Plan: | Ruimtelijke onderbouwing nieuwbouw manege Roden |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1699.2024PB058-vg01 |
Manege De Hulhorst in het zuiden van Roden is sterk verouderd en voldoet niet meer aan de bestaande wet- en regelgeving wat betreft de ruimtelijke eisen. Daarom is nieuwbouw van de manege noodzakelijk. Het voornemen betreft een verhuizing van de manege van de bestaande locatie naar een locatie aan de Hullenweg-Esweg, ook in Roden, ongeveer een kilometer ten zuidwesten van de bestaande locatie. Deze locatie wordt het meest geschikt geacht voor de nieuwbouw van de manege (zie paragraaf 2.1).
De geplande werkzaamheden (vestiging van een manege op de locatie Hullenweg-Esweg) passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan, omdat de beoogde locatie in de bestaande situatie een agrarische bestemming heeft. Daarom zal er voor de plannen de uitgebreide procedure moeten worden doorlopen. Om deze reden is deze ruimtelijke onderbouwing opgesteld.
Het projectgebied is gelegen in het zuidwesten van Roden. Het betreft een onbebouwd stuk agrarische grond ten oosten van de Esweg en ten zuiden van de Hullenweg. Het projectgebied maakt deel uit van de karakteristieke groene dorpsrand en door langgerekte boombeplantingen aan elkaar gekoppelde bosgebieden aan de westkant van Roden en Roderesch. Het projectgebied wordt in vrijwel alle richtingen omringd door onbebouwd (agrarisch) gebied. Ten noorden van het projectgebied ligt het dorp Roden. Het projectgebied strekt tot de volgende kadastrale percelen: gemeente Roden, sectie P, nummers 591, 592 (deels) en 593. Op onderstaande afbeelding is een luchtfoto met daarop de globale ligging van het projectgebied opgenomen.
Figuur 1.1. Ligging projectgebied (bron: pdok.nl)
In het projectgebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld' (vastgesteld op 17 april 2017). Het projectgebied heeft hierin de enkelbestemming 'Agrarisch' en een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
Ook geldt in het projectgebied het facetbestemmingsplan 'Bestemmingsplan Parkeren Noordenveld' (vastgesteld op 20 juni 2018). In dit facetbestemmingsplan worden de gemeentelijke parkeernormen opgenomen en het plan bewerkstelligt dat deze doorwerken in de reeds vastgestelde bestemmingsplannen van de gemeente Noordenveld.
Tevens is er ter plaatse van het projectgebied het voorontwerpbestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld - veegplan' ter inzage gelegd op 6 oktober 2022. Dit veegplan leidt niet tot wijzigingen voor het projectgebied ten opzichte van het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld' (vastgesteld op 17 april 2017).
De realisatie van een manege in het projectgebied is niet passend binnen de geldende bestemming in het vigerende bestemmingsplan. Hieronder is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan opgenomen, waarbij de begrenzing is aangeduid met een rode lijn.
Figuur 1.2. Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied Noordenveld' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het vervolg van deze ruimtelijke onderbouwing wordt in de eerste plaats ingegaan op de inhoud van het project. Dit gebeurt in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid van het rijk, de provincie en de gemeente besproken, waarna in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de omgevingsaspecten. Als laatste wordt in hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het project besproken.
De huidige manege De Hulhorst aan de Hullenweg 19 in het zuiden van Roden is sterk verouderd en voldoet niet meer aan de huidige wet- en regelgeving wat betreft de ruimtelijke eisen. Uit een onderzoek van B+O Stedenbouw blijkt dat onder andere de stallen niet meer voldoen aan de wettelijke eisen. Ook zit er asbest in het dak van de oudste rijhal. Bovendien kan de veiligheid van de gebruikers niet meer worden gegarandeerd. Nieuwbouw van de manege is noodzakelijk. De gemeente Noordenveld is momenteel bezig met plannen in Roden Zuid rondom wonen, sport, recreatie, water, natuur en verkeer. De huidige manege ligt strategisch in dit gebied en nieuwbouw van de manege op een andere locatie geeft ruimte in Roden Zuid. Met deze vervangende nieuwbouw van de manege doet zich de mogelijkheid voor om de manege te verplaatsen naar een andere locatie en zo koppelkansen te benutten.
Om tot een nieuwe locatie van manege De Hulhorst te komen is er een locatieonderzoek uitgevoerd door BügelHajema Adviseurs waarin vier potentiële locaties voor de nieuwbouw van manege De Hulhorst zijn afgewogen. Dit locatieonderzoek is als Bijlage 1 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.
In het onderzoek worden vier locaties afgewogen en beschouwd. Alle vier de locaties zijn gelegen aan de zuidkant van het dorp Roden. Er is bewust gekozen voor locaties in de nabijheid van Roden, omdat de binding van de rij- en menvereniging met Roden van belang is. Naast deze vier locaties is in het voortraject ook gekeken of de manege gevestigd kan worden in vrij-komende (agrarische) gebouwen rond Roden. In de afgelopen vier tot vijf jaar hebben zich echter geen geschikte en beschikbare locaties in bestaande/leegstaande agrarische gebouwen voorgedaan. Daarom is deze mogelijkheid losgelaten.
Uit het locatieonderzoek kwam naar voren dat van de vier onderzochte locaties, de locatie 'Hullenweg-Esweg', het projectgebied van dit voornemen, het meest geschikt is voor het vestigen van de manege. Deze locatie bevat voldoende ruimte, biedt handvaten om tot een goede landschappelijke inpassing van een manege te komen en kent een relatief goede bereikbaarheid en toegankelijkheid.
Locatie Hullenweg-Esweg maakt deel uit van de karakteristieke groene dorpsrand van Roden - Nieuw Roden en Roderesch. De locatie is onderdeel van een structuur van langgerekte boombeplantingen en aan elkaar gekoppelde bosgebieden. Deze structurele (bos-/groen)rand, met een diepte van circa 200 m begint bij de Esweg, tussen de Ereberglaan/begraafplaats van Nieuw-Roden en loopt door tot de Kaatsweg bij Roderesch.
Deze groene dorpsrand bestaat uit verschillende 'kamers' met elk een eigen inrichting, zoals delen van de es van Roderesch, de al eerdergenoemde bosgebieden, door houtwallen/-singels omkaderde gras-/weidegronden, de open 'dorpsweide' ter plaatse van de Steenbergerloop en de (natuur) begraafplaats van Nieuw-Roden.
Op dit moment is het projectgebied onbebouwd. Het projectgebied is in zijn geheel omringd door houtwallen, ook binnen het gebied zijn houtwallen aanwezig. Zoals hierboven beschreven bestaat het projectgebied uit vijf verschillende door houtwallen omsloten weilanden, ook wel 'kamers' genoemd. In figuur 2.2 is een schematische weergave van de indeling van het projectgebied in deze 'kamers' weergegeven. Het projectgebied bestaat uit de 'kamers' één tot en met vier, de totale omvang van de locatie is circa 10 ha. Het meest zuidelijke weiland ('kamer' 5) maakt geen deel uit van het projectgebied, deze locatie is al in gebruik door De Zwerfsteen voor 'survival/bootcampactiviteiten en natuurdoeleinden'.
In figuur 2.3 wordt de relatie van het projectgebied met de wijdere omgeving weergegeven. Het projectgebied wordt hier gezien als een beboste strook land met tussenliggende ruimten (de 'kamers)' met eigen functie. De bos en houtwallen bepalen de structuur van het gebied. Er is daarmee ook een contrast met de openheid aan weerzijden van het projectgebied.
Figuur 2.1. Huidige situatie projectgebied (bron: Google Maps)
Figuur 2.2. Schematische weergave indeling projectgebied
Figuur 2.3. Verbeelding van de landschappelijke principes: opzet van kamers
De variatie aan inrichting binnen deze groene 'kamers' vormt het aanknopingspunt zijn voor de inpassing van de manege. Ruimtelijk gezien moet de inpassing dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen om de landschappelijke structuur en de kwaliteiten ter plekke recht te doen en daar op verder te bouwen. De gemeente heeft deze voorwaarden vastgelegd. De voorwaarden zijn geformuleerd vanuit de Kwaliteitsgids Noordenveld, de cultuurhistorische kaart en de Gids Omgevingskwaliteit:
Figuur 2.4. Visualisatie ruimtelijke randvoorwaarden
In de toekomstige situatie vestigt 'Manege de Hulhorst' zich in het projectgebied. Het gebouw van de manege vestigt zich in de meest noordelijke kamer, in de oksel van de Esweg en Hullenweg. Voor de nieuwbouw van de manege is er een ruimtelijk programma van eisen opgesteld. Bij de nieuwbouw van de nieuwe manege bestaan een aantal wensen. Zo zal het complex beschikken over:
De invulling van de buitenruimtes van het manegecomplex wordt als volgt:
Ook zal er een goed functionerende weidegang aanwezig zijn in het projectgebied. Ook is de manege in de toekomstige situatie goed bereikbaar en krijgt het goede uitrij mogelijkheden voor ruiters.
In de toekomstige situatie blijven de houtwallen in en rondom het projectgebied (grotendeels) behouden. Wel worden er enkele doorgangen gerealiseerd in de houtwallen. Voor deze toegangen door de houtsingels naar de weidegang wordt een afzonderlijke aanvraag ingediend. Met het voornemen blijft de structuur met 'kamers' in het gebied behouden en blijft het groene karakter van het gebied de overhand houden.
In de toekomstige situatie zal bebouwing van de manege met name in het noordelijkste weiland ('kamer 1') worden gerealiseerd. Hier komen de stallen en de rijhal van de manege. Ook komen hier de buitenruimtes van de manege. Hier worden onder andere de buitenbak, de twee tredmolens en de parkeervoorzieningen van de manege gerealiseerd. De 'kamers' 2,3 en 4 zullen worden gebruikt als weidegang, hier zal geen bebouwing worden geplaatst. Op de onderstaande afbeelding wordt de inrichting van 'kamer 1' weergegeven. Deze situatietekening is tevens als Bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing bijgevoegd.
Figuur 2.5. Situatietekening toekomstige situatie 'kamer 1' (bron: ITA-Advies)
Bedrijfswoning
Zoals hierboven staat beschreven, is de realisatie van een bedrijfswoning, inclusief schuur, onderdeel van het voornemen. De woning wordt een vrijstaande woning van het woningtype 'fuut' met een zadeldak. De bedrijfswoning krijgt een bebouwingsoppervlakte van circa 90 m2 en zal een brutovloeroppervlakte krijgen van circa 290 m2. De woning krijgt 3 bouwlagen (inclusief zolder) en krijgt een maximale bouwhoogte van 9 meter. Op de afbeeldingen hieronder worden impressies van de bedrijfswoning weergegeven:
Figuur 2.6. Voorgevel toekomstige bedrijfswoning (bron: Accent Bouw Wonen B.V)
Figuur 2.7. Zijgevel toekomstige bedrijfswoning (bron: Accent Bouw Wonen B.V)
Figuur 2.8. Begane grond toekomstige bedrijfswoning (bron: Accent Bouw Wonen B.V)
Figuur 2.9. Eerste verdieping toekomstige bedrijfswoning (bron: Accent Bouw Wonen B.V)
Figuur 2.10. Zolderverdieping toekomstige bedrijfswoning (bron: Accent Bouw Wonen B.V)
Bij de opzet en inpassing van de manege is gekozen aan te sluiten bij wat op erven in het buitengebied gebruikelijk is; een onderscheid tussen een voor- en een achtererf. Het voorerf wordt meestal bewoond, het achtererf is de plek van de schuren. Voor de manege is dat verschil ook gemaakt. Daarnaast is met de inpassing aangesloten op de structuur van houtsingels in het gebied. De kamer zelf bestaat voor een deel zelf uit groen, met name aan de noordkant. Binnen de 'kamer' wordt met dwarssingels het erf geleed en ook de kamer ruimtelijk opgeknipt in verschillende gebieden met diverse doorzichten. Hagen zorgen als derde element voor de inrichting van het terrein.
Het voorerf ligt aan de zuidzijde van het terrein en vormt de representatieve zone. Hier liggen de bedrijfswoning en is ook de entree van de manege vanaf de Esweg en het fietspad. Op gewone dagen komen de bezoekers hier aan met auto en/of de fiets. Een verspringende dwarssingel begeleidt deze entree en schermt het woonerf ruimtelijk af van de manege.
Het middendeel van het terrein is het 'achtererf'. Hier liggen de rijhallen, stallen, paddocks en rijbak. Ook hier schermen de dwarssingels dit deel van het erf ruimtelijk af. Hagen zorgen voor groene afscherming van de bebouwing en markeren looproutes en bijvoorbeeld de stalling van fietsen.
Het noordelijk deel van het terrein is de overgang naar het bos. Hier ligt een weiland en is ruimte voor waterberging. Met sloten op het terrein wordt het water oppervlakkig afgevoerd en verzameld in de vijver. Aan de noordzijde ligt ook een overloopterrein voor het parkeren bij evenementen. Dit terrein krijgt en zoveel mogelijk groene en natuurlijke uitstraling.
Onderstaande afbeelding geeft de landschappelijk inpassing van de manege weer:
Figuur 2.11. Landschappelijke inpassing manege de Hulhorst (bron: BügelHajema Adviseurs)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.
Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.
In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:
Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:
Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.
Het projectgebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister ervoor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
Hieronder worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
Ad 1 en 2.
De Ladder is onder andere van toepassing op 'andere stedelijke voorzieningen' waaronder recreatieve voorzieningen zoals een manege. Deze worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. De aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving bepaalt of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voorliggend initiatief maakt een manege mogelijk, het initiatief is naar aard en omvang zodanig is dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Ladder is daarmee van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Ad 3.
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
Het ruimtelijk verzorgingsgebied van de manege beperkt zich tot het dorp Roden en de directe omgeving van het dorp Roden.
Ad 4.
Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Daarbij is het niet relevant of het projectgebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Het initiatief betreft de verhuizing van een bestaande manege naar een nieuwe locatie. De huidige manege is sterk verouderd en voldoet niet meer aan de huidige wet- en regelgeving wat betreft de ruimtelijke eisen. Daarom is nieuwbouw van de manege noodzakelijk. Er kan worden geconcludeerd dat er behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling. De behoefte aan een manege bestaat immers al.
Ad 5.
De ladder stelt aanvullend de eis om, indien de stedelijke ontwikkeling is voorzien in het buitengebied, een onderbouwing op te nemen van waarom het niet mogelijk is de ontwikkeling te situeren binnen het bestaand stedelijk gebied. Deze eis heeft een tweeledig doel. Allereerst wordt hiermee leegstand en verloedering binnen het bestaand stedelijk gebied voorkómen en ten tweede verzekert de eis het zorgvuldig gebruik van het buitengebied en het voorkomen van het onnodig verminderen van de oppervlakte van het buitengebied.
De voorgenomen ontwikkeling is gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied. Hieronder is een uitsnede opgenomen van kaart 7 behorende bij de provinciale omgevingsverordening waarop te zien is dat het project gelegen is buiten het bestaand stedelijk gebied.
Figuur 3.1. Uitsnede verbeelding 'bestaand stedelijk gebied' van de vigerende omgevingsverordening Drenthe (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In paragraaf 2.1 wordt ingegaan op de locatiekeuze voor de nieuwbouw van de manege. De ontwikkeling is niet mogelijk binnen het stedelijk gebied van Roden. Uit het locatieonderzoek (Bijlage 1) blijkt dat nieuwbouw van de manege op de huidige locatie niet de voorkeur heeft. Ook is de gemeente Noordenveld momenteel bezig met plannen in Roden Zuid rondom wonen, sport, recreatie, water, natuur, verkeer et cetera. De huidige locatie van de manege ligt strategisch in dit gebied en nieuwbouw van de manege op een andere locatie geeft ruimte in Roden Zuid. Met de noodzakelijke vervangende nieuwbouw doet zich de mogelijkheid voor om de manege te verplaatsen naar een andere locatie en zo koppelkansen te benutten. Voor de huidige locatie van de manege kunnen zo andere functies in beeld komen, die aansluiten op de plannen van de gemeente in Roden Zuid. Een nieuwe locatie voor de manege heeft dus de voorkeur.
Binnen het bestaand stedelijk gebied van Roden zijn verder geen plekken voorhanden voor de vestiging van een manege. De ruimte hiervoor ontbreekt en tevens vormen de milieucontouren van een manege een beperking voor een vestiging van een manege binnen het stedelijk gebied van Roden. De ontwikkeling past qua aard dan ook niet in het stedelijk gebied, maar juist in of aansluitend op het buitengebied. Het houden van paarden en de daarbij behorende mestopslag kunnen overlast opleveren voor de omgeving. In het buitengebied zijn de afstanden tot geurgevoelige objecten in het algemeen wat groter dan in het stedelijk gebied en de aan te houden afstanden tot geurgevoelige objecten wat kleiner, zodat de ontwikkeling hier beter mogelijk is dan binnen een door wonen getypeerd gebied.
Uit het locatieonderzoek (Bijlage 1) kwam naar voren dat van de vier onderzochte locaties, de locatie 'Hullenweg-Esweg', het projectgebied van dit voornemen, het meest geschikt is voor het vestigen van de manege. De landschappelijke waarden van het buitengebied worden met de ontwikkeling gerespecteerd. Voor het initiatief is tevens een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie paragraaf 2.3.3).
Conclusie
Uit het voorgaande blijkt dat de nieuwe ontwikkeling voorziet in een behoefte en dat die behoefte niet is op te vangen in bestaand stedelijk gebied. Hiermee voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de uitgangspunten voor zorgvuldig ruimtegebruik.
Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. Deze visie is in 2022 nogmaals geactualiseerd en vastgesteld op 28 september 2022. De Omgevingsvisie Drenthe een centraal visiedocument. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de visie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen:
De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna. Als in de tekst wordt gesproken over ‘lange termijn’, betreft het de periode na 2030. De Omgevingsvisie heeft voor de provincie vooral een interne binding. Dit betekent dat de provincie bij de uitoefening van haar taken aan de Omgevingsvisie gebonden is.
Missie
De volgende missie is geformuleerd: "het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is." De kernkwaliteiten dragen bij aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van deze kernkwaliteiten. Deze missie is ingegeven door wat inwoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Samen met vertegenwoordigers van overheden, belangengroepen, marktpartijen en inwoners heeft de provincie de volgende kernkwaliteiten van Drenthe benoemd:
Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteiten. In hoofdstuk 4 van de Omgevingsvisie is voor alle kernkwaliteiten een uitwerking naar meer concrete indicatoren gemaakt, namelijk landschap, cultuurhistorie, aardkundige waarden, archeologie, rust en natuur.
Zorgvuldig Ruimtegebruik
In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat wil de provincie bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.
Milieu- en leefomgevingskwaliteit
De provincie streeft naar een gezonde en veilige leefomgeving voor mens, plant en dier. Het beschermen van de kwaliteit van milieu en leefomgeving is veelal op Europees en nationaal niveau geregeld. Daarbij zijn diverse taken en verantwoordelijkheden bij de provincies neergelegd. Deze taken, gericht op het beschermen van de kwaliteit van lucht, water en bodem en het verbeteren van de verkeersveiligheid, waterveiligheid en externe veiligheid, zijn daarmee van provinciaal belang.
Kaarten en doelstellingen
Op kaarten behorende bij de Omgevingsvisie Drenthe zijn de kernkwaliteiten nader weergegeven. Op een aantal kaarten (wanneer relevant) is het projectgebied als volgt aangeduid:
Landschap
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan een aantrekkelijk milieu om in te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drents landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis van de diversiteit aan landschapstypen. De provincie richt zich op het in stand houden en versterken van het landschap als economisch, ecologisch en cultureel kapitaal.
De provinciale ambitie is een Drents landschap waarin de verscheidenheid in landschapstypen zich blijvend manifesteert. Landschapstypen met de bijbehorende landschapskenmerken moeten in samenhang behouden en versterkt worden. Daarmee wordt gestreefd naar een Drents landschap waarin het grondgebruik, het type natuur en het landschapsbeeld passen bij de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap.
Het projectgebied ligt in de jonge veldontginningen. Deze veldontginningen zijn onderdeel van het esdorpenlandschap. Voor jonge veldontginningen zijn geen specifieke landschappelijke provinciale belangen opgenomen in de Provinciale Omgevingsvisie. Wel zijn er voor het esdorpenlandschap provinciale belangen opgenome:
Het provinciaal beleid is gericht op:
Bij het ontwerp van de manege is goed nagedacht over de inpassing van de manege in het landschap. Zo is er een landschappelijk inpassingsplan opgesteld (zie figuur 2.11). Zoals in paragraaf 2.3.3 nader wordt toegelicht is er gekozen om aan te sluiten bij wat op erven in het buitengebied gebruikelijk is; een onderscheid tussen een voor- en een achtererf. Het voorerf wordt meestal bewoond, het achtererf is de plek van de schuren. Voor de manege is dat verschil ook gemaakt. Daarnaast is met de inpassing aangesloten op de structuur van houtsingels in het gebied.
Het voorerf ligt aan de zuidzijde van het terrein en vormt de representatieve zone. Hier ligt de bedrijfswoning en is ook de entree van de manege vanaf de Esweg en het fietspad. Een verspringende dwarssingel begeleidt deze entree en schermt het woonerf ruimtelijk af van de manege.
Het middendeel van het terrein is het 'achtererf'. Hier liggen de rijhallen, stallen en rijbak. Ook hier schermen de dwarssingels dit deel van het erf ruimtelijk af. Hagen zorgen voor groene afscherming van de bebouwing en markeren looproutes en bijvoorbeeld de stalling van fietsen.
Het noordelijk deel van het terrein is de overgang naar het bos. Hier ligt een weiland en is ruimte voor waterberging. Met sloten op het terrein wordt het water oppervlakkig afgevoerd en verzameld in de vijver.
Aan de noordzijde ligt ook een overloopterrein voor het parkeren bij evenementen. Dit terrein krijgt en zoveel mogelijk groene en natuurlijke uitstraling.
Uit het bovenstaande blijkt dat met het voornemen het landschap niet wordt aangetast en de manege goed in het bestaande landschap wordt ingepast. De kenmerkende esrandbeplanting wordt gerespecteerd. Ook zorgt juist de aanwezigheid van de houtwallen dat het zicht op de manege op veel plekken wordt beperkt.
Cultuurhistorie
Het provinciale beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Hierin staan twee doelstellingen centraal: het herkenbaar houden van de cultuurhistorie en het versterken van de ruimtelijke identiteit. Wat de provincie tot de cultuurhistorie rekent, is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur, zoals deze is weergegeven op de Kernkwaliteitenkaart van de omgevingsvisie.
Voor het projectgebied geldt het sturingsniveau 'eisen stellen'. Dit betekent dat bij het ontwikkelen van de manege in het projectgebied de cultuurhistorische waarde van het gebied niet mag worden aangetast. Het projectgebied valt volgens het Cultuurhistorisch Kompas onder het deelgebied 'Kop van Drenthe – rijk landschap, rijke dorpen'. Dit gebied wordt gekenmerkt door een centraal deel met een van oorsprong middeleeuws esdorpensysteem en randveenontginningen. Richtinggevend voor dit deelgebied is het herkenbaar houden van een oud cultuurlandschap. De ambities voor het projectgebied zijn:
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie liggen er op en rond de locatie diverse belangen. Het gebied ligt in de categorie 'eisen stellen'. Dat wil zeggen dat de provincie eisen kan stellen aan de ontwikkeling van het gebied vanuit cultuurhistorisch oogpunt. Vroegtijdig betrekken van de provincie bij het ontwikkelen van de plannen is daarmee noodzaak. Vanuit de gestelde ambities in het provinciaal Cultuurhistorisch Kompas moet de inzet voor de ontwikkeling van het projectgebied in ieder geval gericht zijn op het behouden van alle aanwezige houtwallen.
De provincie is door middel van een werksessie in een vroegtijdig stadium bij de plannen betrokken. In het projectgebied is geen cultuurhistorische bebouwing aanwezig. Wel zijn er cultuurhistorische landschapselementen aanwezig. Het betreft de houtwallen in en rondom het projectgebied. Met het voornemen blijven de houtwallen in en rondom het projectgebied (grotendeels) behouden. Er worden enkel twee nieuwe doorgangen in de houtwallen gerealiseerd. Met het voornemen blijven de scherpe begrenzingen in de vorm van houtwallen en bossen behouden. De karakteristiek van het esdorpenlandschap wordt daarmee niet aangetast. Er kan worden geconcludeerd dat de cultuurhistorische waarden door het initiatief niet worden aangetast. Met het voornemen worden de aanwezige houtwallen behouden. Cultuurhistorie komt ook aan bod in paragraaf 4.2.
Archeologie
Het provinciaal beleid voor de Drentse archeologie is gericht op instandhouding, bescherming, beleven en benutten. Het archeologisch erfgoed behoort tot het ruimtelijk erfgoed en is een belangrijke bouwsteen van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van Drenthe (kernkwaliteit archeologie). Voor het projectgebied geldt geen archeologische verwachting. Het algemene uitgangspunt is dat alle behoudenswaardig archeologische vindplaatsen (waarden) die op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van Drenthe staan en de nieuw ontdekte behoudenswaardige vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen.
In gebieden of terreinen met een archeologische verwachting op de archeologiekaarten, wordt gestuurd op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Niet voor alle bodemingrepen is archeologisch onderzoek vereist. Dit hangt af van de omvang en aard van de ingreep, de waarde/verwachting van de locatie en het vrijstellingenbeleid zoals dat is uitgewerkt in de gemeentelijke archeologiekaarten.
Het projectgebied heeft op grond van provinciaal beleid geen archeologische waarde. Het aspect archeologie wordt nader beschreven in paragraaf 4.1.
Aardkundige waarden
Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog wordt gewaardeerd. Het aardkundige landschap van Drenthe is hiervoor in belangrijke mate bepalend. De provincie wil deze waarden behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.
Het projectgebied heeft het beschermingsniveau middel. In deze gebieden vormen de aardkundige waarden een randvoorwaarde voor ontwikkelingen. Aardkundige waarden geven de richting aan, door het behoud van karakteristieken na te streven, zodat de kenmerken van het aardkundig hoofdlandschap worden behouden. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om vroegtijdig in het planproces inzichtelijk te maken hoe zij de aardkundige kwaliteiten als (ruimtelijke) onderlegger voor nieuwe plannen benutten.
Er wordt met name in de grond gegraven op de locaties van de te realiseren bebouwing en de te realiseren watergangen. Er worden met het voornemen geen gronden opgehoogd en vind er enkel enig profileerwerk plaats. Voorzover dit op deze schaal mogelijk is wordt bij ontwikkeling in het projectgebied rekening gehouden met de bovenbeschreven kernkwaliteit, zodat deze niet wordt aangetast. Wat betreft de kernkwaliteit 'Aardkundige waarden' is het voornemen uitvoerbaar.
Rust
Bij de kernkwaliteit Rust zijn ‘stilte’ en ‘duisternis’ als indicatoren aangegeven. Bij elk gebied past een bepaalde hoeveelheid geluid en licht, van natuurlijke of menselijke oorsprong. De provincie stimuleert het bewustzijn van het belang van duisternis. Het projectgebied is niet gelegen in een specifiek stiltegebied.
Natuur
De provinciale ambitie is gericht op het behoud van de bestaande waarden. De regelgeving is gekoppeld aan het Natuur Netwerk Nederland, NNN (voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS). Gemeenten en waterschappen zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor natuur buiten de NNN. Zorg voor natuurwaarden en biodiversiteit staat voorop.
Het projectgebied is niet in een NNN gebied gelegen. Er is ecologisch onderzoek verricht. In paragraaf 4.4 is een samenvatting van dit onderzoek opgenomen en wordt het aspect ecologie nader toegelicht.
De conclusie van de ecologische toetsing is dat de houtsingels van het projectgebied en de randen van het grasland vanwege de dichte onderbegroeiing en strooisellaag geschikt leefgebied voor de hazelworm vormen. Bij ingrepen aan deze houtsingels en de randen van het grasland kan mogelijk de hazelworm worden gedood en verblijfplaatsen worden beschadigd of vernield. Als er niet binnen 5 meter van de houtsingels wordt gebouwd bestaat er geen kans op doden en aantasten van verblijfplaatsen van hazelworm. Bij de uitvoering van het voornemen vinden er geen bouwwerkzaamheden plaats binnen 5 meter van de houtsingels. Hier ontstaat dus geen conflict met de natuurwaarden.
Wel blijkt uit de ecologische toetsing dat er als gevolg van werkzaamheden ten behoeve van de inrit voor de weidegang mogelijk ook rust -en voortplantingsplaatsen van steenmarter, wezel en hermelijn beschadigd of vernield worden. Nader onderzoek naar deze soorten is dan nodig. Voor de te realiseren toegangen door de houtsingels naar de weidegang wordt een afzonderlijke aanvraag ingediend. Het nader ecologisch onderzoek zal bij die afzonderlijke aanvraag inbegrepen zijn. Voor voorliggend voornemen is in dat geval geen nader onderzoek noodzakelijk. Van voorliggend voornemen kan daarmee worden gesteld dat het in lijn is met het provinciaal beleid.
Conclusie
Het voornemen is (exclusief de toegangen door de houtsingels die met een afzonderlijke aanvraag worden ingediend) in lijn met het provinciaal beleid uit de Omgevingsvisie.
In de Provinciale Omgevingsverordening (POV) vertaalt de provincie Drenthe zijn Omgevingsvisie (deels) door naar concrete regels. Op 3 oktober 2018 is de actualiseerde versie door Provinciale Staten vastgesteld. De POV is op 8 maart 2023 op enkele onderdelen herzien. Dit heeft geen gevolgen voor onderhavige ontwikkeling. In de Omgevingsverordening is opgenomen (artikel 2.6) dat in een ruimtelijk plan uiteen wordt gezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten. Het plan maakt daarbij geen activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten. In de vorige paragraaf 3.2.1 is het plan hieraan getoetst.
KERNKWALITEITEN
Voor het projectgebied zijn de kernkwaliteiten Landschap, Cultuurhistorie en Aardkundige waarden van belang. Deze kernkwaliteiten zijn al bij de paragraaf 3.2.1 besproken.
Hieronder worden de overige thema's in de Omgevingsverordening die relevant zijn voor het voornemen aangehaald:
Bodemenergie (hoofdstuk 4)
Het projectgebied is gelegen in een bodemenergie restrictiegebied zone 2. De locatie is gelegen in de oranje zone. Bij deze locaties worden er, ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de drinkwaterwinning, eisen gesteld aan de toepassing van bodemenergiesystemen. Zo gelden er in deze gebieden de volgende regels:
Gesloten WKO-systemen buiten inrichting (Artikel 4.2)
Gesloten WKO-systemen binnen vergunningvrije inrichting (Artikel 4.3)
Instructies voor omgevingsvergunning binnen inrichtingen (Artikel 4.4)
Verbod temperatuuropslag (Artikel 4.5)
Er worden met het voornemen vooralsnog geen bodemenergiesystemen toegepast. Er wordt rekening gehouden met de bovenstaande regels voor bodemenergie.
Bestaand stedelijk gebied (Artikel 2.9)
Uit de provinciale omgevingsverordening Drenthe blijkt dat de gehele locatie Hullenweg-Esweg niet in bestaand stedelijk gebied is gelegen (zie figuur 3.1). De ontwikkeling betreft dus een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied. Een onderbouwing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is dus nodig, dit is in paragraaf 3.1.2 gebeurd.
Figuur 3.1. Uitsnede verbeelding 'bestaand stedelijk gebied' van de vigerende omgevingsverordening Drenthe (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Conclusie
Het voornemen is in lijn met het provinciaal beleid uit de POV.
Op 8 februari 2017 is de Omgevingsvisie Noordenveld 2030 vastgesteld. Deze visie geeft het ambitiebeeld weer van Noordenveld in 2030. De gemeente gaat voor een transparante, leefbare, groene, ondernemende en duurzame samenleving in 2030. In 2030 wil Noordenveld onder andere een duurzame, fietsvriendelijke gemeente zijn, met een vitale samenleving. Van belang is dat de voorzieningen voor de bevolking in balans moeten zijn.
Het projectgebied ligt in het deelgebied 'buitengebied'. De omgevingsvisie stelt dat het buitengebied een goede verhouding kent van verschillende functies zoals natuur, landbouw, recreatie en wonen. Voor het buitengebied stelt de omgevingsvisie dat het groene karakter van Noordenveld met haar natuurlijke, cultuurhistorische en landschappelijke diversiteit uitstekende potenties biedt voor toeristisch-recreatieve ontwikkelingen en activiteiten in de sfeer van gezondheid, ontspanning en vrije tijd. Het buitengebied van Noordenveld is een gebied waar het prettig en gezond wonen, werken en verblijven is.
Binnen het deelgebied 'buitengebied' valt de locatie van het projectgebied op basis van de omgevingsvisie onder de 'gemengde gebieden'. Hier komen diverse functies zoals landbouw, natuur, recreatie en wonen naast elkaar voor. In gemengde gebieden is ruimte voor functieverbreding en flexibiliteit in beleid.
Afweging
Met de nieuwbouw van manege De Hulhorst in het buitengebied binnen deelgebied 'gemengde gebieden' is er sprake van functieverbreding van het buitengebied. Een manege kan worden gezien als een recreatief bedrijf dat hoofdzakelijk op eigen terrein binnen of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport en al dan niet mogelijkheden biedt voor het verblijf en de verzorging van paarden. Er kan daarom worden geconcludeerd dat er met de vestiging van de manege een nieuwe recreatieve functie wordt toegevoegd aan het buitengebied. De nieuwbouw van manege De Hulhorst in het projectgebied zal daarom voorzien in de ontwikkeling van toeristisch-recreatieve activiteiten in de sfeer van gezondheid, ontspanning en vrije tijd, en zal de recreatieve waarden in het buitengebied versterken. Het initiatief is daarmee in overeenstemming met de gemeentelijke omgevingsvisie.
De Noordenveldse Kwaliteitsgids is vastgesteld op 22 april 2020. De kwaliteitsgids is in eerste instantie opgesteld als een document dat de gemeente betrekt bij de afweging van ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven. In de kwaliteitsgids zijn het landschap en de dorpen in de gemeente Noordenveld en hun karakteristieken op hoofdlijnen beschreven. De gids wordt betrokken bij de afweging van ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven. De kwaliteitsgids is een document met basisinformatie. Per landschapstype en per kern zijn een aantal overzichtelijke gidsprincipes geformuleerd. Deze gidsprincipes geven aan hoe bij ontwikkelingen omgegaan kan worden met de aanwezige karakteristieken. Zij zijn open en kwalitatief geformuleerd, zodat ruimte is voor afweging en verschillende uitkomsten mogelijk zijn. Een flexibele en op maatwerk gerichte aanpak is vereist om tot een afweging en ontwikkeling te komen.
Het projectgebied behoort tot het esdorpenlandschap. Het esdorpenlandschap vormt een landschappelijk systeem waarin oude veldontginningen met essen, de beekdalen en de jonge veldontginningen onderling samenhangende deelgebieden vormen. Voor het esdorpenlandschap gelden de volgende gidsprincipes, voor zover relevant voor het projectgebied:
Specifiek voor deze locatie is het volgende gidsprincipe relevant:
Afweging
Met het voornemen wordt rekening gehouden met de relevante gidsprincipes uit de Noordenveldse Kwaliteitsgids. Voor de uitvoering van het initiatief is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, waaruit blijkt dat de manege goed in het bestaande landschap wordt ingepast. Dit is in paragraaf 2.3.3 verder uitgewerkt. Met de realisatie van de manege zal worden voldaan aan de volgende randvoorwaarden waardoor er wordt voldaan aan de relevante gidsprincipes uit de Noordenveldse Kwaliteitsgids:
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het esdorpenlandschap niet wordt aangetast als gevolg van het voornemen.
In het 'Gemeentelijk verkeer- en vervoersplan 2015-2025' wordt beschreven hoe het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer, vervoer en mobiliteit er de komende jaren uitziet. Daarbij wordt ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en ambities van de gemeente. Er zijn algemene beleidsregels opgenomen wat betreft verkeersstructuur, verkeersveiligheid en mobiliteit.
Het projectgebied wordt ontsloten op de Esweg. De Esweg is een erftoegangsweg en heeft voldoende maat en capaciteit voor manegeverkeer. Voor fietsers kan de locatie ontsloten worden vanaf de achterzijde via het fietspad richting De Zwerfsteen. Vanuit verkeerskundig oogpunt is een scheiding van het langzaam verkeer en het autoverkeer een pluspunt.
De gemeente Noordenveld heeft een programma Duurzaam Noordenveld gemaakt. In dit programma wordt er een stip op de horizon met duurzaamheidsdoelen gezet voor 2040. In 2040 zorgen een schone lucht, een gezonde bodem en een goede waterbalans samen voor een gezonde leefomgeving voor mens en dier.
Het hoofddoel van het programma Duurzaam Noordenveld is om negatieve effecten op het klimaat te voorkomen. En waar mogelijk zelfs een positief effect op het klimaat te hebben. Het programma is verdeeld in vijf thema’s. Per thema zet de gemeente Noordenveld een stip op de horizon en geeft ze aan hoe ze daar in de komende vijf jaar concreet naartoe werkt. Elk jaar wordt opnieuw bekeken waar ze op dot moment staan en welke acties nodig zijn. Dit programma is een hulpmiddel om te toetsen of datgene wat we doen bijdraagt aan het behalen van ons hoofddoel.
Met dit programma wordt invulling gegeven aan de afspraak uit het Raadsakkoord 2018-2022 om de energietransitie en verduurzaming in Noordenveld goed en gestructureerd op te pakken. Bij het samenstellen van dit programma is gevraagd om input aan de adviesraad Duurzaamheid, gemeenteraadsleden, gemeenteambtenaren, inwoners, bedrijven en betrokken organisaties.
De vijf thema's van Duurzaam Noordenveld zijn:
Voor elk thema is het toekomstperspectief voor 2040 beschreven, zijn een aantal doelen gesteld en is opgeschreven wat de ambities zijn voor 2025.
Afweging
Tijdens de bouw van de manege wordt er maximaal ingezet op duurzaamheid. Zo wordt er ook voldaan aan de vijf thema's van Duurzaam Noordenveld:
Toekomstbestendige leefomgeving
Bij de realisatie van de manege wordt goed nagedacht over de waterhuishouding. Zo wordt er 10% van de toename van verhard oppervlak gecompenseerd op eigen terrein door middel van sloten en een wadi/vijver (zie paragraaf 4.10).
Duurzame mobiliteit
Het projectgebied ligt in de directe nabijheid van het dorp Roden en is daarmee per fiets goed bereikbaar. Voor fietsers wordt het projectgebied ontsloten vanaf de achterzijde via het bestaande fietspad.
Duurzame energie
De daken van de rijhallen (ca 4500 m2) worden voorzien van zonnepanelen deels voor eigen gebruik, maar grotendeels voor terug levering aan het net. Ook worden er eb- en vloedbodems in de rijhallen en de buitenarena gerealiseerd waardoor er minder water- en energieverbruik plaatsvindt. Verder wordt ledverlichting toegepast op het gehele terrein en in de opstallen en worden de rijhallen geïsoleerd waardoor er geen verwarming nodig is. De verwarming van de kantine en de verblijfsruimtes vindt plaats middels een warmtepomp.
Afval en hergebruik
De bouw zal grotendeels middels prefab delen worden samengesteld. Ook worden er materiaal hergebruikt die bij de oude manege vrijkomen. Verder wordt hemelwater opgevangen en doet dit dienst voor hergebruik (bijv. toiletten/eb- en vloedbodems)
Participatie en communicatie
Er heeft participatie plaatsgevonden. De omwonenden zijn geïnformeerd over de plannen. In paragraaf 5.2 wordt dit nader toegelicht.
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het initiatief in overeenstemming is met Programma Duurzaam Noordenveld
Het voorgenomen initiatief is niet in strijd met enig gemeentelijk beleid. De inpassing van het voornemen in de omgeving wordt verder toegelicht in Hoofdstuk 4.
Toetsingskader
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan of initiatief een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het projectgebied bevatten. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.2. Voor zover in een projectgebied sprake is van erfgoed, moet op grond van het voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.
Onderzoek
De gemeente Noordenveld heeft op 1 januari 2014 een 'Archeologische beleidsadvieskaart' opgesteld. Op deze archeologische verwachtingenkaart heeft het projectgebied de archeologische verwachtingswaarde 'hoog of middelhoog'. Dit blijkt ook uit het vigerende bestemmingsplan waarin voor het projectgebied een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' geldt. Voor een verwachtingswaarde 'hoog of middelhoog' geldt dat er bij een horizontale verstoring van in totaal meer dan 1.000 m² of meer een verkennend booronderzoek moet worden uitgevoerd. Omdat de bouw van een manege een ingreep groter dan 1000 m2 betreft is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Figuur 4.1. Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart Noordenveld met globaal omcirkelt projectgebied in het blauw (bron: Gemeente Noordenveld)
Er is een archeologisch onderzoek uitgevoerd door Antea Group. Deze is als Bijlage 3 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.
Naar aanleiding van de resultaten van het veldonderzoek van het archeologisch onderzoek kan de archeologische verwachting uit het bureauonderzoek worden bijgesteld naar een lage verwachting. In het projectgebied zijn geen relevante bodems aangetroffen die de eventuele aanwezigheid van intacte archeologische vindplaatsen ondersteunen. Geadviseerd wordt daarom om het projectgebied voor het omgevingsaspect archeologie zonder nadere voorwaarden vrij te geven ten gunste van de voorgenomen ingreep.
Conclusie
Het gedane booronderzoek in het plangebied geeft een afwezigheid van intacte of relevante bodems in de boorprofielen van het verkennend onderzoek aan: dit leidt tot de conclusie dat zich binnen het plangebied geen archeologische vindplaatsen meer kunnen bevinden. Hoewel op één locatie in de verstoorde bovengrond wel aanwijzingen gevonden zijn dat in het verleden er podzolbodems aanwezig waren, zijn deze vermoedelijk door de ontginning van het gebied verdwenen. Er worden door het plan geen archeologische waarden geschaad. Het plan is daarmee uitvoerbaar wat betreft het aspect archeologie.
Toetsingskader
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen en initiatieven. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Onderzoek
De provincie is door middel van een werksessie in een vroegtijdig stadium bij de plannen betrokken. In het projectgebied is geen cultuurhistorische bebouwing aanwezig. Wel zijn er cultuurhistorische landschapselementen aanwezig. Het betreft de houtwallen in en rondom het projectgebied. Met het voornemen blijven de houtwallen in en rondom het projectgebied (grotendeels) behouden. Er worden enkel twee nieuwe doorgangen in de houtwallen gerealiseerd. Uit de Kwaliteitsgids Noordenveld blijkt dat het projectgebied behoort tot het esdorpenlandschap. Het esdorpenlandschap vormt een landschappelijk systeem waarin oude veldontginningen met essen, de beekdalen en de jonge veldontginningen onderling samenhangende deelgebieden vormen. Voor ontwikkelingen in het projectgebied gelden de een aantal gidsprincipes en randvoorwaarden, deze zijn in paragraaf 3.3.2 en 2.3.1 beschreven. Voor de uitvoering van het initiatief is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, waaruit blijkt dat de manege goed in het bestaande landschap wordt ingepast. Dit is in paragraaf 2.3 verder uitgewerkt. Met het voornemen wordt tevens rekening gehouden met de relevante gidsprincipes uit de Noordenveldse Kwaliteitsgids:
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het esdorpenlandschap niet wordt aangetast als gevolg van het voornemen.
Conclusie
Wat betreft het aspect cultuurhistorie is het voornemen uitvoerbaar.
Toetsingskader
Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.
Onderzoek
Voor het voornemen is bodemonderzoek noodzakelijk. Er is door Sigma Geo & Milieutechniek een bodemonderzoek uitgevoerd. Een rapportage hiervan is als Bijlage 4 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.
Op basis van de vooraf gestelde hypothese in het bodemonderzoek is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als milieuhygiënisch onverdacht aangemerkt. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging. Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat enkele stoffen verhoogd t.o.v. de streefwaarde. Deze licht verhoogd aangetoonde gehalten overschrijden de tussenwaarde / bodemindex-waarde (>0.5) niet en geeft daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.
Conclusie
Op grond van het bodemonderzoek kan het voornemen uitvoerbaar worden geacht.
Indien grond van het eigen terrein moet worden afgevoerd, zal deze verwerkt dienen te worden conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit. Indien het noodzakelijk is dat er grond afgevoerd moet worden van de locatie zal er een melding grondverzet gedaan moeten worden via het landelijk meldpunt: www.meldpuntbodemkwaliteit.nl.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming (Wnb) is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Natura 2000-gebieden. Gebiedsgericht beleid vindt onder meer plaats op basis van het Natuurnetwerk Nederland. Wat betreft soortenbescherming wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. De wet gaat uit van het "nee-tenzij"-principe, waarbij de mogelijkheid wordt geboden bepaalde ingrepen toe te staan door middel van ontheffing of vrijstelling. Daarnaast kent de wet een zorgplichtbepaling voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. In die bepaling staat: "Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving". Handelingen die nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen veroorzaken, moeten achterwege gelaten worden of zoveel mogelijk worden beperkt of ongedaan gemaakt.
Soortenbescherming
Om de uitvoerbaarheid van dit initiatief te toetsen voor het aspect ecologie, is er door BügelHajema Adviseurs een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd (een zogenaamde quickscan). Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Het rapport van de inventarisatie is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.
Uit de toetsing komt naar voren dat in het projectgebied de houtsingels en de randen van het grasland vanwege de dichte onderbegroeiing en strooisellaag geschikt leefgebied voor de hazelworm vormen. Bij ingrepen aan deze houtsingels en de randen van het grasland kan mogelijk de hazelworm worden gedood en verblijfplaatsen worden beschadigd of vernield. De voorkeurshabitat van de hazelworm is de dekking van bomen, struiken, bladeren en de overgangen naar graslanden/heide (waar zon komt). Als er niet binnen 5 meter van de houtsingels wordt gebouwd kan worden gesteld dat er geen kans is op doden en zeker niet op aantasten van de verblijfplaatsen van de hazelworm. Het grasland zelf is namelijk intensief beheerd en daardoor niet geschikt. Zoals in figuur 2.5 is te zien, wordt te realiseren bebouwing verder dan 5 meter van de houtwallen af gebouwd. Er worden met het voornemen daarom geen hazelwormen gedood en hun verblijfplaatsen worden niet beschadigd.
Als gevolg van werkzaamheden ten behoeve van de inrit voor de weidegang worden mogelijk ook rust -en voortplantingsplaatsen van steenmarter, wezel en hermelijn beschadigd of vernield. Nader onderzoek naar deze soorten is dan nodig.
Of jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels, verblijfplaatsen van vleermuizen en nesten van eekhoorn worden aangetast is mede afhankelijk van de precieze locatie van de inritten voor de fietsers en de weidegang. Een nadere inspectie in de winterperiode, als het blad van de bomen is kan de aanwezigheid definitief uitsluiten. Op basis van deze inspectie kan eventueel de locatie van de inritten worden verlegd om bomen met nesten of holtes te sparen. Moeten toch bomen worden gekapt met potentiële jaarrond beschermde nesten van vogels, nesten van eekhoorn of verblijfplaatsen voor vleermuizen dan is voorafgaand nader onderzoek nodig. Op basis van de resultaten van het nader onderzoek wordt bepaald of een ontheffing voor de Wnb nodig is
Verstoring van vliegroutes voor vleermuizen kan worden voorkomen door in de realisatie- en gebruiksfase gebruik te maken van naar beneden gerichte lichtarmaturen die geen lichtuitstraling veroorzaken op de omringende bomen.
Voor andere beschermde soorten is geen ontheffing van de Wnb nodig, mits bij uitvoering van de werkzaamheden rekening wordt gehouden met het broedseizoen en de algemene zorgplicht van de Wnb in acht wordt genomen. Indien tijdens de werkzaamheden in het broedseizoen vogels alsnog in het projectgebied gaan broeden dan kunnen de werkzaamheden worden stilgelegd.
Uit het ecologisch onderzoek blijkt dat alleen bij werkzaamheden bij de houtsingels, bijvoorbeeld ten behoeve van de toegangen tot de weidegang, er nader onderzoek noodzakelijk is. Dit nader ecologisch onderzoek is dan noodzakelijk voor jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels, verblijfplaatsen van vleermuizen, nesten van eekhoorn, de hazelworm, de steenmarter, de wezel en de hermelijn.
Voor de te realiseren toegangen door de houtsingels naar de weidegang, waarvoor nader ecologisch onderzoek noodzakelijk is, wordt een afzonderlijke aanvraag ingediend. Het nader ecologisch onderzoek zal bij die afzonderlijke aanvraag inbegrepen zijn. Voor voorliggend voornemen is in dat geval geen nader onderzoek noodzakelijk. Dit onderzoek dient eerst te worden uitgevoerd voordat het perceel in gebruik genomen kan worden.
Natuurinclusief bouwen
In de huidige situatie is er op het projectgebied sprake van een monotoon grasland raaigras ter benutting voor ruwvoerwinning (4 a 5 keer per jaar). Het grasveld wordt nu maximaal bemest met dierlijke mest en/of kunstmest. Bemesting en oogst wordt uitgevoerd met groot en zwaar materieel.
De nieuwe invulling voorziet in een diversiteit die juist de leefomstandigheden voor plant en dier verbetert. In de toekomstige situatie is circa 50% van de eerste 'kamer' van het projectgebied verhard en 50% groen. De groeninvulling door hagen en beplanting en extensief gras geven een grotere verscheidenheid ten opzichte van de huidige invulling. Bovendien biedt dit groen ook betere huisvesting voor diverse diersoorten, met name vogels. Ook worden er sloten en een wadi gerealiseerd welke geschikt kunnen zijn voor in de omgeving voorkomende amfibieën. Daarnaast zullen de te realiseren bouwwerken ook onderkomen bieden voor huismussen, zwaluwen en vleermuizen.
Gebiedsbescherming
Negatieve effecten ten aanzien van in het kader van de Wnb beschermde stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden kunnen nog niet worden uitgesloten. Er is daarom een AERIUS-berekening uitgevoerd.
Het plan kan leiden tot aantasting van beschermde houtopstanden. Het indienen van een kapmelding bij de provincie Drenthe vanwege in het kader van de Wnb beschermde houtopstanden is nodig bij kap van bomen in de houtsingels.
Stikstof
In Nederland zijn 162 Natura 2000-gebieden gelegen. In 130 van deze gebieden komen stikstofgevoelige habitats of leefgebieden van soorten voor. Een verdere toename van stikstofdepositie kan tot een negatief effect kan leiden. Daarom dient bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling onderzocht te worden of er stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Een te hoge stikstofdepositie kan tot een negatief effect leiden, waardoor een ruimtelijk initiatief onder dezelfde omstandigheden niet kan worden uitgevoerd.
Ten behoeve van het voornemen is een AERIUS-berekening uitgevoerd. Hierbij is zowel de stikstofdepositie ten gevolge van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase als in de gebruiksfase meegenomen. De berekening en de bijbehorende rapportage is als Bijlage 6 bij deze rapportage gevoegd. Hieronder volgen de conclusies:
De berekeningen met AERIUS genereren een rekenresultaat en een pdf-bestand. Gelet op de stikstofdepositie-effecten van het plan in vergelijking met de referentiesituatie kan op voorhand niet worden uitgesloten dat significante gevolgen kunnen optreden. Reden waarom de gemeente mitigerende maatregelen treft (extern salderen). In de berekeningen is de externe maatregel betrokken. Voor de aanlegfase geldt dat gelet op het treffen van deze maatregel het plan niet zorgt voor een (tijdelijke) depositietoename op enig Natura 2000-gebied. Sprake is zelfs van een afname van maximaal 0,02 mol N/ha/jaar.
Voor de gebruiksfase geldt dat gelet op het treffen van de externe salderingsmaatregel het plan eveneens niet zorgt voor een (permanente) depositietoename op enig Natura 2000-gebied. Echter is er ook geen sprake van een afname. Gelet op deze resultaten (zowel in de aanleg- als gebruiksfase nergens een berekende toename van stikstof), wordt door het project de natuurlijke kenmerken van de omliggende Natura 2000-gebieden niet aangetast.
Voor de te realiseren toegangen door de houtsingels naar de weidegang, waarvoor nader ecologisch onderzoek noodzakelijk is, wordt een afzonderlijke aanvraag ingediend. Het nader ecologisch onderzoek zal bij die afzonderlijke aanvraag inbegrepen zijn. Voor voorliggend voornemen is in dat geval geen nader onderzoek noodzakelijk. Het aspect stikstof vormt eveneens geen belemmering voor de uitvoering van het voornemen. Het voornemen is uitvoerbaar wat betreft het aspect ecologie.
Toetsingskader
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en (buis)leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoond. Voor het initiatief is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. Het projectgebied is globaal blauw omkaderd.
Figuur 4.2. Uitsnede risicokaart, het projectgebied bevindt zich globaal in het blauwe kader (bron:
risicokaart.nl)
Inrichtingen
Op een afstand van circa 350 meter ten noorden van het projectgebied bevindt zich een propaantank van 'Honden Dressuur Club De Loop'. Het projectgebied is niet gelegen in het invloedsgebied van deze inrichting.
Buisleidingen
Op een afstand van circa 850 meter ten zuidwesten van het projectgebied bevindt zich een hogedrukgasleiding van de Gasunie. Deze leiding heeft een uitwendige diameter van 5,98 inch en een werkdruk van 65 bar. Een dergelijke leiding kent een inventarisatieafstand van 60 meter. Het project is niet gelegen in het invloedsgebied van de buisleiding.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In de nabijheid van het projectgebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect externe veiligheid.
Toetsingskader
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB. Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of ten behoeve van industrielawaai nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. In artikel 74 Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied.
Onderzoek
Spoorweglawaai en industrielawaai is op voorhand in het projectgebied niet aan de orde. Daarom wordt hier alleen op wegverkeerslawaai ingegaan. De te realiseren manege zelf geldt niet als geluidsgevoelig object. De bij de manege behorende bedrijfswoning geldt wel als geluidsgevoelig object. De te realiseren bedrijfswoning is gelegen binnen de geluidszone van de Esweg en de Hullenweg. Deze wegen hebben een maximum snelheid van 60 km/uur. Daarom is er door BügelHajema Adviseurs een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Een rapportage van dit onderzoek is als Bijlage 7 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd.
Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt dat ten gevolge van wegverkeer op de Esweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De geluidbelasting op de woning bedraagt 50 dB. Wel wordt voldaan aan de maximale ontheffingsgrenswaarde van 53 dB voor buitenstedelijk gebied.
Bron- en overdrachtsmaatregelen worden hier niet mogelijk en wenselijk geacht. Voor de nieuw te bouwen woning dient een hogere waarde te worden aangevraagd van 50 dB.
De geluidsbelasting van de manege op de omliggende woningen en omgeving komt in paragraaf 4.9 aan bod.
Conclusie
Voor het aspect geluid wordt een hogere waarde aangevraagd voor een overschrijding van de voorkeurswaarden voor wegverkeer.
Toetsingskader
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor (PM2,5). Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Onderzoek
Het voornemen betreft de realisatie van een manege met 53 paardenboxen en een vrijstaande bedrijfswoning. Voor de berekening van de verkeersgeneratie is er gebruikgemaakt van de kengetallen van het CROW van CROW publicatie 381 - Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen, december 2018. Deze publicatie geeft naast parkeerkencijfers ook kencijfers wat betreft de verkeersgeneratie.
Uitgaande van de realisatie van een manege met 53 paardenboxen en een vrijstaande (bedrijfs)woning in een weinig stedelijke gemeente in het buitengebied is berekend dat de verkeersgeneratie van het voornemen maximaal (53*4+8,6=) 221 verkeersbewegingen per etmaal bedraagt.
Rekentool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool in 2008 ontwikkeld. De nibm-tool wordt jaarlijks door InfoMil geactualiseerd. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan of initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool (versie 2022) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald
Figuur 4.3. Nibm-tool (bron: InfoMil)
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het voornemen de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.
Achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het projectgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.
Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2021, welke in maart 2021 zijn gepubliceerd. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometer vak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen en initiatieven betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM2.5 en PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Luchtconcentratie | Norm | |
NO2 | jaargemiddelde concetratie | 40 µg/m3 |
PM2.5 | jaargemiddelde concetratie | 25 µg/m3 |
PM10 | jaargemiddelde concetratie | 40 µg/m3 |
Figuur 4.4. Grenswaarden luchtconcentraties NO2, PM2.5 en PM10
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat de achtergrondniveaus ter plaatse ruim onder de wettelijke normen blijven.
Het aspect 'geur' als gevolg van de te realiseren manege op de omliggende woningen en omgeving wordt in paragraaf 4.9 beschreven.
Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het projectgebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.
Verkeersafwikkeling
Als gevolg van het voornemen zal de verkeersgeneratie toenemen. Het voornemen betreft de realisatie van een manege met 53 paardenboxen en een vrijstaande (bedrijfs)woning. Volgens de normen van het CROW zorgt het toevoegen van een manege met 53 paardenboxen en een vrijstaande (bedrijfs)woning in een weinig stedelijke gemeente in het buitengebied voor een maximale verkeersgeneratie van 221 verkeersbewegingen per etmaal. De 'Esweg' is een erftoegangsweg en de 'Hullenweg' is een gebiedsontsluitingsweg.
Hullenweg
Uit het akoestisch onderzoek (Bijlage 7) en de daarbij bijgevoegde verkeersgegevens is af te leiden dat de Hullenweg in 2023 gemiddeld 1467 verkeersbewegingen per etmaal telt. Het voornemen leidt tot een toevoeging van maximaal 221 verkeersbewegingen per etmaal. Het aantal verkeersbewegingen op de Hullenweg neemt niet met een dusdanig aantal toe ten opzichte van de huidige verkeersintensiteit van de weg dat het de toegenomen aantal verkeersbewegingen niet meer aan zou kunnen. Ook zal met het voornemen de huidige manege verdwijnen. In de praktijk zal daarom per saldo de toename van het aantal verkeersbewegingen lager uit vallen voor de Hullenweg.
Esweg
Uit het akoestisch onderzoek (Bijlage 7) en de daarbij bijgevoegde verkeersgegevens is af te leiden dat de Hullenweg in 2023 gemiddeld 1514 verkeersbewegingen per etmaal telt. Het voornemen leidt tot een toevoeging van maximaal 221 verkeersbewegingen per etmaal. Het aantal verkeersbewegingen op de Hullenweg neemt niet met een dusdanig aantal toe ten opzichte van de huidige verkeersintensiteit van de weg dat het de toegenomen aantal verkeersbewegingen niet meer aan zou kunnen. Tevens valt aan te merken dat vanaf de kruising Hullenweg-Esweg de Esweg maar 100 meter bereden hoeft te worden tot de inrit van de manege. Er wordt daarom maar gebruik gemaakt van een klein deel van de Esweg.
In Bijlage 8 is een verdeling gemaakt van de verwachte verkeersintensiteit per uur over de twee wegen. Hieruit is op te maken dat er over een traject van circa 1.300 meter op de Hullenweg richting de Esweg een toename plaatsvindt van 6 verkeersbewegingen per uur. Op het traject van de hoek van het kruispunt Hullenweg-Esweg naar de inrit van de nieuwe manege zal er een toename van circa 18 verkeersbewegingen zijn per uur.
Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de toename van verkeersbewegingen niet dusdanig groot is dat er aanpassingen gedaan moeten worden aan de ontsluiting. De wegen hebben voldoende capaciteit om de toegenomen verkeersgeneratie aan te kunnen.
Parkeren
Naast een verkeersaantrekkende werking neemt de parkeerbehoefte in het gebied als gevolg van het voornemen ook toe. In haar Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP) kiest de gemeente Noordenveld voor het toepassen van de CROW-bandbreedtes in de parkeerkencijfers waarbij de gemiddelde bandbreedte het uitgangspunt is. Voor de berekening van de parkeerbehoefte is daarom gebruik gemaakt van CROW publicatie 381 – Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen, december 2018. Hierbij is uitgegaan dat het projectgebied in het buitengebied ligt in een weinig stedelijke gemeente. Uitgaande van de toevoeging van een manege met 53 paardenboxen en een vrijstaande (bedrijfs)woning is berekend dat de parkeerbehoefte maximaal (53*0,4+2,4=) 23,6 parkeerplekken bedraagt. Bij de bedrijfswoning is ruimte voor 1 auto. De parkeerbehoefte die in de rest van het projectgebied moet worden opgevangen bedraagt dus 23 parkeerplekken. Er wordt in het projectgebied een parkeerplaats gerealiseerd die de parkeerbehoefte opvangt. Voor dagelijks gebruik kunnen de parkeerplekken aan de zuidkant van de zuidelijke 'kamer' van het projectgebied worden gebruikt (zie figuur 2.5). Hier worden 26 parkeerplekken gerealiseerd, inclusief 4 minder valide parkeerplekken. Er kan dus worden gesteld dat de parkeerbehoefte voor dagelijks gebruik kan worden opgevangen.
Wedstrijddagen
De manege kent ook wedstrijddagen. Op deze dagen zal de parkeerbehoefte hoger liggen. Met de uitvoering van het voornemen wordt hier ook rekening mee gehouden. Zo wordt de parkeerplaats aan de noordkant van het projectgebied aangelegd voor wedstrijddagen. In Bijlage 9 is de berekening van de parkeerbehoefte op wedstrijddagen opgenomen. De parkeerbehoefte op wedstrijddagen is als volgt:
In de toekomstige situatie worden er 36 parkeerplekken voor auto's met trailer (of kleine vrachtwagen) en 19 parkeerplekken voor personenauto's aangelegd. Er wordt hiermee voor wedstrijddagen een voldoende parkeeroplossing geboden.
In huidige situatie wordt op wedstrijddagen gebruik gemaakt van parkeren op de manegelocatie en (deels) van parkeren op de locatie van de tegenovergelegen voetbalclub 'Oranje Nassau Roden'. De gezamenlijke oppervlakte van deze beide parkeerlokaties hebben een oppervlakte van ca. 3.500 m2. In de nieuwe situatie is er op wedstrijddagen de beschikking over een totaal parkeeroppervlakte van 4.500 m2. Het totale parkeeroppervlak zal daarmee in de nieuwe situatie toenemen met 1000 m2.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief
Inleiding
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, worden afgeweken van deze richtafstanden.
De richtafstanden van de VNG-publicatie gelden tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een drukke ontsluitingsweg ligt. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden. Uitzondering hierop is de richtafstand voor externe veiligheid. Deze wordt niet verkleind.
Onderzoek
De omgeving van het projectgebied kan getypeerd worden als 'rustig buitengebied'. De richtafstanden kunnen daarom niet met een afstandsstap worden verkleind. Voor voorliggend project dient milieuzonering twee kanten op onderzocht te worden. Enerzijds levert de manege hinder op voor omliggende gevoelige functies. Anderzijds kunnen milieubelastende activiteiten in de omgeving weer hinder veroorzaken voor de bedrijfswoning.
Hinderveroorzakende bedrijven en functies in de omgeving
Het voornemen betreft de realisatie van een manege. Een manege is zelf geen milieugevoelige functie. De bij de manege behorende bedrijfswoning is wel een milieugevoelige functie en geldt als gevoelig object voor inrichtingen van derden. Voor de eigen inrichting, in dit geval de manege, is de bedrijfswoning niet gevoelig. Het is daarom nodig te onderzoeken welke bedrijven en functies er in de omgeving zijn die mogelijk effect kunnen hebben op de bedrijfswoning. In de directe nabijheid van de te realiseren bedrijfswoning is bedrijvigheid aanwezig:
Hinder van het bedrijf op geluidsgevoelige objecten
Tweede vraag betreft of in of nabij het projectgebied functies aanwezig zijn die als gevolg van het onderhavige voornemen hinder zouden kunnen ondervinden. Maneges kennen, gebaseerd op de VNG-publicatie, een richtafstand van 50 meter op basis van geur en een richtafstand van 30 meter op basis van geluid en stof.
Ten noordoosten van het projectgebied (Hullenweg 18) en ten westen van het projectgebied (Esweg 31) bevinden zich twee woningen op minder dan de richtafstand van 50 meter van de grens van het projectgebied. De noordelijke woning bevindt zich op een afstand van circa 20 meter van het projectgebied. De westelijke woning bevindt zich op een afstand van circa 40 meter tot het projectgebied.
In het geval van bestemmingen, is het gebruikelijk om te meten vanaf de plek waar de hindergevende activiteiten kunnen plaatsvinden. Aangezien het (bedrijfs)bestemmingsvlak vaak meerdere inrichtingsvarianten mogelijk maakt, meet je dan vanaf de grens van de bedrijfsbestemming tot aan de uiterste situering van de gevel van een woning. In voorliggende situatie wordt met de vergunning een specifieke inrichting toegestaan waarbij de hindergevende onderdelen exact zijn gepositioneerd. Daarmee kan een meer precieze afstandsbepaling plaatsvinden.
De 50 meter geurcontouren van deze woningen zijn op figuur 4.5 weergegeven. Bij het ontwerp en de plaatsing van de manege in het projectgebied is rekening gehouden met de 50 meter geurcontouren van de omliggende woningen. Op figuur 2.11 is te zien dat hinderveroorzakende manegefuncties buiten de 50 meter geurcontouren komen te liggen. Er wordt dus aan de richtafstand van 50 meter tot hinderveroorzakende functies voldaan. Voor de woningen aan de Hullenweg 18 en de Esweg 31 zal er daarom na uitvoering van de plannen nog steeds sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Omdat voorliggende vergunning betrekking heeft op een specifieke inrichting waarbij de hindergevende onderdelen exact zijn gepositioneerd, is het voor de manege ook in de toekomst niet mogelijk om manegefuncties te realiseren in het gebied wat wordt aangeduid als groen/wadi (zie figuur 2.11). Het is voor de manege dus niet mogelijk om ineens uit te breiden richting de woningen. De richtafstand van 50 meter tot de woningen blijft daarmee gewaarborgd
Verder is ten zuiden van het projectgebied is groepsaccommodatie De Zwerfsteen gelegen, inclusief een bedrijfswoning. Een groepsaccommodatie is niet geurgevoelig, de bedrijfswoning wel. Het bouwvlak van de bedrijfswoning is op een afstand van circa 130 meter van het projectgebied gelegen. Er wordt daarmee voldaan aan de richtafstanden.
Figuur 4.5. Geurcontouren omliggende woningen
Evenementen
De evenementen (paardenconcours) die op het manegecomplex worden gehouden vinden straks alleen plaats op de delen van het manegecomplex die buiten de 50 meter milieucontouren gelegen zijn. Tevens worden er geen evenementen in de avonduren gehouden. Ook worden er met de huidige plannen geen geluidsinstallaties buiten voorzien. Mogelijke evenementen zorgen daarmee niet voor hinder voor omwonenden. Een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan gewaarborgd blijven.
Conclusie
Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect milieuzonering.
Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen en initiatieven een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan of initiatief voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Waterwet
De Waterwet, die per 22 december 2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. De strategische delen uit het Nationaal Waterplan op grond van de Waterwet zijn opgegaan in de Novi. Daarnaast geldt het Nationaal Water Programma 2022-2027, waarin de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid zijn opgenomen.
Onderzoek
Digitale watertoets
Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Hiervoor wordt het voornemen ingediend bij waterschap Noorderzijlvest. De aanvraag digitale watertoets heeft op 19-06-2023 plaatsgevonden. De watertoets is als Bijlage 10 aan deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.
Toename verharding
Met het voornemen neemt de verharding in het projectgebied toe. Op het huidige (grasland) perceel worden 2 rijhallen (inclusief kantine), een stallencomplex, een kapschuur en een beheerderswoning gerealiseerd. Naast deze bebouwing wordt ook de benodigde verharding ter ontsluiting en parkeerbehoefte gerealiseerd. De toename van verharding in het projectgebied wordt in de onderstaande tabel weergegeven.
Verharding | Oppervlak |
Gebouwen | 5.045 m2 |
Verhardingen (wegen) | 6.983 m2 |
Woning en kavel | 270 m2 |
Totaal | 12.298 m2 |
Figuur 4.6. Verharding in projectgebied
De verharding in het projectgebied neemt in totaal toe met 12.298 m2. Door de toename van gebouw- en verhardingsoppervlakte op het perceel moeten maatregelen getroffen worden om te voorkomen dat er versnelde afstroming plaatsvindt bij neerslag.
Afstemming Waterschap Noorderzijlvest
Waterschap Noorderzijlvest heeft op 23 juni 2023 in een reactie het volgende laten weten over het voornemen:
''Het projectgebied watert af richting het noordwesten en via een stuwende duiker onder de Hullenweg (pal naast de Esweg) naar de Steenbergerloop (zie figuur 4.7). Indien de wadi als compensatie dient voor de versnelde afvoer zal het hemelwater vanaf alle verhardingen op de wadi geloosd moeten worden. Vervolgens zal de wadi naar alle waarschijnlijkheid ook een overloopvoorziening moeten krijgen naar oppervlaktewater. Gelet op de peilgrenzen mag de wadi niet lozen op de naastgelegen sloot langs de Hullenweg, maar in het verlengde daarvan in zuidwestelijke richting. Dus vlakbij de eerder genoemde stuwende duiker. Anders is er sprake van ongewenste afwenteling. Het is volgens het waterschap daarmee de vraag of de huidige positie van de wadi wel verstandig is. Verschuiven in zuidwestelijke richting het parkeerterrein ligt dan meer voor de hand. Overigens kan volgens het waterschap het verruimen van bestaande sloten rondom de manege ook een vorm van compensatie zijn, in plaats van de wadi.''
Figuur 4.7. Afwatering projectgebied (bron: Waterschap Noorderzijlvest)
Naar aanleiding van deze reactie heeft er nadere afstemming met het waterschap plaatsgevonden over de precieze invulling van het projectgebied met betrekking tot watercompenserende maatregelen. In overleg met het waterschap zijn hieruit de volgende compenserende maatregelen gekomen:
Compenserende maatregelen
Door de functiewijziging van perceel,van grasland naar manegecomplex, wordt ook de afvoer van overtollig regenwater anders. Circa 50 % van de huidige oppervlakte (van kamer 1) wordt ingevuld met bebouwing en verharding. Om te voorkomen dat daardoor de omliggende sloten in korte tijd te veel worden belast is / wordt zullen er watercompenserende maatregelen getroffen moeten worden. Als gevolg van de toename aan verharding zal 10 % van het totaal aan verhard oppervlak gecompenseerd moeten worden door middel van sloten, vijvers of wadi's. Dit betekent dat er circa 1250 m2 aan compenserende maatregelen moeten worden getroffen.
Met het voornemen wordt er een sloot van 290 m2 aangelegd, met daarin een waterbreedte van 2,75 meter. Met de sloot vindt dus in totaal 800 m2 aan watercompensatie plaats. Verder wordt er nog een vijver gerealiseerd van 450 m2. Hiermee wordt in totaal voldaan aan de 1250 m2 compenserende maatregelen die getroffen dienen te worden. Verder wordt ook een deel van het parkeerterrein uitgevoerd met menggranulaat. Dit is doorlatend, waardoor deze oppervlaktes niet mee tellen in de verhardingstoename. In Bijlage 11 is een plattegrond van de watercompenserende maatregelen bijgevoegd.
De aan te leggen sloten in het projectgebied krijgen een waterpeil van +4.35 mNAP. Dit is hoger dan het waterpeil van de watergangen buiten het plangebied die een waterpeil van +3.95 mNAP hebben. Er is hiervoor gekozen omdat met een waterpeil van +4.35 mNAP anders de sloten wel erg breed moeten worden op maaiveldhoogte. De aan te leggen sloten zullen lozen op de watergangen langs de Hullenweg en langs de Esweg. Dit zal zoveel als mogelijk richting de kruising van beide wegen plaatsvinden. Daar bevindt zich namelijk de duiker die afvoert richting de Steenbergerloop.
De noordelijkere waterpartij wordt via een duiker worden aangesloten op de bermsloot van de Hullenweg. Deze komt aan bij de zuidwestzijde van de vaste dam. De bermsloot Hullenweg wordt wat geherprofileerd, aangezien de bodem nu aan aantal decimeters te hoog ligt. De zuidelijkere waterpartij in het projectgebied wordt aangesloten op de bermsloot van de Esweg. Hier wordt een lange duiker gerealiseerd. De duikers krijgen beide een diameter van minimaal 300 mm. Ook zullen er geen bochtstukken worden geplaatst in de duikers.
Afvalwater (mens)
Bij ingebruikname van het manegecomplex (kantine en toiletten) en de beheerderswoning komt een hoeveelheid afvalwater vrij. In normale gebruikssituatie zal dit vergelijkbaar zijn met de hoeveelheid van circa 3 a 5 woningen. Op wedstrijddagen zal er een toename zijn van de hoeveelheid af te voeren afvalwater. Aangezien er op de peceelsgrens geen aansluitpunt voor vrij verval riolering aanwezig is en dit ook moeilijk realiseerbaar is, moet er gekeken worden naar alternatieven. Mogelijk alternatief is het installeren van een pompput op het terrein met daarop aangesloten de lozingspunten van de toiletten, de kantine en de beheerderswoning. Een persleiding vanuit de pompput transporteert dit afval water dan naar een vrijvervallozingspunt. Het dichtstbijzijnde lozingspunt is gelegen bij de aansluiting van de Okster op de Hullenweg. Dit moet in nader overleg met de gemeente Noordenveld nog worden onderzocht en uitgewerkt. Vooralsnog lijkt een pompcapaciteit van 5 m3/uur voldoende. Ook een mogelijkheid voor afvoer van afvalwater is een IBA systeem. Door de (sterk) wisselende hoeveelheid is het echter moeilijk om hier de juiste dimensionering voor te maken.
Conclusie
Het voornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.
Vanaf 1 januari 2021 moet alle nieuwbouw voldoen aan de eisen voor BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen) waarmee is vastgelegd dat energiebronnen voor gebouwen in bepaalde mate duurzaam moeten zijn.
Tijdens de bouw van de manege wordt er maximaal ingezet op duurzaamheid. De volgende onderwerpen hebben hier betrekking op:
Op grond van het Besluit milieueffectrapportage is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen. Een stedelijk ontwikkelingsproject staat omschreven in het Besluit onder D 11.2. De voorgenomen ontwikkeling blijft weliswaar ruim onder de aangegeven drempelwaarden (100 ha, 2.000 woningen, of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2), maar op grond van de nieuwe wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. In dat kader is een vormvrije m.e.r.-beoordeling gemaakt, waarin in principe voor alle milieuaspecten moet worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieugevolgen. In het navolgende is de vormvrije m.e.r.-beoordeling behandeld.
Het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (kolom 4). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is (op één onderdeel na) in werking getreden op 7 juli 2017, maar geldt vanaf 16 mei 2017 voor alle lopende vergunningaanvragen en bestemmingsplannen waarover nog geen besluit is genomen. Eén van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2 lid 5 Besluit m.e.r. Indien de gemeente initiatiefnemer is hoeft deze geen aanmeldnotitie op te stellen.
In dit geval is de gemeente niet de initiatiefnemer. Het voornemen kan worden geplaatst in categorie D11.2 betreffende 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Voor het plan is daarom een aanmeldnotitie m.e.r. opgesteld. De notitie is als Bijlage 12 bij deze ruimtelijke onderbouwing gevoegd. De gemeente neemt hierover separaat een besluit.
Aangezien het om een particulier initiatief gaat, zullen eventuele planschadekosten en andere daarmee samenhangende kosten voor rekening van de initiatiefnemer zijn. De initiatiefnemer en de gemeente hebben hiervoor een planschade- en anterieure exploitatieovereenkomst ondertekend. Ook de kosten die gepaard gaan met de uitvoering van de plannen zullen door de initiatiefnemer worden gedragen.
Hiermee zijn alle plankosten als bedoeld in artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening anderszins verzekerd en is het niet verplicht een exploitatieplan op te stellen.
In de voorbereiding van het voornemen is er rekening gehouden met de omwonenden in de directe omgeving van het projectgebied. Begin december 2022 zijn er afzonderlijke gesprekken gevoerd met de omwonenden rondom het projectgebied. Een verslag van de gevoerde gesprekken is als Bijlage 13 bij deze ruimtelijke onderbouwing toegevoegd.
Als gevolg van het participatieproces is het bouwplan nog op enkele punten aangepast.
Op de aangevraagde omgevingsvergunning is de uitgebreide procedure van toepassing. Deze ruimtelijke onderbouwing heeft in het kader van het omgevingsvergunningstraject voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Eenieder is daarbij in de gelegenheid gesteld om een zienswijze tegen het voornemen in te dienen. Van de geboden mogelijkheid om zienswijzen kenbaar te maken, is gebruik gemaakt. In bijgevoegde Nota zienswijzen (bijlage 14) is het eindverslag van de inspraakprocedure opgenomen.