Plan: | Oud-Loosdrechtsedijk 89b (Ockhuisen) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1696.BP4100Old89b2017-va00 |
De eigenaar van het perceel aan de Oud Loosdrechtsedijk 89-B in Loosdrecht is voornemens om de bestaande bedrijfswoning te vervangen door een nieuwe bedrijfswoning. De beoogde locatie ligt ten noordoosten van de bestaande bedrijfswoning, langs de toegangsweg tot de jachthaven. De voormalige bedrijfswoning zal onbewoonbaar worden gemaakt en in gebruik worden genomen als bedrijfsgebouw. Deze ontwikkeling past niet bij recht in het geldende bestemmingsplan 'Tussen de Dijken' (1983), waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Bovendien vormt het perceel een 'witte vlek' in het bestemmingsplan 'Tussen de Dijken' (2012) en is het wenselijk om deze gronden te voorzien van een actuele planologische regeling.
Het plangebied bestaat uit het perceel aan de Oud Loosdrechtsedijk 89-B in Loosdrecht. Hier is Jachthaven De Waterburcht gevestigd. Het plangebied bestaat uit het voorterrein met daarop de bedrijfswoningen, een sanitair gebouw, parkeervoorzieningen, groen en al enkele recreatieve voorzieningen. Het plangebied maakt onderdeel uit van de lintbebouwing langs de Oud Loosdrechtsedijk. Op circa 1 kilometer ten westen van het plangebied ligt het dorp Oud-Loosdrecht. op circa 1,4 kilometer ten oosten van het plangebied ligt Nieuw-Loosdrecht. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Atlas Noord-Holland)
De globale begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omlijnd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het perceel Oud Loosdrechtsedijk 89-B te zien is. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied. Bij de begrenzing van het plangebied is de 'witte vlek' uit het actuele bestemmingsplan 'Tussen de Dijken' (2012) aangehouden.
Figuur 1.2: Globale begrenzing plangebied (bron: Atlas Noord-Holland)
Jachthaven de Waterburcht maakt grotendeels deel uit van het bestemmingsplan 'Tussen de Dijken' welke op 20 december 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad van Wijdemeren. Ten tijde van de vaststelling zijn het parkeerterrein, de locatie van de huidige bedrijfswoning én de gewenste locatie van de bedrijfswoning buiten het plangebied gehouden. De reden hiervoor was dat de plannen voor de bedrijfswoning en een eventueel museum op het parkeerterrein destijds onvoldoende uitgekristalliseerd waren. Daarom geldt voor deze gronden nog het bestemmingsplan 'Tussen de Dijken' uit 1983.
Op figuur 1.3 is op de vigerende plankaart met een rode omlijning globaal de ligging van de witte vlek weergegeven. Daaruit blijkt dat voor de betreffende gronden op dit moment de bestemming 'Recreatieve doeleinden B (Boten)' geldt. De voor 'Recreatieve doeleinden B (Boten)' aangewezen gronden zijn bestemd voor recreatie met de daartoe nodige gebouwtjes voor dienstverlening, beheer en onderhoud, botenloods, bergruimten, toiletten en wasruimten en een kantoortje, met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals steigers, alsmede voor parkeerplaatsen, paden en groenvoorzieningen. Qua bebouwing gelden de volgende bouwregels:
Het plan tot verplaatsing van de bedrijfswoning past niet binnen het vigerende bestemmingsplan. Bovendien is het wenselijk de gronden te voorzien van een actueel planologisch kader welke voldoet aan de digitale standaarden (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012) en aansluit bij het overkoepelende bestemmingsplan 'Tussen de Dijken'.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Tussen de Dijken' (1983)
Het onderhavige bestemmingsplan 'Oud-Loosdrechtsedijk 89b (Ockhuisen)' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
In paragraaf 1.2 is de ligging van het plangebied beschreven. Het plangebied ligt aan de zuidzijde aan de Oud-Loosdrechtsedijk en wordt ook via deze weg ontsloten. Vanaf deze weg kunnen in oostelijke richting Nieuw-Loosdrecht/Hilversum en in westelijke richting Oud Loosdrecht worden bereikt. Ten zuiden liggen de aanlegplaatsen met recreatieve percelen en daarachter de beek de Drecht, welke uitmondt in de Loosdrechtse plassen. Ten oosten en westen van het plangebied ligt aan weerszijde water met daarlangs stroken grond met natuur.
Op het perceel staat in de huidige situatie een vrijstaande woning (Oud Loosdrechtsedijk 89-B/C). Rondom deze woning ligt de tuin en erfverharding. Ten zuidoosten van de bedrijfswoning is een pand aanwezig welke eveneens voor woondoeleinden in gebruik is (Oud-Loosdrechtsedijk 89-D). Ten zuiden van de bedrijfswoning is een parkeerterrein voor de bezoekers van de haven. Rondom het parkeerterrein liggen al recreatieve kavels waaraan boten zijn gelegen.
Figuur 2.1: Vogelperspectief bestaande situatie (2015)
In de toekomstige situatie zal één bedrijfswoning worden gerealiseerd aan de voorzijde van het erf (momenteel grasveld) en in lijn met de naastgelegen woning aan de Oud Loosdrechtsedijk 89a. De bedrijfswoning zal qua maatvoering voldoen aan de algemene regels zoals deze gelden in het bestemmingsplan 'Tussen de Dijken'. Dat betekent dat de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 190 m², de goothoogte niet meer dan 6 meter en de bouwhoogte niet meer dan 8 meter. Wel zal de bedrijfswoning weer zo worden ingericht dat inwoning mogelijk is.
Na voltooiing van de nieuwe bedrijfswoning zal de bestaande bedrijfswoning (Oud Loosdrechtsedijk 89-B/C) onbewoonbaar worden gemaakt en in gebruik worden genomen als bedrijfsgebouw ten behoeve van opslag, een werkplaats, administratie en een kantine. Het pand aan de Oud-Loosdrechtsedijk 89-D wordt eveneens onbewoonbaar gemaakt en ingericht als sanitair gebouw ten behoeve van de bezoekers. Voor het overige wijzigt de inrichting van het plangebied niet.
Figuur 2.2: Beoogde locatie nieuwe bedrijfswoning aan voorzijde jachthaven (2016)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Beoordeling
Bij voorliggend plan gaat het om de realisatie van 1 bedrijfswoning in bestaand stedelijk gebied en ter vervanging van een bestaande bedrijfswoning. Ten opzichte van de bestaande situatie worden er geen woningen toegevoegd. Deze ontwikkeling is kleinschalig van aard en heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met deze nota.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Bij het vaststellen van ruimtelijke plannen dienen lagere overheden rekening te houden met het gestelde in het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
In het Barro worden een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Na de eerste aanvulling (d.d. 1 oktober 2012) zijn in het Barro vijftien onderwerpen beschreven zoals: Project Mainportontwikkeling Rotterdam; Defensie; Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde; Rijksvaarwegen; Hoofdwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Ecologische hoofdstructuur en Primaire waterkeringen buiten het kustfundament.
Beoordeling
De onderwerpen en regels welke zijn opgenomen in het Barro hebben geen raakvlakken met voorliggend plan. Het plan is niet in strijd met het Barro.
In artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldaan moet worden aan de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder kent drie stappen, waarbij een plan moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
Beoordeling
Er is bij geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen). De gronden waarop het bestemmingsplan toeziet zijn reeds bestemd ten behoeve van recreatieve doeleinden en de beoogde bedrijfswoning dient ter vervanging van een bestaande bedrijfswoning. Op basis van deze gegevens wordt geoordeeld dat de ladder van duurzame verstedelijking niet van toepassing is op dit bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De ontwikkeling wordt niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Op basis van de structuurvisiekaart gelden de volgende beleidsmatige uitgangspunten voor het plangebied:
Klimaatbestendigheid
Vanuit het onderwerp 'klimaatbestendigheid' zet de provincie Noord-Holland onder meer in op een fijnmazige waterberging en voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie. Het gaat bij deze beleidsmatige uitgangspunten om grootschalige opgaven welke enerzijds door waterschappen en anderzijds door de duurzame energiesector gerealiseerd dienen te worden. De invloed van voorliggend plan op deze onderwerpen is daarmee zeer beperkt. Het hemelwater afkomstig van de bedrijfswoning zal ter plaatse worden geïnfiltreerd en de woning zal moeten voldoen aan de eisen met het oog op de energieprestatiecoëfficiënt. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de provinciale visie met het oog op klimaatbestendigheid.
Ruimtelijke kwaliteit
De Provincie Noord-Holland zorgt voor behoud van het Noord-Hollandse landschap door verdere ontwikkeling van de kwaliteit en diversiteit ervan. De verschillende landschappen en de rijkdom aan cultuurhistorie zijn de kracht van Noord-Holland. De veenweiden, de droogmakerijen, de West-Friese Omringdijk, de Stelling van Amsterdam en het Blauwe Hart (Markermeer-IJmeer) zijn geliefd en uniek. Ze maken Noord-Holland tot een prettige provincie om te wonen, te werken en te recreëren. De landschappen zijn van groot belang voor de aantrekkelijkheid van Noord-Holland als vestigingsplaats voor internationaal concurrerende bedrijven en hun kenniswerkers. De Provincie Noord-Holland wil deze (cultuur)landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. De Provincie zorgt dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen, het zogenaamde Landschaps-DNA, van de verschillende landschappen.
Het plangebied maakt deel uit van het droogmakerijenlandschap en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het gaat bij voorliggend plan echter om een bestaand perceel dat reeds gebruikt en bebouwd mag worden voor dagrecreatieve activiteiten, inclusief bijbehorende voorzieningen. Met de verplaatsing van de bedrijfswoning vindt geen aantasting plaats van de kernkwaliteiten van het droogmakerijenlandschap en/of de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Duurzaam ruimtegebruik
Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de Provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. Deze juiste plek wordt bepaald door verschillende factoren zoals de aanwezige milieukwaliteit, de behoefte aan voorzieningen zoals passende huisvesting voor bewoners en bedrijven op specifieke locaties en de bereikbaarheid van die locaties. Uitgangspunt is een zorgvuldige afweging tussen verschillende belangen, waarbij milieukwaliteiten als (externe) veiligheid, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, geur en geluid, maar ook waterkwaliteit belangrijke randvoorwaarden zijn. Hierbij streeft de Provincie naar oplossingen die ruimte laten voor veranderende omstandigheden en die zo efficiënt mogelijk gebruik maken van de beschikbare ruimte.
De panden binnen het plangebied worden conform het provinciale beleid gezien als bestaand bebouwd gebied. Met voorliggend plan worden de panden die voorheen als bedrijfswoning in gebruik waren, hergebruikt voor bedrijfsmatige functies zodat extra ruimtebeslag wordt voorkomen. Bovendien is de beoogde nieuwe bedrijfswoning gesitueerd op gronden die reeds in het geldende bestemmingsplan voor dagrecreatieve doeleinden (en bijbehorende voorzieningen zoals de bedrijfswoning) zijn bestemd. Daarom wordt geconcludeerd dat er met dit plan sprake is van een duurzaam ruimtegebruik.
Beoordeling
Het plan is in lijn met de uitgangspunten zoals deze zijn opgenomen in de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
De provincie is bezig met de ontwikkeling van een provinciale Omgevingsvisie. Het betreft hier een integrale Omgevingsvisie die volgens de benadering van de Omgevingswet samen met de samenleving wordt opgezet. In het startdocument worden verschillende opgaven benoemd op basis waarvan strategische keuzen gemaakt moeten worden. In het startdocument zijn deze keuzes nog niet gemaakt. Toetsing hieraan is daarom ook nog niet mogelijk. Tot die tijd blijft de Provinciale Ruimtelijke Verordening het wettelijke provinciale kader waar bestemmignsplannen aan moeten voldoen.
De provinciale verordening is gebaseerd op artikel 4.1 van de Wro en is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. In een provinciale verordening kunnen regels zijn opgenomen ter bescherming van specifieke waarden (zoals natuur-, landschappelijke of cultuurhistorische waarden) of ten behoeve van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld vestigingsregels voor intensieve veehouderij of detailhandelsvoorzieningen). De gemeente heeft de plicht bestemmingsplannen aan te passen aan de provinciale verordening.
De provinciale verordening van Noord-Holland stelt regels voor onder andere de onderstaande onderwerpen:
Beoordeling
Het plangebied maakt deel uit van het UNESCO-erfgoed de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Voor de gronden gelegen binnen een UNESCO-erfgoed van uitzonderlijke universele waarden dienen in het bestemmingsplan regels te worden opgenomen ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten van de erfgoederen van de uitzonderlijke universele waarde, zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. Een bestemmingsplan mag uitsluitend voorzien in nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies binnen deze gebieden voor zover deze de kernkwaliteiten van de erfgoederen met uitzonderlijke universele waarde behouden of versterken.
De kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie zijn:
Doel van het Nationaal Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie is het behouden en ontwikkelen van deze kernkwaliteiten. Met voorliggend plan vindt vervangende nieuwbouw plaats van een bedrijfswoning in het plangebied. Met deze verplaatsing vindt geen aantasting plaats van de genoemde kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap Nieuwe Hollandse Waterlinie. Geconcludeerd wordt dat het plan in lijn is met de regels uit de provinciale ruimtelijke verordening.
Voorliggend plan past binnen de provinciale beleidskaders.
In de door de gemeente opgestelde structuurvisie wordt visie gegeven op de toekomst van de gemeente Wijdemeren tot 2030. De gemeente heeft als speerpunt in haar beleid
het stimuleren van de dagrecreatie, het verbreden van het recreatieve aanbod, het innoveren van de verblijfsrecreatie en het recreatief aantrekkelijker maken van de gemeente.
Op de structuurvisiekaart (figuur 3.1) is aan de locatie van het plangebied geen specifieke visie en/of ontwikkelingsrichting toegekend. Langs de Oud-Loosdrechtsedijk geldt een streven om het parkeren langs de weg te beperken, maar dat speelt voor onderhavig plan niet omdat hier op eigen terrein ruimschoots voldoende parkeergelegenheid is.
Beoordeling
Voorliggend plan ziet toe op de realisatie van een nieuwe bedrijfswoning (en daarmee een verbeterd aanzicht op het terrein) en is in lijn met het gemeentelijke beleid uit de structuurvisie.
Figuur 3.1 Uitsnede gewenste toekomstige ruimtelijke structuur (bron: gemeente Wijdemeren)
Burgemeester en wethouders hebben op 31 maart 2015 geactualiseerde parkeernormen vastgesteld in de 'Beleidsregels parkeernormen gemeente Wijdemeren'. Daarbij zijn voor diverse functies de parkeernormen enigszins aangepast. De uitgangspunten van deze beleidsregels kunnen als volgt worden samengevat:
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen de parkeernormen toegepast te worden, waarbij voor woningbouw geldt dat geen onderscheid wordt gemaakt tussen vrijstaande woningen en twee-ondereen-kapwoningen, koop en huur (vrije sector). Deze vallen onder eengezinswoningen.
Parkeervoorzieningen dienen op het erf behorend bij de functie te worden gerealiseerd. Bij de telling van het aantal parkeerplaatsen blijven parkeerplaatsen behorend bij de openbare weg buiten beschouwing. Voor de berekening van het aantal beschikbare parkeervoorzieningen bij woningen kan tabel A van artikel 2 van de beleidsregels worden gehanteerd. Die tabel is hierna weergegeven.
Beoordeling
Het plangebied wordt ontsloten via de Oud-Loosdrechtsedijk. Zowel de ontsluiting als het aantal verkeersbewegingen wijzigen niet met voorliggend plan. Voor het bepalen van de vereiste parkeernorm is aansluiting gezocht bij de 'Beleidsregels parkeernormen gemeente Wijdemeren'. Het onderhavige plan voorziet in de bouw van 1 vrijstaande bedrijfswoning. In lijn met de beleidsregels geldt voor een eengezinswoning in de kern een parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per woning. Voor voorliggend plan dienen daarom in totaal 1,6 (afgerond 2) parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Op het eigen terrein is een heel groot bestaand parkeerterrein aanwezig die ruim voldoende is voor de bestaande functies. Daarmee is op eigen terrein voor de nieuwe bedrijfswoning voldoende ruimte aanwezig om ruimschoots in deze parkeernorm te kunnen voorzien. Daarmee wordt voldaan aan de gemeentelijke beleidsregels.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst is niet toereikend. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
Beoordeling
Het voorliggend plan voorziet in de vervangende nieuwbouw van een bedrijfswoning en de herontwikkeling van een voormalige bedrijfswoning tot bedrijfsgebouw ten behoeve van opslag, een werkplaats, administratie en een kantine. Daarnaast wordt een bestaand pand ingericht als toiletgebouw. De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterrein'. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij:
De genoemde maximum oppervlakken gelden als drempelwaarden, waar de onderhavige planontwikkeling ruimschoots onder blijft. In de volgende paragrafen is het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate afgewogen. Geconcludeerd wordt dat belangrijke nadelige milieueffecten uitgesloten zijn. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Beoordeling
Het plangebied ligt aan de Oud Loosdrechtsedijk waar sprake is van lintbebouwing met afwisselend woonhuizen, dag- en verblijfsrecreatieve terreinen, jachthavens en bedrijvigheid. De omgeving kan daarmee worden gekenmerkt als 'gemengd gebied'. De beoogde bedrijfswoning is een gevoelige functie welke mogelijk hinder zou kunnen ondervinden van milieubelastende functies. Het meest nabijgelegen bedrijf betreft een aannemersbedrijf aan de Oud Loosdrechtsedijk 95 (milieucategorie 3.1) en een scheepsbouw- en reparatiebedrijf (milieucategorie 3.2) aan de Oud Loosdrechtsedijk 95a. Daarmee geldt een grootste richtafstand van 50 meter, voor het scheepsbouw- en reparatiebedrijf. De afstand bedraagt in werkelijkheid minimaal 63 meter zodat er sprake is van voldoende afstand tussen de beoogde bedrijfswoning en omliggende bedrijvigheid. Er is sprake van een goed woon- en leefklimaat. Omgekeerd leidt de bouw van de bedrijfswoning niet tot belemmeringen voor bedrijvigheid. De woning kan overigens niet dichterbij dit bedrijf worden gerealiseerd dan 63 meter door het opnemen van bouwvlak een een aanduiding voor de bedrijfswoning.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.
Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. In het voorliggende bestemmingsplan wordt op de locatie een bedrijfswoning verplaatst. Vanwege de functie wonen dient aangetoond te worden dat er geen risico's voor de gezondheid bestaan.
Toets
Door Kruse Milieu is onderzoek gedaan naar de gesteldheid van de bodem. De bevindingen van dat onderzoek zijn beschreven in het rapport van 13 maart 2017 (projectcode 17005810). Het volledige rapport is als Bijlage 1 aan de toelichting van dit bestemmingsplan gekoppeld. Hierna wordt kort op het onderzoek ingegaan en wordt de uitkomst van het onderzoek beschreven.
In het verkennend bodemonderzoek is de bodem onderzocht op een terreindeel met een oppervlakte van circa 400 m² aan de Oud-Loosdrechtsedijk 89b in Loosdrecht. De aanleiding van dit onderzoek is de geplande verplaatsing van de bedrijfswoning op deze locatie. In het kader van de bestemmingsplanwijziging en de aanvraag van de omgevingsvergunning dient onderzoek te worden uitgevoerd naar de bodemkwaliteit. Voorafgaande aan het bodemonderzoek is uitgegaan van een onverdachte locatie.
Resultaten veldwerk
In totaal zijn er 4 boringen verricht. Eén boring is verricht, tot 2.8 meter diepte en is afgewerkt tot peilbuis. Gebleken is dat de bodem voornamelijk bestaat uit matig zand, klei en veen. Zintuiglijk zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen. In de bodem zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen. Het freatische grondwater is in peilbuis 11 aangetroffen op 0.64 meter min maaiveld.
Resultaten chemische analyses
Op basis van de resultaten van de chemische analyses kan het volgende worden geconcludeerd:
Hypothese
De hypothese "onverdachte locatie" dient te worden verworpen, aangezien enkele overschrijdingen van de achtergrond-, interventie- en streefwaarden zijn aangetoond.
Conclusies en aanbevelingen
In de boven- en ondergrond en in het grondwater zijn enkele lichte tot sterke verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van het onderzoek in de bijlage. Het sterk verhoogde loodgehalte in het mengmonster van de ondergrond gaf aanleiding voor aanvullend onderzoek, waarbij de 2 deelmonsters separaat zijn onderzocht. Uit de separate analyses blijkt dat beide monsters licht verontreinigd zijn met lood. Het sterk verhoogde loodgehalte in het mengmonster wordt beschouwd als een toevalstreffer, dat niet representatief is voor de bodemkwaliteit van de ondergrond op de onderzoekslocatie.
Met instemming van de Omgevingsdienst Flevoland & Gooi en Vechtstreek is verder (nader) onderzoek niet noodzakelijk.
Op basis van het historisch vooronderzoek kan gesteld worden dat de onderzoekslocatie niet asbestverdacht is.
Bij de geplande nieuwbouw komt in de toekomst mogelijk grond vrij. Afvoer van de grond dient te voldoen aan het Besluit Bodemkwaliteit en de voorschriften van het bevoegd gezag (de ontvangende gemeente).
Slotconclusie
Uit milieukundig oogpunt is er naar onze mening geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Beoordeling
In de directe omgeving van het plangebied is geen spoor aanwezig, waardoor niet nader op het aspect railverkeerslawaai wordt ingegaan. Op enige afstand, ± 300 m, ligt het bedrijventerrein De Zodde. Op dit bedrijventerrein zijn bedrijven toegestaan waarvan de categorie maximaal 3.2 zal zijn. De grootste afstand die bij categorie 3.2 bedrijven in acht dient te worden genomen, bedraagt 100 m. Het plangebied ligt op grotere afstand, waardoor de ontwikkeling voor wat betreft het aspect industrielawaai aanvaardbaar is. Over een groot deel van Nieuw-Loosdrecht ligt de geluidszone van het luchtvaartterrein Hilversum. Het plangebied ligt buiten die zone, waardoor het geluidsaspect vanwege het vliegveld niet nader belicht hoeft te worden.
Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:
Deze zonering geldt niet:
Voor voorliggend plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Buijvoets Bouw- en Geluidsadvisering d.d. 31 januari 2017 (werknummer 17.029). Het onderzoek is als Bijlage 2 aan deze toelichting gekoppeld. Uit het onderzoek blijkt de 48 dB geluidcontour op een hoogte van 4.5 meter t.g.v. verkeerslawaai vanaf de Oud-Loosdrechtsedijk ligt op minimaal 52 meter uit de as van de weg. De geplande vervangende woning komt daarbuiten zodat voor het aspect wegverkeerslawaai sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Gemeentelijk kader
In de gemeente Wijdemeren zijn geen overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen geconstateerd. In het 'Rapport luchtkwaliteit Wijdemeren 2011' zijn de luchtemissies van stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen en koolstofmonoxide (CO) onderzocht. Op een aantal locaties is de luchtkwaliteit enigszins gestegen of gedaald. De oorzaak hiervan is onder meer te vinden in het nauwkeurig meten door het Landelijk meetnet luchtkwaliteit. De fluctuaties zijn echter te klein om van een structurele verbeterde of verslechterde luchtkwaliteit te spreken. De concentraties aan fijn stof zijn in de gemeente gedaald. Dit heeft een positief effect op de luchtkwaliteit.
Beoordeling
De vervanging van een bestaande bedrijfswoning leidt niet tot extra verkeersbewegingen. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Er is geen nader onderzoek nodig. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt bovendien dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Beoordeling
Uit het vorenstaande volgt dat binnen een straal van 500 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. Derhalve geldt dat het plangebied:
Het project is in overeenstemming met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Figuur 4.2: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl)
Waterbeheer en watertoets
Het watertoetsproces zorgt ervoor dat bij alle ruimtelijke plannen aandacht is voor de kwaliteit en kwantiteit van water. De watertoets is verplicht voor alle overheden die waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen hebben. Maar de toets komt ook aan de orde als een particulier of ondernemer een bestemmingsplan of een afwijking van het bestemmingsplan nodig heeft. De gemeente vraagt de watertoets dan namens de initiatiefnemer aan bij de waterbeheerder. Meestal is dit het waterschap, soms Rijkswaterstaat of de provincie.
De waterbeheerder denkt zo in een vroeg stadium mee over het ruimtelijke plan en bepaalt of het plan genoeg rekening houdt met water. De waterbeheerder geeft vervolgens een ‘wateradvies'. De initiatiefnemer van het plan moet hier rekening mee houden. Soms moet het plan worden aangepast.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft de beleidsvoorbereiding, uitvoering en administratieve taken opgedragen aan Stichting Waternet. Waternet voert ook taken uit in opdracht van de gemeente Amsterdam, namelijk de drinkwaterproductie en -distributie, rioleringsbeheer, (drijf)vuilverwijdering, vaarwegbeheer en grondwaterzorg.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Waterschap nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Het Waterbeheerplan 2016-2021 is het kompas voor Waterschap Amstel, Gooi en Vecht voor de komende zes jaar. Hierin is beschreven wat het waterschap doet aan veiligheid, de beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en aan efficiënte zuivering van afvalwater. Ook zet het waterschap zich in voor het behoud van cultuurhistorisch erfgoed en de natuur. Het waterbeheerplan is op 8 oktober 2015 goedgekeurd door het Algemeen Bestuur van het waterschap en is vanaf 1 januari 2016 van kracht.
In het Waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) haar missie, visie en strategische doelen. Waterschap Amstel, Gooi en Vecht heeft de zorg voor het regionale watersysteem. Het waterschap streeft op een duurzame en kosteneffectieve wijze naar optimale bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van schoon water en efficiënte zuivering van afvalwater. Daarnaast draagt het waterschap op het gebied van recreatie, landschap en cultuurhistorie bij aan verbetering van de beleving. Het waterschap maakt zelfbewust keuzes, neemt verantwoordelijkheid en zoekt afstemming. Voor Waterschap Amstel, Gooi en Vecht is water niet alleen een productiemiddel. Het heeft een intrinsieke waarde als karakterbepalende component van de veilige leefomgeving. Het waterschap onderschrijft het principe van de circulaire economie: er mag geen uitputting van de natuur plaatsvinden bij productie en consumptie. Dat betekent bijvoorbeeld dat het waterschap afvalwater ziet als drager van energie en grondstoffen.
In ruimtelijke plannen is water een integraal onderdeel: plannen moeten erop toegerust zijn om overtollig water te bergen, voor het verbeteren van de leefomgeving, als voorraadbuffer in droge tijden en als sturingsmechanisme van het grondwaterpeil. Integratie van ruimtelijke adaptatie draagt bij aan een waterrobuuste ruimtelijke inrichting en klimaatbestendige steden. Het waterschap werkt samen met gemeenten aan een geïntegreerde wateropgave in het stedelijk gebied. Bij het vinden van oplossingen is er ook aandacht voor duurzame innovatieve waterbergingssystemen, zoals polderdaken.
In de Keur van het hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht 2011 zijn beleidsregels en keurvergunningen beschreven. In hoofdstuk 14 van de keur zijn de 'Beleidsregels Aanleggen van verhard oppervlak' opgenomen. Deze beleidsregels gelden voor situaties met aanleg van verhard oppervlak van meer dan 1000 vierkante meter in stedelijk gebied of glastuinbouwgebied of meer dan 5000 vierkante meter in overig gebied.
Het waterschap Amstel, Gooi en Vecht is bezig met een nieuwe de Keur. Deze heeft van 24 april 2017 tot en met 5 juni 2017 in ontwerp ter inzage gelegen. De wijzigingen ten opzichte van de nu geldende Keur hebben betrekking op activiteiten in en nabij waterkeringen en het gebruik van steigers en ligplaatsen. In het onderhavig geval is hier geen sprake van.
Huidige situatie
Het plangebied maakt deel uit van het Loosdrechtse Plassengebied en ligt op de overgang tussen het zogenaamde Zoddegebied en plassengebied. Vanuit de Gooise stuwwal watert hemelwater af in westelijke richting naar het hoofdwatersysteem van de Drecht en de Loosdrechtse Plassen. Vanuit het plassengebied wordt het water uitgeslagen op de boezem van de Vecht. In het plangebied is geen open water aanwezig en er liggen geen hoofdwatergangen. Ook zijn er geen waterkeringen aanwezig.
Toekomstige situatie
Algemeen
In het plangebied vindt herstructurering plaats. De bestaande woning wordt in gebruik genomen als bedrijfsgebouw en ten noorden hiervan wordt een nieuwe woning gebouwd. De Keur stelt dat een toename van het verhard oppervlak met meer dan 1.000 m² gecompenseerd dient te worden. De beoogde nieuwe woning wordt op een grasveld gebouwd, maar kent een maximale oppervlakte van 190 m². Aangezien het overige deel van het plangebied reeds voor een groot deel is verhard, wordt een toename van meer dan 1.000 m² niet gehaald. Compensatie is dan ook niet noodzakelijk.
Het is van belang diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare bouwmaterialen.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw verplicht een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
hemelwater vasthouden voor benutting;
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater.
Beoordeling
Zoals beschreven is binnen het plangebied geen open water aanwezig en liggen er evenmin hoofdwatergangen. Ook zijn er geen waterkeringen aanwezig. Hierdoor zijn geen vergunningen op grond van de Keur vereist. Ook op basis van de ontwerp Keur 2017 is voor het plan geen vergunningsplicht. De herontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet, Barro) en provinciale regelgeving (EHS in provinciale verordening).
Beoordeling
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaardenonderzoek van Natuurbank Overijssel (21 februari 2017, projectnummer 1020), zie ook Bijlage 3. De resultaten van de quickscan zijn hierna beschreven.
Het plangebied behoort niet tot een Natura 2000-gebied. Natura2000-gebied ligt op minimaal 65 meter afstand van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat betekent dat de voorgenomen activiteit geen negatief effect heeft op Natura2000-gebied. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland (verder NNN genoemd). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 50 meter afstand van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal waardoor de voorgenomen activiteit geen negatief effect op gebieden heeft buiten het plangebied, zoals het Nationaal Natuurnetwerk. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.
In het kader van het natuurwaardenonderzoek is het onderzoeksgebied op 20 februari 2017 tijdens de daglichtperiode (vroege middag) bezocht. Het terrein is te voet onderzocht op de aanwezigheid en potentiële aanwezigheid van beschermde flora- en faunawaarden. Het gebied is visueel en auditief onderzocht. Tijdens het veldbezoek is gebruik gemaakt van een verrekijker en zijn foto’s gemaakt. De betekenis van het plangebied voor beschermde flora- en faunawaarden is zeer beperkt. Het plangebied wordt mogelijk (incidenteel) benut als foerageergebied door sommige vogel-, amfibieën-, vleermuis- en grondgebonden zoogdiersoorten en mogelijk bezet de veldmuis er vaste rust- en voortplantingslocaties. Als gevolg van handelingen die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd, geldt een vrijstelling voor het doden, vernielen en wegnemen van vaste rust- en voortplantingslocaties van deze soort. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties. De Wnb en de Omgevingsverordening Noord-Holland vormen geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteiten. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden.
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
In 2011 is het gemeentelijke archeologiebeleid vastgesteld. Het gemeentebestuur geeft door middel van regimes aan welk niveau van archeologiebeleid in een bepaald gebied als 'redelijk' kan worden beschouwd. De regimes bestaan uit een oppervlaktegrens met een diepte-eis. Indien een bouwplan kleiner is dan de voor het gebied aangegeven criteria, speelt archeologie geen rol bij het planproces. Een professioneel uitgevoerd onderzoek is hier dan niet nodig.
Beoordeling
Het plangebied is volgens de beleidskaart van de gemeente Wijdemeren gelegen in een archeologisch waardevol gebied van de vijfde categorie (zie onderstaande figuur). Binnen dit regime is archeologisch onderzoek noodzakelijk bij bouwplannen vanaf 2500 m² of groter. Voorliggend plan voorziet enkel in de vervangende nieuwbouw van een bedrijfswoning met een maximum oppervlakte van 190 m² waardoor nader onderzoek niet nodig is.
Figuur 4.3: Fragment archeologische beleidskaart gemeente Wijdemeren
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Beoordeling
op de Informatiedkaart Landschap en Cultuurhistorie (provincie Noord-Holland) is bezien of er binnen het plangebied cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn. Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi.
Inhoudelijk is de regeling zoveel mogelijk afgestemd op de regeling voor het vigerende bestemmingsplan 'Tussen de Dijken'.
Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige regels goed te kunnen hanteren.
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Voor zover in de regels begrippen worden gebruikt die niet in het artikel staan vermeld, wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik.
Wijze van meten (artikel 2)
Dit artikel geeft aan hoe de hoogtematen die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, bepaald moeten worden. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
In dit hoofdstuk van de regels komen de verschillende bestemmingen aan de orde.
Per bestemming is de volgende indeling gehanteerd:
Een omschrijving van de functies die bij de bestemming mogelijk zijn.
Regels die aangeven waar, wat en hoe hoog gebouwd mag worden.
Daarnaast komen in sommige bestemmingsplanregels ook nog de volgende onderdelen voor:
Uitsluiting van specifiek, met de bestemming strijdig gebruik van de gronden en gebouwen.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaatsing, afmeting, kapvorm en nokrichting van gebouwen.
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken op ondergeschikte punten van de regels, mits binnen de grenzen van de bestemming wordt gebleven.
Groen
Een deel van het plangebied heeft de bestemming ‘Groen’. Binnen groen zijn enkel bouwwerken, geen gebouwen toegestaan.
Recreatie - Dagreceatie
Het merendeel van het plangebied heeft de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie'. Deze bestemming is gegeven aan de gronden waar aanlegplaatsen voor bootjes van dagrecreanten en gebouwen voor dagrecreatie mogelijk zijn, maar waar geen nachtverblijf is toegestaan. Ter plaatse van specifieke aanduidingen zijn de bedrijfswoning, een bedrijfsgebouw en een toiletgebouw toegestaan. De bedrijfswoning, het bedrijfsgebouw en het toiletgebouw mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.
Waarde - Archeologie
Deze dubbelbestemming is ook opgenomen voor de bescherming van archeologische waarden. In de regels is opgenomen wanneer een archeologisch onderzoek dan wel een omgevingsvergunning is vereist. In ieder geval is archeologisch onderzoek vereist bij plannen van 2500 m² en groter en grondroerende werkzaamheden dieper dan 40 cm beneden maaiveld.
Een aantal zaken is algemeen van aard of heeft niet zozeer betrekking op een specifieke bestemming uit hoofdstuk 2 van de regels. Deze zaken zijn geregeld in hoofdstuk 3 Algemene regels. Het gaat dan bijvoorbeeld om de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels en algemene gebruiksregels. Verder bevat dit hoofdstuk regels met betrekking tot overschrijding van bouwgrenzen, en algemene afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Daarnaast is een regel opgenomen ter bepaling van de wettelijke regeling waarnaar in de regels wordt verwezen. Tevens zijn in de overige regels, regels met betrekking tot parkeren opgenomen.
Tot slot zijn in hoofdstuk 4 de regels ondergebracht met betrekking tot het overgangsrecht (overgangsregels) en de slotregel.
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
Het betreft hier een particulier initiatief. De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen daardoor voor rekening van initiatiefnemer. Hiervoor heeft de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst met de gemeente getekend. Ook wordt er een anterieure overeenkomst met de gemeente overeengekomen. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Direct omwonenden
Tijdens de planvorming heeft initiatiefnemer vooroverleg gepleegd met omwonenden. De direct omwonenden zijn over het plan geïnformeerd op een informatieavond. Op deze avond konden aanwezigen het plan inzien en hun mening hier over geven. Op deze avonden konden mensen een brief ondertekenen waaruit blijkt dat men de plannen hebben ingezien. Deze brief is door 10 omwonenden ondertekend. De brief is als Bijlage 4 bij de toelichting van dit bestemmingsplan gevoegd.
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro (goededienstenoverleg)
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro zijn er geen reacties van onze overlegpartners ontvangen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 1 februari 2018 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn drie zienswijzen binnengekomen. De zienswijzen zijn samengevat en van een antwoord voorzien in een commentaarnota die is bijgevoegd als Bijlage 5. De zienswijzen geven geen aanleiding het plan te wijzigen.