direct naar inhoud van Artikel 3 Wonen - Karakteristiek
Plan: Den Ham partiële herziening Esweg A5508
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1700.BPDH2012PH0019-vas1

Artikel 3 Wonen - Karakteristiek

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Karakteristiek' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, waaronder aan huis verbonden beroepen tot 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw begrepen;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

alsmede voor:

  • c. het behoud van karakteristieke bebouwing en omliggende erven, die worden gekenmerkt door onbebouwde tuinen en erven;

en met dien verstande dat:

  • d. de gronden ter hoogte van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - dorpserf' niet als erf dienen te worden beschouwd in de zin van artikel 2 en 3 uit Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. de hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • a. per bestemmingsvlak is ten hoogste één woning toegestaan;
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 9,5 m bedragen;
  • d. de dakhelling bedraagt niet minder dan 35° en niet meer dan 55°.

3.2.2 Ondergeschikte gebouwen

Voor het bouwen van ondergeschikte gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. op de gronden ter hoogte van de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - dorpserf' mogen geen ondergeschikte gebouwen worden gebouwd;
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • d. de dakhelling bedraagt niet minder dan 35° en niet meer dan 55°;
  • e. ondergeschikte gebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd, dan wel op ten minste de afstand van het bestaande ondergeschikte gebouw tot de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, indien deze minder is;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van de ondergeschikte gebouwen mag niet meer bedragen dan 125 m2;
  • g. het maximale bebouwingspercentage van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 240 m2 vermeerderd met 20% van de perceelsgrootte die de 500 m2 te boven gaat, tot een maximum van 400 m2;
  • h. de afstand tot de niet naar de weg gekeerde perceelsgrens van het bouwperceel mag niet minder dan 1 m bedragen, tenzij op de niet naar de weg gekeerde perceelsgrens wordt gebouwd;
  • i. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande ondergeschikte gebouwen mag niet meer dan 50 m² bedragen;
  • j. de afstand van vrijstaande ondergeschikte gebouwen tot andere gebouwen mag niet minder dan 1 m bedragen.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte binnen het bouwvlak mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • b. voor het overige ten hoogste 2 m, met dien verstande dat de hoogte van erfafscheidingen (voor het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw niet meer dan 1 m mag bedragen.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • de woon- en werksituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats en oriëntatie van gebouwen in die zin dat de hoofdgebouwen in de rooilijn moeten worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte en dakvorm bij verbouw van panden, in die zin dat deze dienen aan te sluiten bij het bestaande gebouw;
  • c. de bouwhoogte van het hoofdgebouw, in die zin dat het verschil met de goothoogte ten minste 2 m dient te bedragen;
  • d. de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere horizontale oppervlakte dan 6 m² en/of een grotere bouwhoogte dan 1,5 m;
  • e. de omvang en situering van de parkeerplaatsen op eigen terrein.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de woon- en werksituatie;
  • het straat- en bebouwingsbeeld
  • de verkeersveiligheid;
  • de sociale veiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2.2 onder a en e voor aangebouwde ondergeschikte gebouwen met een diepte van ten hoogste 1,5 m en een maximum oppervlakte van 7,5 m²;
  • b. lid 3.2.2 onder d voor aangebouwde ondergeschikte gebouwen, mits gelegen achter de achtergevel van het hoofdgebouw;
  • c. lid 3.2.2 onder e:
    • 1. ingeval van hoekpercelen;
    • 2. ingeval van overige percelen onder de voorwaarde dat het ondergeschikte gebouw in architectonisch opzicht onderdeel uitmaakt van het bijbehorende hoofdgebouw.
3.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken, dan wel te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de in lid 3.1 gegeven Bestemmingsomschrijving;
  • b. Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld onder a wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van vrijstaande ondergeschikte gebouwen als woning;
    • 2. het gebruik van gronden en bouwwerken voor prostitutie en seksshops;
    • 3. het gebruik van gronden en bouwwerken voor enige vorm van beroep, handel en/of bedrijf, met uitzondering van aan huis verbonden beroepen.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 indien strikte toepassing van deze regel leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd;
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de woon- en werksituatie;
    • 2. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 3. de verkeersveiligheid;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
    • 6. de verschijningsvorm van de gebouwen;

afwijken van het bepaalde in lid 3.5 voor aan huis verbonden activiteiten die uit het oogpunt van hun relatie tot de omgeving op één lijn zijn te stellen met aan huis verbonden beroepen, mits dit gedeelte niet meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de woning en aangebouwde ondergeschikte gebouwen.