direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied herziening 2005 PH Derde Blokweg 16-18
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1700.201704BPBGPH-vas1

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel nabij de Derde Blokweg 16 in Vroomshoop bevinden zich grote kuikenschuren. De stallen zijn technisch en functioneel verouderd en zijn al jaren buiten bedrijf. Het zijn veruit de grootste opstallen van de Blokwegen en zijn met recht landschapontsierend te noemen. Hergebruik is niet goed te realiseren en past ook niet binnen de plannen en wensen van de initiatiefnemer.

De initiatiefnemer heeft de schuren met onderliggende grond gekocht met als doel gebruik te maken van de Rood voor Rood-regeling. Hiermee wordt een verdere fysieke achteruitgang van de gebouwen -en daarmee de omgeving- voorkomen.

De initiatiefnemer is voornemens de landschapontsierende agrarische gebouwen, drie voormalige kuikenstallen, te slopen en in te zetten in de Rood voor Rood-regeling. Het plan is om op dezelfde locatie, binnen de kaders van de Rood voor Rood-regeling, twee compensatiekavels te realiseren. De ontwikkeling wordt landschappelijk ingepast. Het plan draagt bij aan het hoofddoel van de kaders voor Rood voor Rood met gesloten beurs in de gemeente Twenterand, namelijk het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied.

Aangezien de ontwikkeling niet in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan, moet een bestemmingsplanherziening plaatsvinden.

1.2 Ligging en begrenzing projectlocatie

De ontwikkelingslocatie is gelegen tussen Derde Blokweg 16 en 18 in Vroomshoop en kadastraal bekend als gemeente Den Ham, sectie N, perceel 492 (gedeeltelijk). In afbeelding 1 is de ligging van de locatie ten opzichte van Vroomshoop weergegeven. Op de verbeelding van dit bestemmingsplan is de begrenzing van de projectlocatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201704BPBGPH-vas1_0001.png"

Afbeelding 1: Ligging plangebied ten opzichte van Vroomshoop (Bron: Atlas Overijssel)

1.3 Huidig planologisch regime

Het projectgebied maakt onderdeel uit van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2005' van de gemeente Twenterand (vastgesteld op 7 november 2006 en door Gedeputeerde Staten van Overijssel goedgekeurd op 25 juni 2007). Het projectgebied heeft de bestemming 'Agrarisch gebied' met de aanduiding 'intensieve veehouderij'. Het gehele projectgebied ligt daarbij in de zone 'grondwaterbescherming'.

Het in gebruik nemen van de projectlocatie als twee woonerven past niet binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Hiertoe is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk.

Daarnaast heeft de gemeente het nieuwe voorontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied Twenterand' ter inzage gelegd. Het perceel heeft hierin reeds de enkelbestemming 'Wonen' (zie afbeelding 2). In de geldende regels is echter bepaald dat binnen de projectlocatie geen nieuwe woningbouwkavels (bij recht) ontwikkeld mogen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201704BPBGPH-vas1_0002.png"

Afbeelding 2: Uitsnede verbeelding voorontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied Twenterand'

1.4 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied herziening 2005 PH Derde Blokweg 16-18' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr NL.IMRO.1700.201704BPBGPH-vas1) en een renvooi;
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het plangebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit een zevental hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan. In hoofdstuk 3 komt het beleidskader aan bod. In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het van toepassing zijnde rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid. De randvoorwaarden die hieruit volgen worden getoetst aan het plan. Hoofdstuk 4 bevat een waardentoets. Hieruit blijkt welke waarden er in het projectgebied en de directe omgeving aanwezig zijn en of deze worden aangetast door de ontwikkeling. In hoofdstuk 5 komen de relevante milieuaspecten aan bod. Vervolgens wordt in hoofdstuk 6 een korte toelichting gegeven van de juridische aspecten en planverantwoording. In hoofdstuk 7 wordt tot slot ingegaan op de ruimtelijke, maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van het projectgebied weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van de voorliggende toelichting.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Het projectgebied

Het projectgebied is gelegen op circa 1,6 kilometer afstand van de kern Vroomshoop en circa 600 meter van de bebouwde kom van Vroomshoop. Momenteel is er sprake van één kadastraal perceel met één eigenaar, hoewel er meerdere adressen op het perceel gehuisvest zijn: Derde Blokweg 16 en 18. Kadastraal is de locatie bekend als gemeente Den Ham, sectie N, perceel 492. Tot op heden heeft nog geen kadastrale ondersplitsing plaatsgevonden. Zodra het bestemmingsplan voor twee woningbouwkavels onherroepelijk is dan dan wordt de splitsing van de kavels uitgevoerd. In afbeelding 3 is de ligging van de locatie ten opzichte van de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201704BPBGPH-vas1_0003.png"

Afbeelding 3: Ligging plangebied ten opzichte van directe omgeving (Bron: Google Maps)

Derde Blokweg 16

De woning met bijbehorende paardenschuur aan de zuidkant van de te slopen schuren blijven behouden. Dit wordt een afzonderlijk woonerf.

Derde Blokweg 18

Ten noorden van de te slopen opstallen staat een woning met bijbehorende schuur. Deze bebouwing blijft behouden. Ook dit erf betreft een woonerf.

Te slopen landschapontsierende schuren

Tussen Derde Blokweg 16 en 18 liggen de te slopen kuikenschuren met ondergrond. De kuikenschuren hebben een gezamenlijk totaal oppervlak van 4.000 m² (Bron: gegevens uit GBKN gemeente Twenterand).

2.2 Te slopen opstallen

De projectlocatie is gelegen tussen Derde Blokweg 16 en 18 in Vroomshoop. Op de locatie staan drie grote vleeskuikenschuren van in totaal 4.000 m² (zie afbeeldingen 4 en 5). Al geruime tijd staan de schuren leeg en de schuren zijn technisch en functioneel verouderd. De schuren behoren momenteel bij de woning aan de Derde Blokweg 16.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201704BPBGPH-vas1_0004.png"

Schuur 1   1.609 m2  
Schuur 2   1.518 m2  
Schuur 3   873 m2  
Totaal   4.000 m2  

Afbeelding 4: Aantal sloopmeters van de schuren (Bron: GBKN gemeente Twenterand)

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201704BPBGPH-vas1_0005.png"

Afbeelding 5: Luchtfoto huidige situatie (rode arcering is projectgebied) (Bron: Google maps)

De locatie is gelegen in het buitengebied van Vroomshoop en wordt feitelijk omringd door burgerwoningen. Het dichtsbijzijnde agrarische bedrijf is gelegen aan de 4e Blokweg 22, op ca. 240 meter tot de te slopen schuur. Naast woningen met schuren bestaat de nabije omgeving uit bospercelen, paardenweitjes en landbouwakkers.

Het projectgebied betreft een bebouwd perceel dat voor een groot gedeelte verhard is. Dit is ook goed in afbeelding 5 te zien. De achterzijde van het plangebied grenst aan een watergang van Waterschap Vechtstromen. Er bevindt zich nagenoeg geen opgaand groen binnen het plangebied. Aan de voorzijde van het perceel zijn enkele (fruit)bomen aanwezig. Langs de Derde Blokweg, in het openbaar gebied, staan markante eiken aan één zijde van de weg. Afbeelding 6 en 7 geven een beeld van de huidige situatie, de staat van de kippenschuren en het straatbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201704BPBGPH-vas1_0006.png"

Afbeelding 6: Huidige vleeskuikenschuren (Bron: Google maps)

De schuren zijn technisch en functioneel verouderd en zijn landschapsontsierend. Wanneer de schuren verdwijnen geeft dit een enorm ruimtelijk effect voor de omgeving, waardoor de ruimtelijke kwaliteit een behoorlijke impuls krijgt. Alle schuren binnen het projectgebied worden gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201704BPBGPH-vas1_0007.png"

Afbeelding 7: Straatbeeld Derde Blokweg

2.3 Toekomstige situatie

2.3.1 Deelname aan Rood voor Rood-regeling

De initiatiefnemer is voornemens landschapsontsierende bedrijfsgebouwen te slopen in het kader van de 'Rood voor Rood-regeling'. Door deelname aan de Rood voor Rood-regeling kan er, mits 850 m² aan landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt en wordt geïnvesteerd in ruimtelijke kwaliteit, een woningkavel worden verkregen.

Binnen het projectgebied nabij de Derde Blokweg 16 wordt 4.000 m² aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de minimaal te slopen oppervlakte voor twee compensatiewoningen (2 x 850 m² = 1.700 m²). Er is zelfs sprake van een forse surplus: 2.300 m². Overigens wordt ook de erfverharding, die in de toekomstige situatie niet wordt gebruikt, gesaneerd.

2.3.2 Het structuurontwerp

Op dezelfde locatie als waar de te slopen schuren staan, worden twee woningbouwkavels gerealiseerd. Gelet op de forse sloopopgave, de grootte van de projectlocatie en het grote surplus aan sloopmeters is het verdedigbaar om de twee compensatiewoningbouwkavels, binnen de mogelijke afwijkingsbevoegdheden uit het nieuwe voorontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied Twenterand', grotere inhoudsmaten toe te kennen met een grotere oppervlakte aan bijgebouwen, dan conform de regels bij recht. De twee compensatiewoningen krijgen een maximale inhoudsmaat van 900 m³ en de bijgebouwen krijgen een maximale oppervlakte van 150 m². Voorwaarde is dat de initiatiefnemer investeert in de ruimtelijke kwaliteit van het erf. Dit is verwerkt en geborgd in een erfinrichtingsplan.

De nieuw te bouwen woningen met bijgebouwen worden zodanig gepositioneerd dat het passend is binnen de huidige structuren van de Blokwegen. In afbeelding 8 is het structuurontwerp van de herontwikkeling te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201704BPBGPH-vas1_0008.png"

Afbeelding 8: Structuurontwerp gewenste situatie (Bron: PR8 Architecten)

2.3.3 Het erfinrichtingsplan

Het gebied waarin de Derde Blokweg is gelegen wordt gekenmerkt door een serie korte rechte wegen waarbij de bebouwing verspreid staat. Het gebied verandert langzaam in een woonlandschap waarbij grotere woningen de boventoon voeren.

Binnen het plangebied worden twee woningbouwkavels gerealiseerd. Kavel 1 is gelegen in de rooilijn van de naastgelegen woningen aan de Derde Blokweg. Kavel 2 wordt aan de achterzijde van deze kavel gerealiseerd. De kavels hebben een oppervlakte van respectievelijk circa 4.500 m² en 6.500 m². Door de woningen met bijgebouwen ter plaatse van de gesloopte bebouwing te realiseren blijft er een ensemble aan bebouwing behouden op deze locatie, waarbij de omvang van de bebouwing ten opzichte van de huidige situatie fors zal afnemen.

Er is een erfinrichtingsplan opgesteld door Hannink Landschapsadvies. Het erfinrichtingsplan is opgenomen in Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan. Hierin zijn de uitgangspunten vanuit de initiatiefnemer, het beleid en de landschappelijke situatie verwerkt. In afbeelding 9 is een uitsnede van dit erfinrichtingsplan weergegeven.

Uitgangspunten plan:

  • Sloop voormalige kippenschuren;
  • Twee compensatiewoningen op dezelfde locatie;
  • De nieuwe woningen zijn achter elkaar gelegen, waarbij de voorste kavel is gelegen in de rooilijn van de naastgelegen woningen aan de Derde Blokweg;
  • Om enige afscherming van beide percelen te verkrijgen wordt een houtsingel tussen beide compensatiekavels aangeplant;
  • De achterste kavel is bereikbaar via een privé-toegangsweg;
  • De erven moeten aansluiten op de bestaande landschappelijke structuren;
  • De landschappelijke structuren versterken met steekeigen beplanting als bosjes en bomen;
  • De landschappelijke inpassingen op het erf bestaan tevens uit het inpassen van de bestaande fruitbomen en bosje;
  • Behoud van openheid;
  • Zorgvuldige inrichting van de erven en een compacte organisatie van de bebouwing op de erven heeft een positieve invloed op de openheid;
  • Keren en parkeren op eigen erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201704BPBGPH-vas1_0009.png"

Afbeelding 9: Uitsnede erfinrichtingsplan (Bron: Hannink Landschapsadvies). In de bijlage van de regels is het gehele erfinrichtingsplan opgenomen.

Het erfinrichtingsplan (afbeelding 9) is geënt op het structuurontwerp (afbeelding 8). De exacte positionering van de woningen is nog niet bekend. De erfinrichting rondom de kavelgrenzen wordt in principe uitgevoerd zoals in het erfinrichtingsplan is weergegeven. De latere inrichting van het erf / tuin direct om de woningen zal hierop afgestemd worden zodra de verschijningsvorm van de woningen bekend zijn.

De directe investeringen in ruimtelijke kwaliteit betreffen:

  • Sloop oude agrarische schuren en vervanging door twee woningen met bijgebouwen;
  • Veel meer meters onbebouwd en onverhard;
  • Behoud bestaande fruitbomen;
  • Forse toename streekeigen groen met de aanplant van houtsingels en (solitaire) bomen.

Parkeren ten behoeve van de woonfuncties en eventueel bezoek vindt plaats op het eigen erf. Gezien de omvang van de percelen is hier voldoende ruimte voor en vormt dit aspect eveneens geen belemmering. Momenteel is er sprake van twee toegangen tot het plangebied en dit blijft het uitgangspunt. In de nieuwe situatie worden (mogelijk) de huidige in – en uitritten verlegd. Vanuit verkeerskundig oogpunt zijn er geen bezwaren tegen de in het plan besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bevat de visie van het Rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het Rijk streeft naar een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. In 2012 is deze visie officieel in werking getreden. In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities voor Nederland in 2040. staan. Uitgaande van de verantwoordelijkheden van het Rijk zijn de ambities uitgewerkt in rijksdoelen tot 2028, daarbij is aangegeven welke nationale belangen aan de orde zijn. De tijdshorizon is gesteld omdat in de loop van de tijd nieuwe ontwikkelingen en opgaven kunnen vragen om bijstelling van de rijksdoelen. Voor de ambities zijn rijksinvesteringen slechts één van de instrumenten die worden ingezet. Kennis, bestuurlijke afspraken en kaders kunnen ook worden ingezet. De huidige financiële rijkskaders (begroting) zijn randvoorwaardelijk voor de concrete invulling van die rijksambities. De ruimtelijke waarden die het nationaal belang waarborgen zijn opgenomen in 13 verschillende belangen. In de structuurvisie wordt ook aangegeven op welke wijze het Rijk deze belangen wil verwezenlijken. Dit zorgt voor een duidelijk overzicht in één document gezamenlijk met de doelen die het Rijk heeft opgesteld.

Het onderhavige plan maakt geen inbreuk op de nationale belangen, zoals in de SVIR benoemd.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan ruimtelijke plannen moeten voldoen.

Binnen het Barro worden de volgende onderdelen besproken:

  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijkswegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de EHS, de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater, maximering van het de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer en is het onderwerp duurzame verstedelijking in regelgeving opgenomen. Per 1 juli 2016 zijn er nog enkele wijzigingen van de Barro van kracht geworden. Deze wijzigingen hebben geen directe invloed op het voorliggende plan. Wel is de term 'Ecologische Hoofdstructuur' gewijzigd in 'Natuurnetwerk Nederland' ('NNN').

De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) bepaalt dat voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. In het voorliggende plan worden voormalige bedrijfsgebouwen gesloopt, en wordt de bedrijfsbestemming omgezet in een woonbestemming, waarbij de realisatie van twee extra nieuwe woningen mogelijk wordt gemaakt. Blijkens jurisprudentie wordt een dergelijke kleinschalige ontwikkeling niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Bro. Een verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee niet noodzakelijk.

Het onderhavige plan heeft verder geen betrekking op de overige benoemde onderdelen in het Barro.

3.1.3 Wet natuurbescherming

De nieuwe Wet natuurbescherming vervangt vanaf 1 januari 2017 drie wetten. Dit betreffen de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:

  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.

Voor beschermde Natura 2000-gebieden geldt dat er voor projecten en handelingen geen verslechtering van de kwaliteit van de habitats of een verstorend effect op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, mag optreden. Binnen de Natura 2000-gebieden zijn de Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebied te onderscheiden. De Vogelrichtlijn (vastgesteld in 1979) is een regeling van de Europese Unie (EU) die tot doel heeft alle in het wild levende vogelsoorten op het grondgebied van de EU te beschermen. De lidstaten van de EU zijn verplicht voor alle vogelsoorten die in hun land leven leefgebieden van voldoende grootte en kwaliteit te beschermen. De Europese Habitatrichtlijn (vastgesteld in 1992) beoogt de biologische diversiteit te waarborgen door het instandhouden van de (half)natuurlijke leefgebieden en de wilde flora en fauna. De Habitatrichtlijn is gericht op de bescherming van soorten en natuurlijke habitats. Hiervoor zijn eveneens speciale beschermingszones aangemeld. Het projectgebied maakt geen onderdeel uit van Natura 2000-gebied en deze gebieden liggen ook niet in de directe nabijheid van het projectgebied. Een uitgebreide toetsing van het plan aan de wet- en regelgeving m.b.t. natuurbescherming (o.a. m.b.t. soortenbescherming) is opgenomen in paragraaf 4.2 van de toelichting van dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat het voorgenomen plan voldoet aan de wet- en regelgeving.

3.1.4 Conclusie Rijksbeleid

Vanuit de SVIR, het Barro en de Wet natuurbescherming komen geen randvoorwaarden of uitgangspunten naar voren die rechtstreeks doorwerken op het voorgenomen plan.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie- en verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan bundelt tot een document. Het plan is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. De twee grote thema's van de Omgevingsvisie zijn duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit. Deze thema's zijn in de Omgevingsverordening in definities verankerd. De definitie van duurzaamheid luidt: "duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: "het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is". Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.


De provincie heeft een hoofdambitie, zorgen voor een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met daarbij een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:

  • Herstructurering: Er wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu's, dorpen en steden worden gestimuleerd om hun eigen kleur te ontwikkelen.
  • Hoofdinfrastructuur: Investeren in wegverkeer: trein, fiets, waar veiligheid en doorstroming centraal staan.
  • SER-ladder: Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik toepassen bij bebouwing door hantering van de 'SER-ladder'. Deze methode maakt eerst het gebruik van de ruimte, die wordt geoptimaliseerd, daarna de wordt toepassing van meervoudig ruimtegebruik onderzocht, vervolgens de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden. Hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma?s en bedrijfslocaties noodzakelijk.
  • Plannen: Ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid.


Actualisatie Omgevingsvisie- en verordening
Provinciale Staten hebben op 3 juli 2013 de actualisatie Omgevingsvisie vastgesteld, evenals de actualisatie van de verordening. Daarmee staat onder andere ook de herbegrenzing van de EHS vast. Binnen de begrenzing van de EHS heeft de provincie de gronden opgenomen die nodig zijn om de doelen te halen voor Natura 2000. Een deel van de doelen wordt bereikt via Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De PAS wordt wettelijk geregeld en is bedoeld om Natura 2000-doelen veilig te stellen én ruimte te maken voor nieuwe economische activiteiten. Voor de begrenzing van de ontwikkelopgave Natura 2000 heeft de provincie gebiedsdocumenten en maatregelkaarten laten opstellen. De provincie maakt samen met haar partners een uitvoeringsplan voor de realisatie van maatregelen voor Natura 2000 en de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Voor het realiseren van de EHS en de Ontwikkelopgave Natura 2000 en PAS zijn landbouwgronden nodig. Deze gronden worden gebruikt voor het realiseren van nieuwe natuur of om maatregelen te nemen voor de naastgelegen natuurgebieden. Deze maatregelen zorgen veelal voor vernatting van de gronden en/of hebben betrekking op minder of geen bemesting. Hierdoor worden deze gebieden minder of ongeschikt voor de landbouw.


Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

Door de Omgevingsvisie is het eerdere detailkader, zoals o.a. 'Rood voor Rood', 'Rood voor Groen' en 'Nieuwe landgoederen' vervallen en is er een nieuw document opgesteld: de 'Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving' (KGO). KGO is vastgelegd in de provinciale verordening (artikel 2.1.6). De KGO gaat er vanuit dat er ruimte is voor grootschalige uitbreidingen en nieuwe functies in het buitengebied, uitsluitend indien hier sociaal economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn en er is aangetoond dat het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

Het voorliggende plan betreft een plan waarbij 4.000 m2 aan landschapsontsierende agrarische schuren worden gesloopt. Ter compensatie worden twee woningbouwkavels gerealiseerd en wordt het erf landschappelijk ingepast. De ruimtelijke ontwikkeling is 'met gesloten beurs'. Dit betekent dat de opbrengst van de te realiseren woningbouwkavels, wordt geinvesteerd in ruimtelijke kwaliteit. Het plan behelst geen verlies aan ecologische en landschappelijke waarden, maar juist een aanmerkelijke winst. De kwaliteitseisen uit het opgestelde inrichtingsplan (zie Bijlage 1 van de regels) zijn daarbij vastgelegd in dit bestemmingsplan. Hiermee voldoet het plan aan het KGO-beleid, zoals vastgelegd in artikel 2.1.6 van de Omgevingsverordening.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om de opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities van de provincie waar te maken bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie verschillende niveaus. Aan de hand van deze drie niveaus kan worden bepaald of er een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de Omgevingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. De volgende niveaus komen aan de orde.

  • 1. Generieke beleidskeuzes;
  • 2. Ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. Gebiedskenmerken.

1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, Rijk of de provincie. Deze keuzes kunnen bepalen of ontwikkelingen mogelijk zijn of niet. Het uitvoeringsmodel vraagt bij nieuwe ontwikkelingen dus eerst te kijken naar het niveau van generieke beleidskeuzes. Hierbij gaat het om de normen van de SER-ladder (zorgvuldig ruimtegebruik zoals is vastgelegd in artikel 2.1.4. van de provinciale verordening), de EHS (NNN), externe veiligheid, ligging in het grondwaterbeschermingsgebied, waterveiligheid etc.

Van belang is dat er met het voorliggende plan rekening wordt gehouden met de principes van zorgvuldig ruimtegebruik (afname van bebouwing, bouwen op een bestaande bouwplek). Daarnaast ligt de projectlocatie in intrekgebied 'Hammerflier' en grondwaterbeschermingsgebied. In intrekgebieden worden alleen nieuwe niet-risicovolle functies toegestaan, die harmoniëren met de functie voor drinkwatervoorziening (artikel 2.13.3 uit de provinciale verordening). In afwijking hiervan kunnen in intrekgebieden ook nieuwe niet-risicovolle functies worden toegestaan, mits daarbij wordt voldaan aan het stand-stillprincipe (artikel 2.13.5 uit de provinciale verordening). Dit betekend het beginsel dat erop gericht is verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico's op verontreiniging van het grondwater te voorkomen. In het voorliggende plan is sprake van een nieuwe niet-risicovolle functie waarbij, gelet op de sanering van bedrijfsbebouwing, wordt voldaan aan het stand-stillprincipe. In de regels van het bestemmingsplan is ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater binnen het intrekgebied 'Hammerflier' een gebiedsaanduiding 'milieuzone - intrekgebied' opgenomen. Hiermee wordt voldaan de regels zoals opgenomen in de provinciale verordening.

Geconstateerd wordt dat het voorliggende plan aangaande generieke beleidskeuzes niet op belemmeringen stuit.

2. Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie vormgegeven. Het projectgebied ligt in het ontwikkelingsperspectief 'Buitengebied met het accent op veelzijdige gebruiksruimte, mixlandschap' (zie afbeelding 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201704BPBGPH-vas1_0010.png"

Afbeelding 10: Uitsnede kaart ontwikkelingsperspectieven omgevingsvisie provincie Overijssel

In dit perspectief is sprake van verweving van functies. Aan de ene kant land- en akkerbouw als belangrijke vorm van landgebruik. Aan de andere kant gebruik voor landschap, natuur, milieubescherming, cultuurhistorie, recreatie, wonen en andere bedrijvigheid. Hier staat de kwaliteitsambitie voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen voorop. Daarmee wil de provincie de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw en andere sectoren zoals recreatie, nog nadrukkelijker verbinden met behoud en versterking van cultuurhistorie, natuur en landschap. De voorgenomen ontwikkeling, waarbij landschapsontsierende agrarische schuren (inclusief erfverharding) worden gesloopt en twee woningbouwkavels worden gerealiseerd, past binnen dit ontwikkelingsperspectief. Een woonerf sluit qua functie goed aan op de aanwezige functies in de omgeving van het plangebied.

3. Gebiedskenmerken

In het provinciale beleid zijn voor alle gebieden gebiedskenmerken aangegeven. Het beleid voor deze gebiedskenmerken is vastgelegd in artikel 2.1.5 van de provinciale verordening. Hierin is bepaald dat inzichtelijk moet worden gemaakt dat voldaan wordt aan dit beleid. Wanneer in het beleid normerende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze normerende uitspraken. Wanneer in het beleid richtinggevende uitspraken worden gedaan, voorziet het bestemmingsplan (voor zover deze uitspraken zich daarvoor lenen) in een bestemmingsplanregeling conform deze richtinggevende uitspraken. De gebiedskenmerken zijn opgenomen in verschillende lagen; de natuurlijke laag, de agrarische cultuur laag, de stedelijke laag en de lust- en leisurelaag. Op basis van deze kenmerken is er ingezoomd op het projectgebied en gekeken welke specifieke kwaliteitsvoorwaarden en opgaven (normerend en richtinggevend) voor ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing zijn.


Natuurlijke laag

De natuurlijke laag is ontstaan doordat abiotische en biotische processen inwerken op de ondergrond van bodem en geologie. Van oudsher bestaat er een sterke samenhang tussen het natuur- en watersysteem. Vervolgens heeft de natuurlijke laag plek en betekenis gekregen in het menselijke occupatieproces. Lange tijd is de natuurlijke laag sturend geweest voor een groot deel van de ruimtelijke ontwikkelingen. Mensen vestigden zich op de droge plekken en wegen werden aangelegd bij goed doorwaadbare plekken in de beek. Pas de laatste eeuw is deze samenhang door technische mogelijkheden verminderd en zijn de kwaliteiten van de natuurlijke laag aangetast. Het beter afstemmen van de ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag, kan voorkomen en er voor zorgen dat natuurlijke kwaliteiten weer medebepalend worden. Het plangebied is gelegen in het gebiedstype 'Dekzandvlakte en ruggen' (zie afbeelding 11).

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201704BPBGPH-vas1_0011.png"

Afbeelding 11: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart Omgevingsvisie Provincie Overijssel, kaartlaag 'natuurlijke laag'.

De dekzandvlaktes beslaan een groot deel van de oppervlakte van de provincie. In de occupatiegeschiedenis zijn de dekzandvlaktes voor het overgrote deel in cultuur gebracht als essenlandschap, oude hoevenlandschap en heideontginningslandschap. Kenmerkend reliëf is op veel plaatsen vervlakt, bijvoorbeeld door egalisaties ten behoeve van de landbouw. De ambitie is de hoogteverschillen te versterken en het verschil in landschap met natuurlijke beplanting te accentueren.

Normerend:

  • Dekzandvlakten en ruggen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen het huidige reliëf.

Richtinggevend:

  • Als ontwikkelingen plaats vinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beiden zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting.
  • Beplanting dient te bestaan uit soorten die van nature in het gebied voorkomen.
  • Bij ontwikkelingen is de (strekkings)-richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.

Op de onderhavige locatie zijn de kenmerken van het oorspronkelijke landschap nauwelijks meer waarneembaar. Dit komt hoofdzakelijk doordat de gebieden in cultuur is gebracht ten behoeve van de landbouw. Er wordt 4000 m2 aan schuren gesloopt waarmee de bebouwing fors afneemt en er wordt inheemse beplanting aangebracht. Dit verhoogt de leesbaarheid van het landschap. Hiermee voldoet het voorliggende plan aan de normerende en richtinggevende uitgangspunten, voor zover relevant en mogelijk.

Laag agrarische cultuurlandschap

In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Vanuit de nederzettingen zijn de omliggende gronden ooit ontgonnen, daardoor is er een sterke ruimtelijke en functionele relatie met het omringende landschap ontstaan. Afhankelijk van de stand van de techniek en de beschikbaarheid van meststoffen is door de eeuwen heen een geschakeerd patroon van akkers, weiden, hooiland en bebouwing gegroeid. Dit verschil in tijd geeft mede richting aan de ontwikkeling van deze gebieden. Binnen de regionale landschappen is er vaak op korte afstand sprake van verschillen: de es, de flank en het beekdal. Het plangebied ligt in het gebiedstype 'Jonge heide- en broekontginningenlandschap' (zie afbeelding 12, het donkergroene gebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201704BPBGPH-vas1_0012.png"

Afbeelding 12: Uitsnede gebiedskenmerkenkaart Omgevingsvisie Provincie Overijssel, kaartlaag 'agrarisch cultuurlandschap'.

De grote oppervlakte van voormalige natte en droge heidegronden was oorspronkelijk functioneel verbonden met de essen en het oude hoevenlandschap. Hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal. Deze dienden vervolgens als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Ten opzichte van het omliggende essen- en hoevenlandschap zijn hier relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. De ambitie is de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven. Eventuele nieuwe erven behoeven een stevige landschappelijke inpassing.

Richtinggevend

  • Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

Het opgestelde erfinrichtingsplan voor de projectlocatie (zie Bijlage 1 van de regels) voldoet aan dit richtinggevende uitgangspunt. Er is, qua bebouwing en beplanting, rekening gehouden met de strekkingsrichting van het landschap in de directe omgeving. Het erfinrichtingsplan is als voorwaardelijke verplichting vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan.

Stedelijke laag

In de stedelijke laag is de koppeling van de sociale en fysieke dynamiek van de stedelijke functies aan het verbindende netwerk van wegen, paden, spoorwegen en kanalen een belangrijk ordenend principe. Efficiëntie en nabijheid zijn belangrijke vestigingsoverwegingen. Daarbij wordt kwaliteit, eigenheid en onderscheidend vermogen van de regio steeds belangrijker. Agrarische erven hebben van oudsher een hele sterke binding met het landschap. Vanuit het erf werden de omliggende gronden in cultuur gebracht en vervolgens eeuwenlang bewerkt. Bijzonder is dat elk landschap zijn eigen erftype heeft. De opbouw, erfbebouwing, erfbeplantingen en relaties met de omliggende gronden zijn specifiek voor het betreffende landschapstype, alsof in het erf de genen van het landsschap besloten liggen. Bij de transformatie van erven in het landelijk gebied vervalt vaak de vanzelfsprekende samenhang tussen erf en landschap. De ambitie is de erven levend te houden, verbonden met het landschap. Uitgangspunten vanuit de stedelijke laag met betrekking tot het projectgebied:

  • Bijdragen aan behoud en ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit;
  • Behoud en versterking kenmerkende erfstructuur en volumematen;
  • Behouden robuuste ensemble;
  • Koppelen erf aan landschap.

Met deze uitgangspunten is waar mogelijk rekening gehouden in het erfinrichtingsplan. Zo wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd (landschappelijk inpassing en sloop landschapsontsierende schuren) en is het erf gekoppeld aan het landschap.

Lust- en leisurelaag

De lust- en leisurelaag is het domein van de belevenis, betekenis en identiteit. De lust- en leisurelaag voegt eigen kenmerken toe, zoals landgoederen, recreatieparken, en recreatieve routes, maar benut vooral de kwaliteiten van de andere drie lagen. Het stelt kwaliteiten zoals de natuur, de productielandschappen en de steden in een ander daglicht en maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevingsaspect en identiteit worden steeds belangrijker pijlers van ruimtelijke kwaliteitsbeleid. De Lust- en leisurelaag heeft geen directe invloed op het voorgenomen plan, omdat de laag 'donkerte' ter plaatse niet is opgenomen.

Conclusie gebiedskenmerken

In het inrichtingsplan (zie Bijlage 1 van de regels) is rekening gehouden met de uitgangspunten die voortkomen uit de geldende gebiedskenmerken.

Conclusie provinciaal beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het provinciale beleid, zoals ook vastgelegd in de provinciale verordening. Het plan past binnen het geldende ontwikkelingsperspectief en is uitgewerkt op basis van de gebiedskenmerken.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Twenterand

Algemeen   

De “Structuurvisie Twenterand” spreekt zich uit over de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkelingen van de gehele gemeente. Het doel is om verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen uitbreiding en inbreiding of tussen verkeer en landschap, zorgvuldig af te wegen en een gezamenlijk beeld over de gewenste ontwikkeling te krijgen. Een structuurvisie biedt een geïntegreerde benadering van het sectorale beleid en een herijking van bestaande (soms aan herziening toe zijnde) plannen. De structuurvisie is gefundeerd op uitgangspunten die voortkomen uit een inventarisatie en analyse van de bestaande situatie, het bestaande beleid en onderzoeken en prognoses.  

Visie op Twenterand   

De gemeente Twenterand heeft besloten om in te zetten op de specifieke kernkwaliteiten van de verschillende kernen en landschappen die Twenterand rijk is. De gemeente past de zogenaamde SER-ladder toe. Er wordt niet ongebreideld uitgebreid of ingebreid, maar er wordt zorgvuldig omgegaan met de bestaande kwaliteiten van zowel landschap als bebouwing. Ontwikkelingsruimte wordt in eerste instantie binnen de bestaande kernen of in de randen gezocht. Daarbij gaat het dan om ontwikkelingen in kleine eenheden, passend bij de schaal van het onderliggende gebied die bovendien als overzichtelijke en afgeronde gehelen kunnen worden gerealiseerd. Hoog gewaardeerde groene plekken worden niet opgeofferd voor de gevraagde behoefte. De groene plekken in de kernen die voor bebouwing in aanmerking komen zijn opgenomen in de beleidsnotitie 'Bouwen op open groene plekken'. Vermeden moet ook worden dat ongebreideld wordt voortgeborduurd op de in gang gezette woonbuurten. Afronding met respect voor het aangrenzend landschap zal prioriteit zijn. Wel dient nagegaan te worden of bepaalde functies en gebouwen die mogelijk zijn afgeschreven, verouderd of niet meer functioneel zijn, ruimte bieden voor noodzakelijke woningbouw.   

Voor het onderhavige plan zijn vooral de thema's 'Wonen' en 'Landschap & Ecologie' van belang. De visie van de gemeente Twenterand is verwerkt in een overzichtelijk kaartbeeld. Afbeelding 13 omvat een uitsnede van de structuurvisieplankaart.   

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201704BPBGPH-vas1_0013.png"

Afbeelding 13: Uitsnede kaart Structuurvisie Twenterand.

Landschap & Ecologie   

Stedenbouw, water, landschap en ecologie vormen een samenhangend geheel in de gemeente Twenterand. Het grootste deel van de gemeente is buitengebied en daardoor landschap. Om het landschap te behouden wordt ingezet op zoveel mogelijk herstel van oude structuren. Voorts is het van belang dat water zoveel mogelijk wordt opgevangen en vastgehouden. Het open landschap biedt hiervoor mogelijkheid en zal daarvoor ook worden benut. Aan de bebouwingsvormen en structuren kunnen de karakteristiek en identiteit van de verschillende kernen worden afgelezen. Deze zijn voornamelijk verbonden met het onderliggende landschap hetgeen nog het best tot uiting komt aan de randen. Ingezet zal worden op het behoud, herstel en accentueren van bestaande randen waardoor bebouwing op een harmonieuze wijze overgaat in het aangrenzende landschap. Dat betekent dat de bebouwing en beplantingsstructuren worden afgestemd op de identiteit van de plek. Ook kan onder andere gedacht worden aan het duidelijk vormgeven van entrees van kernen die het visitekaartje vormen en refereren aan de karakteristiek van de kern. Voor de onderhavige locatie is een erfinrichtingsplan opgesteld dat rekening houdt met de oude en bestaande structuren, en de ontwikkeling wordt op een landschappelijke wijze ingepast in de omgeving.

Toetsing van het initiatief aan 'Structuurvisie Twenterand'   

Geconstateerd wordt dat de ontwikkeling die het voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt, past binnen de 'hoofdlijnen van beleid' zoals verwoord in het 'Structuurvisie Twenterand'. Door het slopen van landschapsontsierende bedrijfsgebouwen wordt de openheid rondom de omgeving Derde Blokweg en Tweede Blokweg vergroot. Daarnaast staat de structuurvisie toe dat er woningen worden gerealiseerd in het buitengebied in het kader van het Rood voor Rood beleid.   

De compensatiewoningen worden op de locatie van de te slopen schuren gesitueerd en passen binnen de omgeving. De Derde Blokweg is gelegen in een gebied dat langzaam verandert in een woonlandschap en dat laat het beleid toe omdat dit gebied geen agrarische toekomst heeft. Met deze ontwikkeling wordt hier verder invulling aan gegeven. In dit geval wordt de gewenste win-win situatie behaald en wordt er voldaan aan de uitgangspunten genoemd in de structuurvisie van de gemeente Twenterand. 

3.3.2 Visie op Wonen 2015-2025

De gemeentelijke 'Visie op Wonen 2015-2025' is vastgesteld op 2 februari 2016. Deze woonvisie geeft aan dat de woningbehoefte voor de planperiode (2015-2025) 774 woningen (Primos) bedraagt, kortom 78 woningen per jaar. De jaren erna blijft het aantal huishoudens tot ongeveer 2030 stabiel. Daarna laat de prognose een lichte daling van het aantal huishoudens zien. Dit is in lijn met de woningbouwafspraken in de regio en met de provincie. De prognosecijfers van Primos geven aan dat het inwoneraantal de komende 10 jaar nog licht stijgt met circa 600 personen (ca. 2% van het totaal). Vanaf 2025 zal het inwonersaantal langzaam dalen waarna het rond 2040 weer ongeveer gelijk is aan het aantal inwoners in 2015, ruim 34.000 inwoners.   

Huishoudens worden de komende jaren kleiner. Onder meer door de vergrijzing neemt het aantal één- en tweepersoons huishoudens verder toe. Daardoor zal het aantal huishoudens tot 2030 nog met 800 huishoudens licht stijgen en daarna tot 2040 min of meer gelijk blijven. In de Woonvisie wordt expliciet het Rood voor Rood beleid uitgelicht. De gemeente Twenterand reserveert 20 woningen in het woningbouwprogramma voor het buitengebied.   

3.3.3 Rood voor Rood met gesloten beurs gemeente Twenterand

Algemeen

Voor de transformatie van (voormalige) agrarische erven tot woonerven heeft de gemeente Twenterand specifiek 'Rood voor Rood-beleid' opgesteld. Dit beleid is verwoord in de beleidsnotitie 'Beleid Rood voor Rood met gesloten beurs gemeente Twenterand' (2005 en in 2007 geactualiseerd). Het hoofddoel van de kaders voor Rood voor rood met gesloten beurs in de gemeente Twenterand is het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied. De realisatie van dit doel vindt plaats door de sloop van landschapontsierende agrarische bedrijfsgebouwen en door verbeteringen van de ruimtelijke kwaliteit. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn het gemeentelijke landschapsontwikkelingsplan en de gemeentelijke welstandsnota, maar ook de uitgangspunten voor het gemeentelijk plattelandsbeleid.

Realisatie woningbouwkavels ter compensatie van de sloop van landschapsontsierende bedrijfsgebouwen

Ter compensatie van de sloop van minimaal 850 m² landschapontsierende bedrijfsgebouwen kunnen onder voorwaarden één (of meer) bouwkavel(s) voor een woning worden toegekend. Als er een veelvoud van 850 m² bedrijfsgebouwen wordt gesloopt kan, uitsluitend wanneer dit voor het afdekken van de te slopen m², de sloopkosten en 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde noodzakelijk is, één extra bouwkavel voor een woning worden verkregen. De woningbouwkavels dienen op de slooplocatie gerealiseerd te worden en mogen geen aantasting van agrarische en andere belangen in de omgeving veroorzaken. Voor de toekenning van een bouwkavel voor een woning ter plekke in landbouwontwikkelingsgebied zal geen medewerking worden verleend. Tevens is terugbouwen in principe niet mogelijk binnen de bestemmingen 'esgronden', 'bos en natuur” en 'agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarde'. Toekenning van een bouwkavel voor een woning ter plekke is mogelijk, indien geen bijzondere waarden aanwezig zijn en of er geen aantasting plaatsvindt van bijzondere waarden die in het gebied of op het perceel aanwezig zijn.

In dit project is sprake van een veelvoud van 850 m² te slopen bebouwing, namelijk 4.000 m², waarbij de geboden ontwikkelingsmogelijkheden van twee bouwkavels nog niet de sloopkosten en 30% van de gecorrigeerde vervangingswaarde afdekken. Gezien deze grote sloopoppervlakte is met de initiatiefnemer van het voorliggende plan overeengekomen dat ter compensatie twee woningen met een inhoud van maximaal 900 m3 (in plaats van maximaal 750 m3) mogen worden gerealiseerd, met bijgebouwen met een maximale oppervlakte van 150 m2. Voorwaarde is dat de initiatiefnemer moet investeren in de ruimtelijke kwaliteit van het erf. Dit is verwerkt in een erfinrichtingsplan welke is opgenomen in Bijlage 1 van de regels van dit bestemmingsplan. De ontwikkeling wordt uitgevoerd 'met gesloten beurs'. De woningbouwkavels worden op de slooplocatie gerealiseerd en vormen geen aantasting van agrarische en andere belangen in de omgeving (zie ook hoofdstuk 5 van deze toelichting). De projectlocatie is niet gelegen in de reconstructiezonering 'landbouwontwikkelingsgebied' en heeft niet de bestemming 'Esgronden', 'Bos en natuur' of 'Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarde'. Van bijzondere waarden is geen sprake.

3.3.4 Landschapsontwikkelingsplan Twenterand

Algemeen

De raad van de gemeente Twenterand heeft op 6 november 2007 het Landschapsontwikkelingsplan Noordoost Twente en Twenterand, gemeentelijke uitwerking gemeente Twenterand vastgesteld. Hoofddoel van het LOP is het formuleren van de gewenste ontwikkelingsrichting voor het landschap voor de komende 10 jaar. Op basis van het LOP (afbeelding 14) ligt het plangebied in het "jong ontginningslandschap" en in deelgebied “Geerdijk”.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201704BPBGPH-vas1_0014.png"

Afbeelding 14: Uitsnede Landschapsontwikkelingsplan (Bron: gemeente Twenterand)

Geerdijk

Geerdijk betreft een ontgonnen nat gebied. Dat is in de ruimtelijke opbouw goed te herkennen. Het noordelijke deel heeft kleine rationele kavels, het zuidelijk deel heeft zeer kleine rationele kavels. Dit geeft het gebied een kleinschalig karakter, al is het noordelijk deel een open landschap. Tegenwoordig is een groot deel van dit deelgebied drinkwaterwinningsgebied. Het zuidelijk deel van het gebied heeft te maken met een grote stedelijke druk van Vroomshoop. Hier dient op ingespeeld te worden door koppeling van onderhoud landschapselementen en bijdrage aan een verbeterd watersysteem en kleinschalige stedelijke ontwikkelingen. In de opgestelde tracés Robuuste Verbindingen door de Provincie Overijssel wordt het open, noordelijk deel van het gebied van Geerdijk aangewezen als beheersgebied ruime jas weidevogelbeheer (in de vorm van beheersovereenkomsten, SAN, en natuurproductiebetaling kan gedaan worden aan weidevogelbeheer). Dit past bij het open beeld dat nu al bestaat.

In het voorliggende plan is een erfontwikkelingsplan opgesteld, waarbij de projectlocatie landschappelijk wordt ingepast, waarbij rekening is gehouden met de landschapskenmerken (structuren en kenmekrende beplanting) behorend bij het jonge ontginningslandschap. Het voorgenomen plan zorgt voor een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

3.3.5 Welstandsnota Twenterand

De gemeentelijke Welstandsnota geeft in hoofdlijnen aan welke beleidsmatige inzet en procedures het gemeentebestuur kiest voor het voeren van een welstandstoezicht. Op basis van een verkenning van de gemeente zijn gebiedsgerichte criteria voor deelgebieden van landschappen en kernen en objectgerichte criteria beschreven. Per deelgebied is aangeduid hoe en waarop het gemeentebestuur bouwplannen gaat toetsen. Uit de Welstandsnota blijkt dat het projectgebied behoort tot welstandsarm gebied, zie afbeelding 15. Hier is alleen sprake van repressief welstandstoezicht. Dit regime is aanzienlijk minder zwaar dan bij gebieden die niet welstandsarm zijn. Daar is sprake van preventief én repressief welstandstoezicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201704BPBGPH-vas1_0015.png"

Afbeelding 15: Uitsnede kaart Welstandnota Twenterand

3.3.6 Conclusie gemeentelijk beleid

Het voorliggende ruimtelijke plan past binnen het gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Waardentoets

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de waardentoets beschreven. Hieronder vallen natuur, archeologie, cultuurhistorie en water. Er wordt beschreven wat er is onderzocht en welke resultaten hieruit zijn gekomen. Vervolgens wordt hier een conclusie uit getrokken met betrekking tot de gewenste ontwikkeling.

4.2 Natuurwaarden

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) / Natuurnetwerk Nederland (NNN). Bij soortenbescherming heeft men te maken met de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming richt zich onder andere op de bescherming van soorten. Bepaalde handelingen, waaronder ruimtelijke ingrepen, waarbij beschermde soorten in het geding zijn, zijn slechts bij uitzondering en onder voorwaarden mogelijk. Centraal hierbij staat de zorgplicht. Dit houdt in dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving. Door middel van een quickscan flora en fauna (door Eelerwoude) is er getoetst of er bij het voorgenomen plan sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. De quickscan is bijgevoegd (Bijlage 1) van de toelichting. Op basis van de quickscan is beoordeeld of er voor de voorgenomen ingreep in het projectgebied procedurele gevolgen zijn betreffende de Wet natuurbescherming en overige relevante wetgeving.

Maatregelen voor kerkuil

In de te slopen opstallen zijn sporen (uitwerpselen en braakballen) aangetroffen van de kerkuil. De kerkuil is een soort waarvan de vaste rust- en verblijfplaatsen jaarrond zijn beschermd. Met het slopen van de bebouwing zal zijn verblijfplaats verdwijnen. Eventuele negatieve effecten op kerkuil worden voorkomen door het nemen van mitigerende en compenserende maatregelen.

  • Kerkuilkast plaatsen voorafgaand aan de sloop (minimaal 3 maanden);
  • Binnen opgehangen in bijvoorbeeld een (kap)schuur, stal, of op zolder op een donkere en rustige plek (eventueel op een naburig erf);
  • Op minimaal 5 meter hoogte;
  • Voorafgaand aan de sloop controle op kerkuil.

Er is, wanneer deze maatregelen in acht worden genomen, geen ontheffingsaanvraag noodzakelijk. Indien deze maatregelen niet worden uitgevoerd, dient alsnog een ontheffing te worden aangevraagd.

Overige sooren waarvoor vrijstellingen zijn verleend

De ingreep zal naar verwachting leiden tot een zeer beperkt en tijdelijk verlies van leefgebied van enkele overige beschermde soorten. Hiervoor zijn door de provincie vrijstellingen opgesteld. De ingreep heeft geen invloed op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten omdat het erf geschikt blijft als leefgebied en het relatief algemene soorten betreft. Voor deze soorten geldt dan ook een vrijstelling. Een ontheffing Wet natuurbescherming is daarom niet noodzakelijk.

Rekening houden met vogels

Voor alle beschermde, inheemse (ook de algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt vanuit de Wet natuurbescherming een verbod op handelingen die nesten of eieren beschadigen of verstoren. Ook handelingen die een vaste rust- of verblijfplaats van beschermde vogels verstoren zijn niet toegestaan. In de praktijk betekent dit dat verstorende werkzaamheden alleen buiten het broedseizoen uitgevoerd mogen worden. Werkzaamheden binnen het broedseizoen zijn mogelijk indien is vastgesteld dat er met de werkzaamheden geen nesten van broedvogels worden verstoord. Indien toch in het broedseizoen door gewerkt of gestart wordt, moet vóór het broedseizoen (uiterlijk in februari) contact gelegd worden met de begeleidend ecoloog. In samenspraak met de ecoloog moeten eventuele nadere acties bepaald worden, zoals vroegtijdig kappen van bomen, of maaien van beplanting.

Zorgplicht en zorgvuldig handelen

In het kader van de zorgplicht zijn de volgende maatregelen noodzakelijk:

  • Tijdens de uitvoering dient men bijvoorbeeld alert te zijn op aanwezigheid van fauna en deze, indien noodzakelijk, te verplaatsen;
  • Bij onvoorziene situaties dient daarnaast contact opgenomen te worden met een ter zake kundige.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden betreffen een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/43/EEG) en de gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. In de wet heet dit de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het Natuurnetwerk is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing en de ontwikkeling van dit natuurnetwerk. In of in de directe nabijheid van de NNN/EHS geldt het ‘nee, tenzij’-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Wanneer bij een ontwikkeling mogelijke effecten op de NNN/EHS denkbaar zijn, is het raadzaam (en in sommige gevallen noodzakelijk) een NNN/EHS-toetsing uit te voeren.

De bescherming van houtopstanden kent twee belangrijke instrumenten: meldingsplicht en herplantplicht. Een kapmelding is verplicht bij de kap van bomen buiten de bebouwde kom (ihkv Boswet) indien kap plaatsvindt in een houtopstand van 10 are of meer of een bomenrij van 20 bomen. Er geldt een 1 op 1 herplantplicht. Provincies bepalen welke gegevens bij een melding moeten worden aangeleverd. Voor het vellen van een houtopstand in verband met realisatie van een Natura 2000-doel is er geen herplantplicht.

Natura 2000

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen Natura 2000-gebieden. Dit, en ook mede gezien de voorgenomen werkzaamheden, wordt niet verwacht dat de werkzaamheden een invloed hebben op aangewezen habitattypen en -soorten in Natura 2000-gebieden. Derhalve is er geen reden om aan te nemen dat er kans is op een belemmering van de kernopgaven van een Natura 2000-gebied, zij het door een rechtstreekse invloed, cumulatieve invloed of externe werking. Een toetsing op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

NNN/EHS

Het plangebied en omliggende gebied maakt geen onderdeel uit van de NNN/EHS. Met de voorgenomen werkzaamheden worden geen negatieve effecten verwacht op de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN/EHS. Van afname van areaal is geen sprake. Tevens worden geen effecten verwacht die de wezenlijke waarden en kenmerken van de NNN/EHS significant aantasten. Een toetsing aan het NNN/EHS-beleid wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Bescherming houtopstanden

Met het voorliggende project worden geen bomen gekapt. Een nadere toetsing houtopstanden wordt daarmee niet noodzakelijk geacht.

Slotconclusie

Mits rekening gehouden wordt met de aangegeven maatregelen en werkwijze is geen overtreding van de natuurwetten aan de orde. Vanuit de eisen van de natuurbescherming is het bestemmingsplan hiermee uitvoerbaar.

4.3 Archeologische waarden

Aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden moeten zoveel mogelijk worden behouden. Op basis van het verdrag van Malta en de wet op de archeologische monumentenzorg is het uitgangspunt gesteld om archeologische erfgoed zoveel mogelijk terplekke te bewaren en maatregelen te nemen om dit te bewerkstelligen. De verstoorder van de bodem is verantwoordelijk voor het behoud van de archeologische resten. Daar waar behoud ter plekke niet mogelijk is, betaalt de verstoorder het archeologisch onderzoek en de mogelijke opgravingen. Voor ruimtelijke plannen die archeologische waarden bedreigen, moeten betrokken partijen in beeld brengen welke archeologische waarden in het geding zijn. Betreffende archeologie heeft de gemeente Twenterand een archeologische verwachtings- en advieskaart opgesteld.

Op de archeologische verwachtings- en beleidskaart van de gemeente Twenterand is aangegeven dat het projectgebied in een gebied ligt welke is aangemerkt als gebied met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde (zie afbeelding 16).

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201704BPBGPH-vas1_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201704BPBGPH-vas1_0017.png"

Afbeelding 16: Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidskaart, gemeente Twenterand

Bij bodemingrepen dieper dan 40 cm en met een oppervlakte gelijk aan of groter dan 2.500 m² dient een archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. In voorliggend geval zal de totale oppervlakte aan bodemingrepen ter plaatse aanzienlijk minder bedragen dan de gestelde 2.500 m². Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

4.4 Cultuurhistorische waarden

Het rijk streeft naar een modernisering van de monumentenzorg. De modernisering monumentenzorg is gebaseerd op 3 pijlers:

  • 1. Cultuurhistorische belangen meewegen in ruimtelijke ordening.
  • 2. Krachtiger en eenvoudiger regelgeving.
  • 3. Bevorderen van herbestemmingen.

Historische gebouwen, complexen, terreinen en landschappen kunnen hun functie en daarmee hun gebruik verliezen. Dit kan leiden tot verval, waardoor belangrijke cultuurhistorische waarden verloren gegaan. Het toekennen van een andere bestemming kan bijdragen aan het behoud.

De te slopen bebouwing vertegenwoordigt geen cultuurhistorische waarde. In het projectgebied zelf zijn ook geen rijks- danwel gemeentelijke monumenten aanwezig. In het projectgebied en in de directe nabijheid van het projectgebied is ook geen sprake van de aanwezigheid van bijzondere cultuurhistorische waarden. Het aspect cultuurhistorie vormt dan ook geen belemmering voor het voorliggende project.

4.5 Hydrologie en watertoets

Belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundigedoelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Vechtstromen heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2016-2021. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van Waterschap Vechtstromen een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met Waterschap Vechtstromen opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watersysteem

In het waterbeheer van de 21e eeuw worden duurzame, veerkrachtige watersystemen nagestreefd. Dit betekent concreet dat droge perioden worden doorstaan zonder droogteschade, vissterfte en stank, en dat in natte perioden geen overlast optreedt door hoge grondwaterstanden of inundaties vanuit oppervlaktewateren. Problemen worden niet afgewenteld op andere gebieden of latere generaties. Het principe "eerst vasthouden, dan bergen, dan pas afvoeren" is hierbij leidend. Rijk, provincies en gemeenten hebben in het Nationaal Bestuursakkoord Water doelen vastgelegd voor het op orde brengen van het watersysteem.

Afvalwaterketen

Het zoveel mogelijk scheiden van vuil en schoon water is belangrijk voor het bereiken van een goede waterkwaliteit. Door te voorkomen dat grote hoeveelheden relatief schoon hemelwater door rioolstelsels worden afgevoerd, neemt het aantal overstorten van verontreinigd rioolwater op oppervlaktewater af en neemt de doelmatigheid van de rioolwaterzuivering toe. Hierdoor verbetert zowel de kwaliteit van oppervlaktewateren waarop overstorten plaatsvinden als de kwaliteit van het effluent ontvangende oppervlaktewater. Indien het schone hemelwater door middel van infiltratie in het gebied wordt vastgehouden alvorens het wordt afgevoerd naar oppervlaktewater, draagt dit bovendien bij aan de duurzaamheid van het watersysteem. Vandaar dat het principe 'eerst schoonhouden, dan scheiden, dan pas zuiveren' een belangrijk uitgangspunt is bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst.

Wateraspecten projectgebied

Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1.500 m2. Het plangebied bevindt zich niet binnen een beschermingszone van een waterloop, primair watergebied of een retentiecompensatiegebied.In het plan wordt het afvalwater en het hemelwater gescheiden behandeld. Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 cm ten opzichte van de gemiddelde hoogste rondwaterstand (GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Kelders dienen waterdicht te zijn. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 cm boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.

In het plan wordt er naar gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen.

Watertoets

De initiatiefnemer heeft het waterschap Vechtstromen op 16 maart 2017 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding. De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Vechtstromen geeft een positief wateradvies. De watertoets is opgenomen in Bijlage 3 van de toelichting.

Hoofdstuk 5 Milieutoets

5.1 Inleiding

Nieuwe initiatieven hebben te maken met milieuaspecten. Een aantal van deze milieuaspecten zijn ruimtelijk relevant. In dit hoofdstuk wordt achtereenvolgens ingegaan op:

  • bodem;
  • geluid;
  • geur;
  • luchtkwaliteit;
  • externe veiligheid;
  • bedrijven en milieuzonering;
  • vormvrije m.e.r.-beoordeling.

5.2 Bodem

Sinds 1 januari 2008 is in het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) vastgelegd hoe we in Nederland omgaan met het hergebruik van schone en licht verontreinigde grond en de bescherming van de bodem. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de gewenste ontwikkeling. Op de locatie heeft een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden. De resultaten van dit onderzoek zijn opgenomen in Bijlage 2. Hierna volgende de belangrijkste resultaten.

Voorafgaande aan het bodemonderzoek heeft een standaard vooronderzoek plaatsgevonden op basis van norm NEN 5725. Uit de resultaten van dit vooronderzoek is gebleken dat er sprake is van 2 asbestverdachte druppelzones (zone A en zone B). Het verkennend bodemonderzoek heeft zich gericht op het onverdacht terreindeel en de 2 asbestverdachte druppelzones. Op basis van de analyseresultaten kan geconcludeerd worden dat:

  • in de grond geen van de onderzochte componenten is aangetoond in een concentratie boven de interventiewaarde;
  • het grondwater plaatselijk licht verontreinigd is met Barium.

De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien enkele verontreinigingen in de bovengrond en grondwater zijn aangetoond. De hypothese "verdachte locatie" met betrekking tot druppelzone A kan worden aangenomen, aangezien analytisch asbest is aangetoond. De hypothese "verdachte locatie" met betrekking tot druppelzone B kan worden aangenomen, aangezien analytisch asbest is aangetoond. Uit milieukundig oogpunt is er, vanuit het oogpunt van bodemkwaliteit, geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de aanvraag van de omgevingsvergunning, aangezien de vastgestelde lichte verontreiniging geen risico voor de volksgezondheid oplevert. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin). Het voorliggende bestemmingsplan is hiermee uitvoerbaar.

5.3 Geluid

Wet Geluidshinder

Bij het aspect geluid is de Wet geluidshinder (Wgh) van toepassing. Deze wet heeft als doel het terugdringen van hinder als gevolg van geluid. De wet stelt bepaalde eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Op basis van deze wet dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect geluid door de akoestische situatie te beoordelen. De geluidsbronnen die de Wet geluidhinder behandelt zijn industrielawaai, verkeerslawaai en railverkeerslawaai. Industrielawaai en railverkeerslawaai zijn bij deze locatie niet van toepassing, omdat er geen spoorwegen (op ruim voldoende afstand (circa 900 meter)) en industriegebieden in de nabije omgeving gelegen zijn.

De mate waarin geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door inrichtingen, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde (48 dB), dan wel een nader bepaalde waarde (hogere grenswaarde). Onder deze waarde hoeft wettelijk gezien aan verkeerslawaai geen aandacht te worden besteed.

De afstand tussen de voorste compensatiewoning en de as van de Derde Blokweg bedraagt minimaal 20 meter. De afstand tussen de achterste compensatiewoning en de as van de Derde Blokweg bedraagt minimaal 100 meter. Gezien de rustige ligging in het buitengebied, de afstand van de woning tot aan de as van de weg en de matige verkeersintensiteit op de Derde Blokweg ter plaatse kan ervan uit worden gegaan dat de voorkeursgrenswaarde onder de 48 dB ligt. Hiermee kan gesteld worden dat het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering vormt voor het voorliggende project.

5.4 Geur

De aanwezigheid van dierenverblijven kan geurhinder veroorzaken. In de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) zijn daarom regels opgenomen om geurhinder tegen te gaan. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat bepaalde functies, zoals burgerwoningen, geurgevoelig zijn.

Met dit plan worden nieuwe geurgevoelige objecten toegestaan: de twee compensatiewoningen. In dit geval is het projectgebied gelegen buiten de bebouwde kom en moet voldaan worden aan de vaste afstand van minimaal 50 meter tot grondgebonden agrarische bedrijven. In de directe omgeving van het projectgebied zijn geen grondgebonden agrarische bedrijven aanwezig. Het dichtstbij gelegen grondgebonden agrarisch bedrijf is gelegen op enkele honderden meters afstand van de woonbestemming van de compensatiewoningen. Dit geldt ook voor intensieve agrarische bedrijven.

Gezien de afstand tot aan de veehouderijen is het te verwachten dat in het projectgebied sprake zal zijn van een voldoende goed woon- en leefklimaat. De agrarische bedrijven worden derhalve niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

5.5 Luchtkwaliteit

Het wettelijk kader met betrekking tot de luchtkwaliteit is sinds 2007 vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) en in de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In titel 5.2 van de Wm is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) geregeld. In dit programma staat onder andere beschreven wanneer en hoe overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen moet worden aangepakt.

In het programma wordt rekening gehouden met nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Ontwikkelingen die binnen het programma passen, hoeven niet meer te worden getoetst aan de luchtkwaliteitsnormen. Voor projecten die niet in betekende mate bijdragen aan luchtverontreiniging, hoeft geen onderzoek te worden gedaan naar de luchtkwaliteit. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën opgenomen (de projectlocatie valt onder: inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling geldt dat een woningbouwlocatie niet in betekende mate bijdraagt wanneer deze niet meer dan 1.500 woningen omvat.

De voorgenomen ontwikkeling is met twee nieuwe woningen zo kleinschalig (<1.500 woningen), dat deze niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een nader onderzoek is derhalve niet van toepassing op de ontwikkeling.

5.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving door onder andere productie, opslag, verlading en gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Vanaf 1 januari 2010 zijn er strikte risicogrenzen die in milieuvergunningen en bestemmingsplannen moeten worden vastgelegd. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Dit gaat concreet om bedrijven die risicovol zijn, vervoer van gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water, en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Externe veiligheid kan op twee manieren ingedeeld worden:

  • Transportrisico behandelt de externe veiligheid langs transportassen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zoals spoorlijnen, buisleidingen en snelwegen.
  • Risico bij inrichtingen gaat over externe veiligheid rond bedrijven waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt, bijvoorbeeld tankstations met LPG-verkoop.

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten om afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Er wordt gewerkt met een plaatsgebonden risicocontour (PR) en een groepsgebonden risico (GR):

  • In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen, kleinere kantoren) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.
  • Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsgebonden risico (GR). Het groepsgebonden risico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm, maar is een zogenaamde oriënterende waarde.

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) is vanaf 1 januari 2011 het toetsingskader bij planontwikkeling in de nabijheid van hogedrukaardgasleidingen en overige leidingen met gevaarlijke stoffen. De afweging van de externe veiligheidssituatie van buisleidingen heeft grondslag in de Wet Milieubeheer (Wm) en in de Wro.

Om uitspraken te kunnen doen over de extrene veiligheid is de Risicokaart geraadpleegd (zie afbeelding 17 voor een uitsnede van de risicokaart).

afbeelding "i_NL.IMRO.1700.201704BPBGPH-vas1_0018.png"

Afbeelding 17: Uitsnede risicokaart Overijssel

Uit de inventarisatie blijkt dat het projectgebied:

  • 1. zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • 2. zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • 3. niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • 4. niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

5.7 Bedrijven en milieuzonering

Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd, waarin richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar zijn opgenomen. Aan de hand van de richtafstanden is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie in en rondom het betreffende projectgebied. Het gaat hierbij dus enerzijds om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat bij de nieuwe woning in ernstige mate wordt aangetast. Anderszijds gaat het om de vraag of de nieuwe woningen geen beperkende invloed op de bedrijfsvoering van bestaande inrichtingen gaan hebben.

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” geeft een eerste inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Externe werking 

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' is niet milieubelastend voor de omgeving. Er is geen sprake van een aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe woonfunctie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving. De omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit woningen. Woningen worden niet als milieubelastend aangemerkt en ondervinden hiermee geen hinder van deze functie.

In de onderstaande tabel worden de activiteiten/functies benoemd welke zijn gelegen in de nabijheid van de ontwikkelingslocatie. Tevens is aangegeven onder welke milieucategorie deze activiteit of functie valt, welke richtafstand aangehouden moet worden tussen de gevel van de woning en het bestemmingsvlak van de betreffende functie en wat de daadwerkelijke afstand hiertussen bedraagt.

Functie   Categorie   Richtafstand   Minimale afstand tot nieuwe woningen  
Reclamebureau
Tweede Blokweg 28  
Categorie 2   30 m (geluid en geur)   > 100 m  
Keuken- en tegelbedrijf
Tweede Blokweg 26  
Categorie 1   10 m (geluid)   > 100 m  

Geconcludeerd wordt dat in alle gevallen ruimschoots wordt voldaan aan de aan te houden richtafstanden en dat ter plaatse van de nieuwe woningen een goed woon- en leefklimaat valt te verwachten. Van belemmeringen voor de bedrijven is geen sprake.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.8 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben ook wel genoemd de 'vergewisplicht'. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst, deze geeft aan of er voor acitiviteiten en projecten beoordeeld moet worden of er een MER gemaakt moet worden. Voor projecten of activiteiten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r. beoordeling noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • de kenmerken van het project;
  • de plaats van het project;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

De ontwikkeling betreft de realisatie van een zeer beperkt aantal nieuwe burgerwoningen. Deze ontwikkeling is niet opgenomen in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Deze activiteiten worden niet aangemerkt als M.E.R. beoordelingsplichtig. De locatie is niet gelegen in een kwetsbaar of gevoelig gebied. Dit kan worden gesteld door middel van het uitgevoerde flora en fauna onderzoek, de waterparagraaf en de milieuonderzoeken.

Op basis van de beschikbare informatie kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige milieueffecten met zich meebrengt. Het projectgebied ligt niet in een kwetsbaar of gevoelig gebied of in de directe omgeving daarvan. De onderzoeksresultaten van de uitgevoerde onderzoeken zijn daarbij positief. De ontwikkeling is daarom niet M.E.R. beoordelingsplichtig.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe de juridische regeling (de regels en de verbeelding) van dit bestemmingsplan is vormgegeven.

In paragraaf 1.3 van deze toelichting is reeds aangegeven dat de realisatie van twee nieuwe burgerwoningen (op basis van de 'Rood voor Rood-regeling') niet past binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is voor de locatie een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Wanneer dit bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het als zelfstandig plan vigeren.

Er zijn vier typen rergels opgenomen: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en een slotregel. Deze regels sluiten waar mogelijk en relevant aan op het voorontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied Twenterand' . De regels zijn opgesteld conform de SVBP2012-standaarden en er is aangesloten op de meest recente wetgeving.

6.2 Inleidende regels

In artikel 1 Begrippen is omschreven wat met de gebruikte begrippen wordt bedoeld. Het gaat om begrippen die van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifieke juridische betekenis hebben. Bij toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toehgekende betekenis.

In artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe de maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten dienen te worden.

6.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen geeft aan dat binnen elk bestemmingsvlak één woning is toegestaan van maximaal 900 m3, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' het aangegeven maximale aantal woningen is toegestaan' (zoals aan de Derde Blokweg 16-18 het geval is). Binnen deze bestemming zijn erf en tuin tevens toegestaan. Bijgebouwen zijn mogelijk tot de oppervlaktematen zoals deze in de regels zijn genoemd. Ook in dit artikel zijn een aantal specifieke afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie middelhoge verwachting geeft aan dat deze gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden in de bodem. Hier zijn in het artikel regels voor opgenomen.

6.4 Algemene regels

Artikel 5 t/m 10 bevatten de algemene regels. Dit zijn regels die niet specifiek aan een bestemming zijn gekoppeld, maar die altijd voor elke locatie gelden. In artikel 5 Anti-dubbeltelregel wordt bijvoorbeeld beoogd om te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan is toegestaan, bijvoorbeeld bij een toekomstige afsplitsing van het bestemmings- of bouwvlak. Artikel 6 bevat de Algemene gebruiksregels. Artikel 7 bevat de Algemene aanduidingsregels. Hierin zijn specifieke regels opgenomen betreffende de bescherming van het grondwaterbeschermingsgebied en het intrekgebied. In artikel 8 Algemene afwijkingsregels worden een aantal mogelijkheden geboden om af te wijken van de bouwregels binnen diverse bestemmingen en artikel 9 Algemene wijzigingsregels bevat enkele wijzigingsregels. Artikel 10 bevat tot slot de Overige regels.

6.5 Overgangs- en slotregels

Het overgangsrecht ten aanzien van bouwen en gebruik is opgenomen in artikel 11 Overgangsrecht. Uitbreiding van de bebouwing die onder het overgangsrecht valt is slechts mogelijk met afwijking van het bevoegd gezag.

Het laatse artikel is artikel 12 Slotregel . Dit artikel geeft aan onder welke naam dit plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

In artikel art. 3.1.6 lid 1, Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat onderzocht moet worden of een bestemmingsplan uitvoerbaar is en beschreven moet worden hoe burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.2.1 Overleg

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld is dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Overijssel

De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën van bestemmingsplannen van lokale aard waarover vooroverleg niet noodzakelijk is. Voor plannen die passen binnen het provinciale Rood voor Rood-beleid en waarvoor door de gemeente een beleidskader is (of zal worden) gemaakt is geen vooroverleg noodzakelijk, mits het beleidskader is voorzien van een positief advies van de provinciale diensten. Derhalve wordt een vooroverleg met de provincie Overijssel niet noodzakelijk geacht.

Waterschap Vechtstromen

Het voorgenomen plan is afgestemd met het waterschap. De resultaten van deze afstemming zijn weergegeven in paragraaf 4.5.

7.2.2 Inspraak

De initiatiefnemer heeft het voorliggende plan afgestemd met de direct omwonenden van het plangebied. Deze direct omwonenden hebben in gesprekken aangegeven geen bezwaren tegen het plan te hebben. Daarnaast betreft het een plan met een relatief beperkte planologische betekenis, die op hoofdlijnen past binnen het gemeentelijke Rood voor Rood-beleid (welke eerder voor inspraak ter inzage heeft gelegen). Gezien deze redenen is er geen voorontwerpbestemmingsplan voor inspraak ter inzage gelegd.

7.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 16 juni 2017, voor de duur van 6 weken, voor zienswijzen ter inzage gelegd. Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.

7.3 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe is een anterieure overeenkomst afgesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.