direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vriezenveen Lintbebouwing en Centrumgebied PH Westerweilandweg L2987
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1700.201806BPVZPH-vas1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor de locatie Westerweilandweg ongenummerd (ong.) in Vriezenveen is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemer is voornemens om 2 woningen te realiseren aan de Westerweilandweg, ten noorden van de woning Verzetstraat 66. Op het moment bestaat het plangebied uit weiland en worden de gronden hobbymatig gebruikt. Het perceel heeft een agrarische bestemming en functie. Het perceel is onderdeel van het onbebouwde gebied binnen de bebouwde kom van Vriezenveen. Het toevoegen van 2 woningen wordt door initiatiefnemer dan ook gezien als passend binnen de bestaande bebouwde omgeving. De ontwikkeling past binnen de beleidsnotitie 'Bouwen op open groene plekken' dat op 11 november 2008 door de gemeenteraad van Twenterand is vastgesteld. Op basis van dit beleid is het mogelijk om nieuwe woningbouwkavels te creëren op bepaalde open groene plekken in de kern. De gewenste ontwikkeling is momenteel nog niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling aan de Westerweilandweg te Vriezenveen mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het perceel Westerweilandweg ong. ligt binnen de bebouwde kom van Vriezenveen. Het perceel bevindt zich centraal in het dorp ten zuiden van de belangrijkste verbindingsweg, Westeinde, tussen het oosten en het westen van Vriezenveen. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Vriezenveen, sectie L, perceelsnummer 2987. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201806BPVZPH-vas1_0001.png"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het plangebied aan de Westerweilandweg ong. te zien is. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201806BPVZPH-vas1_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: atlasvanoverijssel.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Ter plaatse van het betreffende perceel aan de Westerweilandweg te Vriezenveen geldt het bestemmingsplan 'Vriezenveen lintbebouwing en centrumgebied' van de gemeente Twenterand. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Twenterand vastgesteld op 7 februari 2012. In figuur 1.3 is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201806BPVZPH-vas1_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Vriezenveen lintbebouwing en centrumgebied' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen het vigerende bestemmingsplan 'Vriezenveen lintbebouwing en centrumgebied' geldt voor het betreffende perceel aan de Westerweilandweg de enkelbestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is onder andere het volgende toegestaan:

  • Grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden ten behoeve van agrarische doeleinden
  • De uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf, ter plaats van de aanduiding 'agrarisch bedrijf'
  • Semi-agrarische doeleinden
  • Bedrijfswoning, uitsluitend overeenkomstig de bestaande situatie
  • Voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding
  • Ontsluitingspaden, ter plaatse van de aanduiding 'pad'
  • Zorgboerderij, ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij'
  • Maatschappelijke doeleinden, ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk'
  • Nutsvoorziening, ter plaats van de aanduiding 'nutsvoorziening'


Uit de definitie komt naar voren dat het bouwen van woningen niet binnen de bestemming past. De gewenste ontwikkeling is dan ook in strijd met het vigerende bestemmingsplan.

Naast dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied ook het facetbestemmingsplan 'Vriezenveen Lintbebouwing en Centrumgebied, facetplan intrekgebied'. Dit bestemmingsplan is op 2 februari 2017 vastgesteld door de gemeenteraad van Twenterand en beschermt het grondwater dat voor drinkwater wordt gewonnen tegen verontreiniging.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Vriezenveen Lintbebouwing en Centrumgebied PH Westerweilandweg L2987' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (identificatie NL.IMRO.1700.201806BPVZPH-vas1);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

De kern Vriezenveen kenmerkt zich als een veenlandschap. Vanaf de veertiende eeuw is begonnen met het ontginnen van het veen in de regio Almelo. Het veen was door haar samenstelling ongeschikt om op te wonen. De bewoning vond daarom plaats op de zandopduikingen. Vriezenveen is op één van de opduikingen gebouwd. De nederzettingsvorm van Vriezenveen, die nog steeds goed herkenbaar is, is het resultaat van de wijze waarop het veen ontgonnen werd. De bebouwing concentreerde zich in een lint langs de dorpsstraat op de kop van de opstrekkende kavels. Toen nieuwe bebouwing direct langs de dorpsstraat niet meer mogelijk was, werden de nieuwe woningen achter de bestaande bebouwing gebouwd die via zogenoemde oppaden bereikbaar waren. In figuur 2.1 ziet u de opbouw van het dorp door de jaren heen. Herkenbaar is dat het dorpslint het eerst is ontstaan en dat het dorp aan beide zijden daarachter door de jaren heen is uitgebreid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201806BPVZPH-vas1_0004.png"

Figuur 2.1: Opbouw van Vriezenveen. Plangebied is groen omcirkeld.

Het betreffende perceel aan de Westerweilandweg ligt achter het historische bebouwingslint van Vriezenveen. Het perceel ligt tussen de karakteristieke lintbebouwing en de later geplande wijken. De Westerweilandweg is een aftakking van de historische Dorpsstraat (nu Westeinde geheten) die de achterliggende woonwijken ontsluit. Het betreft een doorgaande weg met aan beide zijden van de weg een fietsstrook. De maximaal toegestane snelheid is 50 km/u. het open gebiedje waar het perceel onderdeel van is wordt aan alle zijden omringd door woningbouw, veelal vrijstaand van aard. Het perceel heeft nu een agrarische functie. Het wordt gebruikt als kleinschalig weiland, voornamelijk voor het houden van 'hobbyvee', zoals pony's.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201806BPVZPH-vas1_0005.png"

Figuur 2.2: Blik op perceel vanaf Westerweilandweg (bron: google.maps.nl)

2.2 Toekomstige situatie

Het kadastrale perceel 2987 heeft een oppervlakte van 6580 m². Met het plan wordt de oppervlakte in twee gelijke delen opgedeeld. Dit komt neer op een perceelsoppervlakte van circa 3800 m². Centraal op deze percelen worden vervolgens twee vrijstaande woningen gerealiseerd. De woningen zullen in het verlengde van de naastgelegen bebouwing worden geplaatst. Op deze wijze zal de nieuwe, gewenste bebouwing aansluiten bij de bestaande bebouwde structuur en als passend worden ervaren binnen hun omgeving. Daarnaast zal de vormgeving van de nieuwe woningen goed aansluiten bij de huidige stijl en omvang van de omliggende bebouwing. In figuur 2.3 is een stedenbouwkundige schets gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201806BPVZPH-vas1_0006.png"

Figuur 2.3: Toekomstige situatie (bron: atlasvanoverijssel.nl)

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk beleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij verschillende overheden.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruime is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. De procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De procesvereiste ziet er als volgt uit:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen zowel binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Tot 1 juli 2017 diende de toelichting een onderbouwing te bevatten waarin de 'actuele regionale behoefte' naar de nieuwe stedelijke ontwikkeling werd beschreven. Per 1 juli is dit gewijzigd in een onderbouwing van de 'behoefte' naar de stedelijke ontwikkeling. Deze aanpassing is het gevolg van een verschil van interpretatie van de regio. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling zijn bepalend voor de afbakening van het gebied waarbinnen de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden afgewogen.

In de Bro is het bestaand stedelijk gebied als volgt gedefineerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstelvan bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Onderhavig plan

Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van 2 woningen mogelijk. Gezien de grootte van de ontwikkeling (aantal woningen en ruimtebeslag) en de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die hierover is ontstaan, is deze ontwikkeling niet aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Overigens is er wel sprake van behoefte naar dergelijke woningen. In paragraaf 3.3.2 wordt dit nader onderbouwd. Het plangebied is daarnaast ook onderdeel van het bestaand stedelijk gebied. Het is gelegen binnen de bebouwde kom van Vriezenveen en is geheel omsloten door stedelijke functies. Op dit moment maakt het plangebied onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Vriezenveen lintbebouwing en centrumgebied'.

3.2 Provinciaal beleid Overijssel

3.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel 2017 geeft de provinciale visie op de fysieke leefomgeving van Overijssel weer. Hierin worden onderwerpen als ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en vervoer, ondergrond en natuur in samenhang voor een duurzame ontwikkeling van de leefomgeving. De Omgevingsvisie is onder andere een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening. De Omgevingsvisie is op 12 april 2017 vastgesteld en op 1 mei 2017 in werking getreden.

Duurzaamheid, ruimtelijke kwaliteit en sociale kwaliteit zijn de leidende principes of 'rode draden' bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving in de provincie Overijssel.

De ambities in het kader van duurzaamheid zijn: klimaatbestendigheid, het realiseren van een duurzame energiehuishouding, het sluiten van kringlopen (circulaire economie) en het beter benutten van ruimte, bestaande bebouwing en infrastructuur.

Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit wordt ingezet op het vergroten van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is daarbij van belang, waarbij een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit wordt ontwikkeld. Ook de ontwikkeling van een continu en beleefbaar watersysteem, het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen en het contrast tussen dynamische en luwe gebieden versterken, zijn ambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit. Het zorgvuldig inpassen van nieuwe initiatieven heeft als doel om de samenhang in en de identiteit van een gebied te versterken en nieuwe kwaliteiten te laten ontstaan. Een zichtbaar en beleefbaar landschap en het behouden en waar mogelijk verbreden van het bestaande aanbod aan woon-, werk- en mixmilieu's betreffen ruimtelijke kwaliteitsambities.

De ambitie van de provincie Overijssel is dat elk project bijdraagt aan de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de leefomgeving en dat nieuwe initiatieven worden verbonden met bestaande kwaliteiten. De Catalogus Gebiedskenmerken, die per gebiedstype beschrijft welke kwaliteiten behouden, versterkt en ontwikkeld moeten worden, is daarbij een instrument om te sturen op ruimtelijke kwaliteit. Ten aanzien van sociale kwaliteit is het koesteren en het gebruik maken van 'noaberschap' de ambitie, evenals het stimuleren van culturele identiteit van de provincie Overijssel, zowel lokaal als regionaal. Duurzame ontwikkeling van cultureel erfgoed (bijv. herbestemmen/hergebruik monumenten en karakteristieke bebouwing) hoort hier bij. Het realiseren van sociale kwaliteit wordt gedaan door het actief betrekken van bewoners bij projecten en het bieden van ruimte aan initiatieven van onderop.

3.2.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambitie een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel 2017. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.2.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • generieke beleidskeuzes;
  • ontwikkelingsperspectieven;
  • gebiedskenmerken.

Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase het zgn. principe van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik gehanteerd. Hierin komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaand bebouwd gebied wordt benut, voordat er uitbreiding in de groene omgeving kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Natuurnetwerk Nederland en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend en verankerd in de Omgevingsverordening Overijssel.

Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven.

Gebiedskenmerken 

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201806BPVZPH-vas1_0007.png"

Figuur 3.1: Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2017 (Bron: Provincie Overijssel)

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten Omgevingsvisie Overijssel

Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Generieke beleidskeuzes

Of een ontwikkeling nodig of mogelijk is, wordt bepaald op basis van generieke beleidskeuzes. Hieronder wordt het plan getoetst aan de van belang zijnde artikelen uit de omgevingsverordening.

Artikel 2.2.2 Realisatie nieuwe woningen

In dit artikel is geregeld dat plannen uitsluitend in nieuwe woningen mogen voorzien indien is aangetoond dat er behoefte is aan deze woning door middel van een acuteel onderzoek (lid 1). Deze behoefte wordt in ieder geval geacht te zijn aangetoond als realisatie daarvan past binnen de geldende woonafspraken zoals die zijn gemaakt tussen gemeente en de provincie (lid 4).

De gemeenteraad van Twenterand heeft op 2 februari 2016 de woonvisie vastgesteld. Over het woningbouwprogramma dat is opgenomen in de woonvisie is intensief overleg gevoerd tussen de gemeente en de provincie. Dit programma is onderdeel van de woningbouwafspraken tussen beide overheden. Voor de gemeente Twenterand laat de programmering nog een bouwopgave zien van 774 woningen tussen 2015 en 2025. Voor de kern Vriezenveen is er nog een opgave van 314 woningen. Voor de periode 2015-2025 voorziet het woningbouwprogramma in harde plannen en zachte plannen op inbreidingslocaties in de bouw van ruim 220 woningen in Vriezenveen. In Vriezenveen is er daardoor onvoldoende plancapaciteit om te voorzien in het aantal van 314. Dat betekent dat er tot 2025 nog ruimte is voor 94 extra woningen. Dit aantal is op dit moment nog lang niet bereikt. Het toevoegen van 2 nieuwe woningen past daarmee binnen het woningbouwprogramma.

Artikel 2.13.5 Grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden.

Nabij Vriezenveen ligt het grondwaterwingebied 'Hoge Hexel'. Een groot deel van Vriezenveen, waaronder het plangebied, is gelegen binnen het intrekgebied van dit waterwingebied (zie figuur 3.2). In artikel 2.13.5 van de verordening is vastgelegd dat binnen de intrekgebieden nieuwe niet-risicovolle en grote risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand still-principe. Niet-risicovolle functies zijn alle functies behalve harmonierende functies (functies die goed samengaan met de drinkwaterwinning) en grotere of grootschalige risicovolle functies. Het stand-stillprincipe betekent het beginsel dat erop gericht is verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico's op verontreiniging van het grondwater te voorkomen.

Met het plan worden 2 woningen binnen de bestaande bebouwde kom van Vriezenveen toegevoegd. Een woning is niet aan te merken als een functie die mogelijk een risico vormt voor de grondwaterbescherming. Daarmee kan worden geconcludeerd dat het plan past binnen de beleidsuitgangspunten ten aanzien van het grondwaterbeschermingsgebied en intrekgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201806BPVZPH-vas1_0008.png"

Figuur 3.2: Ligging plangebied binnen intrekgebied drinkwatervoorziening (bron: Provincie Overijssel)

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. In dit geval zijn uitsluitend de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. De gehele bebouwde kom van Vriezenveen, en dus ook het plangebied, is gelegen binnen het ontwikkelingsperspectief 'steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus'. De steden en dorpen buiten de drie stedelijke netwerken in Overijssel bieden een waardevolle aanvulling op het leefmilieu in de stedelijke netwerken. De dorpen vormen het kloppende hart van een plattelandsgemeenschap, bieden een aantrekkelijke, groene woon- en werkomgeving of vormen een toeristische trekpleister waar bezoekers rust en identiteit zoeken. Door te kunnen bouwen voor de lokale behoefte aan wonen, werken en voorzieningen kunnen zij deze rol blijven vervullen.

De plannen van de initiatiefnemer voor het realiseren van 2 woningen binnen de kern van Vriezenveen draagt bij aan het ontwikkelingsperspectief voor steden en dorpen als veelzijdige leefmilieus.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en de laag van de beleving) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt. Het plangebied is gelegen binnen stedelijk gebied. In het gebied zijn de kenmerken van de 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' niet meer aanwezig. Daarom kan toetsing van het plan aan deze gebiedskenmerken achterwege blijven. Binnen de 'Laag van de beleving' heeft het plangebied geen bijzondere eigenschappen. Deze kan daarom buiten beschouwing worden gelaten.

Stedelijke laag

Het plangebied is op de gebiedskenmerkenkaart voor de ‘Stedelijke laag’ aangeduid met het gebiedstypen ‘Woonwijken 1955-nu’.

De woonwijken van 1955 tot nu zijn planmatig opgezette uitbreidingswijken op basis van een collectief idee en grotere bouwstromen. De functies (wonen, werken, voorzieningencentra) zijn uiteengelegd en de wijken zijn opgedeeld in buurten met een homogeen bebouwingskarakter: buurten met eengezinswoningen, flatwijken, villawijken,wijk(winkel)centra. Er is sprake van een tijdsgebonden verkavelingsstructuur op basis van verschillende ordeningsprincipes. Als ontwikkelingen plaats vinden de naoorlogse woonwijken, dan voegt nieuwe bebouwing zich in de aard, maat en het karakter van het grotere geheel (patroon van o.a. wooneenheden en parken), maar is als onderdeel daarvan wel herkenbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201806BPVZPH-vas1_0009.png"

Figuur 3.3: stedelijke laag, omgevingsvisie Overijssel (bron: atlasvanoverijssel.nl)

Met het realiseren van de 2 nieuwe woningen is rekening gehouden met omliggende functies en bestaande bebouwingsstructuren. Het betreffen evenals in de omgeving 2 vrijstaande woningen op een ruime kavel. Wat betreft de bouwmogelijkheden wordt er aangesloten bij het geldende bestemmingsplan. De invulling van het plangebied met twee woningen is in overeenstemming met het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de ‘Stedelijke laag’.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten planologische wijziging volledig in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Twenterand

Op 19 juli 2011 heeft de gemeenteraad van Twenterand de Structuurvisie Twenterand vastgesteld. De structuurvisie spreekt zich uit over de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkelingen van de gehele gemeente en geeft richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied waardoor voor iedereen duidelijk is of nieuwe initiatieven daarbinnen passen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201806BPVZPH-vas1_0010.png"

Figuur 3.4: Uitsnede structuurvisie (plangebied is groen omcirkeld)

Voor nieuwe woningbouw en bedrijventerreinen wordt in eerste instantie gezocht binnen de bestaande kernen of in de randen. Daarbij gaat het dan om ontwikkelingen in kleine eenheden, passend bij de schaal van het onderliggende gebied die bovendien als overzichtelijke en afgeronde gehelen kunnen worden gerealiseerd. De groene plekken in de kernen die voor bebouwing in aanmerking komen zijn opgenomen in de beleidsnotitie “Bouwen op open groene plekken” (zie paragraaf 3.3.3). In figuur 3.4 is een uitsnede opgenomen van de structuurvisie. Met betrekking tot het aspect wonen ligt het plan binnen het gebied 'bestaande kernen' waarbinnen ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor woninginbreiding.

3.3.2 Visie op Wonen 2015 - 2025 Twenterand

Het woonbeleid van de gemeente Twenterand is uitgewerkt in de 'Visie op Wonen 2015 - 2025 Twenterand'. Dit beleid is op 2 februari 2016 door de gemeenteraad van Twenterand vastgesteld. Hierin wordt ingegaan op de wensen en eisen voor de woningvoorraad van de gemeente Twenterand tot aan 2025. Hierbinnen geldt de prognose dat het inwonersaantal van Twenterand nog langzaam toe zal nemen, terwijl het aantal huishoudens flink toeneemt. Er heerst dan ook nog een flinke behoefte aan een toevoeging van woningen aan de woningvoorraad. Voor de gemeente Twenterand laat de programmering nog een bouwopgave zien van 774 woningen tussen 2015 en 2025. Voor de kern Vriezenveen is er nog een opgave van 314 woningen. Voor de periode 2015-2025 voorziet het woningbouwprogramma in harde plannen en zachte plannen op inbreidingslocaties in de bouw van ruim 220 woningen in Vriezenveen. In Vriezenveen is er daardoor onvoldoende plancapaciteit om te voorzien in het aantal van 314. Dat betekent dat er tot 2025 nog ruimte is voor 94 extra woningen. Dit aantal is op dit moment nog lang niet bereikt. Het is van belang om zowel kwalitatief als kwantitatief over een passend woningaanbod voor de lokale behoefte te beschikken.

Structuurvisie Twenterand

In de visie wordt verwezen naar de opmerkingen gemaakt in de Structuurvisie Twenterand. Zo dienen nieuwe ontwikkelingen bij te dragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit, wordt kwaliteit boven kwantiteit gezet en wordt er gestreefd naar inbreiding boven uitbreiding. De prognoses voor de gemeente Twenterand tonen aan dat er een behoefte is aan toevoeging van de woningen doordat de bevolkingsgroei licht aan zal houden. Daarnaast wordt er in de woonvisie een voorkeur uitgesproken voor inbreidingslocaties of herontwikkelingslocaties, gezien deze vaak in de nabijheid van voorzieningen aanwezig zijn. Deze locaties worden geprefereerd met het oog op bescherming van het lokale aanbod aan voorzieningen.

Onderdeel van de woonvisie is een evaluatie van de beleidsnotitie 'Bouwen op open groene plekken'. Uit evaluatie zijn drie kenelpunten naar voren gekomen:

  • Het beleid om te bouwen op open groene plekken past niet langer binnen gewenst woonbeleid: In het licht van de afnemende nieuwbouwvraag kunnen we de komende jaren minder ruimhartig omspringen met het toekennen van woningbouwmogelijkheden. Herontwikkeling op inbreidingslocaties krijgt dan ook prioriteit. De woningen, die op basis van het beleid 'open groene plekken' zijn gebouwd leveren geen bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit. Evenmin leveren ze een bijdrage aan de opgave voor de herontwikkeling van inbreidingslocaties, immers het zijn locaties waarop nog niet eerder is gebouwd.
  • Het beleid heeft inmiddels haar doelstellingen bereikt: Na de start was in 2009 en 2010 het aantal verzoeken het grootst (beide jaren 6 woningen) en vanaf 2012 is die duidelijk afgenomen en in 2014 is slechts een verzoek ingediend.
  • Een bijkomend punt is dat het beleid voor de beperkte groep grondeigenaren tot een (groot) financieel voordeel heeft geleid, zonder dat daar een gewenst maatschappelijk effect tegenover stond.

Om deze redenen heeft de gemeenteraad besloten het beleid om te bouwen op open groene plekken in te trekken. Wel is besloten dat het beleid nog drie jaar geldig blijft. In de volgende paragraaf wordt op dit beleid nader ingegaan.

Onderhavig plan

Met de voorgenomen ontwikkeling worden 2 woningen toegevoegd aan het bestaande bebouwingslint van de Westerlandweiland. Het gaat daarbij dus om een inbreidingslocatie. Daarmee wordt in beperkte mate een bijdrage geleverd aan de bestaande behoefte naar nieuwe woningen. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat onderhavig plan in overeenstemming is met de 'Visie op Wonen 2015-2025'.

3.3.3 Bouwen op open groene plekken

Met dit beleid is er sinds 11 november 2008 de mogelijkheid om te bouwen op 'open groene plekken' in de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de in het beleid opgenomen criteria. Het tot dan toe geldende beleid voor aanvullende woningbouw voor de kernen De Pollen, Den Ham en Vriezenveen was dermate beperkend waardoor er vrijwel geen enkel verzoek gehonoreerd kon worden.

De strekking van het beleid is, zoals de gemeente in het beleidsstuk aangeeft, van een andere orde dan het beleid 'Inbreidingslocaties'. Het moet gezien worden als 'rood voor groen' (woningbouw ter plaatse van een groene functie) terwijl de strekking van het beleid 'Inbreidingslocaties' gericht is op 'rood voor rood'.

Binnen het beleidsdocument wordt de volgende definitie gehanteerd van een open groene plek:
'Een open groene plek is een fysiek onbebouwd terrein gelegen aan een openbare weg tussen bestaande bebouwing binnen de op historische grondslag gegroeide bebouwde kom, waarop uit stedenbouwkundig oogpunt bezien ten hoogste de bouw van 2 woningen toegestaan kan worden.'

De beleidsnotitie bevat een concreet stappenplan waaraan nieuwe aanvragen worden getoetst. Op alle vragen zal bevestigend moeten worden geantwoord.

  • A. Overheidsbeleid
  • Voldoet de betreffende open groene plek aan de geformuleerde definitie?

De voorgenomen ontwikkeling vindt plaats op een locatie die voldoet aan de hiervoor genoemde definitie van een open groene plek.

  • Bevindt de open groene plek zich binnen de bebouwde kom?

De gewenste ontwikkeling vindt plaats binnen de bebouwde kom.

  • Ligt de open groene plek niet in een planmatig ontwikkeld woongebied?

De gewenste ontwikkeling vindt niet plaats in een planmatig ontwikkeld woongebied. De locatie ligt tussen de oude lintstructuur van Vriezenveen en de planmatig ontwikkelde woonwijken in.

  • Wordt voldaan aan de uitgangspunten van de Woonvisie?

Hier wordt aan voldaan. Zie paragraaf 3.3.2 voor toetsing aan de actuele woonvisie: 'Visie op wonen 2015-2025'.

  • Heeft belanghebbende een aantoonbare sociale dan wel economische binding aan de gemeente Twenterand?

De initiatiefnemer is woonachtig binnen de gemeente Twenterand, namelijk op het perceel direct ten noorden van het perceel waar de gewenste ontwikkeling plaats moet vinden. Daarmee is er sprake van een sociale binding met de gemeente Twenterand.

  • Is het maximaal toelaatbaar aantal van 8 woningen per jaar nog niet bereikt?

In gesprekken met de gemeente is aangegeven dat het contingent van 8 voor dit jaar nog intact is. De ontwikkeling betreft slechts 2 woningen. Daarmee voldoet de gewenste ontwikkeling dan ook aan dit punt.

  • B. Stedenbouwkundige criteria
  • Kan op de betreffende open groene plek op grond van de bebouwingsvoorschriften, zoals deze zijn opgenomen in het voor dat gebied geldende bestemmingsplan gebouwd worden?

Het plan voldoet aan de gestelde stedenbouwkundige criteria. Er kan worden voldaan aan de bouwregels,

  • Maakt de open plek geen deel uit van de voor de betreffende kern kenmerkende ruimtelijke structuur zoals expliciet op kaartbeeld aangegeven in ruimtelijke plannen?

De gewenste ontwikkeling valt niet binnen de kenmerkende ruimtelijke structuur van de lintbebouwing van Vriezenveen.

  • De plek is gelegen aan een in het beleid genoemde straat

De Westerweilandweg is expliciet genoemd in het beleid, dus ook aan dit punt voldoet de aanvraag.

  • C. Milieueisen
  • Wordt voldaan aan de eisen van de Wet geluidhinder?

Voor de ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat wordt voldaan aan de Wet geluidhinder (zie paragraaf 4.4)

  • Wordt voldaan aan milieuzonering, VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering” (uitgave april 2007)

Er zijn geen bedrijven in de nabije omgeving aanwezig die hinder kunnen ondervinden van het toevoegen van 2 woningen in het plangebied (zie paragraaf 4.2)

  • Is door een verkennend bodemonderzoek aangetoond dat de locatie geschikt is voor woningbouw?

Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt datde locatie geschikt is voor woningbouw. (zie paragraaf 4.3

  • Is uit oogpunt van externe veiligheid woningbouw op de betreffende locatie mogelijk?

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan (zie paragraaf 4.6)

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Er wordt middels dit bestemmingsplan de bouw van twee nieuwe woning met bijgebouwen mogelijk gemaakt. De ontwikkeling is concreet beschreven in hoofdstuk 2. Het huidige gebruik van het plangebied is agrarisch.

Woningbouw wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De m.e.r.- plicht geldt bij projecten van een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden. Het ruimtebeslag van het onderhavige project ligt ruimschoots beneden de drempelwaarde. Conclusie die op grond hiervan getrokken kan worden is dat het onderhavige project niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is. In de nota van toelichting op het Besluit mer wordt het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' geduid. Hier wordt het volgende over gezegd:

“Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Er kan overigens geen misverstand over bestaan dat ook «dorpen» hieronder vallen. Wat «stedelijke ontwikkeling» inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Indien bijvoorbeeld een woonwijk wordt afgebroken en er komt een nieuwe voor in de plaats, zal dit in de regel per saldo geen of weinig milieugevolgen hebben. Bij een uitbreiding zal er eerder sprake kunnen zijn van aanzienlijke gevolgen.”

Uit voorgaande volgt dat de bouw van twee woningen in algemene zin niet te kwalificeren is als stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. De kwalificatie is wel afhankelijk van specifieke omstandigheden van een project en de ruimtelijke gevolgen die het project met zich meebrengt. In die gevallen is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

De ontwikkeling wordt daarbij op passende wijze in het landschap opgenomen. De ruimtelijke uitstraling/de verandering die de ontwikkeling per saldo op de omgeving heeft is daardoor beperkt. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als in de zin van het Besluit m.e.r.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201806BPVZPH-vas1_0011.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

In de nabije omgeving zijn 2 bedrijven gelegen die zijn genoemd in de richtafstandenlijst van de VNG. Op het perceel Westerweilandweg 2 op ruim 100 meter van het plangebied is een bloemist gevestigd met een detailhandelsbestemming. Een dergelijke functie valt onder milieucategorie 1. Hier geldt een minimale richtafstand van 10 meter waar ruimschoots aan wordt voldaan.

Op ruim 150 meter van plangebied ligt het perceel 233A. Dit perceel heeft naast een woonbestemming ook een bedrijvenbestemming met de nadere aanduidingen 'schildersbedrijf' en 'milieucategorie 1 en 2'. Aan de gestelde richtafstand van 30 meter wordt ruimtschoots voldaan.

In voorliggend geval wordt aan alle richtafstanden voldaan. Gezien de ruime afstand tot omliggende milieubelastende functies mag er van worden uitgegaan dat ter plaatse van de nieuwe woning sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek (Kruse Milieu, projectcode 18016410, d.d. 29-03-2018) om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (zie Bijlage 1).

Bij het verkennende bodemonderzoek is de onderzoekslocatie, terreindeel met een oppervlakte van circa 3200 m2, beschouwd als onverdacht. In totaal zijn er in het plangebied 13 boringen verricht. De onderzoekslocatie is momenteel in gebruik als weiland. Aanleiding voor het bodemonderzoek is de voorgenomen bestemmingsplanwijziging gevolgd door de nieuwbouw van twee woningen.

Resultaten veldwerk

Het terrein is beschouwd als niet verdacht. In totaal zijn er 13 boringen verricht, waarvan één tot 2.8 meter diepte. Eén boring is afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig fijn en zwak siltig zand. Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 0.50 meter min maaiveld. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen.

Resultaten chemische analyses

Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:

  • de bovengrond (BG I en BG II) is niet verontreinigd;
  • de ondergrond (OG) is niet verontreinigd;
  • het grondwater is matig verontreinigd met barium.

Hypothese

De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien een overschrijding van de streefwaarden is aangetoond.

Conclusies en aanbevelingen

In het grondwater is een matig verhoogd bariumgehalte aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het onderzoek. De boven- en ondergrond zijn niet verontreinigd. Aangezien de tussenwaarde wordt overschreden dient formeel gezien een verder aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden. Het matig verhoogde bariumgehalte is vermoedelijk te wijten aan een plaatselijk verhoogde achtergrondwaarde. Naar onze mening, en in overleg met de gemeente Twenterand, is het niet noodzakelijk een nader onderzoek uit te voeren.

Slotconclusie

Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreiniging geen risico's voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies. In Bijlage 2 is het akoestisch onderzoek bijgevoegd.

Toets

In opdracht van de Ad Fontem is een akoestisch onderzoek ingesteld naar de geluidbelasting door wegverkeerslawaai op de gevels van 2 geplande woningen aan de Westerweilandweg (tegenover nr 6 en 10) te Vriezenveen, gemeente Twenterand. De situatie is weergegeven in bijlage I van het akoestisch onderzoek.

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

De geplande woningen liggen in “stedelijk” gebied binnen de wettelijk vastgestelde
geluidszone, als bedoeld in art. 74 van de Wet geluidhinder, van de Westerweilandweg,
Verzetstraat en Westeinde. De Westeinde ligt op ruim 190 m uit de woningen en wordt deels afgeschermd door andere gebouwen waardoor de geluidbelasting niet relevant is (< 48 dB)
en buiten beschouwing is gelaten. Dit blijkt volgens de gemeente ook uit de
verkeersmodelkaarten voor het jaar 2030.

De geluidbelasting is berekend conform het gestelde in het “Reken- en meetvoorschrift geluid 2012” ex art 110d van de wet geluidhinder. De berekening van de geluidbelasting is gemaakt volgens de standaard rekenmethode II.

In het rekenmodel (DGMR-Geomilieu V4.30) zijn schematisch opgenomen :

  • de weg met intensiteiten,
  • de woningen, objecten en verharde bodemgebieden,
  • waarneempunten met een waarneemhoogte van 1.5 m boven de vloer op een hoogte van 4.5 m boven het maaiveld.

Voor de rekenmodelgegevens en resultaten wordt verwezen naar bijlage I van het onderzoek..

De geluidbelasting LDEN t.g.v. de Westerweilandweg en Verzetstraat is maximaal 48 dB respectievelijk lager dan 48 dB.

Conclusie
De geluidbelasting LDEN is lager of gelijk aan de (ambitie)voorkeursgrenswaarde zodat voor het aspect verkeerslawaai sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Railverkeerslawaai en industrielawaai

In de nabije omgeving is er geen industrie of een spoor aanwezig waardoor er geen sprake is van railverkeers- en industrielawaai.

4.5 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

De ontwikkeling van het plangebied betreft het toevoegen van 2 extra woningen. Als wordt uitgegaan van een worst-case scenario kan het aantal verkeersbewegingen op 20 per dag gesteld worden. Er zal geen sprake zijn van vrachtverkeer, waardoor het percentage vrachtverkeer op 0% gezet kan worden. In figuur 4.2 is de worst-case berekening weergegeven met 20 extra voertuigbewegingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201806BPVZPH-vas1_0012.png"
Figuur 4.2: Worst-case berekening voor bijdrage van extra verkeer (bron: infomil.nl)

Uit deze berekening volgt dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekende mate is. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

In de onstaande afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven met het plangebied en de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201806BPVZPH-vas1_0013.png"

Figuur 4.3: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 1 kilometer van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.7 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.
Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerplan 2016-2021

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe "eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren" een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Watertoetsproces

Op 7 september 2018 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de Normale procedure van het watertoetsproces (geregistreerd onder 20180907-63-18705) moet worden doorlopen.

Op 18 september heeft het waterschap een advies gegeven. Om overlast in gebouwen te voorkomen adviseert het waterschap om de bovenzijde begane-grondvloer tenminste 30 centimeter boven de weg aan te leggen. Een punt van aandacht voor eventuele nieuw vestiging is het minimale bouwpeil. Het minimale bouwpeil is de hoogte die eventuele nieuw vestiging minimaal moet hebben. De norm die hiervoor gebruikt wordt, is de t=100 norm. Deze norm staat voor het hoogste peil dat het water één keer per 100 jaar haalt. Niewe bebouwing mag niet vaker dan één keer per 100 jaar wateroverlast ondervinden.

Bij het realiseren van bebouwing en het aanleggen van de verharding moet rekening worden gehouden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding en schimmelvorming in kruipruimten te voorkomen. Geadviseerd wordt voor bebouwing met kruipruimte een drooglegging van 1,00 meter en voor bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 meter.

Uit de digitale watertoets is gebleken dat er in of rondom het plangebied sprake is van wateroverlast. In figuur 4.4 is een hoogtekaart van waterschap Vechstromen van het plangebied weergegeven. De gemeente en het waterschap erkennen de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201806BPVZPH-vas1_0014.png"

Figuur 4.4: Hoogtekaart ter plaatse van het plangebied (roze omkaderd). Hoog gelegen objecten en delen van het landschap kleuren oranje/rood, laaggelegen delen groen/blauw (bron: waterschap Vechtstromen)

Zoals uit figuur 4.4 blijkt is dat het plangebied ten opzichte van haar omgeving erg laaggelegen is en derhalve erg nat is waardoor wateroverlast wordt ervaren. Op maandag 1 oktober 2018 zijn een RO-adviseur en peilbeheerder van waterschap Vechtstromen aanwezig geweest om de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding in kaart te brengen en advies uit te brengen over de maatregelen die moeten worden genomen om de waterhuishouding in het plangebied te verbeteren.

Aan de rand van het plangebied zijn meerdere (droge) sloten gelegen welke allen zijn dichtgeslibt en dichtgegroeid met beplanting. Daarnaast is de (droge) sloot aan de zuidzijde niet aangesloten op de sloot en duiker die langs de Westerweilandweg liggen en via een duiker worden aangesloten op de afwateringssloot langs de Verzetstraat. Op onderstaande figuur 4.5 zijn de watergangen/waterdelen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201806BPVZPH-vas1_0015.png"

Figuur 4.5: Waterlopen en waterdelen (bron: gemeente Twenterand).

Zoals in figuur 4.5 is weergegeven liggen er rond het plangebied waterdelen/greppels, droge sloten. Deze droge sloten zijn - zoals op 1 oktober 2018 met het waterschap is waargenomen - volledig dichtgeslibt en dichtgegroeid met beplanting. De droge sloten hebben hierdoor de waterhuishoudkundige functie verloren.

Om de waterhuishouding en -afvoer te verbeteren heeft het waterschap geadviseerd om de (droge) sloten te herstellen, te verdiepen, te verbreden en in stand te houden voor de waterafvoer van zowel de kavels uit het plangebied als de omliggende percelen. Daarnaast moet de (droge) sloot aan de zuidzijde van het plangebied worden aangesloten op de bestaande sloot en duiker langs de Westerweilandweg, die tevens zijn aangesloten op de afwateringssloot die evenwijdig aan de Verzetstraat loopt. Het regenwater van het plangebied en de omliggende percelen kan via de te herstellen (droge) sloten afstromen naar de sloten langs de Westerweilandweg en de Verzetstraat (zie figuur 4.5).

In de nieuwe situatie zal het woonperceel worden opgehoogd. Het waterbergend vermogen van het plangebied neemt daarmee af. Zoals aangegeven wordt dit gecompenseerd door de sloten, aangegeven in figuur 4.5 te verbreden. Om te bepalen hoe breed de sloten moeten worden hangt af van wat de oppervlakte is van de woonpercelen die op deze sloten worden afgewaterd. Hierbij gaan we uit van een worstcase scenario waarbij de twee nieuwe woonpercelen (met de bestemming wonen en tuin) volledig worden opgehoogd en daarmee die gronden het waterbergend vermogen verliest. Ook de woonpercelen aan de Verzetsstraat 64 en 66 wateren af op de sloten in het plangebied.

De oppervlakte van genoemde woonpercelen bedraagt, naar boven afgerond, 6.000 m². Vuistregel is dat de oppervlakte van de bovenkant van de sloten rondom het plangebied (gemeten van insteek tot insteek) 10% moet bedragen van het plangebied waarvan wordt afgewaterd (nieuwe en aangrenzende woonpercelen). Dat betekent dat de sloten een oppervlakte moeten hebben van minimaal 600 m². De sloten, zoals weergegeven in figuur 4.5, hebben een lengte van 210 meter. Dat betekent dat deze sloten een minimale breedte moeten hebben van 2,85 meter om voldoende waterafvoerend en waterbergend vermogen te hebben. De aanwezige sloten zullen worden verbreed tot een gemiddelde breedte van 3 meter (de sloot aan de oostzijde zal iets breder worden dan de sloten aan de noord- en zuidzijde). De diepte van de sloten zal

Het herstellen, verbreden, verdiepen en instandhouden van de droge sloten wordt juridisch geborgd door het opnemen van een voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. De voorwaardelijke verplichting regelt dat tot een met de bestemming strijdig gebruik in ieder geval wordt gerekend: het gebruik van en het in gebruik laten nemen van woningen overeenkomstig artikel 4.1 onder a zonder het herstellen, realiseren en instandhouden van de (droge)sloten in het plangebied ten behoeve van de waterafvoer en waterberging van het perceel. Dit verplicht de grondeigenaren om de herstelde sloten in stand te houden en te onderhouden.

Bij het niet naleven van deze verplichting is het mogelijk om middels een handhavingsverzoek handhavend op te treden wegens het handelen in strijd met het bestemmingsplan c.q. het niet nakomen van de voorwaardelijke verplichting.

Tot slot is in de bouwregels van dit bestemmingsplan opgenomen dat het vloerpeil van de hoofdgebouwen niet minder mag bedragen dan de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang plus 0,25 m. Op deze manier wordt geborgd dat de woningen niet onder de hoogte van de weg worden gerealiseerd. Concreet betekent dit dat het plangebied moet worden opgehoogd om aan de regels van het bestemmingsplan te voldoen waardoor wateroverlast in gebouwen wordt voorkomen.

Conclusie

Uit het watertoetsproces is gebleken dat er binnen het plangebied sprake is van wateroverlast. Om te voldoen aan een goed watersysteem zullen er verschillende maatregelen getroffen worden:

  • Hemelwater en huishoudelijk afvalwater zullen gescheiden afgevoerd worden;
  • De om het plangebiedliggende sloten zullen worden hersteld, verbreed en verdiept en in stand worden gehouden. Deze maatregel is door middel van een voorwaardelijke verplichting gewaarborgd. Via deze sloten zal het hemelwater afgevoerd worden.
  • Het vloerpeil van de woningen zal niet minder bedragen dan de hoogte van de weg + 0,25 m.
  • Geadviseerd wordt voor bebouwing met kruipruimte een drooglegging van 1,00 meter en voor bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 meter. Hier zal worden voldaan.

4.8 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Natuurnetwerk Nederland

Het NNN is het Nederlandse netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarische gebied. Binnen het NNN staat behoud en versterking van de natuurkwaliteit centraal. Er zijn gebieden buiten de NNN met het kenmerk Zone Ondernemen met Natuur en Water (ONW). In deze gebieden is ruimte voor groen ondernemerschap, voor initiatieven en functies die de economische en maatschappelijke dragers zijn van de kwaliteit van natuur, water en landschap én ruimte voor continuïteit van de aanwezige landbouwfunctie. De na te streven kwaliteitsdoelen voor natuur en water zijn daarbij het uitgangspunt. In figuur 4.6 is de ligging van het plangebied ten opzichte van het NNN en de zone ONW weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201806BPVZPH-vas1_0016.png"

Figuur 4.6: Ligging van het plangebied t.o.v. het NNN en de zone ONW (bron: provincie Overijssel)

Het plangebied ligt ligt op ruim 2,3 kilometer van het dichtsbijzijnde NNN gebied ten noorden van de kern Vriezenveen. Gezien de afstand en de aard en omvang van de ontwikkeling kan worden gesteld dat er geen sprake is van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

Beschermde gebieden

Het plangebied ligt niet in- of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. De meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden, Engbertsdijkvenen en Wierdenseveld, liggen beiden op ruim 5 kilometer van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.

Beschermde soorten

Natuurbank Overijssel heeft en Quickscan natuurwaarden uitgevoerd (projectnummer 2491, versie 1.1). De quickscan is bijgevoegd als Bijlage 4 bij de toelichting. In deze paragraaf is de conclusie uit dit onderzoek opgenomen. Het plangebied bestaat uit soortenarm grasland, bermsloot en sloottalud met gras. De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied tot een ongeschikte groeiplaats voor beschermde plantensoorten en tot een weinig geschikt potentieel leefgebied voor beschermde diersoorten.

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten worden mogelijk beschermde dieren gedood worden en worden mogelijk vaste verblijf- en/of voortplantingsplaatsen van beschermde dieren beschadigd en/of vernield. Voor deze soorten geldt een van de verbodsbepalingen. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten, leidt niet tot wettelijke consequenties.

Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te kunnen voeren, in overeenstemming met wet- en regelgeving voor beschermde soorten en -gebieden. In het kader van de zorgplicht, worden geen specifieke maatregelen voorgesteld.

4.9 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumtenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Twenterand heeft voor de hele gemeente een archeologische verwachtingenkaart opgesteld. Hierop is aangegeven wat de verwachting is op de aanwezigheid van archeologische resten in de bodem. Zie figuur 4.7 voor een uitsnede van de archeologische verwachtingenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201806BPVZPH-vas1_0017.png"

Figuur 4.7: uitsnede archeologische verwachtingenkaart (bron: gemeente Twenterand)

Toets

Het plangebied is geheel gelegen binnen een gebied met een lage verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten in de bodem. Het beleidsadvies geeft aan dat er geen archeologisch onderzoek noodzakelijk is mits het plangebied geheel in de lage verwachtingszone ligt en grenzend aan de planlocatie geen waardevol archeologisch terrein aanwezig is. Hier is geen sprake van. Ook omdat het plangebied reeds verstoringen bevat. Nader archeologisch onderzoek is derhalve niet nodig.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Uit de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Overijssel kan worden afgeleid dat er in het plangebied geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich tevens geen rijksmonumenten. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.

4.10 Verkeer / parkeren

Het plangebied wordt ontsloten via de Westerweilandweg. Het realiseren van 2 nieuwe woningen zal een zeer beperkte toename van verkeersbewegingen met zich meebrengen. Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen naar aanleiding van het realiseren van 2 woningen kan eenvoudig via de Westerweilandweg worden afgewikkeld. Er wordt per woning één in- en uitrit op de Westerweilandweg gerealiseerd. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

De gemeente Twenterand heeft haar parkeerbeleid opgenomen in de Nota Parkeernormen. In de nota zijn parkeernormen opgenomen per type woning voor verschillende gebieden. Het plangebied ligt voor de helft binnen het gebied 'Overloopgebied' en voor de helft binnen het gebied 'Rest bebouwde kom'. Uitgaande van 2 vrijstaande woningen geldt een parkeernorm van minimaal 1,7 in het overloopgebied en minimaal 1,9 voor de rest bebouwde kom. Afgerond komt dat neer op 2 parkeerplaatsen per woning. Beide erven beschikken over voldoende ruimte om deze parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelbepaling:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de bestemmingen 'Tuin - Dorpserf' en 'Wonen' in dit plan opgenomen. Verder is er nog een dubbelbestemming en een gebiedsaanduiding opgenomen.

  • Tuin - Dorpserf

De voor 'Tuin - Dorpserf' aangewezen gronden zijn onder meer bestemd voor tuinen en dorpserf, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en ontsluitingspaden. Ook zijn parkeervoorzieningen toegestaan.

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht. Het realiseren van bouwwerken, geen gebouw zijnde is toegestaan, mits de bouwhoogte niet meer dan 2 meter bedraagt. Voor erfafscheidingen geldt een maximale hoogte van 1 meter.

Gronden bestemd als 'Tuin - Dorpserf' dienen niet te worden beschouwd als 'erf' in de zin van artikel 1 van bijlage II Bor, omdat het ruimtelijk niet wenselijk is hier bebouwing zonder vergunning toe te staan. Het beleid in de historische lintbebouwing is gericht op het behoud van de historisch gegroeide, ruimtelijke karakteristiek. De bestemmingsomschrijving van een dorpserf luidt; onbebouwde voor- en zijerven met cultuurhistorische waarde. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het ongewenst om vergunningsvrij te bouwen binnen de historische lintbebouwing waar de bestemming 'Tuin – Dorpserf' op rust.

  • Wonen

De gronden in dit bestemmingsplan met de bestemming wonen zijn bestemd voor vrijstaande woningen, waaronder aan huis verbonden beroepen tot 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding. In de bouwregels zijn de voor alle bouwwerken van toepassing zijnde bouwregels opgenomen. In de regels is onderscheid gemaakt in de bouwregels voor hoofdgebouwen en ondergeschikte gebouwen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Rijksdiensten
Op 1 januari 2012 is de Vrom-Inspectie samengevoegd met de Inspectie V&W tot de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT heeft in het nieuwe toezichtbeleid geen adviserende en coördinerende rol meer met betrekking tot de advisering over gemeentelijke ruimtelijke plannen. Dit betekent onder meer dat geen plannen voor vooroverleg naar de ILT gestuurd hoeven te worden. Omdat de coördinatierol vervalt, reageren andere rijksdiensten (Rijkswaterstaat, Defensie en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) afzonderlijk.

Rijkswaterstaat
Bij brief van 2 februari 2016 heeft Rijkswaterstaat aangegeven graag vroegtijdig betrokken te worden bij de opstelling van ruimtelijke plannen. In de publicatie 'Rijkswaterstaat en ruimtelijke plannen van gemeenten'(oktober 2015) staan de onderwerpen die voor Rijkswaterstaat belangrijk zijn. Aangezien geen van de belangen van Rijkswaterstaat in het plan betrokken zijn, is vooroverleg met deze dienst niet vereist.

Defensie
Bij brief van 16 februari 2012 wordt aangegeven dat binnen het Ministerie van Defensie de behartiging van ruimtelijke uitgevoerd door de Dienst Vastgoed Defensie. Het gaat hierbij om militaire terreinen (direct ruimtebeslag), het beheer van diverse zoneringen, brandstofleidingen, verstoringsgebieden, laagvliegroutes en -gebieden (indirect ruimtebeslag). De belangen die door het Ministerie van Defensie worden bewaakt, spelen in het voorliggend plan geen rol. Vooroverleg met de Dienst Vastgoed Defensie (Directie noord) is niet vereist.

Ministerie van Economische Zaken
Bij brief van 6 maart 2012 wordt aangegeven dat gemeentelijke bestemmingsplannen die een relatie hebben met rijksinpassingsplannen op het terrein van energie-infrastructuur gemeld moeten worden bij het Ministerie van Economische Zaken (destijds nog het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie). Het onderhavige bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de energie-infrastructuur, waardoor vooroverleg met dit ministerie niet vereist is.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft in juli 2016 een uitzonderingslijst opgesteld van categorieën bestemmingsplannen en projectbesluiten van lokale aard waarvoor vooroverleg niet noodzakelijk is. Het betreft een plan met minder dan 7 woningen in lijn met de provincie gemaakte woonafspraken. Daarmee valt het plan onder categorie A onder 1 van de uitzonderingenlijst, waardoor vooroverleg niet nodig is.

Waterschap Vechtstromen
Op 7 september 2018 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat de normale procedure geldt. Op 1 oktober 2018 heeft het waterschap het plangebied bezocht om een advies te geven met betrekking tot de waterhuishouding. Er wordt tegemoet gekomen aan het advies van het waterschap. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 21 november 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is één zienswijzen binnengekomen. De zienswijze is samengevat en voorzien van een reactie in de zienswijzennota. Deze is bijgevoegd als Bijlage 5 bij de toelichting.

7.3 Ambshalve wijzigingen

Ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan zijn er een aantal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd. Deze wijzigingen staan beschreven in paragraaf 6.2 van de zienswijzennota die is bijgevoegd als Bijlage 5 bij de toelichting.