direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied, herziening 2005 PH Geerdijk 48
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1700.201607BPBGPH-vas1

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 2005 PH Geerdijk 48" met identificatienummer NL.IMRO.1700.201607BPBGPH-vas1 van de gemeente Twenterand;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning of een aangebouwd ondergeschikt gebouw, met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.10 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.11 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.12 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.13 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.14 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.15 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.16 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel in stedenbouwkundig opzicht als het belangrijkste gebouw is aan te merken;

1.17 nadere eis:

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.18 ondergeschikt gebouw:

een gebouw of een onderdeel van een gebouw, dat op een bouwperceel in stedenbouwkundig opzicht qua omvang en situering als ondergeschikt aan het hoofdgebouw valt aan te merken. Hiervan is sprake indien het gebouw minimaal 1,50 m lager is dan het hoofdgebouw en voor zover het niet als onderdeel van de woning in gebruik is;

1.19 paardenbak:

een niet overdekt terrein ingericht ten behoeve van het paardrijden;

1.20 prostitutiebedrijf:

een gebouw, voer- of vaartuig, dan wel enig gedeelte daarvan, geheel of gedeeltelijk bestemd voor het daar uitoefenen van prostitutie; prostitutie is het tegen betaling hebben van seksuele omgang met anderen op een naar buiten toe kenbare wijze;

1.21 seks- en/of pornobedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van erotische en/of pornografische aard dan wel voor detailhandel in seks- en/of pornoartikelen, zoals een seksbioscoop, seksclub, seksautomaat of sekswinkel;

1.22 wijziging:

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.23 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden en in geval van inwoning voor de huisvesting van maximaal twee huishoudens;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van de regels van het plan wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.1.2 De bouwhoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.3 De goothoogte van een bouwwerk:

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.1.4 De inhoud van een bouwwerk:

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

Ruimten, zoals kelders, niet zijnde kruip- en soortgelijke ruimten, onder de onderzijde van de begane grondvloer en tussen de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) worden niet meegerekend, tenzij de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 m boven peil is gelegen of de kelder van buiten een directe toegang heeft.

2.1.5 De oppervlakte van een bouwwerk:

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

2.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m² );
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (°).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ´Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een woning met bijbehorende tuinen en erven;
  • b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, mits de woonfunctie als overwegende functie blijft gehandhaafd en de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

een en ander met bijbehorende bebouwing en voorzieningen.

3.2 Bouwregels

De bebouwing dient te voldoen aan de volgende regels

  • a. Per bestemmingsvlak is één woning toegestaan met:
    • 1. Een maximale inhoud van 750 m³;
    • 2. Een maximale hoogte van 9 m;
    • 3. Een maximale goothoogte van 3,5 m.
  • b. Voor ondergeschikte gebouwen geldend de volgende regels:
    • 1. De gezamenlijke oppervlakte bedraagt maximaal 250 m²;
    • 2. De bouwhoogte bedraagt niet meer dan 6 m, met dien verstande dat de bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan de aangegeven bouwhoogte;
    • 3. De goothoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
    • 4. Ondergeschikte gebouwen zijn toegestaan op geen grotere afstand dan 25 meter van de woning.
  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldende de volgende regels:
    • 1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte ten behoeve van antennemasten maximaal 15 m mag bedragen.
3.3 Nadere eisen

Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning ten behoeve van een ondergeschikt gebouw, kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de situering van bebouwing, indien en voor zover dat nodig is om te voorkomen dat ondergeschikte gebouwen tussen de woning en de openbare weg worden geplaatst.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming 'Wonen' zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen Landschapsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen de bedoelde gronden en bouwwerken worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 24 maanden na de ingebruikname uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 1 opgenomen Landschapsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
3.4.2 Voorwaardelijke verplichting sloop
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming 'Wonen' zonder de sloop van de ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - te slopen bebouwing' aangeduide bebouwing;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen de bedoelde gronden en bouwwerken worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 6 maanden na het verlenen van een omgevingsvergunning voor het aspect bouwen voor de te handhaven schuur de te slopen bebouwing is gesloopt.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde:

  • a. in 3.2 behoeve van inwoning, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. ruimtelijk gezien sprake blijft van één woning;
    • 2. er een rechtstreekse doorgang dient te bestaan tussen de hoofdwoning en het inwoongedeelte, zowel op de begane grond als op de eventueel aanwezige verdieping;
    • 3. uitbreiding van ondergeschikte gebouwen niet is toegestaan.
  • b. in 3.4.1 indien in plaats van de landschapsmaatregelen zoals opgenomen in Bijlage 1, andere landschapsmaatregelen worden getroffen, met dien verstande dat:
    • 1. de landschapsmaatregelen minimaal gelijk zijn aan de in Bijlage 1 opgenomen landschapsmaatregelen en voorzien in een minimaal gelijk beschermingsniveau van de landschappelijke waarden waarvoor de in Bijlage 1 genoemde landschapsmaatregelen zijn bepaald;
    • 2. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in de omgeving aanwezige functies en waarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene bouwregels

De regels van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de richtlijnen voor het afwijken van de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening;
  • b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer;
  • c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
  • d. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden;
  • e. de ruimte tussen bouwwerken;
  • f. erf- en terreinafscheidingen.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

6.1 Strijdig gebruik

Onder verboden gebruik in verband met alle bestemmingen wordt in ieder geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan als stort- en/of opslagplaats voor normaal gebruik;
  • b. een gebruik voor (detail)handel;
  • c. een gebruik van gebouwen, niet zijnde een toegestane woning, voor bewoning;
  • d. een gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seks- en/of pornobedrijf en/of prostitutiebedrijf;
  • e. een gebruik van de gronden ten behoeve van het oprichten van niet voor bedrijfsdoeleinden bestemde buitenbakken voor paarden.
6.2 Parkeren en laden/lossen
6.2.1 Parkeerplaatsen

Indien de omvang, het gebruik of de bestemming van een gebouw of terrein daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort, dan wel op het betreffende terrein. Voldoende betekent dat wordt voldaan aan de normen in de beleidsregels die zijn neergelegd in de nota parkeernormen gemeente Twenterand. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt rekening gehouden met de wijziging.

6.2.2 Afmetingen parkeerplaatsen

De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan:

  • a. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten ten minste 2,50 meter bij 5,00 meter in geval van haaks en gestoken parkeren en 2,20 meter bij 6,50 meter bij langs parkeren bedragen;
  • b. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte, voor zover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst, ten minste 3,50 meter bij 6,00 meter bedragen.
6.2.3 Laden en lossen

Indien het gebruik van een terrein of de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

6.2.4 Afwijken

Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste, tweede en/of derde lid:

  • a. indien het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
  • b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
6.2.5 Gebruiksregel

Tot een gebruik in strijd met de bestemmingen wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden en/of bouwwerken, waarbij niet is voorzien in voldoende parkeergelegenheid en/of voldoende laad- en losruimte.

Artikel 7 Algemene aanduidingsregels

7.1 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
7.1.1 aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening, met bijbehorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.

7.1.2 bouwregels

Ter plaatse van deze aanduiding mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, ten behoeve van drinkwatervoorzieningen tot een maximale bouwhoogte van 3 m.

7.1.3 Specifieke gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan een gebruik van de onbebouwde grond en de opstallen op een zodanige wijze, dat daardoor de kwaliteit van de bodem en de kwaliteit van het (grond)water in gevaar kan komen.

7.2 milieuzone - intrekgebied
7.2.1 aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - intrekgebied' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de bodem- en de (grond)waterkwaliteit ten behoeve van de drinkwatervoorziening.

7.2.2 bouwregels

Ter plaatse van deze aanduiding mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, ten behoeve van drinkwatervoorzieningen tot een maximale bouwhoogte van 2 m.

7.2.3 specifieke gebruiksregels

Onder verboden gebruik wordt in ieder geval verstaan een gebruik van de onbebouwde grond en de opstallen op een zodanige wijze, dat daardoor de kwaliteit van de bodem en de kwaliteit van het (grond)water in gevaar kan komen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijkingsbevoegdheden

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken ten behoeve van:

  • a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voor zover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m² en een maximale bouwhoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg, de kade of een waterloop, de wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden;
  • b. het aanbrengen van geringe wijzigingen van maximaal 10 m in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen of bouwgrenzen ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden dan wel, uitsluitend ten aanzien van bouwgrenzen, ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  • c. het oprichten van vlaggenmasten, voor zover deze geen grotere bouwhoogte hebben dan 7 m;
  • d. het oprichten van niet voor bedrijfsdoeleinden bestemde paardenbakken voor het beoefenen van de paardensport, met dien verstande dat:
    • 1. de paardenbak op of aansluitend aan het bouwperceel dient te worden gesitueerd;
    • 2. de oppervlakte van de buitenbak niet meer mag bedragen dan 800 m2;
    • 3. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2 m bedraagt met uitzondering van lichtmasten ten behoeve van de verlichting van de paardenbak met dien verstande dat de bouwhoogte van deze lichtmasten maximaal 7 m bedraagt, mits deze lichtmasten geen onevenredige hinder veroorzaken voor omliggende (dienst- c.q. bedrijfs)woningen of de verkeersveiligheid in gevaar brengen.
8.2 Uitzonderingen

Er kan niet worden afgeweken bij een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 8.1 ten behoeve van:

  • a. gasdrukregel- en gasdrukmeetkastjes met een grotere inhoud dan 8 m3 en voor verkooppunten voor motorbrandstoffen.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

9.1 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen:

  • a. voor wat betreft het opnemen van nieuwe waterlopen en wegen ten behoeve van de landinrichting;
  • b. voor wat betreft het veranderen van de bestemmingsgrenzen van waterlopen ten behoeve van de inrichting van de waterlopen tot een afstand van maximaal 10 m.
9.2 Afwegingskader

Alvorens een wijzigingsbesluit te nemen als bedoeld in artikel 9.1 dienen burgemeester en wethouders aan te tonen dat de waarden en functies alsmede de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de nabijgelegen gronden en agrarische bedrijven niet onevenredig worden geschaad.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 overgangsrecht bouwwerken
10.1.1

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de vergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.1.2

Het bevoegd gezag kan eenmalig afwijken van het bepaalde in artikel 10.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk, als bedoeld in artikel 10.1.1, met maximaal 10%.

10.1.3

Artikel 10.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

10.2 overgangsrecht gebruik
10.2.1

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, met dien verstande dat uitsluitend gebruik ten behoeve van de bestemming 'Wonen' als bedoeld in Artikel 3 is toegestaan.

10.2.2

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

10.2.3

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 10.2.1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

10.2.4

Artikel 10.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 2005 PH Geerdijk 48'.