1.1 plan:
het Bestemmingsplan ‘Revitalisering Baggelveld 9 & Woonkavel Schapenweg’ van de gemeente
Noordenveld;
1.2 bestemmingsplan (digitaal):
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1699.2021BP084-
vg01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe
verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en
dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid
is niet vereist;
1.4 aanduiding (analoog):
een op de verbeelding aangegeven vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge
de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduiding (digitaal):
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels,
regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.6 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 aan huis verbonden werkactiviteiten:
de uitoefening van een beroep, het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van
ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, welke activiteiten door de beperkte omvang
in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden
uitgeoefend en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonfunctie in
overeenstemming is;
1.8 achtererf:
het achter het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen achter de achtergevel
en het verlengde daarvan en tussen de zijdelingse perceelgrenzen;
1.9 achtergevel:
de gevel van een gebouw, die gesitueerd is tegenover de voorgevel van het betreffende gebouw;
1.10 achterkant:
de achtergevel, het achtererf en het dakvlak aan de achterzijde van een gebouw alsmede de zijgevel,
het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde (zijdelings) niet gekeerd
is naar de weg of het openbaar toegankelijk gebied;
1.11 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied
voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;
1.12 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.13 bed & breakfast:
een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, toeristische verblijfsvoorziening, voor
uitsluitend kortdurend logies en ontbijt voor maximaal vijf personen, die deel uitmaakt van
het hoofdgebouw of is gevestigd in een van de bestaande bijgebouwen en wordt gerund
door de gebruiker van het betreffende perceel;
1.14 beperkt kwetsbaar object:
een object, waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde
voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
1.15 bestaand:
het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is
en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden
gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende
bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen
het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere
planologische toestemming;
1.16 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.17 bestemmingsvlak (digitaal):
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.18 bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm kan worden
onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan
het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist, tenzij in de regels anders is
bepaald;
1.19 boomgaard:
stuk grond, beplant met fruitbomen;
1.20 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen van een standplaats;
1.21 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.22 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte
liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van onderbouw en
kapverdieping;
1.23 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten;
1.24 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.25 bouwvlak (analoog):
een in de verbeelding aangegeven vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.26 bouwvlak (digitaal):
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.27 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op
de grond;
1.28 bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf:
een bouwwerk dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, met een
met de grond verbonden constructie van enige omvang en met een plaatsgebonden
karakter;
1.29 buitenopslag:
het in de open lucht tijdelijk opslaan of opgeslagen houden van gerede of ongerede
goederen, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen
of onderdelen hiervan;
1.30 cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is
ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van
dat bouwwerk of dat gebied;
1.31 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.32 dagrecreatie:
een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in
tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere
dagen van huis begeeft;
1.33 druiplijn:
de onderzijde van het schuine gedeelte van het dak;
1.34 erf:
een al dan niet omheind stuk grond, in ruimtelijk opzicht direct behorende bij, in functioneel
opzicht ingericht ten dienste van en in feitelijk opzicht direct aansluitend aan een woning of
een ander gebouw, dat in beginsel behoort tot het perceel waarop de woning of het andere
gebouw is geplaatst, zoals dat kan blijken uit de kadastrale gegevens en waarvan de
bestemming deze inrichting niet verbiedt;
1.35 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt;
1.36 gebruik:
het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;
1.37 gebruiksmogelijkheden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende
bestemming te gebruiken;
1.38 geluidsgevoelig object:
een woning of een ander gebouw of object waarvoor ingevolge artikel 82 van de Wet
geluidhinder bij Algemene maatregel van bestuur de ten hoogste toelaatbare
geluidsbelasting is aangegeven;
1.39 gevellijn:
een lijn die de ligging van de voorgevelrooilijn aangeeft;
1.40 hobbymatig agrarisch gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel
van het houden van dieren (niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij,
een gebruiksgerichte paardenhouderij, een bollenteeltbedrijf of een vis- of wormenkwekerij,
om daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid) op niet bedrijfsmatige wijze;
1.41 hobbymatig houden van dieren:
het houden van dieren van soorten, in het bijzonder evenhoevigen (runderen, varkens,
schapen, geiten), maar ook paarden en pluimvee. Hobbydieren worden niet voor de
productie en dus ook niet voor economisch gewin gehouden, maar voor educatieve of
recreatieve doeleinden of uit pure liefhebberij. Het houden van hobbydieren is voor de
houder een nevenactiviteit, die niet kan worden uitgeoefend naast het bedrijfsmatig houden
van de genoemde diersoorten;
1.42 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op
de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.43 hoofdverblijf:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, dat naar constructie en inrichting geschikt is
voor de permanente huisvesting van één persoon, een gezin of een hiermee gelijk te stellen
groep personen;
1.44 hoofdvorm:
de hoofdvorm van het gebouw wordt bepaald door het bestaande gevelvlak, de goothoogte,
de nokhoogte en de dakvorm;
1.45 huishouden:
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke
huishouding voeren of willen voeren;
1.46 kampeermiddel:
een onderkomen dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, maar
zonder een met de grond verbonden constructie en zonder plaatsgebonden karakter;
1.47 kampeerterrein:
een terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop
gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen voor
recreatief nachtverblijf;
1.48 kap:
een dakafdekking onder een hoek vanaf 15° met het horizontale vlak;
1.49 karakteristieke bebouwing:
beeldbepalende en/of waardevolle bebouwing welke past bij de omgeving;
1.50 kleinschalige verblijfsrecreatie:
het houden van een kampeerterrein voor ten hoogste 15 kampeerplaatsen;
1.51 kunstwerk:
civieltechnisch werk voor de infrastructuur van wegen, water, spoorbanen, waterkeringen
en/of leidingen, niet bedoeld voor permanent menselijk verblijf;
1.52 kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde
voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;
1.53 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het
aardoppervlak, dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de
levende en niet-levende natuur; bij de afweging van het begrip landschappelijke waarde zal
de landschaps- en beheersvisie uit het Landschapsbeleidsplan van de gemeente
Noordenveld steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;
1.54 landschapstuin:
niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat in feitelijk opzicht is ingericht als tuin
ten dienste van de woonfunctie, maar dat planologisch een agrarische bestemming heeft;
1.55 moestuin:
tuin voor de verbouw van groenten op het erf van een boerderij of woning;
1.56 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder, dan wel met
ten hoogste één wand;
1.57 paardenbak:
een al dan niet door middel van een afscheiding afgezonderd terrein met een andere
ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en/of berijden van
paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de
daarbij behorende voorzieningen;
1.58 peil:
voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van
die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
1.59 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander
tegen vergoeding;
1.60 recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming
waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.61 rooilijn:
de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of aan de van
de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden;
1.62 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang
alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van
erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval
verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een
prostitutiebedrijf, waaronder tevens is begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in
combinatie met elkaar;
1.63 tijdstip van beëindiging van een bepaald gebruik:
het tijdstip waarop een gebouw is gesloopt, dan wel vanwege bouwkundige gebreken het
gebruik ingevolge de Woningwet dient te worden gestaakt;
het tijdstip waarop gronden en/of een gebouw met de bijbehorende grond kennelijk in
gebruik zijn genomen voor een andere functie dan in het bestemmingsplan voor de
betreffende gronden in de bestemmingsomschrijving is aangegeven;
1.64 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw,
welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in
architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele
ondergeschiktheid is niet vereist;
1.65 verlichtingsinstallatie:
een ander bouwwerk dat direct met de grond verbonden is en uitsluitend of in hoofdzaak
dient voor de verlichting van objecten en terreinen;
1.66 voorerf:
het voor het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen voor de
voorgevel en het verlengde daarvan tot aan de naar de weg gekeerde perceelgrens;
1.67 voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere
zijden aan een weg grenst, de als zodanig in het plan aangeduide dan wel door
burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.68 voorkant:
de voorgevel, het voorerf en het dakvlak aan de voorzijde van een gebouw alsook de
zijgevel, het zijerf en het dakvlak aan de zijkant van een gebouw voor zover die zijde
(zijdelings) gekeerd is naar de weg of het openbaar toegankelijk gebied;
1.69 weg:alle voor het openbaar verk
alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin
liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten,
met dien verstande dat zelfstandige fiets- en voetpaden, brandgangen en naar de aard
daarmee gelijk te stellen voor openbaar verkeer openstaande paden hier niet onder worden
begrepen;
1.70 woning:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en
uitsluitend bestemd voor de huisvesting van één huishouden;
1.71 woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om
die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de
daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van
hinder;
1.72 zijgevel:
de gevel van een gebouw, niet zijnde de voor- of achtergevel;
1.73 zijerf:
het naast het hoofdgebouw gelegen gedeelte van het erf, voor zover gelegen naast de
zijgevel tot aan de aan die zijde gelegen perceelgrens.