Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: De Wijk, Julianaweg 28
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1690.BP00359-0401
1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
 
1.1 Plan
het Bestemmingsplan De Wijk, Julianaweg 28, van de gemeente De Wolden;
 
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1690.BP00359-0401 met de bijbehorende regels en eventuele bijlagen;
 
1.3 achtererfgebied
erf aan de achterkant en aan de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 3 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;
 
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
1.6 aan huis verbonden bedrijf
kleinschalige bedrijvigheid als bedoeld in Bijlage 1 Lijst aan huis toelaatbare beroepen  en bedrijven, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
 
1.7 aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep als bedoeld in Bijlage 1 Lijst aan huis toelaatbare beroepen en bedrijven, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
1.9 bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;
 
1.10 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
 
1.11 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
1.12 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
 
1.13 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
 
1.14 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
 
1.15 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
 
1.16 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
 
1.17 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
 
1.18 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.19 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
1.20 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel vallen geen afhaalzaken en maaltijdbezorgdiensten;
 
1.21 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel en internetcafé;
 
1.22 erker
een plat afgedekte uitbouw aan de gevel van een woning;
 
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
1.24 hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
 
1.25 horeca(bedrijf)
een bedrijf, in hoofdzaak gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen spijzen en/of dranken, zoals vermeld in Bijlage 2 Lijst van horecabedrijven;
 
1.26 huishouden
een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren of willen voeren;
 
1.27 nadere eis
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
 
1.28 omgevingsvergunning
vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
 
1.29 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
 
1.30 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat hooguit aan twee zijden tegen gevels is aangebouwd en aan minimaal twee zijden open is;
 
1.31 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
 
1.32 peil
  1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien de onder a en b genoemde peilen in het veld aanleiding geven tot onduidelijkheden, een door of namens burgemeester en wethouders aan te wijzen peil;
1.33 prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
 
1.34 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
1.35 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt;
 
1.36 twee-aaneenwoning
een woning van het type twee-aaneengebouwd;
 
1.37 voorgevel
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
 
1.38 vrijstaande woning
een woning zonder gemeenschappelijke wand met een andere woning;
 
1.39 watergang
een werk, al dan niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan;
 
1.40 woning
een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
1.41 woonhuis
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
2.1 Gebouwen en bouwwerken
 
a. De afstand van een bouwwerk tot de zijdelingse perceelgrens:
vanaf de buitenwerkse gevelvlakken dan wel, indien sprake is van overstekende daken met een overstekend gedeelte van meer dan 0,75 m, respectievelijk overstekken van meer dan 0,75 m, vanaf de buitenrand van het overstekende dak/de overstek, neerwaarts geprojecteerd, tot de kadastrale zijgrens van het perceel.
 
b. De bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
 
c. De breedte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.
 
d. De dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
 
d. De goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
 
e. De inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
 
f. De oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, met dien verstande dat overstekken van het dak die groter zijn dan 0,4 m moeten worden meegerekend.
 
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
 
2.3 Maatvoering
 
Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:
  1. voor lengten in meters (m);
  2. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  3. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  4. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.4 Meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.
 
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf als bedoeld in de Lijst toelaatbare beroepen en vormen van bedrijvigheid bij wonen tot een oppervlakte van niet meer dan 60 m²;
  2. nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
  1. wegen en paden;
  2. groenvoorzieningen en water;
  3. tuinen, erven en terreinen.
met dien verstande dat het aantal woningen niet meer bedraagt dan het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal.
 
3.2 Bouwregels
  1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
    2. hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
    3. woonhuizen worden vrijstaand gebouwd, tenzij bouwpercelen zijn voorzien van een aanduiding 'maximum aantal wooneenheden 2', in dat geval mag het aantal aaneen te bouwen woonhuizen niet meer bedragen dan twee;
    4. de breedte van een woonhuis bedraagt ten minste 5 m;
    5. de goothoogte van een woonhuis bedraagt ten hoogste 4 m, dan wel ten hoogste de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
    6. de dakhelling van een woonhuis bedraagt niet minder dan 30° en niet meer dan 60º;
    7. de afstand van een vrijstaand woonhuis, dan wel de niet-aangebouwde zijde van een aaneen gebouwde woning tot de perceelgrens zal ten minste 3 m bedragen, tenzij de bouwgrens en de bouwperceelgrens samenvallen, in welk geval in deze grens mag worden gebouwd;
  2. Voor het bouwen van gebouwen voor nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:
    1. de inhoud bedraagt per gebouwtje niet meer dan 30 m³, dan wel niet meer dan de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
    2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
  3. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 50% van het bij het hoofdgebouw behorend achtererfgebied, met een maximum van 100 m², dan wel, indien ten tijde van de terinzagelegging van het vastgesteld van deze verordening een grotere oppervlakte aanwezig is, de oppervlakte met een maximum van 200 m2;
    2. bij de berekening van de oppervlakte en/of het percentage als bedoeld in lid 1 wordt niet meegerekend de oppervlakte binnen het bouwvlak, voor zover gelegen tussen het verlengde van de zijgevels van de woonhuizen;
    3. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3 m met dien verstande dat de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag worden verhoogd tot ten hoogste 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
    4. de afstand tot de zijdelingse perceelgrenzen bedraagt ten minste 1 m tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
    5. bijbehorende bouwwerken dienen minimaal 4 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het woonhuis te worden gebouwd en in geval van een platte afdekking minimaal 1 m.
  4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. indien het voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
    2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, respectievelijk lichtmasten ten dienste van een paardenbak mag niet meer bedragen dan 1,5 m respectievelijk 6 m;
    3. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2 m bedragen;
    4. in aanvulling op en in afwijking van het bepaalde onder 1 en 2 geldt voor een overkapping dat:
      1. de bouwhoogte niet meer dan 3,25 m mag bedragen;
      2. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 1 m mag bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
      3. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde 0 m mag bedragen;
      4. de oppervlakte niet meer dan 30 m² mag bedragen.
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  1. het bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
  7. de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
 
3.4 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
- de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
 
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 3.2 sub a onder 2 en toestaan dat een woonhuis voor een oppervlakte van ten hoogste 25 m2 het bouwvlak mag overschrijden;
  2. lid 3.2 sub a onder 5 en toestaan dat ten behoeve van de bouw van een lessenaarsdak de goothoogte aan één zijde van een hoofdgebouw wordt vergroot tot 9 m;
  3. lid 3.2 sub a onder 6 en toestaan dat de dakhelling van hoofdgebouwen voor maximaal 50% van het dakoppervlak wordt verminderd tot 0º;
  4. lid 3.2 sub a onder 7 en toestaan dat de afstand van een gebouw tot de perceelgrens wordt verkleind;
  5. lid 3.2 sub c onder 1 en toestaan dat indien reeds meer dan 200 m2 of meer aan bijbehorende bouwwerken aanwezig is, maar minder dan 500 m2, een per bouwperceel eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van bijbehorende bouwwerken mag plaatsvinden tot maximaal 50% van het oppervlak aan aangebouwde bijbehorende bouwwerken boven de 200 m2.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de milieusituatie;
- de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden;
- de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden;
 
bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 15.1 en toestaan dat een woonhuis wordt gebruikt voor meer dan één woning, mits:
    1. de inhoud van het hoofdgebouw op het bouwperceel ten minste 900 m3 bedraagt en de inhoud per woning na splitsing minimaal 450 m3 zal bedragen;
  2. lid 15.1 en toestaan dat de oppervlakte voor een aan huis verbonden beroep/bedrijf niet meer dan 100 m² bedraagt, met dien verstande dat deze oppervlakte de oppervlakte van het hoofdgebouw niet te boven mag gaan.
Artikel 4 Waarde - Archeologie 2
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor behoud van archeologische waarden, voorzover de gronden een middelhoge of hoge trefkans hebben (zogenaamde IKAW-terreinen).
 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen
Voor nieuwe en de uitbreiding van bestaande bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan -0,30 m, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
4.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Indien uit het in lid 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
4.3.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, een omgevingsvergunning vereist:
  1. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  2. het uitvoeren van overige grond bewerkingen;
  3. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  4. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
4.3.3 Uitzondering vergunningsplicht
Het bepaalde in lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  4. niet dieper gaan dan 0,30 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 100 m² beslaan.
4.3.3 Voorwaarden
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
 
4.3.4 Onderzoeksplicht
Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend indien door de aanvrager een rapport is overgelegd waarin:
  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
4.3.5 Beoordelingscriteria
Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
 
4.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning
Indien uit het in lid 4.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:
  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de bij de vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 5 Molenbiotoop
 
5.1 Bouwregels
 
De bouwhoogte van bouwwerken mag niet meer dan 8,7 m bedragen. Buiten deze zone mag de bouwhoogte worden vermeerderd met 1/50 m voor elke meter dat het bouwwerk buiten de molenbeschermingszone wordt gebouwd.
 
5.2 Afwijken van de bouwregels
 
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 5.1 in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken wordt verhoogd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de Vereniging tot behoud van molens in Nederland, omtrent de vraag of hierdoor de belangen vanuit het functioneren van de betreffende molen als werktuig wordt geschaad. De omgevingsvergunning wordt niet verleend indien onevenredig afbreuk wordt gedaan aan het functioneren van de molen.
 
5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
 
5.3.1 Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is binnen een zone van 235 m vanaf de molen omgevingsvergunning vereist:
  1. het planten van bomen, heesters en andere opgaande beplanting met een hoogte van meer dan 8,70 m. De hoogtemaat mag worden vermeerderd met 1/50 m voor elke meter dat de werken en/of beplantingen buiten de molenbiotoop worden aangebracht.
5.3.2 Toetsingscriteria
De in lid 5.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien door die werken de belangen van de betreffende molen als werktuig niet in onevenredige mate wordt geschaad, waartoe het bevoegd gezag advies kan inwinnen bij de Vereniging tot behoud van de molens in Nederland.  
3 Algemene regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 7 Algemene gebruiksregels
 
7.1 Gebruik
 
7.1.1 Strijdig gebruik
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan:
  1. het (laten) gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, tenzij anders in dit plan is geregeld;
  2. het (laten) gebruiken van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning.
7.1.2 Toegestaan gebruik
Onder een gebruik in strijd met het bestemmingsplan wordt niet verstaan:
  1. het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk bij een woning ten dienste van bewoning door een persoon die vanwege zijn gezondheidstoestand is aangewezen op de niet bedrijfsmatige zorg van een bewoner van de woning;
  2. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    1. buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is, tenzij deze in het plan specifiek zijn geregeld;
    2. hoogspanningsleidingen;
    3. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer.
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
 
8.1 Afwijken
 
8.1.1 Omgevingsvergunning
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, aantallen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen, aantallen en percentages;
  2. de bestemmingsregels teneinde het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate aan te passen, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde opdat de bouwhoogte wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  5. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde opdat de bouwhoogte van kunstwerken en van zend-, ontvangen/ of sirenemasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 m;
  6. de bestemmingsregels opdat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen;
    2. gevel- en kroonlijsten, overstekende daken;
    3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, met dien verstande dat:
      1. de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,5 m mag worden overschreden;
      2. de afstand van een erker tot de naar de weg gekeerde perceelgrens niet minder dan 3 m mag bedragen;
      3. de gezamenlijke oppervlakte per erker niet meer dan 6 m2 mag bedragen;
      4. de gezamenlijke oppervlakte van een erker niet wordt meegerekend bij de bepaling van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;
  7. de eis dat bij een aanvraag van een omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte moet worden gerealiseerd indien op andere wijze in de nodige parkeer- en/of stallingsruimte wordt voorzien;
  8. de bestemmingsregels en kan logiesverstrekking worden toegestaan, waarbij in ieder geval wordt getoetst aan de volgende criteria:
    1. vestiging is toegestaan binnen de gehele gemeente;
    2. vestiging moet plaatsvinden binnen bestaande bebouwing, en mag zowel in een hoofdgebouw als in een bijgebouw gerealiseerd worden. Er wordt uitgegaan van een bestaande entree (deur);
    3. in een bijgebouw mogen uitsluitend slaapplaatsen met sanitaire voorzieningen worden gerealiseerd. Hieraan gekoppeld moet in het bijbehorende hoofdgebouw een ontbijtruimte, en mag een eventuele woonkamer, worden gerealiseerd;
    4. het bijgebouw dient in de directe nabijheid van en een duidelijke relatie te hebben met het hoofdgebouw;
    5. de uiterlijke kenmerken van het bijgebouw moeten behouden blijven. Er mogen geen uiterlijke kenmerken van een woning worden toegevoegd;
    6. er mogen maximaal drie slaapkamers gerealiseerd worden;
    7. er mag geen keukenblok in de kamers worden gemaakt;
    8. het parkeren dient op het eigen erf plaats te vinden;
    9. er mag geen extra inrit worden aangelegd in verband met de vestiging;
    10. de vestiging is alleen toegestaan aan een verkeersontsluiting van voldoende omvang;
    11. de vestiging mag geen onevenredige afbreuk doen aan de milieusituatie van agrarische bedrijven in de directe omgeving.
8.1.2 Afwegingskader
Een in 7.1.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  5. de sociale veiligheid;
  6. de externe veiligheid.
Artikel 9 Algemene procedureregels
 
9.1 Nadere eisen
 
Voor een besluit tot het stellen van een nadere eis geldt de volgende voorbereidingsprocedure:
  1. het voornemen ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze;
  3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden tot het naar voren brengen van zienswijzen gedurende de onder a genoemde termijn;
  4. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 10 Overige regels
 
10.1 Werking wettelijke regelingen
 
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
 
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
 
Overgangsrecht bouwwerken
 
11.1 Bouwwerken
 
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan.
11.2 Afwijken
 
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
 
11.3 Uitzondering
 
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
 
Overgangsrecht gebruik
 
11.1 Gebruik
 
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
 
11.2 Strijdig gebruik
 
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
 
11.3 Verbod
 
Indien het gebruik, bedoeld in eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
 
11.4 Uitzondering
 
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 12 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het bestemmingsplan de Wijk, Julianaweg 28.