Plan: | Buitengebied De Wolden 2023, Oshaarseweg 23, Echten |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1690.2024PB1002016-VG01 |
Aan de Oshaarseweg naast Oshaarseweg 23 te Echten bevindt zich een onbebouwd perceel, dat tot voor kort deel uitmaakte van het erf van Oshaarseweg 23. Dit perceel komt in aanmerking voor het zogeheten ‘landschappelijk bouwen’ zoals aangewezen in het Landschappelijk Ontwikkelingskader (LOK) van gemeente de Wolden.
Figuur 1: perceel aan Oshaarseweg met de huidige en gewenste situatie
Initiatiefnemer is voornemens om op grond van dit ‘landschappelijk bouwen’ hier een vrijstaande
woning te realiseren. Om het bouwen van een vrijstaande woning met bijbehorende bouwwerken mogelijk te maken wordt een ruimtelijke procedure doorlopen in de vorm van een projectafwijking. Deze ruimtelijke onderbouwing is in het kader van die procedure opgesteld om aan te tonen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het projectgebied betreft het perceel gelegen naast Oshaarseweg 23. Dit perceel, kadastraal bekend gemeente Ruinen, sectie F, nummers 2739 en 2740 heeft een oppervlakte van totaal 1.684 m2 en grenst aan de openbare weg “Oshaarseweg”.
In hoofdstuk 2 is een beschrijving gegeven van het plan. Hierbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en
functionele aspecten. Vervolgens is in hoofdstuk 3 een beschrijving gemaakt van het provinciaal en
gemeentelijk beleid dat een relatie heeft met het plangebied en/of de ontwikkeling. In hoofdstuk 4
wordt op de diverse omgevingsaspecten ingegaan. Tenslotte gaat hoofdstuk 5 in op de
uitvoerbaarheid van het plan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en
economische uitvoerbaarheid.
Het projectgebied betreft het perceel gelegen naast Oshaarseweg 23. Dit perceel, kadastraal bekend gemeente Ruinen, sectie F, nummers 2739 en 2740 heeft een oppervlakte van totaal 1.684 m2 en grenst aan de openbare weg “Oshaarseweg”.
Het perceel is gelegen in het plangebied van de beheersverordening Buitengebied (vastgesteld 28
februari 2019). De beheersverordening is bedoeld om bestaande situaties vast te leggen, nieuwe
ontwikkelingen zijn op grond van de regels van de beheersverordening niet toegestaan.
Figuur 2: uitsnede beheersverordening "Buitengebied" ter hoogte van het perceel Oshaarseweg naast nr. 23 te Echten
In de vigerende beheersverordening buitengebied gemeente De Wolden heeft het plangebied een
agrarische bestemming. Tevens hebben deze gronden de bestemming 'Waarde - Archeologie' en zijn
daarmee mede bestemd voor het behoud en herstel van de archeologische waarden. In paragraaf 4.2
wordt onderbouwd of een archeologisch onderzoek wel of niet noodzakelijk is.
Toevoeging van een woning op dit perceel is gezien de agrarische bestemming in strijd met de
bestaande regels.
In de structuurvisie 2010-2030 van gemeente de Wolden is een aantal mogelijkheden beschreven
waarbij het mogelijk is om een woning in het buitengebied te bouwen. Een van deze mogelijkheden
is landschappelijk bouwen aan een bebouwingslint.
De Oshaarseweg is in het Landschappelijk Ontwikkelingskader (LOK) aangewezen als bebouwingslint.
In het LOK is een waardenkaart opgenomen waarbij de locatie van de nieuwe woning niet is
aangewezen als waardevol open ruimte of es. Landschappelijk bouwen in het lint houdt in dat
nieuwbouw plaatsvindt in de stijl en de opzet van het landschap. Als voorwaarde is daarom
opgenomen dat het woonerf landschappelijk wordt ingepast conform LOK.
Voorliggende ruimtelijke onderbouwing toont aan dat er geen ruimtelijke bezwaren zijn om op het
gewenste deel van het perceel aan de Oshaarseweg naast nummer 23 te Echten (kadastraal bekend
Ruinen, sectie F, nummers 2739 en 2740) een vrijstaande woning te realiseren die past binnen de
regels van de bestemming “Wonen”.
Het desbetreffende perceel aan de Oshaarseweg is gelegen buiten de bebouwde kom van Echten
(gemeente De Wolden), maar wel aan een zogenaamd “lint”. Het betreft een perceel van 1.209 m2
, dat is ingericht als natuurlijke tuin met bomen en water, dat behoorde tot het woonperceel op
nummer 23, maar een agrarische bestemming heeft.
Het voornemen is om op het perceel een vrijstaande woning te realiseren van circa 200 m2
. Daarnaast zal er nog een deel worden verhard ten behoeve van het erf en de erftoegangsweg.
Het perceel aan de Oshaarseweg te Echten wordt niet als landbouwperceel gebruikt, maar als
onderdeel van de tuin van de naastgelegen woning op nummer 23. In de toekomstige situatie blijft
de woning op nummer 23 gehandhaafd, maar is een deel van het perceel afgesplitst, waardoor er
een nieuwe woonkavel kan ontstaan. Het woonperceel van Oshaarseweg 23 is reeds bestemd als
“Wonen”, het afgesplitste deel heeft nog een agrarische bestemming, maar wordt voor de
woonfunctie gebruikt.
De gemeente De Wolden heeft de mogelijkheden om te bouwen in het Lint van het buitengebied
vormgegeven in het Landschappelijk Ontwikkelingskader (LOK). Het landschappelijk bouwen in het
lint houdt volgens het LOK van gemeente de Wolden in dat nieuwbouw plaatsvindt passend in de stijl
en de opzet van het landschap en het dorp. Aan de Oshaarseweg kan dat op 2 manieren:
1. verder bouwen aan het lint
2. bouwen op een bestaand erf
Dit initiatief betreft het “verder bouwen aan het lint”. Om dit mogelijk te maken zijn er enkele
voorwaarden van toepassing:
Er wordt voldaan aan de voorwaarden die van toepassing zijn op het landschappelijk bouwen
wanneer verder wordt gebouwd aan een lint. Er wordt gebouwd op een kavel die de oorspronkelijke
verkaveling weergeeft. Uit de overweging bij paragraaf 3.4.3 blijkt dat er gebouwd wordt in het deel
dat de oorspronkelijke verkaveling benadrukt. Het perceel kent hier geen bestaande zichtlijnen,
aangezien het perceel nu is beplant met bomen. Er is hier in de huidige situatie dan ook geen sprake
van waardevolle doorzichten of open ruimten.
De woning wordt gerealiseerd op een kavel van circa 25 meter breed, hetgeen typerend is voor deze
kant van de weg. De grootte van het erf is passend ten opzichte van omringende erven. De woning is
georiënteerd in de eerste lijn op de Oshaarseweg, met de nokrichting in de richting van de
opstrekkende verkaveling. Bij het landschappelijk plan wordt inzichtelijk gemaakt dat er aandacht is
voor het voor- en achterzijde van het erf. De reeds bestaande houtsingel van de kavel blijft
behouden.
Dit hoofdstuk behandelt het beleid dat betrekking heeft op dit bestemmingsplan. Er wordt ingegaan
op het Rijks, Provinciaal en gemeentelijk beleid dat een relatie heeft met de genoemde ontwikkeling.
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse
leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI
biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor
regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in
gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. Aan de
hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op
nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
• Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
• Duurzaam economisch groeipotentieel;
• Sterke en gezonde steden en regio’s;
• Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het
streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er
scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie
afwegingsprincipes:
• Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding
van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale
combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik
van de ruimte;
• Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen
bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van
gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan
in het andere;
• Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk
voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder
dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het ontwikkelen van een toekomstbestendig landelijk
gebied en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.
3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is begin 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie
zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de bestuurlijke drukte te
beperken brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het
meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Het
Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen (zie hieronder
bij BARRO). Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten
deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo
beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil
investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden.
De ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro
bepaalt dat voor onder andere bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden
doorlopen.
Met het plan wordt de bouw van 1 nieuwe woning mogelijk gemaakt. Uit vaste jurisprudentie van de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat een dergelijke kleinschalige
ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro (zie o.a.
ECLI:NL:RVS:2015:2921). De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing.
3.1.3 Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening
Het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (BARRO) is op 30 december 2011 in werking
getreden. Het BARRO stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen, zoals genoemd in
de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze 13 nationale belangen zijn:
1. Rijksvaarwegen
2. Mainportontwikkeling Rotterdam
3. Kustfundament
4. Grote rivieren
5. Waddenzee en waddengebied
6. Defensie
7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
8. Elektriciteitsvoorziening
9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
10. Ecologische hoofdstructuur
11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt raakt geen van de
bovengenoemde belangen. De ontwikkeling is dan ook niet in strijd met het SVIR en met het BARRO.
3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe
Provinciale Staten hebben op 28 september 2022 de Omgevingsvisie vastgesteld. Deze
Omgevingsvisie Drenthe is voor Drenthe een centraal visiedocument. Deze Omgevingsvisie is het
strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. Tevens is het integraal
document en fungeert als provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening, als
provinciaal milieubeleidsplan, als regionaal waterplan en als provinciaal verkeers- en vervoersplan.
Het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten is belangrijk voor een gezonde en
aantrekkelijke leefomgeving in Drenthe, maar even belangrijk is een gezond economisch klimaat, met
voldoende bedrijvigheid en werkgelegenheid, en een gezond sociaal klimaat, met voldoende variatie
in het aanbod van woonmilieus en voorzieningen met een hoge leefbaarheid. De provincie Drenthe
wil voorwaarden creëren voor het ontwikkelen van een robuuste sociaaleconomische structuur van
Drenthe, met daarbij centraal het onderscheid tussen stad en land en het complementaire karakter
van deze gebieden. De missie van de visie is “Het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het
ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten”.
De kernkwaliteiten zijn opgenomen op een kernkwaliteitenkaart. Op het gebied van ontwikkelingen
zijn onder meer het regionale economische vestigingsklimaat, de landbouw, het toerisme, de
demografische ontwikkeling, de mobiliteit en de ontwikkeling van natuur en landschap (ecologische
hoofdstructuur, diversiteit in landschapstypen) als provinciaal belang benoemt.
De kernkwaliteiten vormen de belangrijkste basis voor het begrip ‘ruimtelijke kwaliteit’. Daarnaast is
zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit van belang.
Het projectgebied is met de kernkwaliteit Landschap aangeduid als ‘Landschapstypen -
Wegdorpenlandschap van de laagveenontginning’. Dit wegdorpenlandschap, ook wel het
‘slagenlandschap’, ligt op de laagstgelegen plekken in de provincie Drenthe, waar in de
benedenlopen van de beekdalen veen is ontstaan. Kenmerkend zijn de ontginningsassen, de
langgerekte lintdorpen en de grote, open weidegebieden. Sommige delen hebben door de
kavelgrensbeplanting een min of meer besloten karakter. Van provinciaal belang is het open
weidegebied en de smalle verkaveling met het fijnmazige slotenpatroon.
Het projectgebied is voor cultuurhistorie aangeduid met ‘”beleid respecteren”
Het betreffende perceel heeft beschermingsniveau ‘generiek’.
Er geldt op deze provinciale kaart geen specifieke aanduiding voor archeologie op dit perceel.
Aangezien er volgens de beheersverordening "Buitengebied” van de gemeente De Wolden wel
een dubbelbestemming “Waarde-Archeologie” geldt voor dit perceel, zal dit in hoofdstuk 4
verder worden uitgewerkt.
3.2.2 Provinciale Omgevingsverordening Drenthe
In de Provinciale Omgevingsverordening heeft de provincie Drenthe onder meer zijn Omgevingsvisie
(deels) vertaald, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De verordening is op 8
december 2021 vastgesteld door Provinciale Staten en geeft de randvoorwaarden voor het opstellen
van ruimtelijke plannen. De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van
Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn,
moet in het ruimtelijk plan uiteengezet worden dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen
aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale
ontwikkelingsvisie.
Een ruimtelijk plan mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten
mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten. Met betrekking tot woningbouw geeft
artikel 2.17 van deze verordening weer wat er mogelijk is.
Op grond van artikel 2.17 lid 1 van de Omgevingsverordening mag een ruimtelijk plan slechts in
ruimte vragende ontwikkelingen voorzien op het gebied van woon-, werklocaties en infrastructuur
indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit op basis van de Ladder voor duurzame
verstedelijking is gerechtvaardigd. In paragraaf 3.1 is de verantwoording van de Ladder voor
duurzame verstedelijking aangegeven en blijkt dat deze hier gezien de aard en kleinschaligheid hier
niet van toepassing.
Lid 2 van artikel 2.17 geeft aan dat een ruimtelijk plan kan voorzien in incidentele
bouwmogelijkheden buiten het bestaand stedelijk gebied in de gevallen van onder andere
incidentele nieuwbouw van een enkele woning buiten bestaand stedelijk gebied.
De agrarische bestemming op het perceel wordt omgezet in een woonbestemming waar de nieuwe
woning onder gaat vallen. De nieuw te realiseren woning zal moeten voldoen aan de
randvoorwaarden behorend bij de bestemming Wonen, zoals die van toepassing is in de
beheersverordening. Het perceel sluit aan op een bestaand woonperceel, maar ligt niet binnen
bestaand stedelijk gebied volgens de provinciale kaart. Op basis van het gemeentelijk beleid
“Landschappelijk ontwikkelingskader” van De Wolden is bouwen in het Lint, waar hier sprake van is,
wel mogelijk, mits aan de randvoorwaarden wordt voldaan (zie 2.3). In de volgende paragraaf wordt
nader ingegaan op de gemeentelijke woonvisie.
Landbouwgebied
En tenslotte blijkt uit kaart D9 van het provinciaal omgevingsplan dat er sprake is van een
landbouwgebied met ‘Bouwvlak grondgebonden agrarisch bedrijf”. Hiervoor geldt dat er maximale
normen worden gesteld aan het bouwvlak van agrarisch bedrijven die in dit gebied liggen. Deze
agrarische functie zal hier echter vervallen en daarmee is dit aspect hier niet meer relevant.
Samenvattend kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn om een vrijstaande
reguliere woning te realiseren aan de Oshaarseweg die past binnen het landschap, mits het aansluit
bij het gemeentelijk “Landschapsontwikkelingskader” een “Woonplan”. De bestaande zichtlijnen
zullen gehandhaafd blijven.
3.3.1 Toekomstvisie 2022-2040 “Samen aan zet!”
In deze toekomstvisie (vastgesteld in 2022) is het perceel gelegen aan het “Lint” en valt onder de
‘veldontginningen’. De jonge veldontginningen kennen een grote onregelmatige verkaveling,
duidelijke lijnen in het landschap en een praktische opzet. Dit type landschap bevindt zich in het hart
van de gemeente, met name rond de dorpen Zuidwolde en Echten. De jonge veldontginningen
bestaan hoofdzakelijk uit zand- en veengrond.
Figuur 3: uitsnede kaart toekomstvisie 2022-2040 "Samen aan zet" van gemeente De Wolden
Wat betreft woningbouw wordt volgens de toekomstvisie ingezet op beheerste uitbreiding van kleine
dorpen en grootschalige uitbreiding van de kerndorpen. Wanneer het gaat om uitbreiding van kleine
dorpen wordt ingezet op nieuwe ontwikkelingen die passen binnen de aard en schaal van het
landschap en zich laten inspireren door de cultuurhistorie van het gebied waar de ontwikkeling
plaatsvindt. De gemeente wil woningbouwinitiatieven die vanuit de samenleving ontstaan
stimuleren.
Er wordt ingezet op beheerste uitbreiding van kleine dorpen waarbij de aard en schaal van het
landschap belangrijk is. Dit initiatief is op een open plek in het lint van de Oshaarseweg gesitueerd en
ontstaan vanuit een lokale behoefte. Qua aard en schaal is het passend bij de bebouwing in de
directe omgeving.
3.3.2 Structuurvisie De Wolden
In maart 2011 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 2010-2030 vastgesteld. Deze visie vormt het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen met 2030 als zichtjaar. De structuurvisie heeft niet als doelstelling de ontwikkelingslocaties op perceelsniveau op de kaart weer te geven, maar geeft de ontwikkelingsmogelijkheden per landschapstype weer. De visie richt zich op het creëren van ontwikkelingsmogelijkheden, waarbij het versterken van de ruimtelijke kwaliteit de randvoorwaarde is. Ruimtelijke kwaliteit in de Wolden wordt bepaald en versterkt door de dynamiek van het landschap.
Figuur 4: uitsnede kaart structuurvisie De Wolden
Het perceel is op de visiekaart aangeduid als ‘nat slagenlandschap’. Aan de westkant van de
gemeente de Wolden ligt het slagenlandschap van de veenweidegebieden. Het zijn de laagste
gebieden van de provincie (laagveenontginningen) waar in de benedenloop van de beekdalen veen is
ontstaan. De Oshaarseweg maakt deel uit van een tweede ontginningsas (samen met de Dorpsstraat
en de Eggeweg) die vanuit de ontginning van Koekange is ontstaan.
In de structuurvisie is het lint Weerwilleweg – Oshaarseweg aangegeven als gebied waar incidentele
mogelijkheden zijn voor woningbouw volgens het concept van ‘landschappelijk bouwen’.
Voorwaarden hiervoor zijn nader uitgewerkt in paragraaf 2.2.3 “Landschappelijk Ontwikkelingskader
(LOK)”.
Figuur 5: Opzet verkaveling en structuur behorend bij "nat slagenlandschap"
De Oshaarseweg is aangegeven als gebied waar incidentele mogelijkheden zijn voor woningbouw. Er
wordt voldaan aan de voorwaarden die hiervoor gelden, zie paragraaf 2.2.3.
3.3.3 Landschappelijk ontwikkelingskader (LOK)
De gemeenteraad heeft op 29 november 2012 het LOK vastgesteld. Het LOK is een instrument
waarbij de samenhang tussen de verschillende landschappen, stedenbouwkundige aspecten,
uitbreidingsplannen en functieveranderingen op elkaar worden afgestemd. Daarnaast bevat het LOK
randvoorwaarden waarbinnen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden.
De Oshaarseweg wordt in het LOK beschreven als een karakteristiek lint.
De Oshaarseweg/Prinsesseweg is het oudste ontginningslint van Koekange. Het lint kronkelt over een
lage zandrug, vanwaar de omliggende gronden in cultuur zijn gebracht. Dat heeft geresulteerd in
lange, smalle opstrekkende percelen. Van oudsher zijn de perceelsgrenzen beplant met elzensingels,
maar in de loop van de eeuwen zijn veel daarvan weer verdwenen. De bebouwing staat merendeels op de kop van de percelen, maar soms ook in de tweede of derde lijn. Door deze wisseling en de
wisselende breedte van de percelen, ontstaat een gevarieerd en levendig beeld van het lint. (Zie ook
figuur 5)
Binnen het lint kan onderscheid worden gemaakt in drie delen, die door de weg met fraaie
laanbeplanting van eiken aan elkaar geregen worden. Het grootste deel (Prinsesseweg en de eerste
delen van de Oshaarseweg vanaf Koekange en vanaf Echten) toont nog de kenmerken van de
oorspronkelijk laagveenontginningen. Er is een duidelijk opstrekkende verkaveling, de
perceelsbreedte varieert net als het type en de ligging van de bebouwing. Sloten en
perceelsrandbeplantingen versterken het beeld.
Het tweede deel van het lint (halverwege Koekange en Echten) is een kleinschalig landelijk lint met
een waardevolle afwisseling van open plekken en besloten ruimten met bebouwing.
Tot slot is het derde deel van de Oshaarseweg een echt agrarisch lint met voornamelijk agrarische
bedrijven, een meer weids en open karakter en een grotere maat en schaal van het landschap. Hier
ligt ook de oude Oshaarse es.
Het desbetreffende perceel aan de Oshaarseweg naast Oshaarseweg 23 is volgens de indeling uit het
LOK gelegen binnen het gebied aangeduid als ‘jonge veldontginningen’. De jonge veldontginningen
kenmerken zich door hun rationele opzet, de duidelijke lijnen in het landschap en de grote
regelmatige verkaveling. Doordat veel wegen zijn beplant, wordt de van oudsher aanwezige
openheid gebroken. Een heldere opzet, duidelijke hiërarchie en stevige (erf)beplantingen geven
nieuwe ontwikkelingen landschappelijke meerwaarde.
In het LOK worden aandachtspunten gegeven voor de erfinrichting. Uitgangspunten zijn dat er
onderscheid is tussen het voorerf en het achtererf; dat het nieuwe erf vormgegeven wordt als één
erf en de toepassing van beplanting op de erfgrenzen.de landschappelijke inpassing wordt in
paragraaf 4.11 verder uiteengezet.
Het projectgebied ligt in het tweede deel van het lint halverwege Koekange en Echten en maakt dus
onderdeel uit van het kleinschalig landelijk lint met een waardevolle afwisseling van open plekken en
besloten ruimten met bebouwing. Er is sprake van opstrekkende verkaveling. De doorzichten naar
het achterland zijn verdwenen doordat er een singel is aangeplant langs de Oshaarseweg.
De voorziene bebouwing creëert een besloten ruimte met bebouwing, op een locatie die nu geen
openruimte is qua doorzicht door de aanwezigheid van bomen, maar de landschappelijke inpassing
sluit aan bij de karakteristiek van dit deel van het lint.
3.3.4 Woonplan 2017-2022 Een leven lang wonen
In dit woonplan geeft de gemeente de Wolden prioriteit aan de volgende ontwikkelingen:
• Kansen voor nieuwbouw benutten waar die zich voordoen;
• Voorkeur voor inbreiding;
• Betaalbare woonruimte realiseren, zowel huur als koop;
• Afstemming van ontwikkelingen binnen de regio;
• Voldoende sociale huurwoningen;
In het buitengebied wordt onder voorwaarden in zeer beperkte mate woningbouw toegestaan,
volgens het principe van landschappelijk bouwen. Er is een woningbehoefte en een woningbouwopgave. Nieuwbouw in het buitengebied wordt maar
mondjesmaat toegestaan, maar in het kader van landschappelijk bouwen wordt hier een woning
toegevoegd en wordt er een kans voor nieuwbouw benut.
Onderhavig project voldoet aan de doelstellingen en criteria van het voornoemde gemeentelijk
beleid.
Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden
voortkomen voor deze ruimtelijke onderbouwing. Het uitgangspunt is dat er goede afwegingen met
betrekking tot de omgevingsaspecten worden gemaakt. In de volgende paragrafen wordt hierop
ingegaan.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden
met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in
gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Voor wat betreft de gebiedsbescherming gaat het om de bescherming van gebieden die zijn
aangewezen als onderdeel van het Nationaal Natuurnetwerk (NNN) en/of om gebieden die zijn
aangewezen als Natura 2000-gebied. Uit raadpleging van de NNN kaart, behorende bij de provinciale
verordening (vastgesteld in 2022), blijkt dat het perceel buiten NNN-gebied valt. Een negatief effect
op het NNN is daarom niet aan de orde.
Figuur 6: uitsnede NNN-kaart 2022 van de Provincie Drenthe
Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied is het “Dwingelderveld” (aangewezen onder zowel de
vogelrichtlijn als de Habitatlijn) op circa 9 kilometer. Vanwege deze afstand, de potentiële effecten
en de aard/omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn negatieve effecten, met uitzondering van
stikstofdepositie, op voorhand uitgesloten.
Soortenbescherming
De soortenbescherming vindt primair plaats via de Wet natuurbescherming. Op grond van deze wet
mogen er geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfplaatsen) die in de wet zijn
aangewezen, verstoord worden. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een nieuwe woning op een deel dat nu is
ingericht als groen behorend bij Oshaarseweg 23.
In de directe omgeving van het plangebied kunnen diverse (niet jaarrond beschermde) vogels tot
broeden komen. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die soorten,
nesten, eieren of vaste rust-of verblijfplaatsen beschadigen.
Voor werkzaamheden met schadelijke effecten op broedvogels wordt veelal geen ontheffing
verleend, omdat het uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen over het algemeen
een goed alternatief vormt. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, omdat deze per soort en vaak per jaar kan
verschillen. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Voor de meeste
soorten kan de periode tussen maart en september worden aangehouden als broedseizoen. Dit is
echter afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.
De werkzaamheden zullen (indien mogelijk) buiten het broedseizoen worden uitgevoerd. Ook kan
ervoor worden gekozen de werkzaamheden voor het broedseizoen op te starten en continue door te
werken, zodat vogels buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden geschikte broedgelegenheid
zullen zoeken. Wanneer de werkzaamheden in het broedseizoen worden opgestart en de locaties
niet van tevoren dicht gezet kunnen worden, zal de locatie voorafgaand aan de werkzaamheden
worden vrijgegeven door een ervaren ecoloog (broedvogelcheck). Indien bij de controle in gebruik
zijnde nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen zal een zorgvuldige
werkwijze worden bepaald of worden de werkzaamheden uitgesteld tot het nest niet meer in
gebruik is.
Zorgplicht
Te allen tijde geldt de zorgplicht. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna
zoveel mogelijk moeten worden voorkomen
Stikstof
Bij de realisatie van nieuwe plannen dient rekening te worden gehouden met stikstof-uitstoot.
Stikstof verspreidt zich door de lucht en slaat neer op de bodem. Door dichtbij natuurgebieden te
bouwen, komt stikstof dus ook daar terecht. En die overdaad aan stikstof is een groot probleem voor
de natuur. Het verrijkt namelijk de bodem waardoor zeldzame planten, die het goed doen op een
voedselarme grond, het niet overleven en overwoekerd raken door planten die wél goed gedijen op
een voedselrijke grond. Op 29 mei 2019 heeft de Raad van State het Programma Aanpak Stikstof
(PAS) onverbindend verklaard. Het PAS regelde sinds 2015 de ruimte voor de uitstoot van stikstof
nabij Natura 2000-gebieden.
Door de voorgenomen ontwikkeling kan in de realisatie- en/of de gebruiksfase stikstofdepositie
ontstaan. Emissie van stikstofoxiden ontstaat onder andere door verbranding van fossiele
brandstoffen bij stook van cv-installaties, in het verkeer of door inzet van mobiele machines.
Stikstofdepositie kan tot vele kilometers ver reiken en negatieve (verzurende/vermestende) effecten
hebben op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden.
Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd voor de te
beschermen soorten en habitats. Natura 2000-gebieden zijn onder de Europese Vogel- en
Habitatrichtlijn aangewezen en de bescherming ervan is vastgelegd in de Wet natuurbescherming
(Wnb). De Wnb (art. 2.7) verplicht vooraf te beoordelen of plannen/projecten in of in de nabijheid
van Natura 2000-gebieden (significant) negatieve effecten kunnen hebben. Voor het stikstofaspect
wordt het rekenmiddel AERIUS Calculator gebruikt om de te verwachten stikstofdepositie (NOx) te
berekenen.
Voor het opstellen van de stikstokfdepositieberekening in de AERIUS Calculator is gekozen voor
uitgangspunten volgens het worst-case principe. Met de invoer van dit worst case principe als
uitgangspunt blijkt dat de stikstofdepositie kleiner is dan 0,00 mol/ha/jaar. Dit betekent dat er met
grote zekerheid kan worden aangenomen dat er geen significant negatief effect zal plaatsvinden op
de omliggende natuur. Deze Aerius-berekening is bijgevoegd in bijlage I.
Gezien de afstand tot het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied (op circa 9 kilometer) en het
rekenresultaat van de AERIUS-calculator is het plan vergunningsvrij uitvoerbaar).
Archeologie
Op grond van het Verdrag van Malta en de daaruit voortvloeiende Wet op de archeologische
monumentenzorg, dient te worden gekeken naar de archeologische waarden in het plangebied.
Volgens de archeologische beleidskaart (zie figuur hieronder) ligt het perceel ten zuidwesten van de
Oshaarseweg 23 in een gebied dat verstoord is tot onder archeologisch niveau (grijze deel). Dit houdt
in dat bij ingrepen geen archeologisch onderzoek verplicht is.
Figuur 7: uitsnede beleidskaart Archeologisch erfgoed in de gemeente De Wolden (RAAP-rapport
2292)
Cultuurhistorie
Mocht er echter bij graafwerkzaamheden alsnog vondsten worden gedaan, dan dient hiervan direct
melding te worden gedaan bij de gemeentelijk of provinciaal archeoloog. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van
bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. De provincie
Drenthe heeft de cultuurhistorie in kaart gebracht middels de Cultuurhistorische kompas en heeft de
kernkwaliteiten van de cultuurhistorie opgenomen in de bijbehorende kaart bij de provinciale
verordening. Uit deze kaart blijkt dat het perceel is gelegen aan een cultuurhistorische
hoofdstructuur. Deze zal in het plan worden gerespecteerd. Voor de invulling van het perceel met de
vrijstaande woning zal bovendien aansluiting worden gezet bij de opzet van de naastgelegen
bebouwing hetgeen past in het straatbeeld.
De gemeente De Wolden heeft haar eigen cultuurhistorische waardenkaart (Cultuurhistorische
waardenkaart van de gemeente De Wolden “Waar veen en zand elkaar ontmoeten", april 2014) met
bijbehorende beleidskaart.
Op de beleidskaart is het projectgebied aangeduid als beleidsgebied 3. Voor beleidsgebied 3 is
aangegeven dat dit gebied een gemiddelde cultuurhistorische waarde heeft. Het speelt een
nevengeschikte rol bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Waar mogelijk kan cultuurhistorie als
inspiratiebron dienen.
Het projectgebied valt onder rationele landbouwontginning, relatief droog. Een niet onaanzienlijk
deel van de voormalige heidevelden werd in de 19e en 20e eeuw tot landbouwgrond, zowel
akkerland als grasland, ontgonnen. De relatief droge rationele landbouwontginning wijkt eigenlijk
weinig af van de nattere variant.
Mogelijk vanwege de relatief laat uitgevoerde en daardoor grootschalige heideontginningen in
Drenthe, werden de agrarische heideontginningen rationeel uitgevoerd. Beplanting van de
perceelsrand ontbrak over het algemeen.
De verkaveling werd deels blokvormig aangelegd, en deels in de vorm van lange smalle kavels
doorgetrokken vanuit de aangrenzende veenontginningen.
Het voorgenomen initiatief sluit aan bij de verkaveling zoals die past bij de veenontginning.
Een belangrijke ontwikkeling in het waterbeleid is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is
waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in
beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en
besluiten. Het plangebied ligt in het beheersgebied van "Waterschap Drents Overijsselse Delta". Voor
dit plan is de digitale watertoets van het waterschap ingevuld. Naar aanleiding van deze ingevulde
watertoets geeft het waterschap aan dat de korte procedure van toepassing is.
Aandachtspunt voor het plan is de A-watergang met beschermingszone die zich aan de rand van het
plan bevindt (bij de Ossenhaarseweg). A-watergangen hebben een belangrijke functie voor de
waterafvoer en/of waterberging. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet rekening worden gehouden
met deze functie en het bijbehorende onderhoud van het watersysteem. Voor werkzaamheden
binnen de keurzoneringen kan een vergunning nodig zijn.
Het Waterschap gaat akkoord met het plan, mits voldaan wordt aan de uitgangspunten zoals
omschreven in het uitgangspuntendocument hetgeen als bijlage IIb bij deze onderbouwing is
bijgevoegd. In het kort gaat het om de volgende voor dit plan van belang zijn de punten:
Invloed op de waterhuishouding
Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het plan worden
niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd (maar slechts één) en er is geen sprake van
(grond)wateroverlast.
Voor de aanleghoogte adviseert het waterschap een ontwateringsdiepte van minimaal 80 cm. Dit is
de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het
bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om
wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen wordt geadviseerd een drempelhoogte
van 30 cm boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lagergelegen ruimtes, zoals kelders
en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld
instromend hemelwater.
Voorkeursbeleid hemelwater
Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem
dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het
hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem. Het hemelwater kan worden geloosd op
oppervlaktewater. De bestaande watergang zal worden doorgetrokken richting de weg zodat er een
watergang als erfafscheiding komt en tevens het water kan opvangen. De afvoer van overtollig
hemelwater uit het projectgebied zal dan niet tot wateroverlast leiden op aangrenzende percelen of
het omliggende watersysteem. Schoon hemelwater (bijvoorbeeld vanaf dakoppervlakken) kan direct
worden afgevoerd naar oppervlaktewater.
Compensatie bij aanleg verharding
Advies voor kleine plannen geldt als regel dat voor het realiseren van verhard oppervlak een berging
ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende hemelwater benodigd is. Compensatie moet de volgende trap volgen: vasthouden-bergen-afvoeren. Voor kleine plannen geldt
als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet voor berging ter compensatie voor de
versnelde afvoer van het afstromende hemelwater waarin maximaal 30 cm peilstijging is toegestaan.
In het landschappelijk inpassingsplan, bijlage IV, bij deze toelichting is weergegeven dat er ten
behoeve van de compensatie een watergang wordt gegraven die voorziet in een voldoende berging
van het hemelwater. Deze watergang sluit aan op de al bestaande watergang op het erf van nr. 23.
Het gebruik van uitlogende materialen
Het waterschap is verantwoordelijk voor een goede waterkwaliteit van het regionale watersysteem.
Om verontreiniging van het watersysteem te voorkomen worden materialen die uitlogen en het
oppervlaktewatersysteem kunnen verontreinigen niet gebruikt.
Wetgeving lozen in oppervlaktewater
Voor lozingen op het oppervlaktewater geldt een vergunning- of meldingsplicht in het kader van de
Waterwet.
Voor de afvoer hemelwater geldt:
• Schoon hemelwater mag (na de voorkeursreeks) worden afgevoerd naar oppervlaktewater
(dakoppervlakken).
• Voor overige afvoer en verwerking van hemelwater (vanaf verharding) is het gewenst om dit
via een bodempassage te lozen op het oppervlaktewater.
• In alle situaties geldt een voorkeur voor bovengronds afvoeren ipv via de riolering.
De ideale situatie bij hemelwater volgt deze reeks:
1. benutten van hemelwater;
2. infiltreren van hemelwater;
3. vasthouden en vertraagd afvoeren van hemelwater.
Het waterschap adviseert, zie bijlage IIa, om in het ontwerp geen uitlogende bouwmaterialen te
gebruiken en duurzaam gebruik te maken van de openbare ruimte om een goede kwaliteit van het
afstromende hemelwater te garanderen.
Watergangen
De inrichting van het gebied dient zodanig te zijn, dat het beheer en onderhoud van het
watersysteem op efficiënte en effectieve wijze mogelijk is. Op de rand van het plangebied bevindt
een primaire A-watergang van het Waterschap Drents Overijsselse Delta.
Figuur 8: Waterhuishouding rondom het plangebied (bron: Waterschap Drents Overijsselse Delta)
Deze watergang heeft een belangrijke functie voor de waterafvoer- en berging en staat op de legger
van het waterschap. Hier is de Keur van toepassing. Volgens de Keur zijn alle activiteiten die
plaatsvinden in, op of langs watergangen van het waterschap vergunningplichtig. Voor minder
ingrijpende activiteiten zijn algemene regels vastgesteld. Hierdoor kan er sprake zijn van vrijstelling
of hoeven deze activiteiten alleen te worden gemeld. Er is in het plan rekening gehouden met de
Keur en Legger van het waterschap. Er wordt tijdig melding gemaakt of een vergunning aangevraagd.
Er zal rekening worden gehouden met de wijze van onderhoud en de daarbij geldende voorwaarden.
Voor werkzaamheden binnen de aangegeven beschermingszones van het waterschap is een
vergunning op grond van de Waterwet noodzakelijk. Bij rijdend onderhoud vanaf de kant geldt een
obstakelvrije zone van 5 m vanaf de boveninsteek van de watergang. Zowel de te realiseren woning
als de toegangsweg zal gerealiseerd worden buiten de beschermingszone.
De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in
ruimtelijke zin.
Het milieubeleid en de daarop gebaseerde regelgeving spelen een belangrijke rol bij het ruimtelijke
ordeningsbeleid. Beide beleidsterreinen richten zich op de bescherming van de kwaliteit van de
(leef)omgeving. In ruimtelijke plannen wordt de situering van milieubelastende activiteiten (zoals
bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) ten opzichte van elkaar (milieuzonering)
geregeld. In de toelichting bij een ruimtelijke onderbouwing dient aangegeven te worden op welke
wijze aan dat beleid gestalte wordt gegeven.
De VNG-brochure "bedrijven en milieuzonering" (2009) is hierbij een belangrijk hulpmiddel. Hierin
staan de richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben
betrekking op geur, stof, geluid en gevaar. Wordt aan de richtwaarden van deze brochure voldaan,
dus liggen de bedrijven voldoende ver van het plangebied, dan kan worden aangenomen dat de
bedrijven niet worden beperkt in hun mogelijkheden door de voorgenomen realisatie van een
woning.
Onderhavig initiatief betreft een woonfunctie en is geen milieubelastende functie. Het vormt dan
ook geen belasting voor omliggende functies.
De nieuwe woonfunctie mag ook geen hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In
dit geval is de woning een milieugevoelige functie. In de omgeving van het plangebied zijn
voornamelijk woningen gelegen. Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf ligt op circa 90 meter van het
perceel. De richtlijn voor een agrarisch bedrijf met melkvee bedraagt 100 meter. Aangezien de
stallen op meer dan 100 meter van de woningen zijn gelegen, wordt aan deze richtlijn voldaan.
Gezien deze afstand en het feit dat er ook al woningen (woonbestemmingen) dichter bij dit agrarisch
bedrijf zijn gelegen, zal dit agrarisch bedrijf niet worden beperkt in zijn mogelijkheden door
toevoeging van een woning op het perceel ten zuidwesten van Oshaarseweg 23.
Het aspect ‘milieuzonering’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit project.
Wegverkeerslawaai
De noodzaak tot uitvoering van een akoestisch onderzoek is vastgelegd in de Wet geluidhinder
(Wgh). De Wgh bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als
gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. De Wgh geeft aan dat
een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een
bestemmingsplan of omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt
binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron
mogelijk maakt.
De nieuwe woning wordt aangemerkt als een geluidsgevoelige bestemming. Gezien de ligging van
het plangebied in het buitengebied, aan een 60 km/uur weg is toetsing aan de grenswaarden van de
Wet Geluidhinder van de geluidsbelasting op deze woningen van toepassing.
Figuur 9: uitsnede kaart "geluid wegverkeer (Lden)" (bron (www.atlasleefomgeving.nl)
Uit de Atlas leefomgeving blijkt dat de voorgevel van de woning nog net gesitueerd is in de “Geluid
wegverkeer-” zone waarvoor 51-55dB geldt De geluidsbelastingen in de Atlas Leefomgeving zijn
echter zonder aftrek art. 110g Wgh. Bij een weg waarvoor een maximumsnelheid van 60km/uur
geldt een aftrek van 5 dB. Dit betekent voor de gevel 51 – 5 = 46 dB incl. aftrek art. 110g Wgh.
Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB incl. aftrek art. 110g Wgh. Een
akoestisch onderzoek lijkt dan ook niet nodig.
Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen bij ruimtelijke plannen en
projecten in het kader van de Wet bodembescherming te worden gesignaleerd vanuit een goede
ruimtelijke ordening.
Uitgangspunt bij nieuwe initiatieven is dat voor wat betreft de bodem de kwaliteit daarvan zodanig
dient te zijn, dat er geen risico’s voor de volksgezondheid ontstaan. Dit betekent bijvoorbeeld dat
met een bodemonderzoek moet worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde
gebruik. De onderzoekplicht is van toepassing in situaties waarbij voortdurend of nagenoeg
voortdurend mensen zullen verblijven.
Om de bodemgesteldheid te achterhalen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, zoals
weergegeven in bijlage III Het doel van dit bodemonderzoek, uitgevoerd door Sigma Geo- &
Milieutechniek B.V. te Emmen (d.d. 11 oktober 2023, projectnummer 23-M10949) is om aan te tonen
dat de grond en/of grondwater geen verontreinigingen bevatten die schadelijk kunnen zijn voor de
volksgezondheid en/of milieu in het algemeen.
Uit dit onderzoek is het volgende gebleken:
• zintuiglijke waarnemingen
Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde monstermateriaal geen
bijzonderheden waargenomen. Op basis van zintuiglijke waarnemingen is in het opgeboorde
bodemmateriaal geen asbestverdacht materiaal waargenomen (indicatieve waarneming).
• Toetsingsresultaten boringen
Uit de resultaten van de boringen blijkt dat het grondwater een verhoogd gemeten gehalte
koper bevat t.o.v. de streefwaarde. In dit geval wordt de tussenwaarde (indicatie voor nader
onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) niet overschreden zodat er uit
milieuhygiënische overweging, t.a.v. het licht verhoogd gemeten gehalte koper, geen directe
aanleiding is tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Conclusie
Op basis van de zintuiglijke waarnemingen bij de verrichte boorlocaties en de analyses van de
samengestelde grond(meng)monsters en de grondwatermonsters kan worden geconcludeerd dat er
een licht gehalte aan zink in het grondwater zit.
De lichte verontreiniging vormt geen verhoogde risico voor de volksgezondheid en/of milieu. Vanuit
milieuhygiënisch oogpunt hoeven er geen beperkingen aan de gebruiks- c.q.
bestemmingsmogelijkheden van het terrein te worden gesteld en vormen derhalve geen
belemmering voor de woonbestemming. Het uitvoeren van een nader bodemonderzoek is niet
noodzakelijk.
Tot slot
Indien de grond ontgraven gaat worden, bijvoorbeeld ten behoeve van bouwwerkzaamheden, is het
Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Indien grond van het eigen terrein moet worden afgevoerd
zal deze verwerkt dienen te worden conform de eisen van het Besluit Bodemkwaliteit. De
mogelijkheden hiertoe kunnen worden vastgesteld na overleg met de betrokken overheidsinstanties.
Uit bovenstaande blijkt dat er geen belemmeringen voor het aspect bodem zullen zijn voor het
voorgenomen initiatief.
Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft de luchtkwaliteit. De wet is enerzijds bedoeld om de
negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke
ontwikkelingen, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via
het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een
flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen
onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen als:
• er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of;
• een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt of;
• een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft
het ministerie van VROM in samenwerking met InfoMil een specifieke rekentool ontwikkeld.
Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan “niet in betekenende
mate” bijdraagt aan luchtverontreiniging. Door het extra aantal voertuigbewegingen en het aandeel
vrachtverkeer in te vullen, wordt een worstcasescenario berekend.
In onderhavige situatie is sprake van toename van één woning. Deze zal geen grote toename van het
aantal motorvoertuigen (mvt) tot gevolg hebben.
De realisatie van 1 woning zal voor de luchtkwaliteit dan ook geen negatieve gevolgen hebben. Het
plan kan daarom worden beschouwd als een nibm-project. Onderzoek naar de luchtkwaliteit kan
derhalve achterwege blijven.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als
gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Er kan onderscheid worden
gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en
transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De daaraan verbonden risico's
moeten aanvaardbaar blijven. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen
van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Figuur 10: uitsnede kaart "veiligheidsinformatie milieubelastende activiteiten" (bron:
www.atlasleefomgeving.nl)
Uit de kaart “veiligheidsinformatie milieubelastende activiteiten”, zoals die is opgenomen op de kaart
van www.atlasleefomgeving.nl, blijkt het volgende met betrekking tot risicovolle inrichtingen en
vervoer gevaarlijke stoffen via wegen en buisleidingen:
• Inrichtingen
Op circa 90 meter van het perceel bevindt zich het bouwblok van een agrarisch bedrijf met een
mestvergistingsinstallatie en windturbine. De afstand tot dezen bedraagt meer dan 100 meter
en bovendien ligt het betreffende perceel op circa 100 meter van de bijbehorende risicocontouren van deze installaties. Deze vormen dan ook geen belemmeringen voor dit plan.
• Transport gevaarlijke stoffen en buisleidingen
Daarnaast wordt gekeken naar vervoer van gevaarlijke stoffen en hoofdgasleidingen. Doel
hiervan is om zowel individuele personen als groepen mensen een minimum
beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen.
- wegen
Op circa 1200 meter ligt de rijksweg “A28”. Voor deze weg geldt een brand- en
explosieaandachtsgebied. Aangezien het desbetreffende perceel op nog circa 1 kilometer van
dit aandachtsgebied ligt, valt het buiten de invloedssfeer van deze weg en vormt deze geen
belemmering voor de realisatie van een woning aan de Oshaarseweg naast nummer 23 te
Echten.
- Buisleidingen
De dichtstbijzijnde buisleiding is ligt op circa 1, 4 kilometer van het perceel aan de
Oshaarseweg. Vanwege deze grote afstand van de buisleiding tot het plangebied en de
kleinschaligheid en aard van het, zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen
ontwikkeling.
De realisatie van één extra woning aan de Oshaarseweg zal geen grote toename van het aantal
motorvoertuigen per etmaal hebben zoals gesteld in paragraaf 4.8 en tevens zal dit dan ook geen
grote gevolgen hebben voor de Oshaarseweg die is ingericht als 60km/uur weg. Het perceel zal een
eigen aansluiting krijgen op de Oshaarseweg, de doorgaande weg van Echten naar Koekange.
Door de toevoeging van een woning zal de parkeerbehoefte met 2 parkeerplaatsen toenemen. Er zal
op eigen terrein voldoende parkeerruimte zijn voor de benodigde 2 auto’s die volgens de normen
(CROW-publicatie) benodigd zijn voor een vrijstaande woning.
Het projectgebied is gelegen aan de Oshaarseweg die in het Landschappelijk Ontwikkelingskader
(LOK) is aangewezen als bebouwingslint. Het projectgebied is niet is aangewezen als waardevol open
ruimte of es. Landschappelijk bouwen in het lint houdt in dat nieuwbouw plaatsvindt in de stijl en de
opzet van het landschap. Als voorwaarde is daarom opgenomen dat het woonerf landschappelijk
wordt ingepast conform LOK.
Het erf ligt in het ontginningslandschap, de jonge veldontginning. Dit zijn de gronden die als laatste in
cultuur zijn gebracht. Karakteristieken van dit gebied zijn de regelmatige verkaveling, rationele opzet
en duidelijke lijnen in het landschap. Veel wegen zijn beplant en op sommige plekken zijn bosjes en
heidevelden aanwezig. Door schaalvergroting en ruilverkaveling zijn veel houtsingels verdwenen. Op
enkele plaatsen, zoals op dit erf zijn de houtsingels nog aanwezig.
Het huidige erf van de Oshaarseweg 23, waar dit perceel onderdeel vanuit maakt, is zeer passend in
het landschapstype. Er zijn rondom het erf nog veel houtsingels en groen aanwezig. Het voorerf is
open en de erfbeplanting bestaat uit oude fruitbomen en enkele nieuwe “sierbomen”. De nieuwe woning zal naast de bestaande woning komen te staan. Door het aanwezige
groen/houtsingels zal de woning alleen van de voorzijde te zien zijn. De bestaande houtsingel naast
de nieuwe woning, kan wat worden gedund, zodat er ruimte rondom de woning ontstaat. Enkele
bestaande bomen kunnen worden behouden, zodat de lijnen in het landschap behouden blijven. De
bestaande Wadi komt te vervallen. Als perceelsscheiding wordt nu een watergang gegraven die kan
dienen als opvang voor het hemelwater. Tussen de woningen kan door middel van een klein struweel
met enkele opgaande bomen een natuurlijke erfafscheiding ontstaan. De bestaande groene lijn kan
worden verlengd.
Met deze inpassing, zoals hieronder weergegeven, zal de nieuwbouw geen negatieve invloed hebben
op het landschappelijk wensbeeld. (Zie ook bijlage IV).
In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het
ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een
milieueffectrapport opgesteld dient te worden.
De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden is opgenomen in de bijlage
van het Besluit MER. Overigens wordt onderscheid gemaakt tussen een MER-beoordeling (categorie
D), waarbij het bevoegd gezag een beslissing kan nemen of een MER nodig is of een verplicht MER
(categorie C).
In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling,
Industrieterreinen) staat onder artikel 11.2 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in
gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk
ontwikkelingsproject indien de oppervlakte een aaneengesloten gebied betreft van 100 hectare en
groter dan 2000 woningen betreft.
Het voorliggend plan voorziet slechts in de realisatie van één woning. De functie wonen valt onder de
drempelwaarden zoals opgenomen in het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals
verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het planvoornemen geen negatieve effecten op de
omgeving legt. Voor het onderhavig plan hoeft daarmee geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te
worden doorlopen. Het plan is op dit punt uitvoerbaar
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een planologische
ontwikkeling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische
uitvoerbaarheid.
Het betreft een particulier initiatief. De grond is eigendom van de initiatiefnemer. De realisatie is
voor rekening en risico van initiatiefnemer en heeft derhalve geen financiële risico’s voor de
gemeente. Voor wat betreft mogelijke planschade zal de gemeente indien gewenst, met
initiatiefnemer een overeenkomst sluiten, op basis waarvan de gemeente eventuele planschade op
initiatiefnemer kan verhalen.
De wijziging van het gebruik doorloopt middels een omgevingsvergunningaanvraag de in de Wabo
vastgelegde uitgebreide procedure. Tijdens het ter visie liggen van het plan kan eenieder zijn
zienswijze kenbaar maken die zal worden betrokken bij de vergunningverlening als bedoeld in artikel
2.12 lid 1 onder a onder 3° Wabo.
Door de realisatie van een nieuwe woning op aan de Oshaarseweg naast nr. 3 te Echten, worden er
in de omgeving geen bedrijven belemmerd en worden geen belangen geschaad.