Plan: | Boomdijk 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1695.BPBoomdijk2-VA01 |
De initiatiefnemer is voornemens om een woning, een overkapping voor bouwmaterialen en een kleinschalige horecavoorziening toe te voegen aan zijn perceel op het voormalige waterschapsterrein op Boomdijk 2. Om een dergelijke ontwikkeling mogelijk te maken wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde ruimte voor ruimte regeling. Aan de ruimte voor ruimte regeling voor deze ontwikkeling wordt invulling gegeven door het saneren van bebouwing op het adres Wolphaartsweg 9 te Borssele. Specifiek gaat het om twee loodsen met een gezamenlijke oppervlakte van circa 500 m2. Voor de sloop van deze loodsen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels onder ‘wonen’.
Omdat met de sanering van de bebouwing de woning wordt verevend, wordt één toelichting opgesteld voor beide locaties waarin de ontwikkelingen worden onderbouwd. Beide locaties dienen, omdat deze binnen verschillende gemeentes zijn gelegen, apart, maar tegelijkertijd, in procedure te worden gebracht. De ontwikkelingen aan de Boomdijk 2 worden mogelijk gemaakt met een herziening van het geldende bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied 2013’, gemeente Noord-Beveland. De wijziging aan de Wolphaartsweg 9 wordt mogelijk gemaakt door het toepassen van delegatiebevoegdheden in het geldende ‘Omgevingsplan Buitengebied Borsele 2018’, gemeente Borsele.
Boomdijk 2
Het plangebied ligt in het oosten van de gemeente Noord-Beveland, ten westen van Kats en aan de Boomdijk. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Kortgene, sectie O, perceelnummer 471 met een oppervlakte van 4320m².
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: Google Maps)
Wolphaartsweg 9
Het plangebied ligt ten zuiden van de kern Borsele en ten noorden van de Westerschelde. De locatie is kadastraal bekend als gemeente BSL01, Sectie B, perceelnummers 3107 en 3109 met in totaal 6855m² oppervlakte.
Figuur 1.2 Ligging te saneren bebouwing (bron: Google Maps)
Boomdijk 2
Het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied 2013', vastgesteld op 29 augustus 2013.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Op het perceel aan de Boomdijk 2 geldt de bestemming 'Bedrijf' en de functieaanduiding 'opslag'. Gronden met deze functieaanduiding zijn bestemd voor stalling en opslag alsmede voor andere bedrijfsactiviteiten voor zover die voorkomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
In het hele plangebied geldt ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Op gronden met deze dubbelbestemming geldt dat bij een bodemverstoring groter dan 250 m2 door middel van archeologisch onderzoek dient te worden aangetoond dat er geen behoudenswaardige archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn of zullen worden geschaad door de ontwikkeling. Dit geldt niet als de bodem niet dieper dan 40 cm onder maaiveld wordt geroerd.
De beoogde ontwikkeling past wat betreft bestemming en bebouwing niet binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan.
Wolphaartsweg 9
Het geldende plan op het te saneren terrein te Wolphaartsweg 9 in Borssele in het Omgevingsplan Buitengebied Borsele 2018, vastgesteld op 1 maart 2018.
Figuur 1.3 Uitsnede omgevingsplan (Bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Op het plangebied aan de Wolphaartsweg 9 geldt de bestemming 'Agrarisch'. Er is een agrarisch bouwblok aanwezig op het hele plangebied. Gronden met deze functieaanduidingen zijn bedoeld voor agrarische ondernemingen en ondersteunende bebouwing.
Om de mogelijkheid te bieden om in de toekomst woonfuncties te realiseren, dient het plangebied de bestemming wonen te verkrijgen. De beoogde ontwikkeling past niet in de kaders van het geldende bestemmingsplan.
Directe omgeving
De gronden in de omgeving van het plangebied zijn in gebruik als akkerland. Aan de noordzijde ligt de Veerhavenweg. Deze verharde weg heeft een breed profiel en wordt aan beide zijden begeleid met een berm/ sloot en bomen. De Boomdijk zelf is een smalle weg met bomen en bermen aan beide zijden.
Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Boomdijk 2. Dit is momenteel een bedrijventerrein met een werkplaats. Hiernaast is er ook reeds een hooischuur gebouwd die gaat dienen als ondersteunende horeca, deze functie past reeds in het vigerende plan. Er is een tijdelijke woning aanwezig op het perceel waar een vergunning voor verleend is. De rest van het plangebied is leeg met een paar bomen en lantaarnpalen.
Het perceel Boomdijk 2 is momenteel begrensd door middel van een ijzeren hek en verschillende bomen. De bomen en verschillende beplanting begrenzen het gebied aan de zuid-oostzijde aansluitend op een agrarisch veld. De hekwerken begrenzen het plangebied aan de wegen.
Het plangebied wordt ontsloten vanaf de Boomdijk.
Figuur 2.1 Foto plangebied Boomdijk 2
De ontwikkeling aan de Boomdijk 2 bestaat uit het realiseren van een woning, een overkapping voor bouwmaterialen, detailhandel voor antieke bouwmaterialen en ondersteunende horeca. De nieuwe woning wordt mogelijk gemaakt middels de 'ruimte voor ruimte'- regeling en krijgt een maximum inhoud van 750 m3.
De woning zal aan de oostzijde van het perceel gerealiseerd worden. Het bedrijf aan de westzijde. Voor het bedrijf wordt de bestaande bebouwing gebruikt, daarnaast wordt een hooimijt gerealiseerd waar de ondersteunende horeca in gevestigd zal worden. Ook wordt een nieuwe overkapping toegevoegd voor de bouwmaterialen.
De nieuwe woning en het bedrijf wordt ontsloten vanaf de Boomdijk doormiddel van de bestaande in-/uitrit. Het parkeren vindt volledig plaats op eigen terrein. Er is hier voldoende ruimte om de parkeerbehoefte van de woning en de nieuwe functies op te vangen.
Voordat de woning op het adres Boomdijk 2 gebouwd kan worden, moet de initiatiefnemer op grond van de ruimte voor ruimte regeling eerst een maatregel treffen. Deze maatregel bestaat uit de plicht om de twee loodsen aan de Wolphaartsweg 9 met een gezamenlijke oppervlakte van circa 500 m2. Deze sloopplicht is als een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels onder ‘wonen’.
Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent een aantal nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. De ladder is per 1 juli 2017 aangepast waarmee de ladderbenadering is losgelaten. Wel dient nog te worden aangetoond dat er behoefte is aan de betreffende ontwikkeling en, indien de ontwikkeling plaatsvindt buiten bestaande stedelijke gebied, waarom de betreffende locatie het meest geschikt is.
Toetsing
Deze ontwikkeling maakt de realisatie van één ruimte voor ruimtewoning mogelijk in ruil voor de sloop van schuren. Hiernaast is er sprake van een functieverandering en de ontwikkeling van ondersteunende horeca. De schaal van dit plan valt niet onder een stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is niet noodzakelijk, maar het project voldoet wel aan de uitgangspunten. Het project geeft invulling aan de behoefte aan kwaliteitsverbetering in het buitengebied van Noord-Beveland. Het toestaan van één ruimte voor ruimtewoning op een ruimtelijk ingepaste locatie maakt deze kwaliteitsverbetering financieel mogelijk. Ook is de locatie passend ontsloten.
Conclusie
De mogelijkheden die het project biedt, passen binnen de beleidskeuzes en de leidende principes uit de
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en het Barro.
Omgevingsplan Zeeland 2018 en Provinciale Omgevingsverordening Zeeland 2018
Het relevante ruimtelijk provinciaal beleid is vastgelegd in het Omgevingsplan Zeeland 2018 (OPZ) en de Provinciale Omgevingsverordening 2018 (POV). Het Omgevingsplan 2018 bevat slechts beperkt nieuw beleid ten opzichte van het Omgevingsplan 2012-2018. Het Omgevingsplan Zeeland 2018 beoogd naast een concrete invulling voor de vier grote strategische opgaven (duurzame en concurrerende economie, klimaatbestendige en neutrale samenleving, waardevolle leefomgeving en toekomstbestendige bereikbare woon-, werk- en verblijfsomgeving) ook een eerste aanzet voor te geven voor de lange termijn strategische doelen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.
Ruimte voor Ruimte
Het provinciaal beleid biedt mogelijkheden voor nieuwe kleinschalige woningbouwlocaties in het landelijk gebied. In artikel 2.7 van de POV, Bijlage C is bepaald dat in de toelichting bij een bestemmingsplan waarin dit mogelijk wordt gemaakt, dan wel aannemelijk wordt gemaakt dat sprake is van een van de hierna genoemde situaties:
Relevant is punt 2, de 'ruimte voor ruimte'-regeling. Deze regeling maakt het mogelijk om ongewenste of in onbruik geraakte en niet-cultuurhistorisch waardevolle bebouwing in het buitengebied te saneren in ruil voor planologische ontwikkelingsruimte, bijvoorbeeld in de vorm van een woon- of recreatieve functie. In tabel 3.1 zijn de voorwaarden voor toepassing van de 'ruimte voor ruimte'-regeling opgenomen en is de ontwikkeling hieraan getoetst.
Tabel 3.1 Randvoorwaarden ruimte voor ruimte
randvoorwaarde ruimte voor ruimte | beoordeling |
Er kunnen maximaal 3 (compensatie)woningen worden gerealiseerd. Voor de realisatie van een woning/ bouwkavel wordt uitgegaan van een te slopen oppervlak van 500 m2 schuur of 0,5 ha glas of andere (bedrijfs)bebouwing van een vergelijkbare grootte. Hiervan kan worden afgeweken indien: | Er wordt één woning gerealiseerd. De te slopen stal en hangar hebben een gezamenlijke oppervlakte van ruim 500 m2. |
- Het dient te gaan om niet-cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. | De te slopen bebouwing heeft geen cultuurhistorisch belang. |
- Sloop en het voorkomen van heroprichting dienen te worden gewaarborgd. | De bestemming van de te slopen bebouwing wordt gewijzigd. Heroprichting is zodoende ter plaatse niet meer mogelijk. |
Bufferzones
Artikel 2.17 legt het bufferbeleid zoals beschreven in het Omgevingsplan vast. Het betreft planologische kwaliteitsnormen. De regels zijn van toepassing op nieuwe situaties. De regels hebben betekenis voor het agrarisch gebied (het buitengebied) in relatie tot woonwijken en verblijfsrecreatieterreinen. Op diverse plaatsen in de provincie is nog sprake van agrarische bedrijvigheid binnen de bebouwde kom. In veel van die situaties bevinden zich ook reeds bestaande woningen op korte afstand van agrarische bedrijven. Het bufferbeleid zoals neergelegd in dit artikel is daarop niet van toepassing. De regels zijn ook niet bedoeld voor het houden van afstand tot een individuele woning in het buitengebied. In die situaties zal maatwerk moeten worden geleverd waarbij per geval, vanuit het beginsel van een goede ruimtelijke ordening en na weging van de betrokken belangen, een keuze moet worden bepaald. Indien in dat geval geen of nagenoeg geen sprake is van hinder voor de woonfunctie en de nieuw te bouwen woning niet leidt tot onevenredige beperkingen in de bedrijfsvoering van het bedoelde agrarische bedrijf kan de kleinere afstand in de toelichting bij het bestemmingsplan worden beargumenteerd. In principe dient een bufferzone van 100 meter aangehouden te worden. Tussen (glas)tuinbouw- en fruitteeltpercelen en wonen en recreatiegebieden dient een afstand van minimaal 50 meter aangehouden te worden. Een kleinere afstand tot 50 meter kan gehanteerd worden, indien daarvoor geen noemenswaardige hinder bij gevoelige bestemmingen optreedt en dit niet leidt tot onevenredige beperkingen voor de betrokken agrarische bedrijven.
Toetsing
De beoogde planlocatie is niet binnen 100 meter van een boerderij gevestigd. De dichtstbijzijnde boerderij is ten noord oosten van de planlocatie gevestigd op 230m afstand.
Hiernaast zijn er ook geen boomgaarden gevestigd binnen een radius van 50m rondom het plangebied. In de directe omgeving is er wel de mogelijkheid om boomgaarden te realiseren. Voor de aanplant van een nieuwe boomgaard geldt een vergunningplicht. Hiermee wordt een goed woonklimaat verzekerd.
Conclusie
De woning is mogelijk op basis van de eisen gesteld in de ruimte voor ruimte regeling. Daarnaast wordt voldoende afstand/maatregelen gecreëerd voor naburige agrarische bedrijfsvoering.
Structuurvisie Noord-Beveland 2008
In de Structuurvisie "Noord-Beveland 2008" is het te voeren ruimtelijk beleid voor Noord-Beveland voor de middellange en lange termijn uiteengezet. Noord-Beveland wil haar identiteit versterken op basis van de basiskwaliteiten ruimte, schaal, openheid en rust. Behoud van de basiskwaliteiten betekent dat het beleid gericht dient te zijn op het stimuleren van kwalitatieve en het beheersen van de kwantitatieve ontwikkelingen.
Strategie openheid en optimale ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw
Op basis van de structuurvisiekaart is het plangebied gelegen in de strategie ‘openheid en optimale ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw’. De strategie is erop gericht om de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw primair te stellen en op een goede wijze te borgen. Het
bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied’ is hiertoe het in te zetten instrument. Daarnaast zijn nevenactiviteiten (waaronder Nieuwe Economische Dragers) die aan de landbouw zijn gelieerd of ten
dienste staan van een versterking van de relatie extensieve recreatie – landbouw toelaatbaar.
In landschappelijke zin is de strategie gericht op behoud van de openheid. Gebruiksvormen anders dan landbouw worden in principe niet voorgestaan.
Natuur, landschap en cultuurhistorie
Natuur en landschap vormen onverminderd de belangrijkste dragers voor de beleving van het eiland en zijn leidend voor toekomstige ontwikkelingen. Op structuurvisieniveau is met name de Oud-Noord-Bevelandpolder relevant als cultuurhistorisch waardevol gebied. Deze polder kenmerkt zich door een rationele en planmatig ingerichte eind 16e-eeuwse polder met de dorpen Colijnsplaat en Kats.
Toetsing en conclusie
De nieuwe woning wordt gerealiseerd binnen de grenzen van een bestaand perceel. Dit perceel is reed landschappelijk ingepast. Zodoende wordt er geen extra inbreuk gedaan op het omliggende open landschap. De ontwikkeling past binnen de bestaande structuren en maten van het landschap.
Per 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Deze wijziging geldt voor alle aanvragen na 16 mei 2017, omdat er een directe werking van het Europese recht geldt. Een milieueffectrapportage (MER), en de bijbehorende procedure (m.e.r.), is een hulpmiddel om de belangen van het milieu volwaardig te betrekken bij de besluitvormíng omtrent en projecten. Het gaat hierbij wel enkel om plannen en projecten die kunnen leiden tot initiatieven waarmee het milieu mogelijk nadelig kan worden beïnvloed. Als uitgangspunt geldt vooor plannen, waaronder partiële herzieningen, onderstaande criteria om te beoordelen of een MER noodzakelijk is:
Een plan is kaderstellend voor een toekomstig m.e.r.- (beoordelings)plichtig besluit indien er sprake is van een overschrijding van de grenswaarden uit de C- of D-lijst van het Besluit m.e.r. Onder de grenzen uit de C- en D-lijst van het Besluit m.e.r. geldt nog wel de plicht om een 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' uitvoeren. Dit houdt in dat er bekeken moet worden of bij het initiatief sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden of milieueffecten er toch een MER moet worden opgesteld. In artikel 7.16, tweede tot en met vierde lid van de Wet milieubeheer, staat welke informatie over de voorgenomen activiteit in de mededeling van de initiatiefnemer moet zijn opgenomen. Bij het opstellen van deze informatie moet ook rekening worden gehouden met de relevante criteria van bijlage III bij de Europese mer-richtlijn.
Conclusie
Boomdijk 2
De ontwikkeling is van dusdanige van omvang (1 extra woning en functiewijziging, binnen één perceel) dat niet gesproken kan worden van een stedelijke ontwikkeling. Er hoeft geen m.e.r.-beoordeling plaats te vinden.
Wolphaartsweg 9
De onderhavige ontwikkeling betreft de sloop van bebouwing, het gaat hier niet om een stedelijke ontwikkeling. Er hoeft geen m.e.r.-beoordeling plaats te vinden.
Toetsingskader
Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). De parkeerbehoefte wordt formeel berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen. De gemeentelijke parkeernormen zijn echter gebaseerd op de CROW kencijfers van 2012. Onder 'parkeren' is daarom onderbouwd dat de meest recente kencijfers van het CROW een beter beeld geven in de parkeerbehoefte dan de gemeentelijke parkeernormen. Voor het kencijfer / parkeernorm is een ligging in het 'buitengebied' van toepassing, de locatie heeft daarnaast een 'niet stedelijk' karakter op basis van de adressendichtheid. Er zijn geen kencijfers bekend voor een detailhandel in antieke bouwmaterialen. Daarom is worst-case gerekend met de kencijfers voor een bouwmarkt. in de praktijk zullen deze getallen waarschijnlijk (veel) lager liggen.
Ontsluiting
Gemotoriseerd verkeer
In de huidige situatie wordt de locatie ontsloten door de Boomdijk. Deze toegangsweg loopt langs het plangebied.
De nieuw te ontwikkelen woning wordt eveneens ontsloten door de Boomdijk. De Boomdijk is in noordelijke richting verbonden met de Veerhavenweg. De Veerhavenweg verbindt het dorp Kats met de provinciale wegen N255 en N256. Dit alles maakt het plangebied goed bereikbaar voor gemotoriseerd verkeer.
Openbaar vervoer
Over de provinciale weg N256 lopen diverse busroutes. Deze halteren echter niet nabij het plangebied. In het dorp Kats zelf halteert een buurtbus aan de Dorpsstraat.
Parkeerbehoefte
De parkeerbehoefte van de ontwikkeling is berekend met kencijfers van het CROW en opgenomen in tabel 4.1. Deze kencijfers zijn actueler dan het gemeentelijk beleid en bieden meer differentiatie in functies. Hierdoor geeft het een beter inzicht op de werkelijke parkeerbehoefte.
Tabel 4.1 Parkeerbehoefte ontwikkeling
Functietype | Functie CROW | Norm (minimaal) | Norm (maximaal) | Gemiddelde parkeerbehoefte |
woning | Koop, huis, vrijstaand | 2,0 | 2,8 | 2,4 |
winkelen | bouwmarkt 100 m² bvo | 2,2 | 2,7 | 2,5 |
Op basis van tabel 4.1 heeft de toevoeging van één woning en 200 m² bouwmarkt een naar boven afgeronde parkeerbehoefte van 8 parkeerplaatsen. Op het eigen terrein is ruim voldoende ruimte om te voldoen aan deze parkeerbehoefte.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Bij de berekening van de toekomstige verkeersgeneratie is de beoogde woning opgenomen, zie tabel 4.2.
Tabel 4.2 Verkeersgeneratie ontwikkeling
Functietype | Functie CROW | Norm (minimaal) | Norm (maximaal) | Gemiddelde verkeersgeneratie |
woning | Koop, huis, vrijstaand | 7,8 | 8,6 | 8,2 mvt/etmaal |
winkelen | bouwmarkt 100 m² bvo | 29,5 | 36,1 | 32,8 mvt/etmaal |
Als gevolg van de toevoeging van één woning en 200 m² bouwmarkt ontstaat er een theoretische toename aan verkeer van circa 74 mvt/etmaal. Dit is de merkbare toename op de bestaande kruispunten en wegen. Het extra verkeer wordt echter snel op de ontsluitende wegen afgewikkeld. Deze wegen hebben een relatief hoge capaciteit waardoor deze toename niet zal leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. Als gevolg van deze ontwikkeling blijft de verkeersafwikkeling in de toekomst dan ook gewaarborgd.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed voor de verschillende vervoerswijzen. De ontwikkeling leidt tot een verkeerstoename, maar geen dusdanige toename die zal leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling. De parkeerbehoefte is berekend voor de ontwikkeling en zal op eigen terrein worden voorzien. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling niet in de weg.
Watertoets
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening en sectoraal beleid moet voor ruimtelijke plannen en besluiten een watertoets worden uitgevoerd waarin alle relevante zaken met betrekking tot de waterhuishouding afgestemd. Het waterschap dient daarin te worden betrokken.
Waterbeheer
De initiatiefnemers van een ruimtelijke ontwikkeling behoren in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen worden toegelaten die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij onderhavige procedure wordt overleg gevoerd met het waterschap over het planvoornemen.
Onderzoek en conclusie
Om na te gaan of het voorliggend plan niet in strijd is met duurzaam waterbeheer, voldoet aan de waterdoelstellingen c.q. noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen, is de beoogde ontwikkeling getoetst aan de criteria uit de Zeeuwse Handreiking Watertoets. Deze criteria zijn bijeengezet in de watertoetstabel die door het Waterschap wordt gehanteerd en die in 1 is opgenomen. Uit toetsing aan deze criteria blijkt dat het aspect water geen vormt belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Beleid en normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd.
Het Bouwstoffenbesluit en het Besluit Bodemkwaliteit stellen verder regels hoe om te gaan met vrijkomende grond- en materiaalstromen en hoe deze toe te passen.
Onderzoek Bodemkwaliteit
Bij de geplande werkzaamheden in het plangebied is sprake van een transformatie naar een bodemgevoeliger gebruik en/of is de bebouwde oppervlakte groter dan 50 m2. Hierdoor is onderzoek naar de bodemkwaliteit noodzakelijk. Dit onderzoek is te vinden in 3.
Uit het bodemonderzoek blijkt dat de bovengrond plaatselijk licht verontreinigd is met lood, nikkel, zink, minerale olie, PCB en PAK. De ondergrond is licht verontreinigd met Pcb. Het grondwater is licht verontreinigd met kobalt, molybdeen, nikkel en lood. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er geen reden voor een nader onderzoek.
Mogelijk is er ook sprake van een lichte asbest verontreiniging. Gelet op de vermoedelijk beperkte omvang van de asbest verontreiniging wordt niet verwacht dat de aangetoonde verontreinigingen een milieu hygiënische belemmering zullen vormen voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.
Conclusie
De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de geplande ontwikkeling.
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd dat de ruimtelijke ordening een samenhangende afweging van alle belangen bevat. Tot die belangen wordt ook het cultureel erfgoed gerekend. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is daarom de verplichting vastgelegd om in de ruimtelijke ordening “rekening te houden met aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten”.
Het cultureel erfgoed van Nederland wordt beschermd met de Erfgoedwet. In lijn met die wet neemt de gemeente Noord-Beveland in haar bestemmingsplannen een integrale paragraaf Cultuurhistorie op. Hierin wordt voor het plangebied van het betreffende bestemmingsplan een inventarisatie en een analyse van de aanwezige cultuurhistorische waarden gepresenteerd. Aan deze inventarisatie zullen/ kunnen consequenties ten opzichte van het vaststellen van een dubbelbestemming cultuurhistorie en / of archeologie verbonden worden.
Bij cultuurhistorische waarden aangaande gebouwd erfgoed gaat het over de positieve waardering van bouwsporen, objecten, patronen, structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.
Onderzoek
Boomdijk 2
De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 4.1 is te zien dat er binnen het plangebied geen bouwhistorische objecten aanwezig zijn. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig.
Figuur 4.1 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart, in zwart globaal het plangebied (Bron: provincie Zeeland)
Wolphaartsweg 9
De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. Op de uitsnede in figuur 4.2 is te zien dat er binnen het plangebied geen bouwhistorische objecten aanwezig zijn. In de directe omgeving van het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig.
Figuur 4.2 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart, in zwart globaal het plangebied (Bron: provincie Zeeland)
Conclusie
Boomdijk 2
Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling niet in de weg.
Wolphaartsweg 9
Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Om op gemeentelijk niveau weloverwogen keuzes te kunnen maken heeft de gemeente Noord-Beveland een gemeentelijk archeologiebeleid ontwikkeld, dat op 26 januari 2012 is vastgesteld. Hiermee voldoet de gemeente niet alleen aan de wettelijke verplichtingen omtrent archeologie maar heeft het ook een formeel afwegingskader bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Het beleid, dat gebaseerd is op een analyse van de plaatselijke situatie, geeft aan wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Het rapport “Archeologiebeleid gemeente Noord-Beveland (d.d. 30 juni 2011) bestaat uit een “Deel A: Beleidsnota archeologie” en een “Deel B: Toelichting beleidskaart”. Deel B is een (ruimtelijke) uitwerking van het archeologiebeleid (deel A). Op basis van de beleidskaart, die bestaat uit een samenhangend pakket van kaarten en een toelichting, kan worden bepaald of voor een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling op een specifieke locatie al dan niet archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt in 8 categorieën, waarvan enkele categorieën bekende archeologische waardevolle gebieden omvatten en andere een bepaalde verwachtingswaarde op archeologische vondsten weergeven. Aan elke categorie, uitgezonderd Categorie 1, is een, aan oppervlakte van grondverstoring gebonden, vrijstelling voor archeologisch onderzoek gekoppeld. Bij alle categorieën, wederom uitgezonderd categorie 1, geldt in ieder geval dat geen onderzoek hoeft plaats te vinden indien de bodem niet dieper dan 40 cm wordt verstoord. De gehanteerde categorieën zijn:
Toetsing
Boomdijk 2
Binnen het archeologiebeleid van de gemeente Noord-Beveland ligt het bestemmingsplangebied in een zone met een beleidscategorie 4 op maatregelenkaart 1. Dit houdt in bij verstoringen groter dan 250 m2 en dieper dan 40 cm beneden het maaiveld, de archeologische verwachting dient te worden getoetst door middel van aanvullend archeologisch onderzoek. Het plangebied is weliswaar groter dan 250 m2. Ten behoeve van de bestemmingswijzigingen vinden echter geen bodemingrepen plaats. Daarnaast is de bodemverstoring ten behoeve van de te realiseren woning niet groter dan 250 m2. Indien ten tijde van de aanvraag voor de omgevingsvergunning voor bouwen blijkt dat dit oppervlakte groter is, dient als nog een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Figuur 4.3 Uitsnede Archeologiebeleid Noord-Beveland
Wolphaartsweg 9
Binnen het archeologiebeleid van de gemeente Borsele ligt het bestemmingsplangebied in een zone met een beleidscatergorie 4 op maatregelenkaart 1. Dit houdt in bij verstoringen groter dan 250 m2 en dieper dan 40 cm beneden het maaiveld, de archeologische verwachting dient te worden getoetst. De grond op het perceel is al reeds verstoord tot 80cm diep. Er dient geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Figuur 4.4 Uitsnede Archeologiebeleid Hollandsveen
Conclusie
Op basis van het archeologiebeleid van de gemeente Noord-Beveland en Borssele is geen aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk voor beide locaties. Wel wordt de geldende dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 overgenomen in het bestemmingsplan.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang.
NIBM
In het Besluit niet in betekenende mate (hierna: NIBM) is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling bedraagt 9 mvt/etmaal. Voor de toename van 9 mvt/etmaal geldt dat de bijdrage 'niet in betekende mate' bijdraagt, zie tabel 4.3.
Tabel 4.7 NIBM-tool op basis van de verkeersgeneratie beoogde ontwikkeling
Op basis van de NIBM-tool (tabel 4.6) is de maximale bijdrage van het extra verkeer op de luchtkwaliteit 0,01 µg/m³ NO2 en 0,00 µg/m³ PM10. Op basis van de maximale bijdrage van het extra verkeer en de huidige concentraties luchtverontreinigende stoffen kan een overschrijding van de grenswaarden luchtverontreinigende stoffen uit de Wet milieubeheer (tabel 4.1) uitgesloten worden. Voldaan wordt aan de luchtkwaliteitswetgeving.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
Beleid en toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat:
Om voor deze ontwikkeling de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
Onderzoek
De ontwikkeling van een woning betreft een milieugevoelige functie. Ten gevolge van de ontwikkeling kunnen omliggende functies hinder ondervinden.
In de omgeving van het plangebied zijn er geen functies die overlast zullen ondervinden.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Beleid en normstelling
Emissie van bestrijdingsmiddelen zoals toegepast in de akkerbouw, fruitteelt en de glastuinbouw kan milieuproblemen veroorzaken (diffuse verspreiding via lucht, bodem en water). Ook speelt de aanwezigheid van gevoelige functies een rol.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt tussen het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en de volksgezondheid. Op grond van deze afweging kan het noodzakelijk zijn en om een spuitvrije zone aan te houden. Welke afstand (minimaal) aangehouden moet worden, is niet in een wettelijke regeling voorgeschreven. Uit jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een afstand van 50 meter, tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk vindt. Volgens vaste rechtspraak kan een kortere afstand ook aanvaardbaar zin, mits hieraan een goede onderbouwing ten grondslag ligt. Daarnaast kan het zijn dat gepaste maatregelen genomen moeten worden om de drift te voorkomen (bronmaatregelen zoals driftarme spuitdoppen) of overdrachtsmaatregelen zoals bijvoorbeeld een dichte haag.
Toetsing
Rondom het plangebied zijn agrarische gronden gelegen die mogelijk worden bespoten. Het is aan te bevelen om bij de inrichting van het terrein rekening te houden met een zo groot mogelijke bufferzone vanaf het nieuwe woonperceel tot omliggende agrarische gronden. De bufferzone kan bijvoorbeeld bestaan uit een sloot en haag/groenstrook.
In de huidige situatie is er sprake van sloten die direct grenzen aan de agrarische percelen. Als er een sloot aanwezig is langs het landbouwperceel, dan is de benodigde veiligheidszone 10 meter vanaf de perceelsgrens zowel voor omstanders (0-3 meter hoogte) als voor bebouwing (3-6 meter hoogte).
In de huidige situatie is al een rij bomen met daarnaast dichte begroeiing aanwezig aan de zijde van de Veerhavenweg. Met de invulling van de locatie wordt deze groenstrook verder verbreed en verdicht. De woning wordt op een gepaste afstand van de perceelgrens gerealiseerd. Hiermee wordt een buffer gerecreëerd tussen de nieuwe woning en de gronden waar mogelijk gewasbeschermingsmiddelen gebruikt worden.
Conclusie
Gedetailleerd (kwantitatief) onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van de omliggende agrarische gronden op de locatie is niet noodzakelijk.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden (PAG) benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Toetsing
Figuur 4.5 Uitsnede professionele risicokaart met het plangebied zwart omkaderd
Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen te vinden met een externe werking. Ook vindt er geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via het spoor, de weg, het water of door buisleidingen. Het groepsrisico hoeft niet berekend of inzichtelijk gemaakt te worden.
Conclusie
Het plangebied bevindt zich niet in een invloedsgebied met een externe werking. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden:
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in provincie Zeeland uitgewerkt in het Natuurnetwerk Zeeland. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten ofwel soorten van de lijst Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de Wnb.
In de provincie Zeeland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de "overig" beschermde soorten. Het betreft de soorten aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Oosterschelde, is gelegen op ruim 1,0 km van het plangebied. Gezien de afstand en het feit dat slechts één woning mogelijk wordt gemaakt, heeft de ontwikkeling geen nadelige effecten als versnippering of aereaalverlies tot gevolg. Om te onderzoeken of de ontwikkeling stikstofdepositie op Natuara-2000-gebieden in de omgeving is met het programma AERIUS Calculator een berekening gemaakt voor zowel de aanleg- als gebruiksfase (bijlage 2). Uit berekeningen blijkt dat er geen sprake is van stikstofdeposities die hoger zijn dan 0,00 mol/ha/j op Natura 2000-gebied in de aanleg- en gebruiksfase. Er is geen vergunning conform de Wet natuurbescherming nodig. De uitkomsten van de berekening dienen 5 jaar te worden bewaard, zodat bij controle kan worden aangetoond dat dit aspect is onderzocht.
Soortenbescherming
Ten behoeve van de ontwikkeling wordt geen bebouwing gesloopt en worden geen bomen gerooid. De gronden waarop de woning mogelijk wordt gemaakt zijn bestemd als bedrijf en ongeschikt als verblijfsplaats voor beschermde soorten. De ontwikkeling heeft dan ook geen nadelige gevolgen voor beschermde soorten.
Vanwege de (mogelijke) aanwezigheid van algemene broedvogels is het noodzakelijk om te werken buiten het broedseizoen. Op deze manier wordt overtreding van de Wnb voorkomen.
Op de locatie Wolphaartseweg 9 is een quickscan ecologie uitgevoerd. Omdat de aanwezigheid van de kerkuil, een vogel met vaste rust- en verblijfplaatsen, niet worden kon uitgesloten, heeft de Kerkuilen Werkgroep Bevelanden een inventarisatie gedaan ter plaatse. De werkgroep heeft geconstateerd dat er in het heden geen sporen terug te vinden (ontlasting en/of braakballen) zijn die wijzen op de aanwezigheid van een of meerdere kerkuil(en). De Kerkuilen Werkgroep Bevenlanden heeft aangegeven geen maatregelen noodzakelijk te achten en dan ook geen bezwaar te hebben tegen de sloop van de oude schuren.
Daarnaast is de aanwezigheid van diverse algemene broedvogels geconstateerd in het plangebied vanWolphaartseweg 9. Hierdoor is het noodzakelijk om de sloopwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren, of maatregelen te treffen om te zorgen dat de beschermde vogels niet tot broeden komen.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan, mits sloopwerkzaamheden buiten het broedseizoenuitgevoerd worden of maatregelen getroffen worden om te zorgen dat de beschermde vogels niet tot broeden komen.
Toetsingskader
Een nieuwe woning is volgens de Wet geluidhinder (Wgh) een nieuwe geluidgevoelige functie. Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wgh geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden.
Akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is noodzakelijk volgens de Wet geluidhinder (Wgh) indien de nieuwe woning binnen de geluidzone van een weg worden gerealiseerd. De woning is gelegen binnen de geluidzone van de Katse Groeneweg, de Veerhavenweg en de Zuidlangeweg.
Onderzoek
Binnen het plangebied wordt, onder andere, een woning mogelijk gemaakt. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) betreft deze ontwikkeling het realiseren van een geluidsgevoelige functie en dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van een (spoor)weg (met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden).
De beoogde nieuwe geluidsgevoelige functie wordt gerealiseerd binnen de onderzoekszones van de volgende wegen:
Omdat de beoogde ontwikkeling wordt gerealiseerd binnen de onderzoekszone van de hiervoor benoemde wegen is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Op basis van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de geluidsbelasting op een deel van het plangebied de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt, maar de maximale ontheffingswaarde niet. Om die reden dient voor de noordwestelijke helft een hogere waarde te worden aangevraagd. Op het zuidwestelijk deel is sprake van een aanvaardbaar akoestisch leefklimaat en kan een woning zondermeer gebouwd worden. Dit is weergegeven in figuur 4.6.
Figuur 4.6 resultaten akoestische zonering
Conclusie
De woning wordt gerealiseerd binnen de zone die in figuur 4.6 geel is weergegeven. Er zal een hogere grenswaarde verleend moeten worden voor de ontwikkeling van de woning op deze locatie.
Er zijn geen planologisch relevante hoogspanningsverbindingen of buisleidingen aanwezig in en in de nabijheid van het plangebied. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Vereveningsopgave
Voor ruimte voor ruimtewoningen stelt de provincie eisen aan de noodzakelijke investering in omgevingskwaliteiten. Aan deze eisen dient te worden voldaan binnen het terrein van de woning dan wel binnen de gronden van de gemeente.
In paragraaf 3.2 wordt aan de randvoorwaarden getoetst.
Conclusie
In het plan als geheel wordt voldaan aan de vereveningsopgave, hier is in voorgaande hoofdstukken reeds op ingegaan.
In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) is het volgende van
belang
Uitgangspunt is dat de verbeelding zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en bouwregels. De verbeelding is gekoppeld aan de regels van het bestemmingsplan, waarin regels worden gesteld ten aanzien van de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Bestemmingsvlak
Een bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik is toegestaan.
De regels zijn opgedeeld in hoofdstukken, volgens de bepalingen uit SBVP2012:
De artikelen in hoofdstuk 5.1 Bestemmingsregels zijn als volgt opgebouwd:
Niet ieder bestemmingsartikel hoeft al deze elementen te bevatten. Dat is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingsartikelen bevatten in ieder geval een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
In het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is bepaald dat in de toelichting op het bestemmingsplan in ieder geval 'de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan' moeten zijn opgenomen. Dit volgt uit artikel 3.1.6 Bro. Het gaat daarbij over de financiële uitvoerbaarheid, waaronder de vraag of voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om het plan te realiseren. De kosten voor de realisatie van de plannen komen voor rekening van de initiatiefnemer, die daarvoor de nodige middelen heeft gereserveerd. Er is een anterieure overeenkomst met de gemeente gesloten.
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening worden ingezetenen van de gemeente en in de gemeente belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan betrokken.
Overleg ex artikel 3.1.1. Bro
Het concept ontwerpbestemmingsplan voor het overleg ex artikel 3.1.1. Bro is verstuurd naar de volgende overlegpartners:
Waterschap Scheldestromen heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan.
Provincie Zeeland heeft aangegeven dat er een AERIUS berekening aangeleverd dient te worden en dat daarnaast ook de toets soortenbescherming van de sloop van de schuur op Wolphaartsweg 9 opgenomen dient te worden. Ter verduidelijking wordt daarnaast voorgesteld om in de conclusie van de toetsing van het aspect archeologie het opnemen van de geldende dubbelbestemming te benoemen.
Veiligheidsregio Zeeland heeft aangegeven het niet nodig te achten om ten aanzien van externe veiligheid op deze ontwikkeling te adviseren.
Vaststellingsprocedure
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 30 juli 2020 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen in het kader van de vaststellingsprocedure (op grond van artikel 3.8, lid 1, Wet ruimtelijke ordening). In deze periode zijn geen zienswijzen omtret het ontwerpbestemmingsplan ingediend.
Er zijn door de raad een tweetal wwijzigingen in het bestemmingslan aangebracht:
Daarnaast is een ambtshalve aanpassing gedaan: