significant' is, wordt bepaald door de contouren die de Omgevingsvisie voor de omgang met kernkwaliteiten stelt. Een ontwikkeling leidt dus niet tot significante aantasting, wanneer rekening wordt gehouden met de kernkwaliteiten conform de Omgevingsvisie en uitwerkingen als het Cultuurhistorisch Kompas. Wordt buiten het provinciaal beleid getreden, dan is in principe wél sprake van een significante aantasting. Te denken valt aan een ingreep die de samenhang van een robuust natuursysteem aantast of een onomkeerbare ingreep in een gebied met grote cultuurhistorische en/of archeologische waarde.
Artikel 2.17 Woningbouw
Toetsing
Op grond van artikel 2.17, lid 2 van de Omgevingsverordening is het splitsen van een boerderij in twee of meer woningen toegestaan. Het plan voldoet daarmee ook aan de provinciale omgevingsverordening.
De gemeenteraad heeft op 26 november 2013 de ruimtelijke structuurvisie van Westerveld vastgesteld. In de visie staat aangegeven dat het centrale vertrekpunt de identiteit van de gemeente Westerveld ‘een groene, agrarische gemeente met een ongekende rijkdom aan cultuurhistorische, toeristisch/landschappelijke en ecologische waarden’ vormt.
Deze identiteitsbepalende kenmerken die in grote hoeveelheid en ook nog gaaf aanwezig zijn, maken ook dat de gemeente zo goed leesbaar is (qua ontstaansgeschiedenis).
De belangrijkste bronnen van werkgelegenheid zijn de agrarische sector, recreatie en toerisme. Voor de eerstgenoemde sector is met name de schaalvergroting (en de daarbij horende transformatie van boerenerven) van belang. Recreatie en toerisme moeten een transformatie ondergaan naar een meer gevarieerd en een kwalitatief hoger aanbod.
Inherent aan de schaalvergroting van de agrarische sector is het vrijkomen van agrarische bebouwing. Ook dit is het geval voor de locatie aan de Lheebroek 21 in Dwingeloo.
Door het toestaan van meerdere woningen in het boerderijpand wordt bewerkstelligd dat de karakteristieke boerderij blijft behouden.
Op 17 december 2019 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Westerveld vastgesteld. De Woonvisie is een actualisering van het woonbeleid zoals is opgenomen in de Structuurvisie en de Visie op Wonen. In de woonvisie zijn de gemeentelijke ambities om het woonklimaat te behouden en te versterken, vastgelegd. De woonvisie is een visie voor de lange termijn waarbij we als stip op de horizon kijken naar 2025.
Het geschetste wensbeeld voor Westerveld in 2025 wil men realiseren aan de hand van vijf hoofdthema’s:
Met dit plan komen de thema’s ‘Profileren als woongemeente’ en ‘Woningmarktopgave (nieuwbouw, transformatie)’ aan de orde.
In een onderzoek naar de leefstijlen van huishoudens in Westerveld komen drie groepen sterk naar voren: ‘landelijk leven’, ‘vrijheid en ruimte’ en ‘welverdiend genieten’. Naast bereikbaarheid is de leefbaarheid in dorpen belangrijk om te profileren als woongemeente.
De relevante richtingen en beleid zijn:
Doorwerking plan
Met de splitsing van de boerderij worden twee kwalitatief hoogwaardige wooneenheden in de schuur van de karakteristieke boerderij gerealiseerd. Het beleid van de gemeente biedt ruimte voor het ontwikkelen van deze kwalitatieve woningvraag. Bovendien sluit het plan aan op de leefstijl 'landelijk leven'.
Initiatiefnemers willen van de boerderij een familieboerderij maken. Dit speelt in op de wensen vanuit de markt (veranderende behoefte).
Het splitsen van de boerderij in totaal drie wooneenheden vindt zorgvuldig plaats, waarbij initiatiefnemers voor de uitwerking een architect heeft ingeschakeld. Uitgangspunt is dat de waarden van het karakteristiek voorhuis onaangetast blijven.
Conclusie
Dit plan voldoet aan de doelstellingen en criteria van het voornoemde gemeentelijk beleid.
Dit beeldkwaliteitsplan (september 2010) bevat de spelregels waaraan de nieuwe of vernieuwde bebouwing van particulieren en ondernemers zal moeten voldoen. Het dient in de eerste plaats als toetsingskader, maar tevens als inspiratiebron. Dit beeldkwaliteitsplan is geen keurslijf, maar een hulpmiddel om met elkaar te streven om een gemeenschappelijk doel te verwezenlijken, namelijk het vergroten van de ruimtelijke kwaliteit van de gemeente Westerveld. Het is altijd mogelijk om af te wijken van de beschreven kenmerken, mits goed onderbouwd en passend in de omgeving.
Het plangebied is gelegen binnen het gebied aangeduid als ‘beekdalenlandschap’. De kernkwaliteiten van een beekdalen landschap (volgens de kadernota
buitengebied Westerveld 2006) zijn:
Een boerderij in het beekdalen landschap staat altijd met met voorhuis naar straatzijde gericht m.u.v. Esdorpen. Bergingen en schuren altijd achter de woning in het erfdeel. Nokrichting haaks op straat of haaks in de verkaveling.
Met dit plan wordt een boerderij gesplitst en worden twee extra woningen in de bestaande aangebouwde schuur van de boerderij gerealiseerd. Aan de gevels en het dak zullen enige aanpassingen worden gedaan. Deze aanpassingen zullen in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning afzonderlijk worden voorgelegd aan en beoordeeld door het college / welstand. Met dit plan worden de voornoemde waarden en kenmerken niet aangetast. Met de splitsing blijft de hoofdvorm en het bouwvolume intact. De openhied van het gebied wordt niet aangetast.
De welstandsnota (oktober 2010) van de gemeente Westerveld heeft ten doel het veilig stellen van een basiskwaliteit van de gebouwde omgeving. Indien mogelijk zal plaatselijk een verbetering van de kwaliteit van de gebouwde omgeving het gewenste doel zijn. Kleine veel voorkomende veranderingen en aanpassingen mogen niet storend zijn.
In de welstandsnota zijn zes aandachtspunten geformuleerd voor het ontwerpen van gebouwen. De aandachtspunten vormen een algemeen beoordelingskader om in eerste instantie snel na te gaan of een bouwplan aan redelijke eisen van welstand voldoet.
De volgende aandachtspunten zijn geformuleerd:
Voor een 14-tal gebieden heeft de gemeente gebiedsgerichte welstandscriteria opgesteld. Bij de indeling van deze gebieden heeft cultuurhistorie een belangrijke rol gespeeld. Voor gebieden zoals beschermde dorpsgezichten, lintbebouwing, esgronden, natuurgebieden e.d., die beeldbepalend zijn voor deze omgeving, gelden gebiedsgerichte welstandscriteria.
Het plangebied is niet gelegen binnen een van de zes gebieden.
Per paragraaf wordt ingegaan op het geldende beleid en wetgeving voor de verschillende aspecten en op de wijze waarop dit van invloed is op het voorliggende plan. Daarnaast zullen voor de schuur de voorschriften vanuit het Activiteitenbesluit gelden.
Ten behoeve van een passende afstand rond bedrijven en instellingen ten opzichte van gevoelige functies is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) het systeem "Bedrijven en milieuzonering" (2009) ontwikkeld in de vorm van een bedrijvenlijst.
In deze bedrijvenlijst zijn richtafstanden opgenomen die gelden tussen bedrijven en milieugevoelige functies, zoals woningen.
In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele agrarische bedrijven. Deze liggen echter minimaal circa 650 meter ten opzichte van het plangebied. De grootste richtafstand bedraagt 200 m (in het geval van intensieve veehouderij).
Conclusie
Op het vlak van milieuzonering zijn er geen belemmeringen.
In het kader van een ruimtelijke procedure dient gemotiveerd te worden dat de bestemming (functie) die met de gevraagde (plan) afwijking wordt toegelaten, passend wordt geacht in relatie tot de bodemkwaliteit.
De inpandige splitsing van de woonboerderij, waarbij geen grond geroerd wordt, is in het kader van de wet bodemkwaliteit niet van belang.
Conclusie
Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan verwacht.
Wegverkeerslawaai
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen in principe een geluidzone. Uitzondering zijn wegen waarvoor een maximale snelheid van 30 km/uur geldt, die wegen die deel uitmaken van een woonerf of een gemeentelijke geluidsniveaukaart waaruit blijkt dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabijgelegen rijstrook 48 dB of minder bedraagt. De gemeente beschikt echter niet over een door de gemeenteraad vastgestelde geluidniveaukaart.
De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. In buitenstedelijk gebied bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg in acht moet worden genomen 250 m. Ingeval van realisatie van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient akoestisch onderzoek plaats te vinden.
De aangebouwde schuur, waarin de twee extra woningen worden gerealiseerd, staat circa 40 meter uit het hart van de weg. Daarom is een nadere akoestische beschouwing noodzakelijk.
In het kader van het vigerende bestemmingsplan Lheebroek 22 in Dwingeloo is akoestisch onderzoek uitgevoerd in verband met de nieuwbouw van de ruimte voor ruimte woning.
Uit dit onderzoek blijkt dat de 48 dB grens op 7 meter van de wegas ligt. Omdat de twee extra woningen op circa 40 meter uit de wegas worden gerealiseerd kan met zekerheid worden gesteld dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder. Bovendien zorgt het bestaande voorhuis voor een akoestische afscherming.
Conclusie
Het aspect geluidhinder staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Op basis van eerder uitgevoerd onderzoek kan met zekerheid worden gesteld dat aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan.
De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld.
Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een projectplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:
Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3 ) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2).
Met behulp van de NIBM-tool is de bijdrage van het plan berekend aan de luchtkwaliteit. Als gevolg van het toevoegen van 2 extra woningen is gerekend met 16 extra voertuigbewegingen (weekdaggemiddelde). Uit de berekening blijkt dat het plan niet in berekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het plan.
Inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is op 27 oktober 2004 in werking getreden, daarbij hoort de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Het Revi is in 2007 herzien, de afstanden met betrekking tot bestaande situaties zijn hierin verkleind ten opzichte van nieuwe situaties. Het besluit heeft gevolgen voor de ruimtelijke ordening en dus ook voor het bestemmingsplan. Bij het plannen van risicogevoelige objecten (bijvoorbeeld woningen) in de omgeving van een risicovolle inrichting, moet op basis van het Bevi op bindende wijze rekening worden gehouden met de mogelijke invloed van die inrichting. Op grond van het besluit gelden bepaalde normeringafstanden tussen risicovolle en risicogevoelige functies.
Afbeelding 10: Risicokaart (ter hoogte van de cirkel wordt de nieuwe woning gebouwd)
Uit de risicokaart blijkt dat in de directe omgeving geen zogenaamde risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ten noorden van het plangebied op de locatie Lheebroek 18 in Dwingeloo is een monovergister aanwezig. De risicocontour (PR 10-6) is 50 meter. Het plaatselijkrisico betrekt zich tot de genoemde contour en is daarmee generiek. Er is geen sprake van een groepsrisico overschrijding. Er is geen sprake van een groepsrisico overschrijding.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Zoals bij inrichtingen het Bevi voorwaarden stelt aan de omgang met externe veiligheid, zo zijn bij vervoer van gevaarlijke stoffen deze voorwaarden opgenomen in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRNVGS). De cRNVGS is een uitwerking van de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en bepaalt dat ruimtelijke plannen moeten worden getoetst aan de norm voor het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. De circulaire wordt vervangen door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen.
De nieuwe wetgeving is van toepassing op de rijksinfrastructuur die onderdeel uitmaakt van de Basisnetten Weg, Water en Spoor. Hierbij wordt vastgehouden aan de volgende zaken:
In de nabijheid van het plangebied ligt de weg Lheebroek. Deze weg wordt volgens de risicokaart niet gebruikt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) omvat de regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In deze regelgeving is bepaald dat de belemmeringen strook (4 m bij buisleidingen met een druk tot en met 40 Bar en 5 m bij overige buisleidingen), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico in acht dienen te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Uit de risicokaart blijkt dat op circa 600 m van het plangebied een buisleiding ligt (aardgasleiding). Het plangebied ligt buiten de belemmeringen strook, de plaatsgebonden risicocontour en het invloedsgebied van het groepsrisico.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
De bescherming van archeologische waarden is geregeld in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ), die onderdeel uitmaakt van de Monumentenwet.
Op grond van artikel 3.6.1 Bro dient in de toelichting van het ruimtelijk plan een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
In het navolgende wordt aangegeven op welke wijze met de aspecten archeologie en cultuurhistorie rekening wordt gehouden.
Beleid
In 1992 werd het Europese "Verdrag van Malta" ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd.
Deze wet heeft twee belangrijke uitgangspunten:
Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden.
Op de verbeelding van het bestemmingsplan Lheebroek 22 is te zien dat voor het plangebied geen dubbelbestemming geldt. Dat betekent dat er ter plaatse geen archeologische waarden verwacht worden en nader onderzoek achterwege kan blijven.
Bovendien wordt de grond als gevolg van het plan niet geroerd.
Ruimtelijke cultuurhistorische elementen zijn aanwezig in de vorm van gebouwen en bouwwerken en zijn aanwezig in het landschap. In de eerste categorie, de gebouwen en bouwwerken (de historisch-stedenbouwkundige elementen), zijn vooral de elementen waardevol die karakteristiek zijn voor een bepaalde bouwstijl en zijn de elementen waardevol die iets vertellen over de levenswijze van destijds.
In de tweede categorie zijn de cultuurhistorische elementen vervat in het landschap (ook wel de historisch-geografische waarden genoemd). Hier zeggen bijvoorbeeld aspecten als de kavelstructuur en het wegenpatroon veel over een gebied (en de ontstaansgeschiedenis).
Historisch-(steden)bouwkundige waarden
De woning aan de Lheebroek 21 is een karakteristiek pand. Deze woning (alsmede het schuurtje welke in dezelfde stijl is opgetrokken) blijft behouden. Met het toevoegen van de twee extra woningen worden extra kostendragers gerealiseerd waarmee het behoud van het pand beter is gewaarborgd.
In het plangebied bevinden zich verder geen historisch bouwkundige waarden.
Historisch-geografische waarden
Historisch-geografische waarden zijn de waarden die verweven liggen in het landschap. Het plangebied is gelegen in het beekdalen landschap. De bebouwing in dit landschap staat aan de wegen en de voorzijde van het erf is gericht op de weg. De nokrichting van de oudere bebouwing staat meestal loodrecht ten opzichte van de weg. Het landschap wordt over het algemeen gekenmerkt door openheid. Er zijn verder geen specifieke historisch geografische waarden in het plangebied aanwezig, welke beschermd moeten worden.
De openheid blijft met het plan in tact aangezien de realisatie van de twee extra woningen inpandig plaats zal vinden.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Uitgangspunt voor het wijzigingsplan is dat geen strijdigheid ontstaat met de wetgeving ten aanzien van de gebiedsbescherming (gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998) en soortenbescherming (Flora- en faunawet).
Gebiedsbescherming
In de Natuurbeschermingswet is de bescherming van gebieden geregeld. Bij de gebiedsbescherming spelen de volgende aspecten:
Hierna is de ligging van bovengenoemde natuurgebieden weergegeven (groene begrenzing NNN en oranje begrenzing Natura-2000).
Afbeelding 11: Natura-2000
Het plangebied grenst aan het Natura-2000 gebied Dwingelderveld. Op de website van het Ministerie van Economische Zaken is het volgende over het gebied te lezen:
Het Dwingelderveld is een uitgestrekt heideterrein in het oude Drentse esdorpenlandschap. Het gebied herbergt uitgestrekte vochtige heidegebieden, hoogveenvennen, zure en zwakgebufferde vennen, oude eikenbossen, een klein hoogveen, droge heide, stuifzanden en jeneverbesstruwelen. In het gebied liggen prehistorische grafheuvels. De Boswachterij Dwingeloo bestaat uit bossen die begin 20e eeuw zijn aangeplant op stuifzand en heide. In de bossen liggen diverse vennetjes en heidevelden. Het Lheebroekerzand is een zeer afwisselend stuifzandgebied met bos, heide en jeneverbesstruweel. De Anserdennen is een heuvelachtig deel waar gemengd bos, heide en vennen op voormalig stuifzand voorkomen.
Op de locatie rust een onherroepelijke vergunning voor de Natuurbeschermingswet 1988 van 12 oktober 2015 (kenmerk: 201500442-00592954). Op basis van deze Nbw vergunning is het toegestaan om 10 volwassen paarden te houden.
NatuurNetwerk Nederland
Het rijksbeleid met betrekking tot de NNN is per provincie uitgewerkt in een provinciale ruimtelijke verordening. De bescherming van NNN-gebieden is alleen van toepassing op projecten, plannen en handelingen binnen de NNN. Het Dwingelderveld is eveneens aangewezen als NNN gebied. Het plangebied maakt hier echter geen onderdeel van uit. De NNN vormt daarom geen belemmering voor het plan.
Soortenbescherming Flora- en faunawet
De voorgenomen activiteiten hebben mogelijk een negatieve invloed op Habitattypen en Habitatsoorten.
Stikstof
De locatie aan het Lheebroek 21 was ten tijde van de referentiedata van de Natura 2000 gebieden in gebruik als agrarisch bedrijf. Inherent aan de agrarische bedrijfsvoering is de uitstoot van ammoniak (NH3) door het houden van vee en stikstifoxiden (NOx) door verkeer en activiteiten (zoals aanvoer van grond- en hulpstoffen/vee, afvoer van melk/vee, landwerkzaamheden, inkuilen).
De stikstofemissie van het gebruik van de locatie voor woondoeleinden (verkeersbewegingen en verwarming) en het hobbymatig houden van de paarden is slechts een fractie van de emissie die het agrarische bedrijf veroorzaakte op de referentiedata van de Natura 2000 gebieden. De geldt ook voor de stikstofemissie die optreedt tijdens de bouwfase (aanvoer van materiaal en bouwvakkers).
Vastgesteld kan worden dat het project geen toename veroorzaakt aan stikstofemissie in vergelijking met de situatie dat de locatie werd gebruikt voor agrarische doeleinden.
Mogelijke andere tijdelijke invloeden tijdens de bouwfase:
Mogelijke permanente invloeden:
De volgende mogelijke effecten worden onderscheiden als gevolg van de voorgenomen activiteiten:
Optische verstoring
Het plan bestaat uit het intern verbouwen van de aangebouwde schuur in twee extra woningen. Vanuit het Natura 2000-gebied is daarom geen zicht op de bouwlocatie.
Conclusie: optische verstoring speelt geen rol.
Grondwater
Om de bouw van de woningen mogelijk te maken hoeft er géén bronbemaling plaats te vinden en wordt er niet geheid. Het grondwater wordt niet aangetast als gevolg van de bouw en bewoning.
Conclusie: grondwater wordt niet beïnvloed.
Geluid
De bouwlocatie ligt op enige afstand van het Natura 2000-gebied. Tijdens de werkzaamheden is wellicht handgereedschap hoorbaar op de uiterste grens van het Natura 2000-gebied. Deze geluiden worden als normale omgevingsgeluiden beschouwd en leiden niet tot verstoring in het Natura 2000-gebied.
Conclusie: Geluid vormt geen verstoringsbron.
Betreding
Het Natura 2000-gebied wordt niet betreden.
Conclusie: betreding vormt geen verstoringsbron
Verlichting
De bouwwerkzaamheden vinden intern in de schuur plaats. Uitstraling van kunstlicht naar de omgeving is daarom niet aan de orde. Vanuit het plangebied vindt er geen lichtvervuiling plaats op Natura 2000-gebied.
Conclusie: Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten vindt er geen lichtvervuiling plaats op Natura 2000-gebied.
Trillingen
Er wordt t.b.v. de bouw niet geheid. Er zijn geen trillingen waarneembaar in Natura 2000-gebied.
Conclusie: Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten zijn geen trillingen waarneembaar in Natura 2000-gebied.
Conclusie
Het aspect ecologie staat de uitvoering van het project niet in de weg.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient het waterschap vroegtijdig op de hoogte gebracht te worden. Via de online watertoets is het plan kenbaar gemaakt bij het waterschap. Hieruit blijkt dat de korte procedure van het waterschap gevolgd kan worden.
In het volgende komen de waterhuishoudkundig relevante aspecten aan bod.
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500 m2.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drent Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. Omdat het plan alleen een functieverandering van bestaande bebouwing betreft is de uitkomst van de toets dat het plan geen invloed heeft op de waterhuishouding. Er is geen sprake van (grond) wateroverlast in de omgeving van het plan. Er is daarom geen waterschapsbelang. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan. De watertoets is als bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd.
Met dit plan worden in de bestaande schuur van de boerderij twee extra woningen mogelijk gemaakt. De bewoning van de bestaande woning blijft ongewijzigd in gebruik. Dit plan zal een kleine toename van de verkeersintensiteit alsmede parkeerbehoefte omvatten.
De CROW-publicatie 317 geeft parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie voor verschillende bestemmingen in de groepen wonen, werken, winkelen en boodschappen, sport, cultuur en ontspanning, horeca en (verblijfs)recreatie, gezondheidszorg en (sociale) voorzieningen en onderwijs.
Met de onderstaande parkeerbehoefte en verkeersintensiteit die is gebaseerd op de normen vermeld voor een ‘koop, tussen/hoek’ gelegen in ‘niet stedelijk’ ‘buitengebied’. Daarbij is gerekend met het gemiddelde van de aangegeven normen.
Parkeren
Met dit plan is sprake van de toename van de parkeerbehoefte van (2 x 2) 4 parkeerplaatsen. Op het perceel worden 4 extra parkeerplaatsen toegevoegd (zie paragraaf 2.2). In de garage is ruimte voor de parkeerbehoefte van de bestaande woning. Er is derhalve voldoende ruimte om de extra parkeerbehoefte op te vangen.
Verkeer
Met dit plan is sprake van de toename van (2 x 7,4) 14,8 verkeersbewegingen. Het perceel is in oostelijke richting ontsloten via de weg Lheebroek en Smalbroek richting de A28. Naar het westen loopt de ontsluiting via Lheebroek en Schietveld in de richting van de N855. Het perceel Lheebroek 21 is daarmee reeds goed ontsloten. De wegenstructuur is voldoende om de voornoemde relatief beperkte toename van verkeer op te vangen.
Conclusie
Vanuit het aspect parkeren en verkeer zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.
Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Het besluit is essentieel om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen. Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag zich er moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij in het bijzonder moet worden nagegaan of er sprake is van de omstandigheden zoals bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling.
Beoordeeld moet dus worden of ervoor op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling, vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.
Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud. Met betrekking tot de inhoud moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere plannen'.
Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf, moet er een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Het uitgangspunt is dat het gaat om een bestaande kern, dat planologisch wordt aangepast aan de eisen van deze tijd.
De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.
Om te bepalen of sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plichtig plan, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.
Drempelwaarden Besluit m.e.r.
Dit plan voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit plan m.e.r.-(beoordelings)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit plan besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsplan met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Indien de volgende drempelwaarden worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig plan:
Met de ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.
De kenmerken van het voornemen en de potentiële effecten
Het plan omvat de bouw van slechts twee inpandige woningen en blijft daarmee ver onder de hierboven genoemde drempelwaarden. Hierbij kan er van worden uitgegaan, dat dit niet gepaard gaat met een grote toename aan verkeersintensiteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting (geluid, luchtkwaliteit) ten opzichte van de referentiesituatie.
De plaats van de uitbreiding (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)
Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom met daaromheen in de nabijheid woningen en wegen. Het plangebied ligt nabij een Natura-2000 gebied, maar heeft hierop geen negatieve effecten (zie ook paragraaf 4.7).
Conclusie
De conclusie van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht. Vanuit het besluit Milieueffectrapportage zijn er geen belemmeringen om het plan tot uitvoering te brengen.
Door middel van de wijzigingsbevoegdheid (artikel 5.7) van het vigerende bestemmingsplan Lheebroek 22 te Dwingeloo kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat een woonhuis, al dan niet in combinatie met inpandige bouwactiviteiten, wordt gebruik voor meer dan één woning. Hieraan zijn de volgende voorwaarden verbonden:
Lid 5.3 onder d
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.2 onder b in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen wordt vergroot, mits:
Lid 5.2.2 onder b
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
Toetsing
In de navolgende tabel is het resultaat van de toetsing van het plan aan de voorwaarden weergegeven.
Voorwaarde | Toetsing |
1. de gronden worden voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - twee woningen” of “specifieke vorm van wonen - drie woningen”; | Door middel van het wijzigingsplan worden de gronden voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - drie woningen”. |
2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er niet meer dan drie woningen worden gevestigd; | Voldoet. De beide extra woningen worden in het bestaande gebouw gerealiseerd. Een vergroting van de bouwmassa is dus niet nodig. |
3. bij splitsing naar twee woningen dient het woonhuis minimaal 200 m² en bij splitsing naar drie woningen minimaal 300 m² bedragen; | Voldoet. De bestaande boerderij heeft een oppervlakte van circa 533 m2 en dus ruim groter dan minimaal benodigde 300 m2. |
4. de gezamenlijke oppervlakte voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen wordt vergroot, waarbij tevens de vergunning van lid 5.3 onder d wordt verleend; | Op grond van het vigerende bestemmingsplan is bij recht 250 m2 aan uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Bij het toevoegen van 2 extra woningen kan deze oppervlakte via een afwijkingsprocedure worden vergroot naar in totaal 300 m2. Het voorliggende wijzigingsplan ziet alleen toe op het toevoegen van 2 extra woningen in de aangebouwde schuur van de boerderij. Het eventueel bouwen van uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen staat los van deze procedure. |
5. de wijzigingsbevoegdheid passend is in het geldende Woonplan; | Voldoet. De gemeente biedt ruimte aan kwalitatieve woonplannen die aansluiten op de veranderende woonbehoefte. Bovendien sluit het plan aan bij de behoefte aan 'landelijk leven'. |
6. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt; | Voldoet. Omliggende agrarische bedrijven staan op ruime afstand van dit perceel. Dit plan kan dus geen gevolgen hebben voor deze bedrijven. Zie hiervoor ook paragraaf 4.1 'Bedrijven en milieuzonering'. |
7. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. | Voldoet. Op de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, in gebruik als grasland, heeft het plan geen onevenredige afbreuk. |
Conclusie
Het plan voldoet aan de wijzigingscriteria van de afwijkingsbevoegdheid.
Dit wijzigingsplan regelt alleen het opsplitsen van de boerderij naar drie woningen. De kosten die verbonden zijn aan de bestemmingsplanwijziging en de uitvoering van het wijzigingsplan zijn voor rekening van initiatiefnemer. Ook is tussen de gemeente en initiatiefnemer een planschadeovereenkomst afgesloten. Het is in dit geval niet nodig om een exploitatieplan op- en vast te stellen.
Overleg
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat het bevoegd gezag bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg voert met de besturen van de betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van de belangen welke in het plan in het geding zijn.
Zienswijze
Het ontwerp wijzigingsplan heeft gedurende zes weken zowel analoog als digitaal voor belanghebbenden ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen binnengekomen.