direct naar inhoud van Toelichting
Plan: natuurbegraafplaats De Velden te Westervelde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1699.2017BP067-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ten zuidoosten van het dorp Westervelde, in de gemeente Noordenveld, is het landgoed Tonckensborg gelegen.

Het voornemen is op het terrein een natuurbegraafplaats te realiseren. De plannen hiervoor passen niet binnen de geldende bestemmingsplannen Kleine kernen Noordenveld en Buitengebied Noordenveld. Om het initiatief juridisch-planologisch mogelijk te maken, is daarom voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

De locatie ligt ten zuidoosten van het dorp Westervelde, tussen de provinciale weg Asserstraat (N373) aan de oostzijde en de Hoofdweg aan de westzijde. De locatie wordt met name begrensd door agrarische percelen. Het Huis te Westervelde (Tonckensborg) is een rijksmonument en is gelegen binnen het plangebied.

Op onderstaande luchtfoto is de globale begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017BP067-vg01_0001.jpg"

Ligging plangebied (bron luchtfoto: pdokviewer.nl)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het westelijke deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan Kleine kernen Noordenveld (vastgesteld op 19 november 2014). Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de enkelbestemmingen Bos en Agrarisch met waarden. De verschillende wegen die door het gebied lopen, hebben de enkelbestemming Verkeer - Verblijfsgebied.

Naast enkelbestemmingen zijn een aantal dubbelbestemmingen van toepassing op het gebied, de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2, Waarde - Cultuurhistorie, Waarde - Beschermd dorpsgezicht en Leiding - Riool.

De functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverhard' is van toepassing op een aantal wegen in het gebied. De gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - zichtlijn' komt ook voor in het gebied.

Voor het noordoostelijke deel van het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied Noordenveld (vastgesteld op 17 april 2013). Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de enkelbestemming Natuur. Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Landschap van toepassing.

Hoewel de voorgenomen ontwikkeling een aantal elementen (natuur en bos) uit de huidige bestemmingen in zich draagt, is het niet mogelijk binnen deze regelingen een natuurbegraafplaats te ontwikkelen. Voor de ontwikkeling is daarom voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied en de huidige en toekomstige inrichting. Vervolgens komt in Hoofdstuk 3 het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie, regio en gemeente aan de orde. Hoofdstuk 4 is gewijd aan het onderzoek naar de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 behandelt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. In het laatste hoofdstuk wordt ten slotte ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Omgeving plangebied

Het plangebied is gelegen ten zuidoosten van het dorp Westervelde en ten noordwesten van het dorp Zuidvelde. Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom.

Het plangebied is gelegen in het esdorpenlandschap. De dorpen in dit landschap liggen over het algemeen langs de esranden en in de nabijheid van het beekdal, in de gunstige overgangszone van hoog, droog en voedselarm naar laag, vochtig en voedselrijk. In de middeleeuwen ontwikkelde zich een landbouwsysteem dat resulteerde in het esdorpenlandschap. Westervelde is een authentiek esdorp met een brink. Het dorp wordt gekarakteriseerd door de brinkenstructuur en de daaraan gelegen boerderijen. Vanuit dit centrum zijn langs de diverse wegen, met name langs de doorgaande weg, nieuwere boerderijen gebouwd. Huis te Westervelde, ook wel Tonckensborg genoemd, en het omliggende landgoed vormt een unieke waarde in het esdorpenlandschap.

2.2 Huidige situatie plangebied

Het plangebied betreft het landgoed Tonckens. Onderdeel van het landgoed is Huis te Westervelde, welke is gebouwd in de zeventiende eeuw. Vanaf het eind van de zeventiende eeuw werd stelselmatig gewerkt aan de uitbreiding van het landgoed. Daarvoor werd een omvangrijk stelsel van singels, grachten en wallen aangelegd en verschillende boscomplexen werden aangeplant. In een deel van deze bossen, ten noorden van het dorp Zuidvelde, bevindt zich een cluster van 40 grafheuvels en een licht gebogen aarden wal. Het hele complex heeft een oppervlakte van circa 10 ha.

Het huidige gebruik en de structuur van het gebied is door de jaren heen vrijwel gelijk gebleven. Centraal in het gebied gelegen, staat Huis te Westervelde en daar omheen liggen bospercelen en percelen waar agrarisch gebruik plaatsvindt. Huis te Westervelde is ontwikkeld als agrarisch bedrijf, waardoor op het terrein een aantal sleufsilo's, stallen en een mestbassin aanwezig zijn.

Het plangebied wordt aan de oostzijde op twee plaatsen ontsloten via een onverharde weg op de Asserstraat. De Hoofdweg en de Asserstraat zijn beide doorgaande wegen die verbinding geven met de omliggende dorpen.

2.3 Toekomstige situatie plangebied

Het landgoed betreft een rustige locatie waar afwisseling in landschap van bomen, open veld en grafheuvels aanwezig is. Het voornemen is om ter plaatse een natuurbegraafplaats te realiseren. De aanwezige waarden van het plangebied worden versterkt. De agrarische gronden worden in het voornemen ontwikkeld als natuur.

De cultuurhistorische elementen blijven behouden. De natuurbegraafplaats gaat zoveel mogelijk op in de omgeving. Er worden geen gedenktekens bij de graven geplaatst, maar er is enkel ruimte voor vergankelijke gedenktekens in de vorm van boomschijven.

Het landgoed wordt ingedeeld in verschillende delen. Op onderstaande afbeelding is een inrichtingsschets weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017BP067-vg01_0002.jpg"

Inrichtingsschets (bron: Bureau Stad + Land)

Er wordt een parkeerplaats met 44 parkeerplaatsen gerealiseerd centraal in het plangebied. Verder wordt direct naast de parkeerplaats een deel voor veldgraven ingericht. Het zuidelijk deel van het terrein biedt plaats aan een nieuw grafheuvelcomplex. De grafheuvels komen op een deel dat nu als landbouwgrond wordt gebruikt. De oude wallen in dit gebied worden hersteld. De nieuwe grafheuvels worden maximaal 60 cm hoog en bieden plaats aan één of meerdere personen. De opgebrachte grond komt uit dit deel van het gebied. Voor nabestaanden is het mogelijk op de grafheuvels een boom te planten. De uitstraling van dit deel is de eerste periode parkachtig, maar ontwikkelt zich in de toekomst als natuurlijk landschap.

Drie delen van het landgoed, waar nu al bos aanwezig is, worden bestemd voor bosgraven. Daarnaast wordt een stuk landbouwgrond ten noorden van de parkeerplaats ingericht voor parkgraven. Dit deel krijgt een brinkachtige uitstraling. De brinkachtige uitstraling wordt bereikt door het planten van eiken in rijen op dit deel van de begraafplaats. Voor de veldgraven, bosgraven en parkgraven geldt dat per graf een oppervlakte van 25 m2 wordt aangehouden, zodat de verstoring van de grond minimaal is.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met de hiervoor genoemde rijksdoelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder van duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In paragraaf 3.2 van deze toelichting wordt hier verder op ingegaan.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening heeft het Rijk voorts enkele nationale belangen voorzien van bindende regels. Deze dienen bij ruimtelijke plannen in acht te worden gehouden. Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor bindende regels zijn opgenomen.

Wet op de lijkbezorging

De Wet op de lijkbezorging vormt het wettelijk kader voor begraafplaatsen. In de Wet op de lijkbezorging worden ook 'bijzondere begraafplaatsen' mogelijk gemaakt, die worden aangelegd en in stand worden gehouden door een persoon of organisatie, anders dan de gemeente. Dit mag alleen op grond die daartoe is aangewezen door de gemeente. Het college van burgemeester en wethouders kunnen daarbij maatregelen voorschrijven die de grond geschikt moeten maken om als begraafplaats te dienen.

De Wet op de lijkbezorging is in het Besluit op de lijkbezorging nader uitgewerkt. In het Besluit wordt onder andere ingegaan op de wijze van begraven en cremeren, inrichting van een graf en registers voor begraafplaatsen en crematoria.

In het besluit wordt ook ingegaan op de minimale afstand tussen graven onderling en tot de erfafscheiding van de begraafplaats. Dit zijn afstanden die gelden voor een reguliere begraafplaats. Omdat het hier om een natuurbegraafplaats gaat, zijn de onderlinge afstanden groter en wordt ruimschoots voldaan aan deze voorwaarden. Verder geldt een maximaal aantal graven boven elkaar van drie, een minimale afstand tussen deze graven en tot de grondwaterstand van 30 cm en een laag van minimaal 65 cm boven op het omhulsel.

Inspectierichtlijn Lijkbezorging

De Inspectierichtlijn Lijkbezorging (3e herziene druk) kan worden gezien als een advies van de Inspectie van de Volksgezondheid voor de milieuhygiënische aspecten van de lijkbezorging. In de inspectierichtlijn worden adviezen gegeven over het tegengaan van bodem- en grondwaterverontreiniging, onvolledige lijkvertering en hinderaspecten.

Aangegeven wordt dat een bodem van zand- of zavelgrond het meest geschikt is voor een begraafplaats. De afwatering van een begraafplaats moet milieuhygiënisch kritisch worden bezien, evenals de mogelijkheid maatregelen te nemen om te voorkomen dat dit water in het grond- of oppervlaktewater terechtkomt.

Ook wordt aangegeven dat de afstand tussen de begraafplaats tot een woning, 20 tot 30 m dient te bedragen en er een erfafscheiding dient te zijn die de privacy waarborgt.

Verder wordt aangegeven dat geluidshinder vanuit de nabije omgeving voorkomen dient te worden en dat indien nodig maatregelen dienen te worden getroffen voor de toenemende verkeersaantrekkende werking. Een goede inpassing van de begraafplaats in de omgeving is zeer wenselijk. Met deze adviezen wordt bij de realisatie van de natuurbegraafplaats rekening gehouden.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie en -verordening

Provinciale Staten van Drenthe hebben op 2 juli 2014 de Omgevingsvisie Drenthe geactualiseerd en vastgesteld. De visie is op 20 augustus 2014 in werking getreden. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De (geactualiseerde) Omgevingsverordening is op 17 oktober 2015 in werking getreden.

De missie uit de Omgevingsvisie is het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn rust, ruimte, natuur en landschap, oorspronkelijkheid, naoberschap, menselijke maat, veiligheid en kleinschaligheid (Drentse schaal). In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten doorvertaald als archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust en natuur.

Om de missie te bereiken, wil de provincie vier robuuste systemen ontwikkelen. Deze vier systemen zijn: het sociaal-economisch systeem, het watersysteem, het landbouwsysteem en het natuursysteem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, landbouw en natuur) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.

RUIMTELIJKE KWALITEIT
Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

In de Omgevingsverordening is daarom opgenomen dat in een bestemmingsplan uiteengezet wordt dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie. Daarnaast mag een bestemmingsplan geen nieuwe activiteiten dan wel een wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

KERNKWALITEITEN
In het navolgende is aangegeven welke specifieke waarden of kenmerken van invloed zijn op dit bestemmingsplan.

Op grond van de kernkwaliteit Aardkundige waarden is voor het zuidwestelijk deel van het plangebied een gemiddeld beschermingsniveau van toepassing. Dit betekent dat er sprake is van een provinciaal belang. Op grond van het provinciaal beleid is de initiatiefnemer verantwoordelijk om vroegtijdig in het planproces inzichtelijk te maken op welke wijze de aardkundige kwaliteiten voor nieuwe plannen worden benut. In paragraaf 4.1 Archeologie wordt hier nader op ingegaan.

Op grond van de kernkwaliteit Landschap ligt het plangebied in het esdorpenlandschap. In dit landschap zijn met name de essen en beekdalen van provinciaal belang. Het noordoostelijk deel van het plangebied ligt op een es. Omdat het hier gaat om een deel dat wordt gebruikt voor het realiseren van bosgraven in bestaand bos, is geen sprake van aantasting van deze es. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.

Met betrekking tot de kernkwaliteit Cultuurhistorie geldt het sturingsniveau 'voorwaarden verbinden'. Het plangebied maakt deel uit van 'het esdorpenlandschap rond Norg' waar de provincie vraagt om de cultuurhistorische samenhang als belangrijkste vertrekpunt te nemen in een gebied dat veel aan verandering onderhevig is. De provinciale ambitie richt zich op "het in standhouden van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es, beekdal en veld, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen, esrandbosjes en middeleeuwse gebruiksbossen". Het voornemen houdt rekening met de huidige beplanting, bestaand bos blijft behouden. Enkel op het zuidelijk deel, waar het nieuwe grafheuvelcomplex wordt gerealiseerd, is sprake van de ontwikkeling van agrarische grond naar natuur met de mogelijkheid tot het planten van bomen. In dit deel worden de houtwallen gerealiseerd waar deze oorspronkelijk ook aanwezig zijn. Omdat de aanpassingen aansluiten op de cultuurhistorische elementen en structuren in het plangebied is geen sprake van aantasting van deze kernkwaliteit.

Op grond van de kernkwaliteit Natuur maakt het plangebied onderdeel uit van het Natuur Netwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). In paragraaf 4.4 Ecologie wordt hierop nader ingegaan.

Op grond van de kernkwaliteit Archeologie tenslotte geldt voor het grootste deel van het plangebied het generieke beleid. Uitgangspunt is daarbij dat alle behoudenswaardige vindplaatsen die op de Archeologische Monumentenkaart van Drenthe (AMK) staan en nieuw ontdekte (behoudenswaardige) vindplaatsen niet ongezien kunnen verdwijnen. Voor het noordoostelijk deel van het terrein geldt dat de verwachting hier getoetst moet worden omdat hier sprake is van een es. Daarnaast geldt voor de grafheuvels 'behoud in situ': deze waarde moet in de bodem worden bewaard en mag niet worden aangetast. Ten behoeve van het bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd. In paragraaf 4.1 Archeologie wordt hier nader op ingegaan.

LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING
In het kader van zorgvuldig ruimtegebruik dient de Ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd te worden. De treden van de ladder zijn als volgt:

  • 1. Is er een regionale behoefte?
  • 2. Zo ja: is (een deel van) de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaand stedelijk gebied?
  • 3. Zo nee: zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden gemaakt voor de (resterende) regionale behoefte met een goede landschappelijke inpassing.

STEDELIJKE ONTWIKKELING
Voordat de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Met voorliggend bestemmingsplan wordt een functiewijziging mogelijk gemaakt van een gebied met bos en agrarische grond naar een gebied waarin deze functies zijn gecombineerd met een natuurbegraafplaats.

Omdat er geen sprake is van significante extra bebouwingsmogelijkheden in het voornemen en het feit dat natuur de hoofdfunctie wordt in de toekomstige situatie, moet gezien de functiewijziging de vraag of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling ontkennend worden beantwoord. Een toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet nodig.

3.3 Regionaal beleid

Convenant Archeologie

De provincie Drenthe, de vereniging van Drentse Gemeente en LTO Noord Drenthe hebben een overeenkomst (Convenant Archeologie) gesloten welke betrekking heeft op het effectief beschermen van het archeologisch bodemarchief. De overeenkomst geeft inhoud aan een werkbaar pakket aan regels, toegesneden op agrarische activiteiten.

De partijen zijn overeengekomen dat een aantal grondbewerkingen, ondanks dat ze dieper gaan dan 0,3 m, niet of nauwelijks van invloed zijn op de mogelijkheden om het (eventueel) aanwezig archeologisch bodemarchief te kunnen lokaliseren, te onderzoeken en/of in situ (in de bodem) te behouden. Het gaat hierbij om grondbewerkingen in de vorm van het aanbrengen van drainage, niet-bodemkerende werkzaamheden ten behoeve van het oplossen van een verdichte bodemstructuur (woelen) tot maximaal 10 cm onder bouwvoor van 0,3 m.

In paragraaf 4.1 wordt ingegaan op het thema archeologie en hoe de archeologische waarden in het plangebied worden beschermd.

3.4 Gemeentelijk beleid

Omgevingsvisie Noordenveld 2030

Op 8 februari 2017 is de Omgevingsvisie Noordenveld 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie is de strategische visie van de gemeente waarin aspecten van het ruimtelijke en sociale domein zijn geïntegreerd. In de visie staan vijf kernwaarden centraal: transparant, leefbaar, groen, ondernemend en duurzaam.

Transparant en een transparant bestuur betekent dat het voor inwoners helder is welke afwegingen het bestuur maakt, het betekent niet dat inwoners altijd gelijk krijgen. Leefbaarheid staat voor alles wat het samen leven in Noordenveld prettig maakt. Groen staat voor natuur, rust en ruimte voor de inwoners en bezoekers. Recreatie en toerisme, hoogwaardige kennisindustrie, een levendige middenstand in de verschillende kernen en de agrarische sector zijn de pijlers van Noordenveld als ondernemende gemeente. Duurzaam is het zorgvuldig omgaan met de beschikbare bronnen en het gebruik van de ruimte.

In de Omgevingsvisie wordt niet specifiek ingegaan op het realiseren van (natuur)begraafplaatsen. Wel wordt wat betreft de kernwaarde Groen, ten aanzien van het esdorpenlandschap en de aanwezige cultuurhistorische waarden benadrukt dat deze behouden moeten blijven.

Uit toetsing aan de Omgevingsvisie blijkt dat het planvoornemen en de uitvoering aansluit bij de gemeentelijke ambities. In paragraaf 4.3 Cultuurhistorie wordt nader ingegaan op het thema cultuurhistorie.

Archeologiebeleid

Op de beleidsadvieskaart van de gemeente Noordenveld (versie 2.0, januari 2014) is aangegeven welke archeologische (verwachtings)waarden in het gebied voorkomen. Onderstaande afbeelding betreft een uitsnede van deze beleidsadvieskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017BP067-vg01_0003.jpg"

Uitsnede Archeologische beleidsadvieskaart (bron: gemeente Noordenveld)

Het plangebied heeft een hoge of middelhoge verwachting. Op grond van het gemeentelijk beleid moet bij ingrepen die groter zijn dan 1.000 m2 een verkennend booronderzoek worden uitgevoerd.

Verder is het zuidoostelijk deel van het landgoed (oranje gearceerd) een terrein aanwezig van zeer hoge archeologische waarde. Dit is het deel waar de oude grafheuvels aanwezig zijn. Voor het terrein geldt 'behoud in situ', deze waarden zijn beschermd. Het voornemen voorziet niet in wijzigingen of plannen voor begravingen in dit deel van het landgoed. Rekening dient te worden gehouden met de buffer van 50 m rondom dit beschermde gebied (in blauw weergegeven). Bij ingrepen binnen deze buffer moet een verkennend booronderzoek worden uitgevoerd. 

Landschapsbeleidsplan

Een belangrijke doelstelling van het Landschapsbeleidsplan Noordenveld (2003) is het behouden en herstellen van landschappelijke kwaliteiten en het versterken van identiteit en eigenheid van het buitengebied van de gemeente Noordenveld.

In het Landschapsbeleidsplan is het plangebied onderdeel van het gebiedstype 'Oude cultuurgronden en esdorpen'. Voor dit gebiedstype is het beleid gericht op het 'handhaven en beschermen van de karakteristieke samenhang van het esdorpenlandschap'. In paragraaf 6.2 van het Landschapsbeleidsplan wordt uitgebreid ingegaan op de visie voor dit gebied.

Functieverandering en verdichting door bebouwing wordt benoemd als potentieel knelpunt voor dit landschapstype. Omdat het planvoornemen geen mogelijkheid biedt tot bebouwing en de functieverandering slechts beperkt is, blijft de samenhang van het landschap gelijk. Daarnaast blijven de gronden die nu begroeit zijn in het voornemen begroeit en blijven de open delen in de nieuwe situatie grotendeels open. Het nieuwe grafheuvelcomplex vormt hierop een uitzondering. Dit deel is echter nu ook omringd door een bosstrook, waardoor er geen sprake is van een andere beleving van de cultuurhistorische waarde van het landschap of uitstraling van het plangebied. De ontwikkeling sluit hiermee aan bij het landschapsbeleidsplan en vormt geen beperking voor de samenhang van het esdorpenlandschap.

Groenvisie Noordenveld

In de Groenvisie Noordenveld (2002, Oranjewoud) wordt het huidige groen naar inrichting en beheer in beeld gebracht. Het plan legt voor de gemeente Noordenveld de groenstructuur en de gewenste kwaliteit voor het groen vast. De Groenvisie wordt geactualiseerd.

In de huidige Groenvisie wordt de functie van (openbaar) groen met name beschreven voor de dorpen en niet zozeer voor het buitengebied. Voor de esdorpen is wel opgenomen dat de verbinding met het omliggende landschap door een groenstructuur van oude laanbomen wordt versterkt.

Het plangebied is net buiten het dorp Westervelde gelegen en is onderdeel van de verbinding tussen het dorp en het omliggende landschap. Het planvoornemen dient aan te sluiten bij de groenvisie. Aandachtspunten in de groenvisie voor dorpsranden zijn dat er een relatie moet worden gelegd tussen het dorp en het buitengebied. De beplanting moet worden afgestemd op de beplanting van het aangrenzende landschap.

Het plangebied bevat meerdere bospercelen en bomenrijen. Deze onderdelen blijven behouden. Het aanzicht van het plangebied vanaf de Asserstraat en de Hoofdweg, twee wegen die dienen als entree van omliggende esdorpen, blijft hierdoor vrijwel gelijk ten opzichte van de huidige situatie. In de huidige situatie is sprake van gebiedseigen beplanting, passend bij de omliggende percelen. Bij het aanplanten van bomen in het nieuwe grafheuvelcomplex moet hier rekening mee worden gehouden. Het planvoornemen sluit aan bij de Groenvisie Noordenveld.

Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan 2015-2025

In het Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan 2015-2025 wordt beschreven hoe het gemeentelijk beleid op het gebied van verkeer, vervoer en mobiliteit er de komende jaren uitziet. Daarbij wordt ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen en ambities van de gemeente. Er zijn algemene beleidsregels opgenomen wat betreft verkeersstructuur, verkeersveiligheid en mobiliteit.

Het plangebied ligt tussen de Hoofdweg en de Asserstraat. De ontsluiting van de begraafplaats zal met name plaatsvinden via de Asserstraat. Dit is een doorgaande weg waarvoor een maximumsnelheid geldt van 60 km/uur. De nieuwe ontwikkeling sluit aan bij de functie en inrichting van de Asserstraat.

Begraafplaatsenplan Noordenveld 2015-2035

De gemeente Noordenveld heeft in 2015 beleid vastgesteld voor de begraafplaatsen in de gemeente. Het beleid geeft een visie op het gebruik en een invulling van het beheer voor de zeven begraafplaatsen in de gemeente.

Ook is er beleid opgenomen voor bijzondere begraafplaatsen. Dit zijn begraafplaatsen die niet van de gemeente zijn. In eerder opgesteld beleid (2005) ging de gemeente hier terughoudend mee om. Bij vaststellen van het beleid in 2015 was de belangstelling voor begraven op natuurbegraafplaatsen toegenomen. Gelet op het groene karakter van de gemeente kan een natuurbegraafplaats goed passen in de gemeente.

In het beleid is vastgelegd dat de gemeente onder voorwaarden medewerking wil verlenen aan een natuurbegraafplaats. De volgende voorwaarden zijn van belang:

  • er wordt een voorziening geboden waar in de gemeente nog niet in is voorzien;
  • het terrein heeft en houdt het karakter van een natuurterrein, waarbij alleen onopvallende en eenvoudige graftekens zijn toegestaan;
  • de grafrust kan worden gewaarborgd;
  • de continuïteit van de begraafplaats kan worden gewaarborgd;
  • er zijn geen bezwaren op het perceel een eeuwig grafrecht uit te geven (dit betekent dat het perceel ook in de verre toekomst alleen een (natuur)functie kan krijgen die gecombineerd kan worden met de eeuwige grafrust);
  • het terrein voldoet aan de wettelijke eisen die aan de teraardebestelling van lijken worden gesteld;
  • de aanwijzing van de locatie als natuurbegraafplaats is niet in strijd met het beleid van de provincie Drenthe.

De volgende ruimtelijke aspecten zijn van belang:

  • De bereikbaarheid van het terrein en de eventuele aanleg van parkeerplaatsen vereisen bijzondere aandacht. Deze aspecten zullen daarom in overleg met de stedenbouwkundig adviseur worden beoordeeld.
  • Om overlast van de natuurbegraafplaats voor woningen te voorkomen moet minimaal 50 m afstand worden aangehouden ten opzichte van woonpercelen.
  • Een en ander moet samengaan met het behoud van archeologische, cultuurhistorische en natuurwaarden.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Archeologische waarden dienen op grond van de Erfgoedwet te worden meegewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. De belangrijkste uitgangspunten van de wet zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of voor een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Een groot deel van het plangebied is al eerder in kaart gebracht door archeologische onderzoeken. Voor de overige delen is een archeologisch onderzoek uitgevoerd door RAAP (d.d. 30 maart 2017, bestandsnaam NO5887_NONAT). Het rapport van dit onderzoek is als bijlage 1 bijgevoegd.

Op onderstaande afbeelding zijn de twee onderzochte deelgebieden weergegeven. Deelgebied 1 wordt in de toekomstige situatie gebruikt voor bosgraven en parkgraven. Deelgebied 2 wordt gebruikt voor bosgraven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017BP067-vg01_0004.jpg"

Onderzochte deelgebieden 1 en 2 (bron: RAAP)

Uit het onderzoek is gebleken dat de archeologische relevante niveaus (bodemlagen) niet meer intact zijn. Vaak is er helemaal geen archeologisch relevant niveau (dekzand) aanwezig. Er zijn geen aanwijzingen voor archeologisch nederzettingen aangetroffen.

De middelhoge archeologische verwachting voor het dekzand kan worden bijgesteld naar een lage verwachting. Omdat in het grote deel van deelgebied 1 en vrijwel geheel in deelgebied 2 het dekzand is afgegraven of opgenomen in de verstoorde laag, wordt de kans dat zich nog diepe ingegraven sporen in het plangebied bevinden ook zeer gering geacht. Archeologisch vervolgonderzoek is derhalve niet noodzakelijk en het opnemen van een dubbelbestemming Archeologie is in deze deelgebieden niet noodzakelijk.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.2 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.

Omdat binnen het voornemen geen bebouwing wordt gerealiseerd waar voortdurend, meer dan twee uren per dag, mensen verblijven, is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk.

In het plangebied zal wel worden gegraven en, voor de te realiseren grafheuvels, grond worden opgebracht. De grond die wordt opgebracht, komt uit het gebied zelf. Op basis van de Nota bodembeheer Drenthe en bijbehorende ontgravings- en toepassingskaarten, vastgesteld in de gemeente Noordenveld in 2013, wordt geconcludeerd dat in de bovengrond van het plangebied grond voorkomt met klasse landbouw/natuur en ook alleen grond mag worden toegepast van deze klasse.

4.3 Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

De gemeente Noordenveld werkt aan haar cultuurhistorisch beleid. Het plangebied maakt deel uit van het gebied "Landgoed Tonckens, Huis te Westervelde", zoals opgenomen in het concept cultuurhistorisch beleid. In het beleid wordt benadrukt dat het landgoed een sterk ordenende ruimtelijke structuur heeft in haar directe omgeving. Dat blijkt onder andere uit zichtassen, bosaanleg en houtwallen en de ontsluitingsstructuur.

De ambities van de gemeente voor het gebied zijn:

  • het behouden en herstellen van de verschillende onderdelen van het landgoed, zodat het hele landgoed als ruimtelijk bepalende eenheid herkenbaar blijft;
  • het zichtbaar houden van de verweving van de structuur van het landgoed in de natuurlijke omgeving en in de dorpsstructuur van Westervelde, door de (informele) wegenstructuur te behouden en het contrast tussen het sterk beplante en georganiseerde landgoed en het meer open en onregelmatig opgezette dorp te benadrukken, bijvoorbeeld door het behouden en versterken van de houtwallenstructuur en erfbeplantingen op het (voormalige) landgoed.

Het voornemen heeft beperkt invloed op de structuur van het landgoed. Er wordt alleen in het zuidelijke deel, bij het nieuwe grafheuvelcomplex, beplanting toegevoegd aan het gebied. De overige beplanting blijft behouden. Geconcludeerd kan worden dat het landgoed als ruimtelijk bepalende eenheid herkenbaar blijft en de wegenstructuur en het contrast met het open en onregelmatig opgezette dorp benadrukt blijft.

De ontwikkeling van het plangebied heeft geen negatieve invloed op de aanwezige cultuurhistorische structuren en elementen nabij het plangebied.

4.4 Ecologie

In het kader van de bestemmingsplanprocedure is het conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening noodzakelijk een onderzoek uit te voeren naar effecten op de natuurwaarden (soortenbescherming en gebiedsbescherming). Hiertoe is door Tonckens Ecologie een ecologisch onderzoek uitgevoerd. De onderzoeksresultaten zijn opgenomen in het rapport 'Flora, Fauna en Cultuurhistorie Natuurbegraafplaats De Velden' d.d. 12 mei 2017. Hierna is de conclusie van dit onderzoek opgenomen. Het gehele onderzoeksrapport is als bijlage 2 aan dit plan toegevoegd.

Gebiedsbescherming

De aanleg en in gebruik name van de natuurbegraafplaats is getoetst aan de wet- en regelgeving ten aanzien van natuur en landschap. Europees is de wet- en regelgeving voor ecologie vastgelegd in de Habitatrichtlijn (Natura 2000) en de Vogelrichtlijn. Het plangebied is onderdeel van het aangewezen Natura 2000-gebied Norgerholt. Beide Europese richtlijnen zijn opgenomen in de Wet Natuurbescherming en het Nationaal Natuurnetwerk.

De aanleg van een natuurbegraafplaats op het landgoed is zodanig gepland dat er geen belangrijke natuurwaarden geschaad worden en de cultuurhistorische opbouw van het landgoed in stand blijft. De natuurbegraafplaats is inpasbaar in het Nationaal Natuurnetwerk en doet geen afbreuk aan de instandhoudingsdoelen waarvoor het Norgerholt is aangewezen.

Verder valt op te merken dat het gebied geen ontoegankelijk natuurgebied is waar de flora en fauna zich volledig zonder invloeden van de mens kan ontwikkelen. Het gebied wordt immers beheerd (maaien, dunnen, begrazen) en kan en mag recreatief worden gebruikt.

De extra belasting die op het gebied zal drukken als gevolg van het gebruik en beheer van de natuurbegraafplaats is, mede dankzij het extensieve karakter ervan, te verwaarlozen. De natuurbegraafplaats wordt zodanig ingepast dat er geen schade optreedt aan beschermde flora en fauna.

Soortenbescherming

Op de beoogde locaties die nu in agrarisch gebruik zijn, zijn geen beschermde natuurwaarden aanwezig. De functie van natuurbegraafplaats zal hier geen schade aanrichten.

In het Vlasveen zal wel zorgvuldig met de aanwezig natuurwaarden moeten worden omgegaan. De dassenburcht mag niet worden verstoord door de komst van een natuurbegraafplaats. Ook het ven zelf is beschermd vanwege het voorkomen van (streng beschermde) poelkikkers. De noordwesthoek van het Vlasveen is in het verleden 3 m afgegraven en opnieuw ingeplant met bos. Hier zijn geen belangrijke natuurwaarden aanwezig. Indien geen archeologische waarden worden geschaad en er rekening wordt gehouden met de dassenburcht en het ven is inpassing van natuurbegraven in het Vlasveen mogelijk.

De begraafplaats wordt zodanig ingepast in het landgoed dat gedeelten met oud loofbos, houtwallen en lanen, en het gedeelte van het Vlasveen waar zich de meeste beschermde soorten bevinden niet worden geschaad. Conflicten met de Wet natuurbescherming zijn niet te verwachten.

Uitspoeling voedingsstoffen

Als gevolg van uitspoeling van voedingsstoffen door begraven kan het grondwater in het gebied en daarmee de ontwikkeling van natuur worden beïnvloed. Dit wordt echter voor een groot deel ondervangen door de al aanwezige watergangen in het gebied, waardoor het voedselrijke grondwater grotendeels wordt verdeeld over het gebied of afgevoerd. In het gebied is op verschillende plaatsen onderzoek gedaan naar het grondwaterpeil. Gemiddeld ligt het grondwaterpeil op circa 3 m onder het maaiveld. Gelet op de lage grondwaterstand ten opzichte van het maaiveld en de aanwezige watergangen in het gebied is invloed op de ontwikkeling van natuur niet te verwachten.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden.

Het voornemen ziet niet toe op de realisatie van een risicovolle bedrijfsactiviteit. Daarnaast is een begraafplaats op grond van wet- en regelgeving geen (beperkt) kwetsbaar object. Hierdoor is het niet noodzakelijk de ontwikkeling te toetsen op eventueel omliggende risicovolle bedrijfsactiviteiten en transport.

Vorenstaande brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving wat betreft externe veiligheid.

4.6 Geluid

De Wet geluidhinder stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Een begraafplaats is niet aan te merken als een geluidsgevoelige functie op basis van de Wet geluidhinder. De Wet geluidhinder is dan ook niet van toepassing.

Geluidsoverlast kan op een begraafplaats als hinderlijk worden ervaren. De beoogde ontwikkeling vindt plaats tussen de Hoofdweg en de Asserstraat, beide doorgaande wegen. De afstand van de wegen tot de locaties die worden gebruikt voor begravingen is in elk geval 200 m. Verwacht wordt dat wegverkeerslawaai geen verstoring op de begraafplaats veroorzaakt.

De verkeersaantrekkende werking van de begraafplaats kan wel leiden tot een toename van geluidsbelasting op de omgeving. Omdat zeker niet dagelijks een plechtigheid zal plaatsvinden en de parkeerplaats op grote afstand van omliggende woningen is gelegen, is geen grote toename van geluidsbelasting te verwachten.

Wat betreft geluid is er geen belemmering voor voorliggend plan.

4.7 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

In 2015 is door Infomil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt Infomil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".

Onderzoek

Het plan biedt de mogelijkheid tot de realisatie van een natuurbegraafplaats. Er wordt een parkeerplaats gerealiseerd ten behoeve van de begraafplaats. Op basis van de CROW-publicatie nr. 317 'Verkeersgeneratie woon- en werkgebieden' (oktober 2012) is de verkeersgeneratie van een begraafplaats tussen 37,4 en 51,4 vervoersbewegingen per plechtigheid.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool mei 2017 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

In de berekening naar luchtkwaliteit wordt uitgegaan van een worstcasescenario waarbij elke dag een plechtigheid plaatsvindt. Als gevolg van het plan zijn er daardoor per dag 52 extra vervoersbewegingen. In werkelijkheid zal dit minder zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1699.2017BP067-vg01_0005.jpg"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.8 Milieuzonering

Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten echter ook rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen.

Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. In deze handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk of buitengebied' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden.

Een begraafplaats valt onder categorie 1 uit de VNG-publicatie. Voor categorie 1 bedrijven geldt een richtafstand van 10 m. De omgeving van het plangebied valt te karakteriseren als een rustig buitengebied.

Binnen een afstand van 10 m van de grens van de voorgenomen bestemming bevinden zich geen functies die door het plan belemmerd worden. De dichtstbij gelegen woning ligt op een afstand van circa 175 m. Omgekeerd is de begraafplaats zelf geen milieugevoelige functie waardoor aan de invloedsgebieden van omliggende functies getoetst moet worden. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor het plan.

4.9 Verkeer en parkeren

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Asserstraat. Dit is de doorgaande weg vanaf Norg richting Assen. De parkeerbehoefte van het plangebied moet autonoom worden opgelost. De parkeerbehoefte wordt bepaald op basis van het gemeentelijk GVVP. Hierin wordt aangegeven dat de gemeente Noordenveld gebruik maakt van kencijfers uit de CROW-publicatie 317 - Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. Daarbij is uitgegaan van 26,6 tot 36,6 parkeerplaatsen per (deels) gelijktijdige plechtigheid op een begraafplaats. Het plan voorziet in een parkeerplaats die plaats biedt aan 44 voertuigen. De verwachting is dat het aantal plechtigheden niet meer is dan één per week. De plechtigheden vinden in elk geval niet tegelijkertijd of aansluitend plaats. Het aantal parkeerplaatsen voldoet aan de benodigde parkeerplaatsen zoals verwacht op basis van de CROW-publicatie.

De nieuwe voorziening genereert verkeer. Zoals ook in paragraaf 4.7 is opgenomen, zijn de kencijfers voor de verkeersgeneratie van een begraafplaats, op basis van de CROW-publicatie 317, 37,4 tot 51,4 per plechtigheid. Deze hoeveelheid verkeer leidt niet tot een verminderde doorstroming of verkeersveiligheid op de Asserstraat.

4.10 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Voor het plan is d.d. 8 augustus 2017 een watertoets uitgevoerd. De uitkomsten van de watertoets zijn als bijlage 3 opgenomen. Uit het advies van het Waterschap Noorderzijlvest blijkt dat de volgende aspecten van belang zijn.

Geraakte kaarten in het plangebied

Er zijn twee kaarten geraakt in het plangebied. De eerste kaart is 'ondiepe storende lagen'. Er komen ondiepe storende lagen voor in het plangebied. Deze lagen bestaan vaak uit klei of leem en zorgen ervoor dat hemelwater moeilijk in de grond kan infiltreren. Bij hevige neerslag kan wateroverlast ontstaan. Deze locaties zijn zonder maatregelen ongeschikt voor bijvoorbeeld woningbouw.

De tweede kaart is 'kwetsbaar water'. Het gaat hier om wateren in beekdalen en veengebieden. In de watertoets wordt aangegeven dat in provinciale omgevingsplannen beleid is opgenomen hoe hiermee om te gaan in het kader van ruimtelijke ontwikkeling.

TOETSING
De aanwezigheid van ondiepe storende lagen kan leiden tot wateroverlast waardoor de locatie niet geschikt is voor bijvoorbeeld woningbouw. Omdat er geen sprake is van het toevoegen van functies zoals wonen en werken of andere voorzieningen, leidt dit niet tot een belemmering van het plan.

Wat betreft de laag 'kwetsbaar water' wordt verwezen naar het provinciaal beleid. In de Provinciale Omgevingsverordening wordt in het kader van water ingegaan op ruimtelijke plannen in beekdalen, zoals voorliggend plan. Een ruimtelijk plan in deze gebieden, aangewezen op kaart D14 van de verordening, mag bijvoorbeeld alleen onder voorwaarden voorzien in nieuwe kapitaalintensieve functies. Het plangebied is gelegen net buiten de gebieden zoals aangewezen op kaart D14. Daarnaast is geen sprake van het realiseren van een nieuwe kapitaalintensieve functie. Het plan is hiermee niet in strijd met het provinciaal beleid.

Verhard oppervlak

Indien het verhard oppervlak in een ruimtelijk plan toeneemt met meer dan 750 m2 is het vereist de mogelijkheden voor afkoppelen van regenwater te onderzoeken en vast te leggen. In de nieuwe situatie wordt ten behoeve van de parkeerplaats verharding aangebracht. De oppervlakte van de parkeerplaats wordt circa 1.500 m2.

TOETSING 
Er is sprake van een toename van het verhard oppervlak op het terrein van meer dan 750 m2 ten behoeve van de parkeerplaats. In de watertoets wordt als aandachtspunt het gescheiden stelsel van regenwater genoemd. Door de toename van het verhard oppervlak vindt snellere afstroming van regenwater plaats waardoor afkoppeling van regenwater nodig is. Op het terrein bevinden zich sloot- en greppelstructuren die de functie hebben van het opvangen en infiltreren van water. Deze structuren blijven bestaan en bieden voldoende capaciteit om de versnelde afvoer te beperken. Daarnaast wordt de parkeerplaats halfverhard uitgevoerd.

Riolering

Bij de aanleg van riolering in een nieuw plan wordt uitgegaan van de aanleg van een gescheiden stelsel, daar waar het, gelet op de aard van de aangesloten verharde oppervlakken en de mogelijke verontreiniging daarvan, verantwoord is.

Vervuiling verhard oppervlak

Het is alleen mogelijk om verhard oppervlak, aangemerkt als schoon, af te koppelen. Dit wordt in overleg met het Waterschap Noorderzijlvest bepaald. Maatregelen om vervuiling te voorkomen, dan wel te verminderen, kunnen noodzakelijk zijn. Voorbeelden hiervan zijn:

  • beperken gebruik uitlogende materialen;
  • uitlogende materialen voorzien van een coating;
  • toepassen van olie-/vetafscheiders bij wegen en parkeerplaatsen.

In sommige gevallen mag hemelwater van vervuild verhard oppervlak via een voorzuivering, zoals een bodempassage (groenstrook), helofytenfilter of afscheider worden afgevoerd naar het oppervlaktewater of grondwater. Bij ernstiger vervuild oppervlak dient een verbeterd gescheiden rioolsysteem te worden toegepast.

Grondwater

In nieuw bebouwd gebied wordt een minimale drooglegging voor woningen geadviseerd van 1,30 m. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 m.

In het geval van een begraafplaats moet rekening gehouden worden met de regels uit de Wet op de Lijkbezorging en het bijbehorende Besluit ten aanzien van de grondwaterstand (zie ook paragraaf 3.1). Op grond hiervan moet de afstand tussen een omhulsel en het grondwaterpeil minimaal 30 cm zijn. Boven het omhulsel moet minimaal een laag grond aanwezig zijn van 65 cm.

TOETSING
Op basis van de provinciale kaarten van de grondwaterstand is sprake van een Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand in het gebied van 40 tot 100 cm onder het maaiveld.

Om de grondwaterstanden in het gebied nader te bepalen zijn vijf peilbuizen geplaatst in het gebied. Eind 2016 en begin 2017 zijn 19 metingen uitgevoerd. De grondwaterstanden in het gebied liggen lager dan de GHG zoals weergegeven op de provinciale kaarten, namelijk tussen 210 en 370 cm. De resultaten van de metingen zijn bijgevoegd als bijlage 4.

Het verschil tussen de GHG van de provinciale kaarten en de meetgegevens is te verklaren door de hoge ligging van het plangebied ten opzichte van de omgeving. Op basis van de meetgegevens kan worden gesteld dat de grondwaterstand in het gebied laag genoeg is om te voldoen aan de wettelijke minimale afstanden.

Invloed op de waterhuishouding
Het aanwezige oppervlaktewater dient niet alleen voldoende ruimte te hebben voor het afstromende hemelwater, maar ook aan de inrichting dient aandacht te worden besteed. Voor een gezond watersysteem is de inrichting en het beheer van het bestaande of nieuw te realiseren oppervlaktewater belangrijk. Bij oppervlaktewatersystemen in stedelijk gebied wordt daarom gestreefd naar zo groot mogelijke eenheden.

Het gebied leent zich goed voor het toepassen van (half)open verhardingen van wegen, paden en parkeerterreinen waardoor hemelwater direct in de bodem kan infiltreren. Het Waterschap Noorderzijlvest heeft verder als beleid vastgesteld dat schoon water wordt afgevoerd naar oppervlaktewater of infiltreert in de bodem en niet wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie.

4.11 M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie.

Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

De beoogde ontwikkeling uit voorliggend bestemmingsplan is niet opgenomen in de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. Het opnemen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling en het doorlopen van een m.e.r.-(beoordelings)procedure is niet noodzakelijk. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

4.12 Volksgezondheid

Wat betreft volksgezondheid wordt verwezen naar paragraaf 3.1 waarin wordt ingegaan op de Inspectierichtlijn Lijkbezorging (3e herziene druk). Deze richtlijn kan worden gezien als een advies van de Inspectie van de Volksgezondheid voor de milieuhygiënische aspecten van de lijkbezorging. Hierin worden de belangrijkste aspecten wat volksgezondheid betreft, genoemd.

4.13 Kabels en leidingen

In het gebied zijn geen hoogspanningskabels of buisleidingen aanwezig.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • 1. een verbeelding van het plangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • 2. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgesteld.

5.2 Bestemmingsregels

Het navolgende stelt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels aan de orde. Deze ziet er als volgt uit:

Dit wordt in het navolgende nader toegelicht.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen et cetera. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In de bestemmingsplannen worden meerdere bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.

Per bestemming hanteert men de indeling volgens de SVBP 2012. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd.

Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

De enkelbestemming Bos is opgenomen in het plan ten behoeve van bos, bebossing en boomsingels en het behoud van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden op de gronden die zijn voorzien van deze bestemming. Op de gronden met de bestemming Bos mag men geen gebouwen bouwen met uitzondering van gebouwen voor bijvoorbeeld openbare nutsvoorzieningen. Gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen mogen een oppervlakte hebben van maximaal 50 m2 en een bouwhoogte van maximaal 3,5 m. Ten aanzien van bouwwerken, geen gebouw zijnde, geldt dat de hoogte daarvan niet meer dan 2 m mag bedragen.

De tweede enkelbestemming betreft Natuur. Deze bestemming is vergelijkbaar met de bestemming Bos en biedt, net zoals de bestemming Bos, ook ruimte voor een natuurbegraafplaats ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur - natuurbegraafplaats'. Aanvullend ten opzichte van de bestemming Bos is dat ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeerterrein' ruimte is voor het aanleggen van een parkeerterrein. Op de gronden met de bestemming 'Natuur' mag men geen gebouwen bouwen met uitzondering van gebouwen voor bijvoorbeeld openbare nutsvoorzieningen. Door middel van een vergunningsplicht is het mogelijk om alsnog een aantal werkzaamheden uit te voeren. Hierbij moet men denken aan het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen, zoals voet-, fiets- en ruiterpaden en picknickplaatsen of het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage. Een uitzondering op deze vergunningsplicht is dat geen vergunning nodig is voor werken en/of werkzaamheden die worden verricht ter uitvoering van het uitwerkingsplan, die als Bijlage 1 bij de regels is opgenomen. Het gaat bij deze uitzondering van de vergunningsplicht om activiteiten die horen bij de bedrijfsvoering van de natuurbegraafplaats.

De enkelbestemming Verkeer - Verblijfsgebied is in het bestemmingsplan opgenomen ten behoeve van de wegen en paden die zich bevinden in het plangebied. Het bouwen van gebouwen op de gronden met deze bestemming is niet toegestaan tenzij het gaat om aan de bestemming gerelateerde gebouwen zoals abri's en fietsenbergingen. De bestaande onverharde weg is aangeduid als 'specifieke vorm van verkeer - onverhard'.

De derde bestemming in het plan is de dubbelbestemming Leiding - Riool. Deze bestemming komt voor in de zuidelijke gedeelten van het plangebied. Deze dubbelbestemming is opgenomen in het plan om op die manier te garanderen dat de leidingen in de grond worden beschermd. Derhalve mag men op de gronden met deze dubbelbestemming onder andere geen gebouwen bouwen met uitzondering van gebouwen die voorzien in de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken.

Tot slot kent het bestemmingsplan ook de bestemming Waarde - Archeologie 2. Deze dubbelbestemming ligt over een deel plangebied en beoogt het behoud van de archeologische monumenten die ter plaats van de bestemming aanwezig zijn of worden vermoed. Ter bewerkstelliging daarvan bepalen de regels dat ter plaatse van deze dubbelbestemming ten behoeve van het bouwen van een bouwwerk de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Indien het gaat om een aanvraag voor een het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden, dan bepaalt deze dubbelbestemming dat voor bijvoorbeeld het roeren in de bodem (zoals ophogen, egaliseren en ontginnen van grond) of het aanleggen, verbreden of verharden van wegen en paden, een omgevingsvergunning nodig is. De aanvrager van zulk omgevingsvergunning legt ook dan een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel, de algemene aanduidingsregels, de algemene afwijkingsregels en de algemene wijzigingsregels. Zo bevatten de algemene aanduidingsregels de aanduiding 'Vrijwaringszone - zichtlijn', omdat op de gronden met deze aanduiding sprake is van zichtlijnen, die de doorzichten hebben vanaf het Huis te Westervelde over de omliggende velden (door al dan niet bosrijke omgeving). Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden moet men rekening houden met deze zichtlijnen.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor het plan komen ten laste van de initiatiefnemer. Er wordt een anterieure overeenkomst gesloten, waardoor een exploitatieplan achterwege kan blijven. In de anterieure overeenkomst is vastgelegd dat eventuele planschadekosten, welke het gevolg zijn van het plan, voor rekening van de initiatiefnemer komen.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan Natuurbegraafplaats De Velden te Westervelde is voor wettelijk vooroverleg naar de vooroverlegpartners gestuurd. Waterschap Noorderzijlvest heeft op 30 maart 2018 haar vooroverlegreactie aangeleverd. Het waterschap stemt in met het plan. De vooroverlegreactie is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd.

Daarnaast heeft het plan met ingang van 31 mei 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode had eenieder de gelegenheid om een zienswijze in te dienen. Er is één zienswijze ingediend. De Nota van zienswijzen, waarin de zienswijze is opgenomen evenals de reactie van de gemeente, is als Bijlage 6 bij deze toelichting gevoegd. De zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.