Plan: | Herontwikkeling De Dissel, Ruinerwold |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1690.BP00391-0401 |
Na het oprichten van de brede school in Ruinerwold op de locatie bij de sportvelden, is de voormalige locatie van basisschool De Dissel leeg komen te staan.
Foto voormalige basisschool De De Dissel
De gemeente heeft samen met Prins Bouw BV, onderzocht naar de mogelijkheid van woningbouw op deze locatie.
De gemeente, Prins Bouw BV en dorpsbelangen Ruinerwold/Berghuizen hebben samen gekeken naar de wensen en behoeften van de inwoners.
Het doel van dit bestemmingsplan is de herontwikkeling van woningbouw op deze locatie in Ruinerwold mogelijk te maken.
Het plangebied ligt in het noordoosten van Ruinerwold op de voormalige locatie van basisschool De Dissel aan de Burgemeester Buitenweg 8.
Globale ligging plangebied in Ruinerwold.
Li
Ligging plangebied met globale begrenzing
Het plangebied valt in de beheersverordening 'Ruinerwold'. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad vastgesteld op 30 juni 2016. Het plangebied heeft in het vigerende plan de bestemming 'Maatschappelijk'.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Het bestemmingsplan "Herontwikkeling De Dissel, Ruinerwold" bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven.
In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin nader wordt ingegaan op:
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande en nieuwe situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Om tot een gedegen planontwikkeling te komen zijn diverse onderzoeken uitgevoerd, die inzicht geven in de ontwikkelingsmogelijkheid van het gebied. Hoofdstuk 4 geeft een samenvatting van deze onderzoeken. De bijbehorende planologisch-juridische regeling worden in hoofdstuk 5 besproken en hoofdstuk 6 gaat tot slot in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Ruinerwold is van oudsher een lintdorp in de laagveenontginningen van De Wolden. Het dorp is in de Middeleeuwen ontstaan, eerst op de zandrug langs de Dr. Larijweg en later in het verlengde daarvan bij Haakswold. Vanaf deze smalle zandrug is het omliggende veen in lange, opstrekkende percelen ontgonnen. Op de zandrug, op de kop van de percelen, werden boerderijen gebouwd die een lang en gevarieerd bebouwingslint vormen.
Kaartbeeld circa 1900
In de negentiende eeuw groeide er een tweede bebouwingslint langs de Wolddijk. Deze dijk beschermt het achterliggende lint van de Dr. Larijweg tegen overstromingen van de Wold Aa. Nog steeds zijn beide linten aan de oostzijde van Ruinerwold goed zichtbaar door de karakteristieke tussenliggende open ruimte.
Vanaf 1960 ontwikkelde zich een bebouwingskern rond de kruisingen van de Havelterweg, Dr. Larijweg, Kerkweg en Dijkhuizen. Door deze kernvorming raakte de open ruimte tussen beide bebouwingslinten stap voor stap verdicht. De meest recent toegevoegde bebouwing is een kleine nieuwe woonbuurt aan de oostzijde van de kern.
In de jaren negentig is aan de zuidkant van het lint Wolddijk-Dijkhuizen-Haakswold een nieuwe woonwijk gebouwd. Ook is in diezelfde tijd ten westen van de Kerkweg een bedrijventerrein aangelegd.
Rond 1970 is op de locatie basisschool De Dissel gebouwd. Na het oprichten van de brede school in Ruinerwold op de locatie bij de sportvelden, is de oude locatie van basisschool de Dissel leeg komen te staan.
In het plangebied worden 2 blokken van 4 aaneengesloten woningen gerealiseerd en 1 2-1 kap woning. Naast de 2-1 kapwoning blijft een perceel over waarop een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen ten behoeve van een vrijstaande woning. In totaal 11 grondgebonden woningen, waarvan 4 tussenwoningen en 6 hoekwoningen. De hoekwoningen hebben allemaal de mogelijkheid tot een garage.
Parkeren
Volgens de gemeentelijke norm moet er voor dit type woning 1,8 parkeerplaats worden gerealiseerd. Dit houdt in dat er (11 x 1,8) 19,8 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Zoals op voorgaande afbeelding is te zien worden er 6 parkeerplaatsen op eigen terrein en 14 parkeerplaatsen in openbaar gebied gerealiseerd. In totaal dus 20 parkeerplaatsen. Hiermee wordt voldaan aan de parkeernorm.
Verkeer
Uitgaande van 7 verkeersbewegingen per etmaal (bron: CROW), vinden er 84 verkeersbewegingen per etmaal plaats. Hiervan vindt 10% plaats tijdens de spits. Dit resulteert in 1 auto per 7 minuten. De extra verkeersintensiteit is voor de omliggende wegen geen enkel probleem.
Gevels
Hierna worden de indicatieve voorgevel weergegeven.
Indicatieve voorgevel
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de geldende beleidsnota's gedateerd.
De visie is opgesteld met als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het 'decentraal, tenzij.' principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
Nederland concurrerend
Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio's en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
Nederland bereikbaar
De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
Nederland leefbaar en veilig
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen moet toenemen.
Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 juridisch verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
Planspecifiek
Onderhavig plan betreft de realisatie van 12 woningen. Deze ontwikkeling is dermate kleinschalig dat het raakvlak met het Rijksbeleid zeer beperkt is. Derhalve is het plangebied enkel getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking:
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) regelt de doorwerking van nationale belangen op ruimtelijk gebied in gemeentelijke bestemmingsplannen door het stellen van de juridische kaders. Het Barro is ook wel bekend als de AMvB Ruimte. Het besluit is per 17 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn opgenomen:
Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Ruinerwold. Voor dit gebied gelden geen nationale belangen waarmee rekening gehouden hoeft te worden. Dit bestemmingsplan voldoet aan het Barro.
Om het nationaal belang concreet invulling te geven, heeft het ministerie de Ladder van Duurzame Verstedelijking in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) laten opnemen. Daardoor zal bij ruimtelijke besluiten moeten worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik.
Ladder voor Duurzame verstedelijking
De Ladder voor Duurzame Verstedelijking bestaat uit drie treden. Deze stappen zijn geen blauwdruk voor alle nieuwe ontwikkelingen. Dat zou volgens het ministerie voorbij gaan aan de specifieke lokale omstandigheden, die van invloed zijn op de inpassing van ruimtevragende functies en het regionale maatwerk dat de overheden moeten kunnen leveren. De stappen die worden gevraagd, bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
Trede 1 - Regionale vraag
In ruimtelijke plannen die voorzien in nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden aangetoond dat sprake is van een actuele regionale behoefte. Het gaat hier om de kwantitatieve en kwalitatieve ruimtevraag.
De afstemming van de regionale woningbouw afstemming vindt onder andere plaats via de Regionale Woonvisie. De Regionale Woonvisie Zuidwest Drenthe (eerste fase) is in oktober 2012 door het college van de gemeente De Wolden en de andere betrokken gemeenten vastgesteld. De opgave voor woningbouw ligt in de regio Zuidwest op ongeveer 3.700 woningen van 2010 tot 2020 volgens de bevolkingsprognose XVIII van de provincie Drenthe, maart 2012.
Op basis van de volgende uitgangspunten is tot onderstaande verdeling gekomen van de bevolkingsprognose XVIII:
Naar aanleiding van de vaststelling van de regionale woonvisie en bevolkingsprognose XVIII is het Uitvoeringsprogramma aangepast. Op 31 januari 2013 is deze gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad. Daarin wordt voor Ruinerwold het aantal nieuw te bouwen woningen van 35 naar 20 teruggebracht (voor de periode 2016-2020).
Op 6 juli 2017 heeft de gemeenteraad het Woonplan 2017-2022: ‘Een leven lang wonen’ vastgesteld. Het woonplan voorziet in een fors woningbouwprogramma van in totaal 440 woningen tot en met 2022. Daarin worden alle doelgroepen voorzien, zowel onze eigen inwoners als nieuwe inwoners, starters, alleenstaanden, (jonge) gezinnen, senioren en zorgbehoevenden.
Hierbij sluit het aan bij de vorengenoemde prioriteitsstelling en de geraamde regionale vraag.
Trede 2 - Bestaand stedelijk gebied
De uitbreiding van het woningaanbod vindt geheel plaatsvindt binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee kan worden geconcludeerd dat de ontwikkeling voldoet aan de tweede trede van de ladder voor duurzame verstedelijking (en daarmee aan de gehele ladder voor duurzame verstedelijking).
De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 juli 2017 gewijzigd.
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 12 woningen mogelijk. Er is dus sprake van een stedelijke ontwikkeling. Uit bovenstaand is gebleken dat het aanbod voldoet aan de regionale behoefte.
Conclusie:
Uit bovenstaand blijkt dat het plan voldoet aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Het omgevingsbeleid van de provincie Drenthe is vervat in de Omgevingsvisie (juni 2010) met bijbehorende Omgevingsverordening (februari 2012). Nieuwe inzichten en ontwikkelingen in Drenthe hebben geleid tot een beperkte aanpassing van de Omgevingsvisie Drenthe 2010. De geactualiseerde Omgevingsvisie is op 20 augustus 2014 in werking getreden.
De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. In de Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen, te weten:
De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna.
Missie
De missie uit de Omgevingsvisie luidt: 'Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten'.
De kernkwaliteiten zijn:
Ruimtelijke ontwikkelingen
De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.
Hieronder volgen de relevante delen uit de Omgevingsvisie die relevant zijn voor het voorliggende ruimtelijk initiatief.
Wonen
De provincie streeft naar aantrekkelijke, gevarieerde en leefbare woonmilieus die voorzien in de woonvraag. Het maken van bovenlokale afspraken hierover is van provinciaal belang. Gemeenten werken hun aandeel in het woonaanbod en de woonmilieus uit in de Gemeentelijke structuurvisie of het Woonplan. Zij houden daarbij rekening met de huidige kernenstructuur in de gemeente en de behoefte aan verschillende woonmilieus.
Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Verdichting gaat voor uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in (of aansluitend op) het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer.
Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties wordt met de betrokken partijen naar een maatwerkoplossing gezocht.
Zorgvuldig ruimtegebruik
De provincie wil zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte in de provincie. Grootschalige bouwplannen en uitbreidingen in het landelijk gebied, los van bestaande bebouwingslocaties, zijn niet vanzelfsprekend. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang.
Conclusie ten aanzien van provinciaal beleid.
De herstructurering van de voormalige school naar wonen past binnen de uitgangspunten van het provinciaal beleid, er wordt gebouwd binnen bestaande bebouwing in de bebouwde kom, er is dus sprake van verdichting voor uitbreiding en er wordt gebouwd in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied.
Daarnaast wordt voldaan aan zorgvuldig ruimtegebruik, omdat er bestaande bebouwing wordt herbestemd, de functie wordt in bestaande bebouwing binnen de bebouwde kom ingepast.
De gemeentelijke Structuurvisie 2010-2030 is een strategische beleidsdocument met een uitvoeringsparagraaf. De structuurvisie is vastgesteld door de gemeenteraad op 10 maart 2011 en is alleen bindend voor de opsteller, in dit geval de gemeente. De structuurvisie is gebaseerd op de gedachte dat in hoofdzaak moet worden ingezet op nieuw te bouwen woningen in de vijf kerndorpen (Zuidwolde, de Wijk, Ruinen, Ruinerwold en Koekange). Dit met het oog op het in stand houden van de aanwezige voorzieningen aldaar.
Bij alle kerndorpen zet de gemeente in op nieuwbouw (het creëren van aanbod) passend bij de aard en schaal van de dorpen. Voor de uitbreidingen geldt de voorwaarde dat ze passend moeten zijn binnen de landschappelijke kenmerken van de deelgebieden. Indien in of bij de dorpen geen ruimte meer voor uitbreiding is, kan worden ingezet op landschappelijk bouwen in het buitengebied. De planmatige uitbreidingsrichtingen voor woningbouw in de vijf kerndorpen zijn op de visiekaart weergegeven.
Dit plan is niet weergegeven op de visiekaart maar aangezien hier sprake is van inbreiding past het goed binnen de Structuurvisie.
Op 6 juli 2017 heeft de gemeenteraad het Woonplan 2017-2022: ‘Een leven lang wonen’ vastgesteld. Het woonplan voorziet in een fors woningbouwprogramma van in totaal 440 woningen tot en met 2022. Daarin worden alle doelgroepen voorzien, zowel onze eigen inwoners als nieuwe inwoners, starters, alleenstaanden, (jonge) gezinnen, senioren en zorgbehoevenden.
Voor de komende jaren geeft de gemeente De Wolden prioriteit aan de volgende ontwikkelingen:
Andere hoofdpunten uit dit Woonplan zijn:
Om alle inwoners een passende woning te kunnen bieden, kiest de gemeente voor een gedifferentieerd nieuwbouwprogramma met zowel goedkopere als duurdere huur- en koopwoningen. - Volgens de woningbehoefteraming is er in de komende jaren nauwelijks behoefte aan nieuwbouw in het goedkoopste segment.
Uit het Woonplan blijkt dat er in de periode 2017 - 2022 in Ruinerwold nog 100 woningen moeten worden gebouwd.
De gemeente streeft naar een woningbouwprogramma met zowel goedkopere als duurdere huur- en koopwoningen. In alle dorpen is er ruimte om te bouwen en net als in het vorige woonplan houdt de gemeente vast aan een risicodragende rol in de kerndorpen en een faciliterende rol in kleine kernen. Daarnaast houdt de gemeente ook vast aan het uitgangspunt inbreiding (bouwen binnen de bestaande bebouwing) boven uitbreiding.
Een ander belangrijk punt is dat de gemeente zich blijft inzetten voor de bouw van voldoende goedkope woningen (< € 150.000) met een gemiddelde toevoeging van 20 woningen per jaar. De grens van een sociale koopwoning blijft € 180.000.
De gemeente wil actief inzetten om langer zelfstandig thuis wonen mogelijk maken. Ook ligt er een ambitie om in 2040 alle woningen in De Wolden energieneutraal te maken. Naast deze ambities wordt ook gekeken hoe en/of welke (financiële) instrumenten de gemeente kan inzetten om deze doelen te bereiken.
Prioriteitstellingen
In de planvorming is voor de 11 woningen rekening gehouden met de genoemde prioriteiten uit het woonplan.
Het welstandsbeleid is per 1 januari 2013 in de gemeente De Wolden gewijzigd. Op 13 december 2012 heeft de raad van de gemeente De Wolden de Welstandsnota 2013 vastgesteld. Het plangebied ligt volgens de welstandsnota kaart in het gebied 'Welstandsvrij'.
Hierdoor is geen advies nodig van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Cultuurhistorie (CRKC), voorheen welstandscommissie. Dat betekent dat er geen beeldkwaliteitsplan wordt vastgesteld als onderdeel van het bestemmingsplan en dat geen welstandstoets zal plaatsvinden.
In het gemeentelijk waterbeleid wordt aangegeven dat zowel in nieuwbouwwijken als in bestaand stedelijk gebied het gebruik van een gescheiden riolering het streven is. Hierbij wordt het hemelwater gescheiden van het afvalwater dat naar de rioolzuiveringsinstallatie wordt vervoerd. Het hemelwater wordt hierbij zichtbaar afgekoppeld (onder andere afgevoerd via het oppervlaktewater).
Op 12 september 2013 is het verbreed Gemeentelijk RioleringsPlan vastgesteld .In vergelijking met meer stedelijk gemeenten heeft De Wolden een relatief lage bebouwingsdichtheid en daardoor een uitgestrekt rioolstelsel. De onderhouds- en verbetermaatregelen worden daardoor meer verspreid getroffen. Thema’s in het nieuwe verbrede Gemeentelijke RioleringsPlan zijn:
Ruimtelijke plannen kunnen van invloed zijn op de omgeving. Anderzijds kan ook de zichtbare en soms niet zichtbare omgeving van invloed zijn op de uitvoerbaarheid van de voorgenomen plannen. In dit hoofdstuk worden de omgevingsfactoren beschreven.
Daarnaast wordt per omgevingsfactor beoordeeld wat de invloed op het plan kan zijn.
De toenemende bedreiging van het archeologische erfgoed in heel Europa, niet alleen door natuurlijke processen of ondeskundig gebruik van het bodemarchief, maar ook door ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening, gaf aanleiding voor het in 1992 door de Europese lidstaten ondertekende Verdrag van Valletta of ook wel Verdrag van Malta genoemd.
Doel van het archeologisch (voor)onderzoek is het waar nodig beschermen van archeologische waarden en het streven naar behoud van de waarden in de bodem (in situ). De essentie van het archeologisch (voor)onderzoek is het verkrijgen van gegevens over de archeologische resten in de bodem teneinde in een vroeg stadium een goede afweging te kunnen maken van alle bij een ruimtelijk besluit betrokken belangen.
Op 26 januari 2012 heeft de gemeente de Wolden een archeologische beleidsadvieskaart voor het grondgebied vastgesteld. Deze kaart is leidend voor de omgang met archeologie in ruimtelijke plannen.
Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart
Op basis van de archeologische beleidsadvieskaart blijkt dat het grootste gedeelte (licht geel) ligt in een gebied met een lage archeologische verwachting. Hiervoor geldt dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij een ruimtelijke ingreep groter dan drie hectare en dieper dan 0,30 meter. Voor een klein gedeelte is sprake van zogeheten ‘historische kernen’ en hiervoor geldt dat er archeologisch onderzoek nodig is bij een ruimtelijke ingreep die gezamenlijk groter is dan 100 m2 én dieper dan 0,30 meter.
In april 2018 heeft Salisbury Archeologie B.V. een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, verkennende fase (IVO-O) uitgevoerd in het plangebied. Het archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd in verband met de aanvraag van een bestemmingsplanwijziging. Het onderzoek is uitgevoerd conform het gemeentelijke beleid van de gemeente De Wolden (www.ruimtelijkeplannen.nl) en de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA Landbodems versie 4.0, protocol 4002 Bureauonderzoek).
Bureauonderzoek
Doel van het bureauonderzoek is het verkrijgen van inzicht in bekende en te verwachten archeologische waarden in en om het plangebied.
Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek, kan worden geconcludeerd dat het plangebied een lage archeologische waarde heeft. De kans op het aantreffen van een archeologische vindplaats in het plangebied, wordt klein ingeschat. Met het oog op voorgaande adviseert Salisbury Archeologie B.V. het plangebied vrij te geven voor de voorgenomen ingrepen.
Met betrekking tot de aanbevelingen/bevindingen uit onderhavig onderzoek dient contact opgenomen te worden met het bevoegd gezag. In dit geval de gemeente De Wolden.
Ook voor vrijgegeven plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de gemeente, provincie of de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Het aspect archeologie is geen belemmering voor de realisatie van de woningen. Het onderzoek is als Bijlage 1 Archeologisch onderzoek toegevoegd aan dit plan.
Het beschermen, ontwikkelen en beheren van natuurgebieden is niet altijd genoeg om de verscheidenheid aan planten- en diersoorten in stand te houden. Ook komen veel soorten buiten natuurgebieden voor. De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten.
De Flora- en Faunawet beschermt soorten, niet individuele planten of dieren, om te voorkomen dat het voortbestaan van de soort in gevaar komt. Alle soorten hebben een eigen rol in het ecosysteem en dragen bij aan de biodiversiteit.
Doelstelling van de Flora- en Faunawet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is het Nee, tenzij. Dit betekent dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Heel vaak gaan activiteiten en de bescherming van soorten prima samen. Soms is het optreden van schade aan beschermde dieren en planten echter onvermijdelijk. In die situaties is het nodig om vooraf te bekijken of hiervoor een vrijstelling geldt, of dat een ontheffing moet worden aangevraagd.
In de Flora- en Faunawet geldt een verbod op activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten. Op basis van de onderzoeksplicht (Wro) en de plicht tot het vaststellen van een uitvoerbaar plan dient bij het maken van bestemmingsplannen beoordeeld te worden of er belemmeringen aanwezig zijn voor verlening van een eventuele ontheffing voor de activiteiten in het plan.
In 2005 is met het gewijzigde Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten het beschermingsregime versoepeld. Met deze aangepaste regelgeving is niet meer altijd een ontheffing nodig voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte. Voor regulier voorkomende werkzaamheden en ruimtelijke ontwikkelingen geldt nu een vrijstellingsregeling.
In februari 2016 is door Ecogroen een natuurtoets uitgevoerd.
Hierna wordt kort beschreven de onderzoeksresultaten.
De plannen hebben geen schade aan Natura 2000- en Nationaal Natuurnetwerk (NNN; voorheen EHS) tot gevolg. Ook worden geen bijzondere natuurwaarden buiten de NNN aangetast door de plannen. Een vervolgtraject in het kader van de Natuurbeschermingswet en NNN-beleid is dan ook niet noodzakelijk.
Beschermde soorten
De aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van Gewone en Ruige dwergvleermuis in de bebouwing kan niet op voorhand worden uitgesloten. Belangrijke vliegroutes en foerageergebieden van vleermuizen worden niet verwacht.
Vaste verblijfplaatsen van juridisch zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren worden niet verwacht. Wel zijn in het plangebied vaste verblijfplaatsen van diverse laag beschermde (Ff-wet tabel 1) grondgebonden zoogdiersoorten te verwachten. Voor deze tabel 1 soorten geldt in geval van ruimtelijke ontwikkelingen automatisch vrijstelling van de ontheffingsplicht.
In het plangebied zijn geen broedvogels met jaarrond beschermde nesten aangetroffen of te verwachten. Wel zijn enkele algemeen voorkomende broedvogels van bebouwing en struweel aanwezig.
In het plangebied zijn algemene en laag beschermde amfibieën (Ff-wet tabel 1) zoals Kleine watersalamander, Gewone pad en Bruine kikker overwinterend te verwachten.
In het plangebied zijn geen reptielen of beschermde flora, vissen, insecten of weekdieren aangetroffen of te verwachten.
Uit het onderzoek blijkt dat er gericht onderzoek uitgevoerd te worden naar vleermuizen tussen begin half mei en eind september.
In september 2016 is door Ecogroen een onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd. Het onderzoek heeft zich met name gericht op de aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. Volgens het protocol voor vleermuizen dienen bij sloop en renovatie in de regel minimaal vier nachtelijke bezoeken verspreid over het jaar te worden uitgevoerd. Het gaat hierbij om twee nachtelijke bezoeken in de periode mei tot half juli welke gericht zijn op kraamkolonies en zomerverblijfplaatsen (deze zijn uitgevoerd op 10 juni en 6 juli 2016) en twee nachtelijke bezoeken van half augustus tot eind september gericht op baltslocaties en paarverblijfplaatsen. Deze bezoeken zijn op 18 augustus en 15 september 2016 uitgevoerd. Bij de beoordeling is ook een doorkijk gegeven naar de nieuwe Wet Natuurbescherming die op 1 januari 2017 in werking is getreden.
In het plangebied zijn geen vaste verblijfplaatsen aangetroffen van strikt beschermde vleermuizen. Ook van belangrijke en onmisbare vliegroutes of onmisbaar foerageergebied is geen sprake. Als gevolg van de voorgenomen plannen zijn geen negatieve effecten te verwachten op vaste verblijfplaatsen en onmisbare vliegroutes en of foerageergebieden van vleermuizen. Vervolgstappen als het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet zijn zodoende dan ook niet aan de orde.
Bij de beoogde plannen verdwijnen mogelijk exemplaren en verblijfplaatsen van enkele algemene en laag beschermde kleine zoogdieren en amfibieën (Ff-wet tabel 1). Voor deze tabel 1 soorten geldt in geval van ruimtelijke ontwikkelingen automatisch vrijstelling van de ontheffingsplicht;
Werkzaamheden die broedbiotopen van alle aanwezige vogels verstoren of beschadigen dienen te allen tijde te worden voorkomen. Dit is voor de meeste soorten mogelijk door de uitvoering in elk geval op te starten in de periode voor half maart en na eind juli of het onderzoeksgebied te controleren op broedende vogels en nesten binnen de invloedsfeer van de plannen. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd, maar is het van belang of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum.
De natuurtoets en de vleermuizenonderzoek zijn respectievelijk als Bijlage 2 Natuurtoets en Bijlage 3 Vleermuizenonderzoek toegevoegd bij dit plan.
In de loop van de tijd hebben ruimtelijke ontwikkelingen in Nederland veel ruimte aan water en/of waterbergingslocaties onttrokken. Aan het begin van deze eeuw is geconstateerd dat ruimtelijke ontwikkelingen de ruimte voor water niet verder zouden mogen beperken. Juist meer ruimte voor water is nodig om klimaatveranderingen, zeespiegelrijzing en bodemdaling op te vangen. Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets.
Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De meerwaarde van de watertoets is dat zij zorgt voor een vroegtijdige systematische aandacht voor het meewegen van wateraspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.
De wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) regelt een verplichte waterparagraaf in de toelichting bij de genoemde ruimtelijke plannen en een uitbreiding van het vooroverleg met de waterschappen. De verplichting geldt formeel niet voor de structuurvisie. De ruimtelijke structuurvisie is een belangrijk instrument, omdat hierin de strategische ruimtelijke keuzen (locatiekeuzen) voor water en ruimtelijke ontwikkelingen worden gemaakt. Het instrument is vorm- en procedurevrij. Gezien het belang van het instrument is het wel noodzakelijk de waterbeheerder hier goed bij te betrekken.
In juli 2016 is via het online instrument via www.dewatertoets.nl de watertoets uitgevoerd. Op basis hiervan blijkt dat het plangebied zich bevindt binnen het beheersgebied van het Waterschap Drents Overijsselse Delta.
Op basis van de watertoets vis de korte procedure van toepassing. Dit houdt in dat direct door kan worden gegaan met de planvorming onder de voorwaarde dat de standaard waterparagraaf wordt toegepast.
Standaard watertoets
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Waterhuishouding
Het plan loopt geen verhoogd risico op wateroverlast als gevolg van overstromingen. Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. In het verleden is er in of rondom het plangebied geen wateroverlast of grondwateroverlast geconstateerd. De toename van het verharde oppervlak is minder dan 1500m2.
Voorkeursbeleid hemelwaterafvoer
In het plan wordt gestreefd het voorkeursbeleid van het waterschap op te volgen. Als het hemelwater niet wordt aangekoppeld of wordt afgekoppeld van het bestaande rioolstelsel is oppervlakkige afvoer en infiltreren in de bodem uitgangspunt. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, is lozing op het oppervlaktewater via een bodempassage gewenst. Speciale aandacht wordt besteed aan duurzaam bouwen en een duurzaam gebruik van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het afgekoppelde hemelwater te garanderen.
Aanleghoogte van de bebouwing
Voor de aanleghoogte van de gebouwen (onderkant vloer begane grond) wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter ten opzichte van de gemiddelde hoogste grondwaterstand(GHG). Bij een afwijkende maatvoering is de kans op structurele grondwateroverlast groot. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een geringere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast en schade in woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren. Ook voor lager, beneden het maaiveld, gelegen ruimtes (kelders, parkeergarages) moet aandacht worden besteed aan het voorkomen van wateroverlast.
Watertoetsproces
De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding.
"De procedure in het kader van de watertoets is goed doorlopen conform de Handreiking Watertoets III. Waterschap Drents Overijsselse Delta geeft een positief wateradvies".
De watertoets en de samenvatting zijn als Bijlage 4 Watertoets en Bijlage 5 Samenvatting watertoets toegevoegd bij dit bestemmingsplan.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Aangezien er woningen (geluidgevoelige object) in het plangebied wordt gerealiseerd, dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
In juli 2016 is door MilieuCoördinator een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeerslawaai in het kader van de ontwikkeling van het plangebied.
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012. In voorliggende rapportage zijn de uitgangspunten, rekenresultaten en conclusies van het onderzoek beschreven.
Het plangebied is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde zone van de Dijkhuizen, de Burgemeester Buitenweg, de Buddingerstraat, de Burgemeester Nijsinghweg, de Burgemeester Bosmaweg, de Burgemeester Brouwerstraat en de Mevrouw Gelinck van Kerkwijkstraat. De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.
De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de beschouwde wegen bedraagt na aftrek artikel 110g Wet geluidhinder ten hoogste 48 dB. Aan de voorkeursgrenswaarde (48 dB) uit de Wet geluidhinder wordt derhalve voldaan. Er is geen sprake van cumulatie in de zin van de Wet geluidhinder.
Het aspect geluid vormt vanwege de omliggende wegen geen belemmering voor de realisatie van het plan. Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 6 Akoestisch onderzoek toegevoegd bij dit bestemmingsplan.
Bij de aanpassing van een bestemmingsplan dienen de milieuhygiënische randvoorwaarden, voortkomend uit de vergunde rechten van bestaande inrichtingen, gerespecteerd te worden. Tegelijkertijd dient een acceptabel woon- en leefklimaat bij de planlocatie te worden gewaarborgd. Voor de waarborging van het goed woon- en leefklimaat wordt aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”. Tevens dient onderzocht te worden of het plan “met het oog op bestaande geluidrechten” van inrichtingen in haar omgeving kan worden ingepast.
In maart 2018 is door Milieucoördinator een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de eventuele milieuhygiënische beperkingen voor de ontwikkeling van het plangebied ‘De Dissel’ gelegen aan de Burgemeester Buitenweg te Ruinerwold in de gemeente De Wolden. In het kader van dit plan dient een afweging gemaakt te worden met betrekking tot het akoestisch woon- en leefklimaat.
Doel van het onderzoek is inzicht te geven in de geluidimmissie ter plaatse van de nieuw te realiseren woningen, ten gevolge van de activiteiten van het bedrijf Garage Jonkers. Hiertoe is een rekenmodel opgesteld om de geluidemissie en -immissie te berekenen in de plansituatie. Tevens is de geluidimmissie in de huidige situatie (school) bepaald.
Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels uit de Handleiding meten en rekenen industrielawaai van 19991. De beoordeling van de rekenresultaten heeft plaatsgevonden conform het gestelde in het Activiteitenbesluit milieubeheer. Ten behoeve van de ruimtelijke procedure dient te worden aangetoond dat er een akoestisch voldoende leefklimaat gegarandeerd is. Hiertoe is aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009.
Uit het onderzoek blijkt:
Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau
Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), op basis van de rechten van het naastgelegen bedrijf Garagebedrijf Jonkers, bedraagt ter plaatse van de nieuwe woningen ten hoogste 48 dB(A) etmaalwaarde. Maatregelen stuiten op bezwaren van financiële aard. De richtwaarden uit stap 3 van de VNG-publicatie worden gerespecteerd. De normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer worden eveneens gerespecteerd.
Maximaal geluidniveau
Het maximaal geluidniveau (LAmax), op basis van de rechten van het naastgelegen bedrijf Garagebedrijf Jonkers, bedraagt ter plaatse van de nieuwe woningen ten hoogste 67 dB(A) etmaalwaarde. Maatregelen stuiten op bezwaren van financiële aard. De richtwaarden uit stap 3 van de VNG-publicatie worden gerespecteerd. De normen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer worden eveneens gerespecteerd.
Beschouwing
De uiteindelijke afweging of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening is aan het bevoegd gezag, de gemeente De Wolden. Argumenten om deze afweging te maken zijn:
Op basis van het onderzoek kan gesteld worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat. De gemeente De Wolden kan overwegen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het akoestisch onderzoek industrielawaai is als Bijlage 7 Akoestisch onderzoek industrielawaai toegevoegd bij dit bestemmingsplan.
Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt.
De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Bij het bepalen van de richtafstanden wordt uitgegaan van de volgende uitgangspunten:
Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype
De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.
Het plan voorziet in de realisatie van woningen gelegen in een bestaand woongebied. Er bevinden zich behalve de autogarage (Dijkhuizen 95) geen bedrijven in de directe omgeving die in hun bedrijfsvoering gehinderd worden. Voor dit bedrijf geldt milieucategorie 2, de VNG-publicatie geeft hiervoor een richtafstand van 30 meter. Daarom is hiervoor een onderzoek industrielawaai uitgevoerd (zie 4.5). Uit dit onderzoek blijkt dat gesteld kan worden, dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch woon- en leefklimaat. Op basis van dit akoestisch onderzoek mogen de woningen op kortere afstand van het garagebedrijf worden gerealiseerd. De garage staat al op de perceelgrenzen en heeft geen verdere uitbreidingsmogelijkheden meer.
Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen betreffende dit plan.
De kern van de Wet luchtkwaliteit (titel 5.2 luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer) is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het NSL is een bundeling maatregelen op regionaal, nationaal en internationaal niveau die de luchtkwaliteit verbeteren en waarin alle ruimtelijke ontwikkelingen/projecten zijn opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren.
Het doel van de NSL is om overal in Nederland te voldoen aan de Europese normen voor de luchtverontreinigende stoffen, waarvan stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) de belangrijkste zijn. Met het van kracht worden van het NSL per 1 augustus 2009 zijn de tijdstippen waarop moet worden voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarden NO2 en PM10 van 40 ìg/m3 aangepast. Het tijdstip waarop aan de normen voor PM10 moet worden voldaan is uitgesteld tot 11 juni 2011. Het tijdstip waarop aan de normen voor NO2 moet worden voldaan is voor Nederland 1 januari 2015.
Naast de introductie van het NSL is de invoering van het begrip “niet in betekenende mate bijdrage” (NIBM) een belangrijk onderdeel van de Wet luchtkwaliteit. Een project draagt NIBM bij aan de luchtkwaliteit als zowel de jaargemiddelde grenswaarde NO2 als PM10 niet meer toeneemt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde van die stof. Dit betekent, kortweg, dat als de toename van de beide jaargemiddelde concentraties kleiner is of gelijk is aan 1,2 ìg/m3 (3% van 40 ìg/m3) een ontwikkeling kan worden beschouwd als een project die NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit.
Een ruimtelijke ontwikkeling kan volgens de Wet luchtkwaliteit doorgang vinden als:
In dit plan neemt het aantal woningen met 12 toe, en blijft dus ruimschoots onder de drempelwaarde.
Derhalve kan worden geconcludeerd dat uit het oogpunt van het 'Wet luchtkwaliteit' er geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het plan.
De bodem wordt op vele manieren gebruikt, voor bijvoorbeeld woningbouw, landbouw, aanleg van wegen en winning van grondstoffen. Om te zorgen dat dit nu en in de toekomst mogelijk blijft, is een duurzaam beheer van de bodem belangrijk. Doordat mensen al vele eeuwen gebruik maakt van de bodem heeft zij overal sporen achtergelaten. Deze sporen zijn terug te zien in het landschap en te vinden op en in de bodem. Door bodemsanering worden de ernstige chemische verontreiniging van de bodem aangepakt. Bescherming van de bodem betekent bovendien het voorkomen dat schone grond verontreinigd raakt en het rekening houden met de eigenschappen van de bodem.
Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak.
In artikel 9 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het wijzigen of opstellen van een bestemmingsplan.
In april 2016 is door Terra bodemonderzoek B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het doel van het onderzoek is, in verkennende zin, de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie vast te stellen.
Conclusies en aanbevelingen
Onderzoekshypothese
De hypothese "onverdacht" dient te worden verworpen. Niet alle analyseresultaten voldoen aan de achtergrondwaarden en/of de streefwaarden.
Zintuiglijke waarnemingen
Op het maaiveld zijn geen bijzonderheden waargenomen die duiden op de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Achter de woningen 12 en 14 zijn (vermoedelijk) asbesthoudende golfplaten als beschoeiing van de sloot gebruikt.
De onderzochte grond bevat weinig puin. Het gemiddelde puingehalte ligt vermoedelijk ruim beneden de 10% (W/W). Door de bemonsteringsmethode (edelmanboor) is deze schatting indicatief van aard.
Beoordeling grondkwaliteit
De lichte verontreinigingen met PAK en zware metalen in de bovengrond kunnen voor een deel samenhangen met de aanwezige puinresten. De verhoogde waarden aan PCB is niet direct verklaarbaar.
De aangetroffen verontreinigingen aan lood en minerale olie (MM4) in de gedempte sloot achter de garagebedrijf geeft ons inziens geen reden tot aanvullend onderzoek.
Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit voldoet de onderzochte ondergrond aan de achtergrondwaarden en valt de grond in de categorie 'altijd toepasbaar'.
Op basis van de indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit (generiek beleid) voldoet de onderzochte grond afkomstig van de mengmonsters MM 1, MM2 en MM4 aan kwaliteitsklasse wonen of kwaliteitsklasse industrie en is eventueel vrijkomende grond, onder voorwaarden, geschikt voor hergebruik.
Beoordeling grondwaterkwaliteit
In het grondwater is een lichte verontreiniging aan barium aangetroffen. Deze verhoogde waarden komen echter veelvuldig van nature voor in de noordelijke gebieden.
Beoordeling waterbodemkwaliteit
Op basis van de toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit (generiek beleid):
Zintuiglijk is tijdens de bemonstering van het slib geen asbestverdacht materiaal waargenomen.
Het waterbodemonderzoek is geldig als milieuhygienische verklaring conform het Besluit bodemkwaliteit.
Aanbevelingen
De geringe hoeveelheid puin in de grond geeft, ons inziens, geen aanleiding tot verder asbestonderzoek. De sloot achter de woningen 12 en 14 is niet aanvullend op aanwezigheid van asbest onderzocht. De aangetroffen verhoogde concentraties vormen geen onaanvaardbare risico's voor de volksgezondheid, het milieu en/of het ecosysteem.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de realisatie van de woningen. Het verkennend bodemonderzoek is als Bijlage 8 Verkennend bodemonderzoek toegevoegd bij dit bestemmingsplan.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Onafgebroken wil zeggen 24 uur per dag gedurende het gehele jaar. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Voor het plaatsgebonden risico geldt in het algemeen een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten). De grenswaarde en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico wordt voor nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gesteld op een niveau van 10-6 per jaar). Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Grenswaarden moeten in acht worden genomen, van richtwaarden kan uitsluitend om gewichtige worden afgeweken. Voorbeelden van kwetsbare objecten zijn in het algemeen woningen, ziekenhuizen en gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig te zijn.
Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).
Bedrijvigheid
Op 27 oktober 2004 is het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" (Bevi) in werking getreden. In dit besluit zijn de normen voor het plaatsgebonden risico en de doorwerking daarvan op het gebied van de ruimtelijke planvorming en bij de vergunningverlening op grond van de Wet milieubeheer verankerd, voor zover de risico's voor de omgeving worden veroorzaakt door inrichtingen.
Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen. De norm van 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal een op de miljoen per jaar mag zijn.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is door het ministerie van Verkeer en Waterstaat vastgelegd in de 'Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen'. Hierover is vervolgens een 'Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' verschenen waarin dit beleid verder is uitgewerkt en verduidelijkt.
Sinds 1 april 2015 zijn het "Besluit externe veiligheid transportroutes" en de "Regeling Basisnet" in werking getreden.
Door het "Besluit externe veiligheid transportroutes" wordt het verplicht transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd vast te leggen in het bestemmingsplan.
Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) aan de gemeenten duidelijkheid te bieden over de maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Die maximaal toelaatbare risico's worden met de bijbehorende risicozones voor alle relevante spoor-, weg- en vaarwegtrajecten in tabellen vastgelegd. Het Basisnet bestaat uit drie onderdelen: Basinet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Doelen van het Basisnet zijn:
Een woning is geen risico-veroorzakende inrichting. Echter, woningen worden wel aangemerkt als een (beperkt) kwetsbaar object, zodat wel beoordeeld dient te worden of er risicogevoelige inrichtingen dan wel zones aanwezig zijn waarbinnen het perceel valt. Hiertoe is een check uitgevoerd op de risicokaart.
Uitsnede risicokaart met globaal plangebied
Uit deze kaart komt naar voren dat nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen, risicovolle wegen of risicovolle buisleidingen aanwezig zijn. Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van risicovolle objecten.
Er worden geen belemmeringen op het plangebied gelegd vanuit het aspect externe veiligheid en is het planvoornemen uitvoerbaar.
Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.
Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie.
Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht moet het bevoegd gezag zijn eventuele keuze om géén m.e.r.-beoordeling uit te voeren voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Het planvoornemen blijft onder de drempelwaarden die zijn opgenomen in het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken blijkt voorts dat het planvoornemen geen (significante) negatieve effecten op de omgeving legt.
Voor het planvoornemen hoeft derhalve geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening worden de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende planregels. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden.
In dit hoofdstuk wordt nadere uitleg gegeven over de planregels. De planregels bestaan uit vier hoofdstukken waarop in de volgende paragrafen respectievelijk wordt ingegaan:
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:
In dit eerste artikel zijn noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen die worden gebruikt in de planregels. Het bevat definities om misverstanden te voorkomen.
Het tweede artikel regelt hoe er gemeten moet worden.
In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen opgenomen waaraan diverse regels zijn verbonden:
De bestemming 'Tuin' regelt voornamelijk het gebruik van de voorzijde en zijkant van een woning. Binnen de bestemming 'Tuin' mag weinig worden gebouwd. Het blijft beperkt tot entreepartijen en galerijen ten dienste van de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen.
De bestemming 'Verkeer' maakt de realisatie van parkeerplaatsen en aansluitende infrastructuur mogelijk. Er mogen daarnaast bouwwerken geen gebouw zijnde gebouwd worden ten dienste van de bestemming. Daaronder worden onder andere begrepen bijbehorende voorzieningen zoals verlichting en straatmeubilair.
Binnen de bestemming verkeer is een wijzigingsbevoegdheid (wetgevingzone-wijzigingsgebied) opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast op het moment dat belemmeringen op grond van de milieuregelgeving (aangrenzend bedrijf) zijn opgeheven en een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen.
Dit hoofdstuk regelt de volgende onderwerpen:
Artikel 6 Anti-dubbeltelbepaling
Met de regel van dit artikel wordt voorkomen dat regels ten onrechte zo worden gehanteerd dat meer dan de bedoelde bebouwing kan worden toegestaan.
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is bepaald welk gebruik van de gronden in ieder geval als strijdig met de gegeven bestemming wordt gerekend.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel is bepaald dat in geringe mate kan worden afgeweken van de aangegeven maatvoering.
Dit hoofdstuk bevat de volgende twee artikelen:
Het overgangsrecht bevat een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de planregels van dit bestemmingsplan. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.
In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan aangehaald kan worden. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.
Tussen initiatiefnemer en gemeente wordt een anterieure overeenkomst gesloten. De anterieure overeenkomst wordt overeenkomstig artikel 6.24 Wro en artikel 6.2.12 Bro gepubliceerd en ter inzage gelegd. Bij vaststelling van het bestemmingsplan is de gemeenteraad, op grond van de anterieure overeenkomst, geadviseerd geen exploitatieplan vast te stellen.
Op basis van het bovenstaand wordt het bestemmingsplan geacht economisch uitvoerbaar te zijn.
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro is door het college het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de provincie en het waterschap. Hier zijn geen opmerkingen uit naar voren gekomen.
Gedurende een periode van vier weken is er inspraak gehouden (28 juni t/m 25 juli 2018). Er zijn 17 inspraakreacties ingediend. Naar aanleiding hiervan is het plan enigszins gewijzigd. Dit heeft geresulteerd in een plan met 2x 4-1 kapwoningen en 1x een 2-1 kapwoning. Eventueel kan er nog een vrijstaande woning worden gerealiseerd. Hiervoor is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Deze bevoegdheid kan worden toegepast als de afstanden in het kader van milieubepalingen zijn opgeheven.