direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oud-Loosdrechtsedijk 285
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1696.BP6200Old2852018-on00

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer is eigenaar van het perceel aan de Oud-Loosdrechtsedijk 285 in Loosdrecht. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan 'Plassengebied Loosdrecht 2013' is de bestaande situatie van het perceel niet juist overgenomen op de verbeelding. Daardoor komt de verbeelding niet overeen met de bestaande situatie op het perceel.

Daarnaast heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren op 30 augustus 2017 een omgevingsvergunning verleend voor de sloop en herbouw van een woning aan de Oud-Loosdrechtsedijk 285. Het perceel staat kadastraal bekend als gemeente Loosdrecht, sectie G, nummer 2319. Met het oog op de nieuw te bouwen woning en het woongenot is de initiatiefnemer voornemens om de bestaande oeverlijn, welke in het vigerende bestemmingsplan niet juist is overgenomen, te verplaatsen. Hierdoor ontstaat er aan de achterzijde van het perceel meer ruimte.

Om de bestaande situatie planologisch vast te leggen en de bestaande oeverlijn te verplaatsen dient het bestemmingsplan herzien te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het vastleggen van de planologische situatie op het perceel Oud-Loosdrechtsedijk 285 en het verplaatsen van de bestaande oeverlijn.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Oud-Loosdrechtsedijk 285 in Oud-Loosdrecht. Het perceel is omgeven door woningen. Aan de achterzijde van het perceel wordt het plangebied omgeven door het water van de Loosdrechtse plassen. Het plangebied ligt aan de westelijke zijde van de Oud-Loosdrechtsedijk. In figuur 1.1 is een weergave van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP6200Old2852018-on00_0001.png"

Figuur 1.1: Weergave plangebied Oud-Loosdrechtsedijk 285

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'Plassengebied Loosdrecht 2013', vastgesteld door de gemeenteraad op 7 juli 2016. In dit bestemmingsplan heeft een deel van het plangebied de bestemming 'Wonen', met voor een deel van de woonbestemming de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2'. Het andere deel van het plangebied kent de bestemming 'Water'.

In de bestemming 'Wonen' is een maximum van 6 wooneenheden opgenomen door de aanduiding “aantal wooneenheden” op te nemen in het bestemmingsvlak. Dit bestemmingsvlak is geldend voor de woningen met nummer 277 tot en met 285.

Zoals op onderstaande afbeelding (figuur 1.2) te zien is, is een deel van de tuin bestemd als 'Water'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP6200Old2852018-on00_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede vigerend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

In het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het bevoegd gezag overeenkomstig het bepaalde uit artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming 'Water' kan wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van het verplaatsen van de oeverlijn, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • bij wijziging in de bestemming 'Wonen' mag de verplaatsing van de bestaande oeverlijn maximaal 5 meter bedragen;
  • de landaanwinning moet gecompenseerd worden door het afgraven van land elders binnen het bouwperceel;
  • er worden eisen gesteld ten aanzien van de ligging van de oeverlijn, indien de gebruiks- en inrichtingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken door de verplaatsing niet onevenredig worden geschaad.

Indien het vigerende bestemmingsplan de bestaande situatie juist had overgenomen op de verbeelding, kon de verplaatsing van de oeverlijn gerealiseerd worden door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid. Omdat de bestaande situatie niet overeenkomt met de planologische situatie kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.

Om de bestaande situatie planologisch vast te leggen dient het bestemmingsplan herzien te worden. Daarnaast zal de bestaande oeverlijn (feitelijke lijn tussen land en water niet zijnde de bestemmingslijn) verplaatst worden. De wijziging van de bestaande oeverlijn (niet zijnde de planologische oeverlijn) overschrijdt de maat van 5 meter niet. Daarnaast wordt de nieuwe landaanwinning - niet zijnde het bestaande land - gecompenseerd door bestaand land elders binnen het perceel af te graven. Tot slot leidt de wijziging van de bestaande oeverlijn niet onevenredig geschaad. Als gevolg van onderhavig plan wordt de golfslag in de naburige ligplaats verminderd. Door het afgraven van land bij de ingang naar de naburige ligplaats is er sprake van een verbeterde doorgang. Tot slot wordt de bestaande steiger verwijderd waardoor geconcludeerd kan worden dat de gebruiks- en inrichtingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig geschaad worden.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Oud-Loosdrechtsedijk 285' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding, schaal 1:1000 (identificatie NL.IMRO.1696.BP6200Old2852018-on00);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Binnen het plangebied Oud-Loosdrechtsedijk 285 is een woning met bijbehorende tuin aanwezig. Op het watergedeelte van het plangebied is een steiger aanwezig ten behoeve van de stalling van een boot. Het kadastrale perceel heeft een grootte van 1125 m2 waarvan het grootste deel land betreft. Op 30 augustus 2017 heeft het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren een omgevingsvergunning afgegeven voor de sloop en herbouw van een nieuwe woning ter vervanging van de bestaande woning. In onderstaande afbeelding is de bestaande situatie middels een luchtfoto daterend uit 2016 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP6200Old2852018-on00_0003.png"

Figuur 2.1: Weergave bestaande situatie (bon: provincie Noord-Holland)

2.2 Toekomstige situatie

Zoals al kort is aangegeven is de feitelijke situatie van het perceel niet juist weergegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan 'Plassengebied Loosdrecht'. Op onderstaande foto's van het perceel is duidelijk te zien dat er al sinds 1990 (figuur 2.2) sprake is van extra land op het perceel wat in het bestemmingsplan 'Plassengebied Loosdrecht 2013' als 'Water' is bestemd. Onderhavig plan voorziet in het planologisch vastleggen van de bestaande situatie op het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP6200Old2852018-on00_0004.png"

Figuur 2.2: Foto aanleg tuin 1990 (bron: initiatiefnemer)

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP6200Old2852018-on00_0005.png"

Figuur 2.3 Historische foto perceel Oud-Loosdrechtsedijk 285 (bron: initiatiefnemer)

Daarnaast heeft het college van burgemeester en wethouders op 30 augustus 2017 een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een nieuwe woning aan de Oud-Loosdrechtsedijk 285. Het betreft een moderne woning met een landelijk karakter.

Als gevolg van de bouw van de nieuwe woning is de initiatiefnemer voornemens om de bestaande oeverlijn te verplaatsen. Allereerst wenst de initiatiefnemer meer ruimte tussen de woonkamer en het water. Dit geeft minder schitteringen/weerkaatsingen vanuit het water in de woning. Daarnaast zorgt de verplaatsing van de oeverlijn voor meer land tussen de kelderwand en beschoeiing. Deze extra ruimte is nodig om langs het huis te lopen zonder over de koekoek van de kelder te lopen. Verder zorgt de verplaatsing van de oeverlijn voor een minder rommelige en meer functionele kavel. In de huidige situatie betreft de oeverlijn voornamelijk schuine lijnen en is de feitelijke situatie van de oeverlijn niet juist overgenomen in het bestemmingsplan. Tot slot wenst de initiatiefnemer met het verplaatsen van de oeverlijn de doorgang naar de aanlegplaatsen van de Oud-Loosdrechtsedijk 285b en 283 te vergroten.

Als gevolg van onderhavig plan waarin de oeverlijn verplaatst wordt zal er deels nieuw land worden aangewonnen. De nieuwe landaanwinning wordt gecompenseerd door op het perceel land af te graven naar water, zoals in figuur 2.4 is weergegeven. In Bijlage 1 van deze toelichting is tevens de situatietekening opgenomen. In totaal wordt er circa 33 m2 land aangewonnen. Het grootste deel hiervan wordt aan de zuidzijde van het plangebied aangebracht.

Aan de oostzijde van het plangebied wordt ter compensatie circa 15 m2 land afgegraven ten behoeve van de doorgang naar de naburige ligplaats. Aan de westzijde van het plangebied wordt een oppervlakte grond van circa 2 m2 en 16 m2 afgegraven. Per saldo wordt er evenveel land aangewonnen als water gedempt. Voor het overige wordt de feitelijke situatie van het perceel juridisch-planologisch vastgelegd.

Op onderstaande afbeelding is een schets van de gewenste situatie weergegeven. Daarin zijn de exacte oppervlaktes voor het te dempen water en af te graven land weergegeven. De bestaande steiger zal verwijderd worden aangezien deze in een slechte staat verkeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP6200Old2852018-on00_0006.png"

Figuur 2.4: Schets gewenste situatie Oud-Loosdrechtsedijk 285 (bron: Building Design Architectuur)

Tot slot zijn er binnen het plangebied zakelijke rechten door derden gevestigd (zie paragraaf 6.3). In een notariële akte zijn de voorwaarden voor de grondruil en de afspraken met betrekking tot de altijddurende erfdienstbaarheid vastgelegd. Vrij vertaald houdt de erfdienstbaarheid in dat er op de gronden - in figuur 2.4 aangemerkt als 'notarieel vastgelegde zone' - te allen tijde sprake moet zijn van een vrije vaart ten behoeve van de naburige ligplaats. De grond moet te allen tijde vrij worden gehouden van woonschuiten en dergelijke vaartuigen. Daarnaast geldt het verbod aan de eigenaar het vrije uitzicht te belemmeren door enige opstal of enige beplanting op de grond aan te brengen. Zoals in paragraaf 6.3 wordt beschreven doet onderhavig plan geen afbreuk aan de voorwaarden die in de notariële akte zijn gesteld. Ten opzichte van de bestaande situatie wordt er bestaand land weggehaald uit de notarieel vastgelegde zone. Daarnaast wordt de bestaande steiger afgebroken en verwijderd uit deze zone. De naburige ligplaats wordt door de afgraving van land aan de oostzijde van het plangebied meer toegankelijk. Er is geen sprake van een belemmering van het vrije uitzicht door enig opstal of beplanting binnen de zone. Tevens wordt binnen de notarieel vastgelegde zone geen water gedempt waardoor het niet mogelijk is om opstallen of beplanting aan te leggen binnen deze zone. Er wordt dan ook recht gedaan aan de voorwaarden die in de notariële akte zijn vastgelegd. Daarnaast is er juist sprake van een verbeterde situatie voor zowel de notarieel vastgelegde zone als de naburige ligplaats omdat de bestaande steiger en land binnen de notarieel vastgelegde zone verwijderd worden en de golfslag binnen de naburige ligplaats verminderd wordt.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan.

Onderhavig plan

Onderhavig plan betreft het vastleggen van de feitelijke situatie en de verplaatsing van de oeverlijn. Voorliggend plan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze genoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

Onderhavig plan

Het Besluit ruimtelijke ordening hanteert de volgende definitie voor stedelijke ontwikkeling: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”. Op grond van deze definitie kan de onderhavige aanpassing van de oeverlijn niet aangemerkt worden als stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking kan dan ook achterwege blijven.

3.1.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met het Rijksbeleid. Het plan kan niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling op grond van het Besluit ruimtelijke ordening.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Provinciale Staten van de provincie Noord-Holland hebben op 21 juni 2010 de Structuurvisie 2040 vastgesteld. Sindsdien hebben diverse wijzigingen plaatsgevonden en in 2015 is de Structuurvisie voor het laatst bijgewerkt.

Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren, heeft de provincie Noord-Holland drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen opgesteld. De provincie zet in op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik. In het kader van klimaatbestendigheid dient er ruimte gevonden te worden voor bescherming tegen wateroverlast, voor voldoende schoon drinkwater en voor duurzame energie. De ruimtelijke kwaliteit wordt operationeel gemaakt in het behoud van het Noord-Hollandse landschap door verdere ontwikkeling van de kwaliteit en diversiteit van het landschap. Duurzaam ruimtegebruik wordt nagestreefd door functies slim te combineren en te zorgen dat deze goed bereikbaar zijn. Daarbij richt de provincie zich uitdrukkelijk op ruimtelijke vraagstukken die op regionale en bovenregionale schaal spelen en/of gevolgen hebben.

Onderhavig plan

In onderhavig plan is sprake van het herstellen van een onjuiste situatie op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan en de verplaatsing van de bestaande oeverlijn. Het plangebied valt binnen een gebied dat is aangemerkt als structuurdrager van provinciaal belang. Concreet maakt het deel uit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Bij nieuwe plannen dienen de ontwikkelingsgeschiedenis, de ordeningsprincipes en bebouwingskarakteristiek van het landschap en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt gehanteerd te worden. Mogelijke negatieve effecten dienen gecompenseerd te worden.

De verplaatsing van de oeverlijn kan niet worden aangemerkt als een ruimtelijk vraagstuk op regionaal of bovenregionaal niveau. Daarnaast heeft de verplaatsing van de oeverlijn een zodanig lage ruimtelijke impact dat geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan niet in strijd is met de uitgangspunten van de Structuurvisie Noord-Holland 2040.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

De provinciale verordening is gebaseerd op artikel 4.1 van de Wro en is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. In een provinciale verordening kunnen regels zijn opgenomen ter bescherming van specifieke waarden (zoals natuur-, landschappelijke of cultuurhistorische waarden) of ten behoeve van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld vestigingsregels voor intensieve veehouderij of detailhandelsvoorzieningen). De Ruimtelijke Verordening richt zich op bestemmingsplannen, beheersverordeningen, wijzigings- en uitwerkingsplannen en omgevingsvergunningen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan (artikel 2.12 lid 1 onderdeel a onder 2 en 3 Wabo).

De Provinciale Ruimtelijke Verordening van Noord-Holland stelt regels voor onder andere de onderstaande onderwerpen:

  • bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • nationale landschappen (inclusief werelderfgoedgebieden, Stelling van Amsterdam, Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Beemster);
  • het regionaal watersysteem.

Toets

Het plangebied behoort tot gebieden die zijn aangewezen als Nieuwe Hollandse Waterlinie. Op basis van artikel 22 'ontwikkelingen binnen de UNESCO-erfgoederen' is het niet toegestaan dat een ruimtelijk plan voorziet in een project, of een activiteit die de uitgewerkte Uitzonderlijke Universele waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie aantast of doet aantasten.

Onderhavig plan voorziet in de verplaatsing van de oeverlijn. Dit betreft een kleinschalige ontwikkeling, die de waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie niet aantast of doet aantasten. Geconcludeerd wordt dat het plan niet in strijd is met de provinciale verordening.

3.2.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de gewenste ontwikkeling niet in strijd is met de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Wijdemeren

De Structuurvisie Wijdemeren is vastgesteld op 19 juli 2012. Deze structuurvisie is de samenhangende visie van de gemeente Wijdemeren op haar gehele grondgebied. Het gaat daarbij zowel om de visie op stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteiten, op kwaliteiten die bijvoorbeeld te maken hebben met water, cultuurhistorie, natuur, milieu en verkeer en vervoer, als om de visie op economie, wonen en recreatie. De grondgedachte van de structuurvisie is “beheerste ontwikkeling met behoud van het goede”. De structuurvisie geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen voor de langere termijn weer. Het gaat daarbij om de ruimtelijke structuur die op de langere termijn, in een periode van 10 tot 40 jaar, kan worden gerealiseerd. Deze gewenste ruimtelijke structuur wordt aan de hand van de thema's economie, wonen, infrastructuur, recreatie en landschap beschreven. In figuur 2 is een uitsnede van de Structuurvisie Wijdemeren weergegeven.

Onderhavig plan

Met voorliggend plan wordt een verplaatsing van de oeverlijn mogelijk gemaakt en wordt tevens de bestaande situatie planologisch vastgelegd. Het betreft een zodanig kleinschalige ontwikkeling dat geconcludeerd kan worden dat het voornemen niet in strijd is met de structuurvisie Wijdemeren. De structuurvisie bevat geen onderdelen die relevant zijn voor de voorgenomen ontwikkeling. In onderstaande figuur is een uitsnede van het plangebied in de structuurvisie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP6200Old2852018-on00_0007.png"

Figuur 3.1: Uitsnede structuurvisie Wijdemeren (bron: gemeente Wijdemeren)

3.3.2 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP6200Old2852018-on00_0008.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Onderhavig plan maakt geen milieugevoelige dan wel milieubelastende functie mogelijk. Geconcludeerd kan worden dat het aspect milieuzonering geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het betreffende gebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Toets

Bij een functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. De bescherming van de bodem en de handhaving of verbetering van de bodemkwaliteit is landelijk geregeld via de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit.

Onderhavig plan heeft geen betrekking op de bouw van een gebouw. Het betreft enkel het vastleggen van de feitelijke situatie een functiewijziging van gronden waarbij een beperkte oppervlakte van het perceel omgezet wordt naar water en een deel wordt omgezet naar land. Gezien de huidige functie van de gronden (tuin) is er geen aanleiding te veronderstellen dat er sprake is van een aanwezige bodemverontreiniging. Wel is voor de demping (toepassing van grond in oppervlaktewater) een melding noodzakelijk op grond van het Besluit bodemkwaliteit indien meer dan 50 m3 grond wordt toegepast.

4.3 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.


Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Onderhavig plan maakt geen geluidsgevoelige functie/object mogelijk. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.4 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Binnen het plangebied neemt het aantal woningen en/of gevoelige bestemmingen niet toe. Daarnaast zorgt de verplaatsing van de oeverlijn niet voor extra luchtverontreinigende stoffen. Geconcludeerd kan worden dat er vanuit het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP6200Old2852018-on00_0009.png"

Figuur 4.2 Uitsnede risicokaat (bron: Risicokaart.nl)

Uit de inventarisatie blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risico's op basis van externe veiligheid aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicobron is gelegen op een afstand van 1,73 kilometer. Derhalve geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer voor gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Door de wijziging van de oeverlijn treedt bovendien geen verandering op in het bestaande gebruik. Het aantal aanwezige personen neemt derhalve ook niet toe. Geconcludeerd kan worden dat er geen wijziging/toename van het plaatsgebonden risico en groepsrisico optreedt. Het plan is in overeenstemming met de wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.6 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeheer en watertoets

Het watertoetsproces zorgt ervoor dat bij alle ruimtelijke plannen aandacht is voor de kwaliteit en kwantiteit van water. De watertoets is verplicht voor alle overheden die waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen hebben. Maar de toets komt ook aan de orde als een particulier of ondernemer een bestemmingsplan of een afwijking van het bestemmingsplan nodig heeft. De gemeente vraagt de watertoets dan namens de initiatiefnemer aan bij de waterbeheerder. Meestal is dit het waterschap, soms Rijkswaterstaat of de provincie.

De waterbeheerder denkt zo in een vroeg stadium mee over het ruimtelijke plan en bepaalt of het plan genoeg rekening houdt met water. De waterbeheerder geeft vervolgens een 'wateradvies'. De initiatiefnemer van het plan moet hier rekening mee houden. Soms moet het plan worden aangepast.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft de beleidsvoorbereiding, uitvoering en administratieve taken opgedragen aan Stichting Waternet. Waternet voert ook taken uit in opdracht van de gemeente Amsterdam, namelijk de drinkwaterproductie en -distributie, rioleringsbeheer, (drijf)vuilverwijdering, vaarwegbeheer en grondwaterzorg.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NWP);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW – actueel, 25 juni 2008);
  • Waterwet.

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan.

Waterschapsbeleid

Het Waterbeheerplan 2016-2021 is het kompas voor Waterschap Amstel, Gooi en Vecht voor de komende zes jaar. Hierin is beschreven wat het waterschap doet aan veiligheid, de beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en aan efficiënte zuivering van afvalwater. Ook zet het waterschap zich in voor het behoud van cultuurhistorisch erfgoed en de natuur. Het waterbeheerplan is op 8 oktober 2015 goedgekeurd door het Algemeen Bestuur van het waterschap en is vanaf 1 januari 2016 van kracht.

In het Waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) haar missie, visie en strategische doelen. Waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft de zorg voor het regionale watersysteem. Het waterschap streeft op een duurzame en kosteneffectieve wijze naar optimale bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van schoon water en efficiënte zuivering van afvalwater. Daarnaast draagt het waterschap op het gebied van recreatie, landschap en cultuurhistorie bij aan verbetering van de beleving. Het waterschap maakt zelfbewust keuzes, neemt verantwoordelijkheid en zoekt afstemming. Voor Waterschap Amstel, Gooi en Vecht is water niet alleen een productiemiddel. Het heeft een intrinsieke waarde als karakterbepalende component van de veilige leefomgeving. Het waterschap onderschrijft het principe van de circulaire economie: er mag geen uitputting van de natuur plaatsvinden bij productie en consumptie. Dat betekent bijvoorbeeld dat het waterschap afvalwater ziet als drager van energie en grondstoffen.

In ruimtelijke plannen is water een integraal onderdeel: plannen moeten erop toegerust zijn om overtollig water te bergen, voor het verbeteren van de leefomgeving, als voorraadbuffer in droge tijden en als sturingsmechanisme van het grondwaterpeil. Integratie van ruimtelijke adaptatie draagt bij aan een waterrobuuste ruimtelijke inrichting en klimaatbestendige steden. Het waterschap werkt samen met gemeenten aan een geïntegreerde wateropgave in het stedelijk gebied. Bij het vinden van oplossingen is er ook aandacht voor duurzame innovatieve waterbergingssystemen, zoals polderdaken.

In de Keur van het hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht 2011 zijn beleidsregels en keurvergunningen beschreven. In hoofdstuk 14 van de keur zijn de 'Beleidsregels Aanleggen van verhard oppervlak' opgenomen. Deze beleidsregels gelden voor situaties met aanleg van verhard oppervlak van meer dan 1000 vierkante meter in stedelijk gebied of glastuinbouwgebied of meer dan 5000 vierkante meter in overig gebied.

Watertoetsproces

Onderhavig plan betreft enerzijds het juridisch-planologisch vastleggen van de bestaande situatie door het herstel van een omissie op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan en anderzijds de verplaatsing van de bestaande oeverlijn.

Op 10 april 2018 is het plan ter advies verzonden aan het Waternet. Op 11 april 2018 heeft het Waternet in een reactie het onderstaande geadviseerd inzake de verplaatsing van de oeverlijn.

De werkzaamheden zijn vergunningplichtig op grond van de Keur AGV 2017. Onder meer vanwege het dempen en van vorm veranderen van het oppervlaktewater. Voor de demping (toepassing van grond in oppervlaktewater) is een melding noodzakelijk op grond van het Besluit bodemkwaliteit indien meer dan 50 m3 grond wordt toegepast.

Negatieve effecten en compensatie:

  • Verontreiniging van het oppervlaktewater moet worden voorkomen door gebruik te maken van niet uitlogende bouwmaterialen.

Op 18 mei 2018 is namens de initiatiefnemer een aanvraag voor een vergunning (op grond van de Waterwet, hoofdstuk 6) ingediend bij het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (geregisteerd onder zaaknummer WN2018-003925). De aanvraag betreft het aanpassen van een oeverlijn ter hoogte van Oud-Loosdrechtsedijk 285 in Loosdrecht. De aanvraag betreft het uitvoeren van de volgende activiteiten in een watersysteem:

  • 1. het verwijderen van een steiger;
  • 2. het dempen van water;
  • 3. het graven van water.


De aangevraagde handelingen zijn getoetst aan de Beleidsregels Keurvergunningen van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Op 26 juni 2018 heeft het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht besloten op grond van de Waterwet een vergunning te verlenen voor het aanpassen van de oeverlijn ter hoogte van de Oud-Loosdrechtsedijk 285.

Toets

Het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft besloten de aangevraagde Watervergunning te verlenen voor het verplaatsen van de oeverlijn ter hoogte van de Oud-Loosdrechtsedijk 285. De uit te voeren activiteiten passen binnen de Beleidsregels Keurvergunningen van AGV. Geconcludeerd kan worden dat de verplaatsing van de oeverlijn dan ook niet in strijd is met de uitgangspunten en doelstellingen van het waterschap.

4.7 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP6200Old2852018-on00_0010.png"

Figuur 4.3: Weergave Natura-2000 en NNN-gebieden (bron: provincie Noord-Holland)

Toetsing 

Natura 2000-gebied
Zoals in figuur 4.3 is weergegeven behoort het plangebied niet tot Natura-2000 gebied, maar is het wel gelegen in de nabijheid van een Natura-2000 gebied. Het Natura-2000 gebied 'Oostelijke Vechtplassen' is gelegen op een afstand van circa 100 meter ten noorden van het plangebied.

Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt niet binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN) maar grenst wel aan het NNN. Gronden die tot het NNN behoren liggen op een afstand van circa 5 meter ten zuiden van het plangebied

Vanwege de lokale invloedssfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatieve effecten op deze gebieden. Nader onderzoek in het kader van gebiedsbescherming wordt niet noodzakelijk geacht. Ontheffing van de Wet natuurbescherming wordt tevens niet noodzakelijk geacht.

Soortenbescherming
In verband met de op 1 januari 2017 in werking getreden Wet natuurbescherming en de daarin verwerkte Europese richtlijnen, de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijnen, dienen ruimtelijke en andere ingrepen te worden getoetst aan deze regelgeving.

Onderhavig plan maakt de verplaatsing van een oeverlijn door middel van het graven en dempen van land en water mogelijk. Het feitelijke gebruik dat is toegestaan op grond van het bestemmingsplan wordt voortgezet. Daarnaast maakt de oeverlijn deel uit van de tuin behorend tot het perceel. Deze wordt structureel onderhouden waardoor er geen sprake zal zijn van aantasting van beschermde soorten.

4.8 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

De gemeente Wijdemeren heeft in 2010 een Archeologische Beleidskaart laten maken. De kaart is gebaseerd op een uitgebreide inventarisatie van het gemeentelijk bodemarchief en geeft aan welke gebieden een archeologische verwachting hebben. Per gebied is vastgelegd wanneer bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met archeologie. De regimes die hiervoor gelden zijn weergegeven op de Beleidskaart Archeologie. De Beleidskaart Archeologie geeft weer aan welke regels moet worden voldaan bij ruimtelijke ontwikkelingen waar archeologische waarden in het geding kunnen zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP6200Old2852018-on00_0011.png"
Figuur 4.4: Beleidskaart Archeologie (bron: gemeente Wijdemeren)

Het plangebied is gelegen binnen een gebied waar binnen rekening gehouden moet worden met archeologie vanaf een planomvang en bodemroerende werkzaamheden die groter zijn dan 100 m2 en dieper dan 35 cm. Voorgenomen ontwikkeling heeft geen betrekking op de bouw van een nieuw gebouw of bouwwerk. Het betreft het verplaatsen van de oeverlijn door circa 33 m2 aan grond af te graven en circa 33 m2 aan water te dempen. Het plan heeft een omvang kleiner dan 100 m2 waardoor archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.

Cultuurhistorie
In het plangebied of in de directe omgeving zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig die als gevolg van het plan geschaad kunnen worden. Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie en cultuurhistorie geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren.

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover in de planregels begrippen worden gebruikt die niet in het artikel staan vermeld, wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.

Wijze van meten (Artikel 2)

In dit artikel is bepaald hoe de voorgeschreven maatvoeringen in het plan gemeten moeten worden. Evenals de begripsbepalingen voorkomen de bepalingen inzake de wijze van meten interpretatieverschillen bij de toepassing van de planregels.

5.3 Bestemmingsregels

Water (Artikel 3)

Deze bestemming is gegeven aan de wateren in het plangebied.

Wonen (Artikel 4)

Deze bestemming is gegeven aan de percelen in de linten van Loosdrecht. In de planregels is geregeld wat de maximale bebouwingsoppervlakte mag zijn. Dit hangt af van de oppervlakte van het bouwperceel. In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van een verplaatsing van de oeverlijn.

Waarde - Archeologie 2 (Artikel 5)

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de bescherming van archeologische waarden. In de regels is opgenomen wanneer een archeologisch onderzoek dan wel een omgevingsvergunning is vereist. In ieder geval is archeologisch onderzoek vereist bij plannen van 500 m2 en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld.

5.4 Algemene regels

Parkeren (Artikel 6)

In dit artikel zijn regels ten aanzien van parkeren opgenomen. Er moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid waarbij het gemeentelijk parkeerbeleid (Beleidsregel parkeernormen gemeente Wijdemeren) als uitgangspunt dient.

Anti-dubbeltelregel (Artikel 7)

Deze bepaling wordt in elk bestemmingsplan opgenomen om te voorkomen dat in feite meer kan worden gebouwd dan in het bestemmingsplan bedoeld is. Dit kan zich voordoen bij woningbouw wanneer (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaar wisselen. In een dergelijk geval worden de nieuw verworven gronden niet meegeteld bij de berekening van de bouwmogelijkheden als dat al voor een in het verleden verleende bouwvergunning gebeurd is.

Algemene bouwregels (Artikel 8)

In dit artikel is een aantal algemene regels opgenomen die gelden voor meerdere bestemmingen. Zo geldt voor bestaande bouwwerken dat deze, voor zover deze in strijd is met een in het bestemmingsplan voorgeschreven maximum dan wel minimum hoogte, mag worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd, doch niet worden vergroot of anderszins gesitueerd.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 9)

Deze bevoegdheid geeft de mogelijkheden om kleine afwijkingen te realiseren. Het gaat hier om het oprichten van nutsvoorzieningen tot 50 m3, het overschrijden van in de planregels voorgeschreven maatvoeringen en ondergeschikte afwijkingen ten gevolge van maatveranderingen.

Algemene wijzigingsregels (Artikel 10)

Deze bevoegdheid heeft betrekking op het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen.

Overige regels (Artikel 11)

In dit artikel is onder andere geregeld dat voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere regelgeving, de andere regelgeving geldt zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van tervisielegging van het ontwerp van bestemmingsplan 'Oud-Loosdrechtsedijk 285'.

5.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht bouwen en gebruik (Artikel 12.1 en Artikel 12.2)

In dit artikel staan de regels van overgangsrecht die op grond van het Besluit ruimtelijke ordening in elk bestemmingsplan verplicht moeten worden opgenomen. Op de peildatum, te weten de datum van inwerkingtreding van het nieuwe plan, mag de bebouwing of gebruik in strijd met het nieuwe plan onder bepaalde voorwaarden worden voortgezet of gewijzigd.

Slotregel

In de slotregel staat op welke wijze de regels van het bestemmingsplan 'Oud-Loosdrechtsedijk 285' kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gronden zijn eigendom van de initiatiefnemer. De kosten voor het initiatief komen voor rekening van de initiatiefnemer. De beoogde ontwikkeling wordt derhalve economisch uitvoerbaar geacht. Er zal met de initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten worden waarin de gemeente Wijdemeren gevrijwaard wordt van eventuele planschade als gevolg van onderhavig plan.

Er is geen sprake van een bouwplan volgens artikel 6.2.1 Bro, waar op basis van artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan voor dient te worden vastgesteld. Voor deze ontwikkeling is het opstellen van een exploitatieplan dan ook niet noodzakelijk.

Conform de gemeentelijke legesverordening zijn er leges verschuldigd voor onderhavig bestemmingsplan. Deze kosten komen voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

In het kader van het wettelijk (voor)overleg wordt het (voor)ontwerp verzonden aan de gebruikelijke (voor)overleg instanties. Dit gebeurt tijdens de termijn voor het indienen van zienswijzen op het ontwerp-bestemmingsplan.

In het kader van het goede dienstenoverleg dient de eigenaar/initiatiefnemer de omwonenden te communiceren over de gewenste ontwikkeling. Initiatiefnemer heeft de direct aangelegen omwonenden per e-mail geïnformeerd op d.d. 2 april 2018 (belanghebbende 1), d.d. 2 april 2018 (belanghebbende 2) en d.d. 25 mei 2018 (belanghebbende 3) over de verplaatsing van de oeverlijn en daarbij aangegeven graag akkoord te hebben op deze plannen. In Bijlage 2 van de toelichting van het bestemmingsplan is de communicatienota van het goede dienstenoverleg bijgevoegd.

Belanghebbende 2 en 3 hebben akkoord gegeven en daarbij aangegeven geen bezwaren te hebben tegen de voorgenomen verplaatsing van de oeverlijn.

Belanghebbende 1 heeft aangegeven wel bezwaren te hebben tegen de voorgenomen verplaatsing van de oeverlijn.

In Bijlage 2 is de communicatienota van het goede dienstenoverleg bijgevoegd. Geconcludeerd kan worden dat het plan geen onevenredige negatieve gevolgen heeft voor de direct aangrenzende omwonenden. Derhalve heeft initiatiefnemer voldaan aan het vooroverleg/goede dienstenoverleg.

Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.

6.3 Privaatrechtelijke aspecten

Binnen het plangebied zijn zakelijke rechten door derden gevestigd. In 1990 heeft een grondruil plaatsgevonden tussen de toenmalige eigenaren. Op 1 augustus 1990 zijn in een notariële akte de voorwaarden voor de grondruil en de afspraken met betrekking tot altijddurende erfdienstbaarheid vastgelegd. Op onderstaande afbeelding is de betreffende grond waarop de voorwaarden uit de notariële akte van toepassing is, in het schetsontwerp voor de Oud-Loosdrechtsedijk 285 middels een kruis- en streeparcering weergegeven.

Vrij vertaald houdt de erfdienstbaarheid in dat er op de streeparcering te allen tijde sprake moet zijn van een vrije vaart ten behoeve van de naburige ligplaats. De grond moet te allen tijde worden vrijgehouden van woonschuiten en dergelijke vaartuigen. Daarnaast geldt binnen de streeparcering het verbod aan de eigenaar het vrije uitzicht te belemmeren door enige opstal of enige beplanting op de grond aan te brengen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1696.BP6200Old2852018-on00_0012.png"

Figuur 6.1: Verbeelding notariële akte grondruil 1990

Op basis van figuur 6.1 kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling niet in strijd is met de afspraken omtrent erfdienstbaarheid die in het verleden privaatrechtelijk zijn geregeld. Verwacht wordt dat het verplaatsen van de oeverlijn en het dempen en graven van water en land zorgt voor een verbeterde situatie voor de naburige ligplaats. Deze wordt hierdoor meer toegankelijk. Tot slot is er geen sprake van een belemmering van het vrije uitzicht door enig opstal of beplanting. Binnen de gearceerde zone wordt geen water gedempt. Er kunnen dan ook geen opstallen of beplantingen worden geplaatst binnen de gearceerde zone die het uitzicht kunnen belemmeren. Daarnaast wordt de bestaande steiger weggehaald waardoor het uitzicht van het naastgelegen perceel verbeterd. Tot slot leidt onderhavig project tot een verminderde golfslag bij de naburige ligplaats. In de huidige situatie is er sprake van een trechtervormige opening die het water samenperst waardoor langs de huidige beschoeiing de golven omhoog worden gedrukt. Door het afgraven van land bij de ingang naar de naburige ligplaats is er sprake van minder golfslag.

Van belang bij het nemen van een ruimtelijk besluit is om te bepalen of er een evident privaatrechtelijk belang aan vaststelling van een ruimtelijk plan in de weg staat. Indien er sprake is van zo'n belang, dan kan dat leiden tot weigering van de vergunning. Op basis van vorenstaande is er geen sprake van een evident privaatrechtelijk belang dat het vaststellen van een bestemmingsplan in de weg staat. De afspraken ten aanzien van de erfdienstbaarheid worden met de verlegging van de oeverlijn immers gerespecteerd.