Plan: | Leidingtracés NAM |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1690.BP00257-0401 |
De gemeente De Wolden heeft geen concreet beleid ten aanzien van industrielawaai vastgesteld (MIG). Voor wat betreft de grenswaarden voor de geluidsnormering bij de vergunningverlening moet gebruik worden gemaakt van de normstellingssystematiek opgenomen in hoofdstuk 4 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van oktober 1998. Deze Handreiking regelt het beleid ten aanzien van de op te nemen geluidsgrenswaarden in een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer.
Voor de leidingen worden geen geluidseffecten verwacht. De leidingen liggen ondergronds en eventuele ruisachtige geluiden als gevolg van het stikstof- en aardgastransport worden door de bodem gedempt. Wel wordt geluidshinder verwacht bij de werkzaamheden in de aanlegfase. Deze zijn echter van tijdelijke duur.
In de Wet bodembescherming (Wbb) zijn regels opgenomen ten aanzien van bodemsanering en (voorkomen van) bodemverontreiniging. Het bodembeleid van VROM richt zich op duurzaam gebruik van de bodem. Op 1 januari 2008 zijn het Besluit en de Regeling Bodemkwaliteit in werking getreden. In het Besluit en Regeling bodemkwaliteit komt het bodembeleid van de laatste jaren samen. Hierin staan de kwaliteitseisen waaraan bouwstoffen, grond en baggerspecie moeten voldoen wanneer deze op of in de bodem of in oppervlaktewater worden toegepast.
Het belangrijkste effect is de verstoring van de bodem. Dit geldt specifiek voor de hoeveelheden grondverzet bij het aanleggen van de leidingen. Verstorende effecten van de vergravingen worden geminimaliseerd door tijdens de graafwerkzaamheden de verschillende bodemlagen (zoals teelaarde) te scheiden. Bij het vullen van de sleuf worden de verschillende bodemlagen vervolgens weer in de oorspronkelijke volgorde teruggeplaatst.
De effecten op bodemkwaliteit zijn nihil, omdat in het gebied van het leidingentracé geen verdachte locaties zijn waar de bodem mogelijk verontreinigd is. Bij de aanleg van de leidingen worden dusdanige maatregelen getroffen dat nieuwe verontreinigingen worden voorkomen.
De luchtkwaliteit in het plangebied voldoet in de huidige situatie aan de normen zoals vastgelegd in de Wet Luchtkwaliteit (WLK).
Voor de beschrijving van de algemene luchtkwaliteit wordt gebruik gemaakt van de gegevens afkomstig van de historische en geprognosticeerde Grootschalige Concentraties Nederland ('achtergrondconcentraties') zoals bepaald door het Planbureau voor de leefomgeving (PBL). De jaargemiddelde achtergrondconcentraties voor de relevante locaties van de voorgenomen activiteit voor de relevante componenten zijn opgenomen in tabel 4.1.
Tabel 4.1 jaargemiddelde grootschalige achtergrondconcentratie voor NOx, stof, SO2, CO, en benzeen ter hoogte van het plangebied voor het Aardgas+ project
Com- ponent |
Type norm |
Grens- waarde |
Jaargemiddelde achtergrond concentratie1) | ||||
2009 | 2010 | 2015 | 2020 | 2030 | |||
NOx (als NO2) | Jaargemiddelde [mg/m3] | 40 | 13-20 | 11-16 | 9-12 | 8-11 | |
Stof (PM10)3) | Jaargemiddelde [mg/m3] | 40 | 21-22 |
20-21 |
19-20 |
19-20 |
|
Stof (PM2,5)3) | Jaargemiddelde [mg/m3] | 25 | 13-14 | 12-13 | 11-12 | 11-12 | |
SO2 | Jaargemiddelde [mg/m3] | 20 | 1,3 | 1,1-1,2 | 0,9 | 0,9 | |
CO | 98-percentiel van 8-uurgemiddelden | 3.6004) | 500-600 (2009) | ||||
Benzeen | Jaargemiddelde [mg/m3] | 102) | 0,6 (2009) |
Voor de verschillende stoffen geldt dat de achtergrondconcentraties in de huidige situatie zo laag zijn dat een mogelijke overschrijding van grenswaarden niet in het geding is.
Het effect op de luchtkwaliteit wordt veroorzaakt door verkeersbewegingen in de aanlegfase, door het incidenteel affakkelen van aardgas en door oliedamp van compressoren. De effecten hiervan zijn beperkt. De hoeveelheid emissies is gering. De duur van de aanlegfase en het affakkelen is daarnaast tijdelijk.
Het aspect luchtkwaliteit levert geen belemmeringen op voor de ontwikkeling.
In de ontwikkeling bevinden zich langs de leidingtracés in het plangebied geen geur relevante emissiebronnen.
Op basis van het Ontwerp-Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) (naar verwachting begin 2011 in werking) is het verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het Plaatsgebonden risico (PR) in acht te nemen en het Groepsrisico (GR) te verantwoorden.
Hierop anticiperend is ten behoeve van de MER een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd (Kwantitatieve Risico Analyse NAM - Aardgas+, meer aardgas uit kleine velden - Safeti-NL, ArcadisVectra, 15 juli 2010/Risicoberekingen gastransportleidingen, KEMA, 1 juli 2010). De resultaten van deze analyse zijn weergegeven in Plaatsgebonden Risico contouren en Groepsrisico.
De grens- en richtwaarde voor (beperkt) kwetsbare objecten het Plaatsgebonden Risico wordt gesteld op een niveau van 10-6 per jaar (kans op overlijden één op de miljoen jaar). Indien (beperkt) kwetsbare bestemmingen binnen de 10-6 contour aanwezig zijn wordt de norm overschreden.
Voor het Plaatsgebonden Risico is de 10-6 risicocontour bepalend. Er komen geen kwetsbare objecten dan wel beperkt kwetsbare objecten voor binnen de berekende 10-6 contouren voor de aardgasleiding vanaf De Wijk-200 naar de bestaande leiding; de contour ligt bovenop de leiding. Voor de stikstofleidingen zijn geen externe risico contouren berekend maar alleen de effect afstanden. Op basis van de resultaten van deze veiligheidsanalyse kan worden afgeleid dat de 10-6 contour naar verwachting op de stikstofleiding ligt en in ieder geval kleiner is dan de 10-6 contour van de aardgasleidingen. Dit omdat stikstof minder gevaarlijk is dan aardgas. Binnen deze contour van de stikstofleidingen komen geen kwetsbare danwel beperkt kwetsbare objecten voor. Voor alle aardgas- en stikstofleidingen wordt voldaan aan de grenswaarde voor het Plaatsgebonden Risico (de wettelijke norm).
Voor het Groepsrisico met betrekking tot de aardgasleiding geven de berekeningen aan dat er geen groepsrisico is. Wat betreft de stikstofleidingen bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de effectafstand welke een Groepsrisico veroorzaken. Van een Groepsrisico met betrekking tot de stikstofleidingen is dan ook geen sprake.
Het aspect lichthinder binnen het totale project is beschreven in de Milieueffectrapportage. Voor de leidingtracés geldt dat de belangrijkste effecten met betrekking tot licht tijdens de aanlegfase kunnen ontstaan. Wanneer in de ochtend- of avondschermer gewerkt moet worden, zal ten behoeve van het veilig uitvoeren van de werkzaamheden de werkplek verlicht worden. Het voor de werkzaamheden benodigde licht zal zichtbaar zijn. De hinder hiervan is echter gering. De leidingtracés zijn tijdens de operationele fase niet verlicht, er is in deze fase dan ook geen sprake van lichtuitstraling.