Artikel 7 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten behoeve van:
-
a. het (eenmalig) vergroten van het maximaal te bebouwen oppervlak met 15% mits:
- de bedrijfseconomische noodzaak dient te worden aangetoond;
- verplaatsing van het bedrijf naar een bedrijfsterrein niet mogelijk is;
- natuur en landschap niet onevenredig worden aangetast;
- een goede ontsluiting gewaarborgd blijft;
- geen afbreuk wordt gedaan aan het aanwezige woon- en leefklimaat;
- de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
-
b. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten en afstandseisen;
-
c. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m2 en een maximale bouwhoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
-
d. het aanbrengen van geringe wijzigingen van maximaal 10 m in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden dan wel, uitsluitend ten aanzien van bouwgrenzen, ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
-
e. het oprichten van vlaggenmasten, voor zover deze geen grotere bouwhoogte hebben dan 7 m;