direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied, herziening 2005, partiële herziening Westerhoevenweg 16
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1700.BPBG2012PH0023-vas1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 2005, partiële herziening Westerhoevenweg 16' met identificatienummer NL.IMRO.1700.BPBG2012PH0023-vas1 van de gemeente Twenterand;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van glastuinbouwbedrijf, paardenhouderij, tuincentrum, hoveniersbedrijf, champignonkwekerij, sierteeltbedrijf behoudens vollegrondsteelt en boomkwekerijen;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bedrijfsgebouw:

een gebouw ten dienste van een bedrijf, hieronder begrepen detailhandel, dienstverlening en een horecabedrijf, niet zijnde een bedrijfswoning;

1.8 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale (bebouwde) oppervlakte van een bedrijf die bestemd is voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, inclusief terras, magazijn- en kantoorruimte; een en ander zowel gemeten op de begane grond als op de verdiepingen;

1.9 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daarin, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.10 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;

1.11 bestaand gebruik:

het gebruik dat bestaat ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod;

1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijlage:

een bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende bijlage;

1.15 boerderijkamers:

een gedeelte van een gebouw, ingericht als appartement en bestemd voor periodiek recreatief nachtverblijf door enkele personen, gezinnen of daaraan gelijk te stellen kleine groepen van personen, al dan niet met gebruikmaking van voor meerdere appartementen bestemde gemeenschappelijke keuken- en/of sanitaire voorzieningen;

1.16 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.22 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.23 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.24 extensieve recreatie:

vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch gebied en/of bossen en natuurterreinen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen;

1.25 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

de agrarische bedrijfsvoering die geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van de grond als agrarisch productiemiddel , zoals akkerbouw, veeteelt, tuinbouw- en/of bosbouwbedrijf en/of sierteeltbedrijf;

1.27 hoofdbouw:

een gebouw dat op een bouwperceel in stedenbouwkundig opzicht als het belangrijkste gebouw is aan te merken;

1.28 intensieve veehouderij:

een agrarisch bedrijf of een deel daarvan met tenminste 250 m2 bedrijfsvloeroppervlak dat wordt gebruikt voor veehouderij volgens de Wet milieubeheer en waar geen melkrundvee, schapen, paarden of dieren 'biologisch' en waar geen dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer;

1.29 kampeerboerderij:

een (gedeelte van een) gebouw, ingericht als groepsverblijf met gemeenschappelijke verblijfsruimten, keuken- en/of sanitaire voorzieningen en bestemd voor periodiek recreatief nachtverblijf door groepen van personen gedurende maximaal 100 dagen binnen een aaneengesloten periode van een jaar;

1.30 kampeermiddel:
  • a. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde;

een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.31 kassen:

bouwwerken van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,5 m of meer boven maaiveld;

1.32 kleinschalig kampeerterrein:

een kampeerterrein voor ten hoogste 35 kampeermiddelen;

1.33 kleinschalig kamperen:

kamperen op een kleinschalig kampeerterrein, een verenigingskampeerterrein of een natuurkampeerterrein;

1.34 mestopslagplaats:

een opslagplaats bestemd en geschikt voor het bewaren van mest, waaronder ook foliebassins worden begrepen;

1.35 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.36 natuurkampeerterrein:

een kampeerterrein, dat is gelegen in een aaneengesloten gebied van tenminste 25 hectare, waarvan in ieder geval de helft bestaat uit bos of natuurgebied met dien verstande dat het al dan niet aaneengesloten kampeerterrein niet groter is dan 1 hectare;

1.37 nevenactiviteit:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge dit bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie op een bouwperceel;

1.38 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

de agrarische bedrijfsvoering die niet geheel of hoofdzakelijk van de grond als agrarisch productiemiddel afhankelijk is, zoals de varkens-, kalver- of pluimveefokkerij, eendenmesterij of -fokkerij, witlof- of champignonkwekerij;

1.39 ondergeschikt gebouw:

een gebouw of een onderdeel van een gebouw, dat op een bouwperceel in stedenbouwkundig opzicht qua omvang en situering als ondergeschikt aan het hoofdbouw valt aan te merken. Hiervan is sprake indien het gebouw minimaal 1,50 m lager is dan het hoofdbouw en voor zover het niet als onderdeel van de woning in gebruik is;

1.40 paardenbak:

een niet overdekt terrein ingericht ten behoeve van het paardrijden;

1.41 permanente bewoning:

het (al dan niet tijdelijk) gebruiken van een voor wisselende bewoning bedoelde wooneenheid als hoofdverblijf;

1.42 prostitutiebedrijf:

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd voor het daar uitoefenen van prostitutie; prostitutie is het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen op een naar buiten toe kenbare wijze;

1.43 seks- en/of pornobedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel voor detailhandel in seks- en/of pornoartikelen, zoals een seksbioscoop, seksclub, seksautomaat of sekswinkel;

1.44 sierteeltbedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen, overige sierheesters en klimplanten en vaste planten, een en ander in de vorm van vollegrondsteelt dan wel containerteelt en al dan niet in kassen;

1.45 stacaravan:

een caravan die, ook als hij niet vergunningplichtig is, toch als een gebouw valt aan te merken;

1.46 volwaardig agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf met de omvang van tenminste 70 nge’s;

1.47 wijziging:

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.48 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden en in geval van inwoning voor de huisvesting van maximaal twee huishoudens;

1.49 wooneenheid:

Een (deel) van een (hoofd)gebouw geschikt ten behoeve van wonen, waarin een zelfstandig huishouden kan worden gevoerd doordat elke eenheid beschikt over de daartoe strekkende voorzieningen (sanitair, kookgelegenheid en dergelijke);

1.50 zorgboerderij:

niet-agrarische nevenactiviteit gericht op het verlenen van hoofdzakelijk (dag)zorg aan mensen met gebruikmaking en inzet van dieren op therapeutische grondslag.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van de regels van het plan wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.1.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.3 De goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.4 De inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.1.5 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk met dien verstande dat wanneer sprake is van een dakoverstek dit meetelt (verticale projectie) indien het overstek groter is dan 70 cm danwel het gezamenlijk oppervlak van de overstekken groter is dan 4 m².

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m² );
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (°).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Agrarisch´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. een sierteeltbedrijf niet is toegestaan;
    • 2. intensieve veehouderij uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij;
  • b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding ten behoeve van het vasthouden, bergen en afvoeren van water;

tevens zijn deze gronden bestemd voor:

  • c. verblijfsrecreatie in de vorm van kleinschalig kamperen uitsluitend binnen het bouwvlak en met dien verstande dat toiletgebouwen voor het kleinschalig kamperen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden opgericht en stacaravans niet zijn toegestaan;
  • d. verblijfsrecreatie in de vorm van niet permanente bewoning, met dien verstande dat boerderijkamers uitsluitend binnen het bouwvlak zijn toegestaan;
  • e. windmolens;
  • f. het vasthouden, bergen en afvoeren van water voor bestaande watergangen;

een en ander met bijbehorende bebouwing en voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Uitsluitend de volgende bebouwing is toegestaan:

  • a. binnen het bouwvlak:
    • 1. bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, met een maximale hoogte van 12 m;
    • 2. één bedrijfswoning, met een maximale hoogte van 9 m, een maximale goothoogte van 4,5 m en een maximale inhoud van 750 m³, dan wel de op het moment van terinzagelegging van het ontwerpplan bestaande grotere hoogte, goothoogte en/of inhoud;
    • 3. ondergeschikte gebouwen zijn toegestaan, op geen grotere afstand dan 25 m van de bedrijfswoning, met per bedrijfswoning een gezamenlijke maximale oppervlakte van 75 m², een maximale hoogte van 6 m en een maximale goothoogte van 3 m;
    • 4. bouwwerken, geen gebouw zijnde, waaronder sleufsilo's en mestopslagplaatsen met een maximale hoogte van 7 m;
    • 5. windmolens en antennemasten bij dienst- c.q. bedrijfswoningen met een maximale hoogte van 15 m;
    • 6. boerderijkamers, hierbij gelden de volgende regels;
      • het aantal boerderijkamers mag niet meer bedragen dan zes;
      • de gezamenlijke vloeroppervlakte van de boerderijkamers maximaal 300 m² bedraagt, met dien verstande dat de vloeroppervlakte per boerderijkamer maximaal 50 m² mag bedragen.
  • b. in de gehele bestemming:
    • 1. bouwwerken, geen gebouw zijnde, met een hoogte van maximaal 2 m, met dien verstande dat op gronden gelegen buiten het bouwvlak geen sleufsilo's en mestopslagplaatsen mogen worden opgericht.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken:

  • a. voor de bouw van een tweede bedrijfswoning met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de maatvoering ten aanzien van de eerste bedrijfswoning is van toepassing;
    • 2. de tweede bedrijfswoning dient uit oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering (het verzorgen van dieren) noodzakelijk te zijn. Die noodzaak wordt geacht te zijn aangetoond indien de arbeidsbehoefte van het bedrijf tenminste 1,75 volwaardige arbeidskracht bedraagt;
    • 3. de tweede bedrijfswoning dient zodanig te worden gesitueerd dat er sprake is van een duidelijke relatie met het bedrijf. Die relatie is in ieder geval niet aanwezig indien de tweede bedrijfswoning aan de overzijde van de weg wordt gebouwd, waaraan het hoofdbedrijfsgebouw zich bevindt;
  • b. van de maximale bouwhoogte van bedrijfsgebouwen tot maximaal 15 m;
  • c. ten behoeve van het oprichten van mestopslagplaatsen buiten het bouwvlak met een bouwhoogte van maximaal 4 m en een bebouwde oppervlakte van maximaal 750 m² indien opslag binnen het bouwvlak feitelijk of vanwege milieuhygiënische redenen onmogelijk is en afvoer naar een centrale c.q. gebundelde mestopslagplaatsen niet tot de reële mogelijkheden behoort;
  • d. voor het overschrijden van de bouwgrenzen ten behoeve van bebouwing als bedoeld in artikel 3.2 onder a aan maximaal twee zijden, met dien verstande dat de bouwgrens per zijde met maximaal 25 m wordt overschreden;
  • e. voor de bouw van sleufsilo’s met een maximale bouwhoogte van 2 m buiten het bouwvlak, mits de sleufsilo's aansluitend aan het bouwvlak worden opgericht en de buiten het bouwvlak te realiseren oppervlakte niet meer bedraagt dan 3.000 m²;
  • f. voor de bouw van kassen binnen bouwvlakken, met dien verstande dat:
    • 1. wordt voldaan aan de vereisten als opgenomen in het Streekplan Overijssel 2000+, vastgesteld bij besluit van Provinciale Staten van Overijssel van 13 december 2000, nr. 44;
    • 2. het gaat om één kas met een oppervlakte van ten hoogste 500 m² per bouwvlak.
  • g. ingeval de oppervlakte van de bestaande ondergeschikte gebouwen groter is dan 75 m², teneinde toe te staan dat de bestaande ondergeschikte gebouwen worden vervangen door maximaal twee vrijstaande ondergeschikte gebouwen, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van de ondergeschikte gebouwen na deze vervangende nieuwbouw c.q. verbouw is teruggebracht tot maximaal 75 m² vermeerderd met 50% van de oppervlakte boven de 75 m²;
    • 2. de bouwhoogte respectievelijk de goothoogte van de ondergeschikte gebouwen maximaal 6 m respectievelijk 3 m bedraagt;
    • 3. door de vervangende nieuwbouw c.q. verbouw geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ter plaatse aanwezige cultuurhistorische- en/of landschaps- en/of natuurwaarden;
    • 4. door de vervangende nieuwbouw c.q. verbouw ruimtelijk een betere situatie ontstaat.
3.3.1 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning onder 3.3 als bedoeld onder b tot en met h kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de noodzaak uit het oogpunt van doelmatige bedrijfsvoering kan worden aangetoond;
  • b. de landschappelijke inpassing gewaarborgd is.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. voor kleinschalig kamperen buiten het bouwvlak, mits:
    • 1. aangetoond wordt dat binnen het bouwvlak onvoldoende ruimte is;
    • 2. het kampeerterrein direct aansluitend aan het bouwvlak wordt gerealiseerd op een oppervlakte van maximaal 10.000 m²;
    • 3. de sanitaire voorzieningen binnen het bouwvlak worden gerealiseerd;
  • b. ten behoeve van het bieden van een gelegenheid tot verblijfsrecreatie in een kampeerboerderij als ondergeschikte nevenactiviteit van een duurzaam volwaardig agrarisch bedrijf, mits:
    • 1. de kampeerboerderij wordt gerealiseerd in een bestaand agrarisch bedrijfsgebouw binnen het bouwvlak, met dien verstande dat (gedeeltelijke) vernieuwing van dat bedrijfsgebouw is toegestaan indien dat om bouwtechnische redenen noodzakelijk is;
    • 2. op het agrarisch bedrijf geen boerderijkamers aanwezig zijn of krachtens dit bestemmingsplan kunnen worden gerealiseerd.
  • c. ten behoeve van de uitoefening van een nevenactiviteit in de vorm van een zorgboerderij, mits de gezamenlijke vloeroppervlakte aan bebouwing ten behoeve van de zorgboerderij maximaal 50 m² bedraagt;
  • d. ten behoeve van het gebruik van een bouwvlak voor de uitoefening van een ondergeschikte nevenactiviteit in de vorm van natuurvoorlichting en -educatie en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, die zijn gericht op het verstrekken van dranken en voedsel in het kader van extensieve recreatie, zoals een theehuis, een terras, een pannenkoekenrestaurant met een maximale bedrijfsvloeroppervlakte van 100 m², mits:
    • 1. er sprake is van een duurzaam volwaardig agrarisch bedrijf;
    • 2. de activiteiten plaatsvinden vanuit de bestaande bedrijfsbebouwing;
    • 3. de activiteiten de woonfunctie van nabijgelegen woningen niet beperkt.
3.4.1 Afwegingskader

Een omgevingsvergunning onder 3.4 kan slechts worden verleend, mits:

  • a. nabijgelegen agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
  • b. de ruimtelijke uitstraling als agrarisch bedrijf is gewaarborgd;
  • c. de landschappelijke inpassing is gewaarborgd.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen:

  • a. voor wat betreft het wijzigen van de begrenzingen van het agrarische bouwvlak, mits:
    • 1. de oppervlakte van het bouwblok maximaal 1,5 ha bedraagt;
    • 2. bij intensieve veehouderijen groter dan 300 NGE een afstand van 500 m aangehouden wordt tot woonkernen en aaneengesloten lintbebouwing en andere intensieve veehouderijen gelijk aan of groter dan 300 NGE met een agrarische bouwvlak groter dan 1,5 ha, tenzij uit evaluatie van deze afstand uit oogpunt van gezondheid blijkt dat een kortere afstand kan worden aangehouden; de bedoelde afstand van 500 m tot woonkernen en aaneengesloten lintbebouwing is aangegeven op de als bijlage bij deze regels toegevoegde kaarten;
    • 3. er sprake is van een volwaardig bedrijf waartoe door initiatiefnemer een bedrijfsplan wordt overlegd;
    • 4. er sprake is van een landschappelijke inpassing welke past binnen de gebiedskenmerken waarvoor door initiatiefnemer een landschapsplan wordt overlegd;
    • 5. ten aanzien van de landschappelijke inpassing door initiatiefnemer het advies van een landschapsdeskundige wordt ingewonnen;
    • 6. in het wijzigingsplan de voorwaardelijke verplichting wordt opgenomen dat het landschapsplan gelijktijdig of direct na realisering van de bouw wordt gerealiseerd;
    • 7. wordt aangetoond dat de wijziging niet leidt tot significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied.
  • b. in de bestemming 'Wonen' indien er sprake is van een bedrijfsbeëindiging, met dien verstande dat:
    • 1. de landschappelijke kenmerken (percelering, beplanting) niet mogen worden aangetast;
    • 2. het maximaal één wooneenheid betreft;
    • 3. uitsluitend de bedrijfswoning alsmede de inpandige bedrijfsruimte mag worden gebruikt voor bewoning;
    • 4. uitbreiding van de bebouwing is niet toegestaan.
  • c. in de bestemming 'Bedrijf' indien er sprake is van een bedrijfsbeëindiging, met dien verstande dat:
    • 1. de bedrijfsactiviteiten uitsluitend mogen worden uitgeoefend binnen de bestaande bebouwing en uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan;
    • 2. ten behoeve van de activiteit een aanduiding wordt opgenomen;
    • 3. de woonfunctie van de bedrijfswoning(en) dient te worden gehandhaafd;
    • 4. de bedrijfsactiviteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben;
    • 5. de bestaande infrastructuur afdoende is voor de bedrijfsactiviteiten;
    • 6. de bedrijfsactiviteiten voorzien in eigen parkeergelegenheid die landschappelijk is ingepast;
    • 7. de landschappelijke kenmerken (percelering, beplanting) niet mogen worden aangetast;
    • 8. buitenopslag niet toegestaan is;
    • 9. detailhandel niet toegestaan is met uitzondering van detailhandel in ter plaatse vervaardigde goederen, niet zijnde textiel, schoeisel en lederwaren, voedings- en genotmiddelen en huishoudelijke artikelen, als ondergeschikte nevenactiviteit, uitsluitend binnen de bedrijfsgebouwen en op een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 50 m²;
    • 10. het uitsluitend mag betreffen kleinschalige bedrijven die zijn genoemd inBijlage 1 en/of het gebruik voor een bedrijf dat niet in Bijlage 1 is vermeld onder de voorwaarde dat het desbetreffende bedrijf wat hinder betreft vergelijkbaar is met genoemde bedrijven in Bijlage 1.
  • d. in de bestemming 'Recreatie - Actieve recreatie' indien er sprake is van een bedrijfsbeëindiging, met dien verstande dat:
    • 1. de recreatieve activiteiten uitsluitend mogen worden uitgeoefend binnen de bestaande bebouwing, met uitzondering van activiteiten die naar hun aard niet inpandig kunnen plaatsvinden;
    • 2. uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan;
    • 3. ten behoeve van de activiteit een aanduiding wordt opgenomen;
    • 4. de woonfunctie van de bedrijfswoning(en) dient te worden gehandhaafd;
    • 5. de recreatieve activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben;
    • 6. de bestaande infrastructuur afdoende is voor de recreatieve activiteiten;
    • 7. de bedrijfsactivteiten voorzien in eigen parkeergelegenheid die landschappelijk is ingepast;
    • 8. de landschappelijke kenmerken (percelering, beplanting) niet mogen worden aangetast;
    • 9. het uitsluitend mag betreffen kleinschalige recreatieve activiteiten die zijn genoemd in Bijlage 2 onder de categorieën 2 en 3 en voor de vestiging van en/of het gebruik voor recreatieve activiteiten die niet in categorie 2 en 3 in Bijlage 2 is vermeld onder de voorwaarde dat het desbetreffende bedrijf wat hinder betreft vergelijkbaar is met genoemde bedrijven in Bijlage 2.
  • e. in de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' indien er sprake is van een bedrijfsbeëindiging, met dien verstande dat:
    • 1. de recreatieve verblijfsactiviteiten uitsluitend mogen worden uitgeoefend binnen de bestaande bebouwing, met uitzondering van activiteiten die naar hun aard niet inpandig kunnen plaatsvinden;
    • 2. uitbreiding van bebouwing is niet toegestaan;
    • 3. ten behoeve van de activiteit een aanduiding wordt opgenomen;
    • 4. de woonfunctie van de bedrijfswoning(en) dient te worden gehandhaafd;
    • 5. de recreatieve verblijfsactiviteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben;
    • 6. de bestaande infrastructuur afdoende is voor de recreatieve verblijfsactiviteiten ;
    • 7. de bedrijfsactiviteiten voorzien in eigen parkeergelegenheid die landschappelijk is ingepast;
    • 8. de landschappelijke kenmerken (percelering, beplanting) niet mogen worden aangetast;
    • 9. het uitsluitend mag betreffen kleinschalige recreatieve verblijfsactiviteiten die zijn genoemd in Bijlage 2 onder de categorieën 1 en voor de vestiging van en/of het gebruik voor recreatieve verblijfsactiviteiten die niet in categorie 1 in Bijlage 2 is vermeld onder de voorwaarde dat het desbetreffende bedrijf wat hinder betreft vergelijkbaar is met genoemde bedrijven in Bijlage 2.
  • f. in de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. binnen de gemeente zijn maximaal 2 nieuwe terreinen voor dagrecreatie toegestaan;
    • 2. de maximale oppervlakte van een terrein voor dagrecreatie bedraagt 1 ha;
    • 3. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van schuilhutten tot een totale maximale bebouwde oppervlakte van 50 m² en een maximale bouwhoogte van 4 m.
  • g. in een bestemming 'Natuur', ten behoeve van de verbetering van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke situatie tot een maximale oppervlakte van 5 ha per gezamenlijke percelen;
  • h. in een bestemming 'Bos', ten behoeve van de verbetering van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke situatie tot een maximale oppervlakte van 5 ha per gezamenlijke percelen;
  • i. voor het creëren van voorzieningen ten behoeve van extensieve dagrecreatie.

3.5.1 Afwegingskader

Alvorens een wijzigingsbesluit te nemen dienen burgemeester en wethouders aan te tonen dat:

  • a. de waarden en functies alsmede de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de nabijgelegen gronden en agrarische bedrijven niet onevenredig worden geschaad;
  • b. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het aanwezige woon- en leefklimaat;
  • c. het plan uitvoerbaar is, waaronder begrepen de milieutechnische toelaatbaarheid en de landschappelijke inpasbaarheid.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het afwijken van de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  • e. de ruimte tussen bouwwerken;
  • f. erf- en terreinafscheidingen.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

Onder verboden gebruik in verband met alle bestemmingen wordt in ieder geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal gebruik;
  • b. een gebruik voor (detail)handel, met uitzondering van:
    • 1. detailhandel in ter plaatse vervaardigde (semi)agrarische producten als ondergeschikte nevenactiviteit van een agrarisch bedrijf binnen de bestemming "Agrarisch" uitsluitend binnen de bedrijfsgebouwen en op een vloeroppervlak van maximaal 100 m²;
    • 2. een gebruik voor een kleinschalig kampeerterrein en/of verenigingskampeerterrein en/of natuurkampeerterrein voor verblijfsrecreatie, met uitzondering van kleinschalig kamperen binnen het bouwvlak;
  • c. een gebruik van gebouwen, niet zijnde een toegestane woning, voor bewoning;
  • d. een gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seks- en/of pornobedrijf en/of prostitutiebedrijf;
  • e. een gebruik van de gronden ten behoeve van het oprichten van niet voor bedrijfsdoeleinden bestemde buitenbakken voor paarden;
  • f. onder verboden gebruik wordt niet verstaan het, na beëindiging van het agrarische bedrijf, gebruiken van de voormalige agrarische bedrijfswoning voor niet-agrarische bewoning, mits de bebouwing beperkt blijft tot de op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan aanwezige bebouwing.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Afwijkingsbevoegdheden

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ten behoeve van:

  • a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale bouwhoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
  • b. het aanbrengen van geringe wijzigingen van maximaal 10 m in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden dan wel, uitsluitend ten aanzien van bouwgrenzen, ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het oprichten van vlaggenmasten, voor zover deze geen grotere bouwhoogte hebben dan 7 m;
  • d. het oprichten van niet voor bedrijfsdoeleinden bestemde paardenbakken voor het beoefenen van de paardensport, met dien verstande dat:
    • 1. de paardenbak op of aansluitend aan het bouwperceel dient te worden gesitueerd;
    • 2. de oppervlakte van de buitenbak niet meer mag bedragen dan 800 m2;
    • 3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2 m bedraagt met uitzondering van lichtmasten ten behoeve van de verlichting van de paardenbak met dien verstande dat de bouwhoogte van deze lichtmasten maximaal 7 m bedraagt, mits deze lichtmasten geen onevenredige hinder veroorzaken voor omliggende (dienst- c.q. bedrijfs)woningen of de verkeersveiligheid in gevaar brengen.
7.2 Uitzonderingen

Er kan niet worden afgeweken bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.1 ten behoeve van:

  • a. gasdrukregel- en gasdrukmeetkastjes met een grotere inhoud dan 8 m3 en voor verkooppunten voor motorbrandstoffen.

Artikel 8 Algemene wijzigingsregels

8.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen:

  • a. voor wat betreft het opnemen van nieuwe waterlopen en wegen ten behoeve van de landinrichting;
  • b. voor wat betreft het veranderen van de bestemmingsgrenzen van waterlopen ten behoeve van de inrichting van de waterlopen tot een afstand van maximaal 10 m.
8.2 Afwegingskader

Alvorens een wijzigingsbesluit te nemen als bedoeld in artikel 8.1 dienen burgemeester en wethouders aan te tonen dat de waarden en functies alsmede de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de nabijgelegen gronden en agrarische bedrijven niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 overgangsrecht bouwwerken
9.1.1

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot ,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de vergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

9.1.2

Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het bepaalde in artikel 9.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk, als bedoeld in artikel 9.1.1, met maximaal 10%.

9.1.3

Artikel 9.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

9.2 overgangsrecht gebruik
9.2.1

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

9.2.2

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 9.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

9.2.3

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 9.2.1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

9.2.4

Artikel 9.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 2005, partiële herziening Westerhoevenweg 16' van de gemeente Twenterand.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van

griffier, voorzitter,