direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, omgevingsvergunning Burgemeester Jansstraat 35, Linde
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1690.2022PB1002002-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Burgemeester Jansstraat 35 te Linde is het bedrijf ALBA techniek gesitueerd. Het betreft een zogenaamde VAB-locatie. Ook dit bedrijf is geraakt door de huidige (wereld)problematiek en daarmee uitblijvende en verlate levering van producten. Om ook in de (nabije) toekomst te kunnen blijven voorzien in een goede continuïteit van de bedrijfsvoering is er behoefte aan een magazijn om te voorzien in een eigen voorraad van onderdelen. Hiervoor is extra bedrijfsbebouwing benodigd. Deze ruimtelijke onderbouwing behoort bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen van een loods en het inrichten van het omliggend bedrijfsperceel.

1.2 Ligging projectgebied

Het perceel Burgemeester Jansstraat 35 te Linde (projectgebied) ligt ten zuidoosten van Zuidwolde en ligt in het buitengebied van Linde. Het perceel is in afbeelding 1.1 aangeduid met een rode cirkel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2022PB1002002-VG01_0001.jpg"

1.3 Verantwoording

Bij het opstellen van deze onderbouwing is gebruik gemaakt van websites, visiedocumenten, beleidsstukken en rapportages. Waar nodig zijn de teksten en/of afbeeldingen integraal overgenomen om de inhoud zoveel mogelijk te waarborgen. Voor het overige is de naam en/of vindplaats van de bronnen weergegeven.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige en gewenste situatie beschreven. In hoofdstuk 3 komt het van toepassing zijnde ruimtelijke beleid aan de orde. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 5 is de economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid van het project aangegeven.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het projectgebied

2.1 Huidige situatie

ALBA Techniek fabriceert hogedrukreinigers voor de industriële- en agrarische dienstverleningssector. De hogedrukreinigers worden in eigen beheer samengesteld onder de eigen merknaam. Daarnaast verzorgt men het volledig onderhoud van de machine en kan men SIR keuringen uitvoeren vanuit de werkplaats in Linde. Het bedrijf levert vanuit de vestigingslocatie te Linde aan de lokale markt in de provincies Drenthe en Overijssel. Tevens wordt geleverd aan de service dealer nu gevestigd in Uden waarbij geheel Nederland wordt bediend.

In het voorjaar van 2020 zijn vele bedrijven benadeeld vanwege het uitblijven van leveringen uit Azië. Bedrijven in heel Nederland maar ook in deze regio waren stilgelegd en werknemers kwamen thuis te zitten. In deze huidige tijd kampt ook dit bedrijf met deze leveringsproblemen van onderdelen uit het buitenland. Dit heeft als direct gevolg dat apparatuur niet tijdig geleverd danwel onderhouden kan worden. Daarmee zijn indirect vele bedrijven in deze regio getroffen.

Het bedrijf is ter plaatse mogelijk gemaakt door middel van een partiele herziening van het bestemmingsplan welke op 29 oktober 2015 door de gemeenteraad is vastgesteld. Met dat bestemmingsplan is conform het gemeentelijke VAB beleid ten hoogste 500 m² vergunningplichtige bebouwing (inclusief de bedrijfswoning) toegestaan. Deze oppervlakte voor bedrijfsbebouwing is vervolgens volledig benut door de bouw van een bedrijfsgebouw van 400 m². Het bedrijfsgebouw bevat een werkplaats en een opslagruimte.

De VAB bestemming is inmiddels opgenomen in de geldende beheersverordening buitengebied waarbij is bepaald dat het bestaande oppervlak aan bedrijfsgebouwen is toegestaan. Daarbij zijn in de beheersverordening afzonderlijke bouwregels opgenomen voor een bedrijfswoning en de daarbij behorende bouwwerken.

Daarmee is bij recht, conform de beheersverordening buitengebied, de oppervlakte van het aanwezige bedrijfsgebouw (400 m²) bij recht toegestaan.

2.2 Gewenste situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2022PB1002002-VG01_0002.jpg"

Er is behoefte aan uitbreiding van de bedrijfsbebouwing zoals getoond op afbeelding 2.1. Deze uitbreiding is beoogd als magazijn om te voorzien in voldoende voorraad voor eigen gebruik en voor onderhoud aan geleverde producten. Door te voorzien in een eigen voorraad is men veel minder afhankelijk van leveringen uit het buitenland en kan het productieproces en onderhoud onbelemmerd doorgaan.

Dit heeft een direct positief effect op de bedrijfsvoering van Alba techniek maar zeker ook een positief effect op afnemers en samenwerkingspartners.

Het beoogde magazijn dient van voldoende omvang te zijn en tevens afzonderlijk afgesloten te kunnen worden. Dit in verband met de omvang en daarmee kostprijs van de onderdelen. Ook de leveranciers eisen zekerheid over de omvang en continuïteit van de leveringen. Of te wel de leverancier legt een stevig programma van eisen neer waaraan Alba techniek in financiële zin moet kunnen voldoen. Dit is mogelijk indien medewerking verkregen kan worden voor het realiseren van de beoogde bedrijfsbebouwing.

De beoogde bedrijfsbebouwing is voorgenomen oostelijk van het bestaande bedrijfsgebouw en heeft een grootte van 487m². Er is voor gekozen het bestaande bedrijfsgebouw uit te breiden, omdat één grote hoofdvorm beter passend is in het landschap dat gekenmerkt wordt door een rationeel verkavelingspatroon met grote volumes aan bebouwing langs de Burgemeester Jansstraat. Ten behoeve van de uitbreiding is over de volle breedte van het bestaande perceel een strook van 30 meter grond aangekocht.

In het kader van dit voornemen is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld dat onderdeel uitmaakt van de aanvraag. Het vergrootte bedrijfsgebouw wordt conform het LOK ingepast in het landschap. Het LOK acht het wenselijk 50% van de erfgrenzen te beplanten en één of twee hoeken te beplanten. Hieraan wordt uitvoering gegeven in het landschappelijk inpassingsplan door onder andere het toevoegen van bomen aan de zuidzijde langs het uitgebreide bedrijfsgebouw zoals ook te zien is op afbeelding 2.1.

2.3 Planologisch

Het bestaande bedrijfsperceel is gelegen binnen de grenzen van de beheersverordening Buitengebied (vastgesteld 2019-02-28) en daarin bestemd tot Bedrijf - Voormalig Agrarisch Bedrijf met een even zo groot bouwvlak.

De omliggende agrarische gronden zijn voorzien van de bestemming ‘Agrarisch’.

Het bedrijfsperceel en de omliggende agrarische gronden zijn voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie en gebiedsaanduiding ‘milieuzone - hydrologische beïnvloeding’.

Op grond van de bouwregels (artikel 9.2) mogen op het bedrijfsperceel uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde bedrijf worden gebouwd met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste de bestaande oppervlakte (indexeren 400 m²). Daarnaast is een bedrijfswoning (max 200 m²) en aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning (max 100 m²) bij recht toegestaan. Op de tot ‘Agrarisch’. bestemde gronden zijn gebouwen bij recht niet toegestaan.

Daarmee is de beoogde extra bedrijfsbebouwing binnen de regels van de beheersverordening niet mogelijk en wordt met een projectafwijking hierin voorzien.

De locatie voor het beoogde nieuwe bedrijfsgebouw is gelegen buiten het bestemmingsvlak ‘Bedrijf – Voormalig Agrarisch Bedrijf’. De oostelijk gelegen gronden zijn reeds in eigendom van aanvrager en zijn conform de geldende bestemming ingericht als landbouwgrond. Er is daarmee tevens een wijziging van het bestemmingsvlak vereist.

Het college van burgemeester en wethouders heeft besloten om medewerking te verlenen aan de uitbreiding van het bedrijf.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Op 13 maart 2012 is de Rijkstructuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna SVIR) vastgesteld. Daarin is aangegeven dat het Rijk streeft naar ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’. Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke- natuurlijke- en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk kiest daarbij voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Een aantal van deze nationale belangen wordt juridisch geborgd via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. De ladder voor duurzame verstedelijking stelt eisen aan ruimtelijke plannen met het oog op een zorgvuldige afweging, transparante besluitvorming en een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder voor duurzame verstedelijking heeft als doel om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en over programmering op regionaal niveau te voorkomen.

Voorheen bestond de ladder uit drie treden, dat is nu niet meer het geval. De behoefte van de ontwikkeling dient te worden beschreven indien er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als de ontwikkeling is voorzien buiten het bestaand stedelijk gebied, zal daarnaast gemotiveerd moeten worden waarom de ontwikkeling niet binnen het bestaand gebied kan worden gerealiseerd.

Nieuwe stedelijke ontwikkeling 

Of de behoefte van de ontwikkeling moet worden beschreven hangt af van de vraag of er sprake is van een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ als bedoeld in artikel 3.1.6, lid 2 Bro. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

De definitie van een stedelijke ontwikkeling is als volgt in het Bro omschreven:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Dit project kan onder ’ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein’ worden geschaard. Indien een plan voorziet in de toevoeging van een gebouw, dan ligt blijkens jurisprudentie de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van 500 m2 en is voor ontwikkelingen in de vorm van een terrein ‘in beginsel' geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat er geen sprake is van ‘harde’ ondergrenzen. Daarnaast wordt de ruimte voor ruimte regeling met maatwerk toegepast en wordt er 500 m² landschapsontsierende bebouwing gesloopt.

Met dit project wordt op basis van de rechtspraak minder dan 500 m² mogelijk gemaakt en daarmee is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.

Geconcludeerd wordt dat op basis van artikel 3.1.6, tweede lid Bro er in de onderhavige situatie, geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het Rijksbeleid staat de gewenste ontwikkeling niet in de weg.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Drenthe 

In de omgevingsvisie zijn de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijk domein geformuleerd. De omgevingsvisie vormt het strategisch kader voor de ruimtelijk economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. De Omgevingsvisie Drenthe is een integraal document en fungeert als provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening, als provinciaal milieubeleidsplan, als regionaal waterplan en als provinciaal verkeers- en vervoersplan.

Op de visiekaart 2020 is het projectgebied aangeduid als ‘landbouwgebied’.

Kernkwaliteiten 

Het behouden en ontwikkelen van de kernkwaliteiten is belangrijk voor een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving in Drenthe, maar even belangrijk is een gezond economisch klimaat, met voldoende bedrijvigheid en werkgelegenheid, en een gezond sociaal klimaat, met voldoende variatie in het aanbod van woonmilieus en voorzieningen met een hoge leefbaarheid. De provincie Drenthe wil voorwaarden creëren voor het ontwikkelen van een robuuste sociaal economische structuur van Drenthe, met daarbij centraal het onderscheid tussen stad en land en het complementaire karakter van deze gebieden.

In de omgevingsvisie zijn de provinciale belangen benoemd, waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het beoordelen van bestemmingsplannen. De provinciale belangen zijn verdeeld in Drentse kwaliteiten en ontwikkelingen. Binnen de Drentse kwaliteiten staat het behoud en de ontwikkeling van de kernkwaliteiten, de dynamiek van bedrijvigheid, de biodiversiteit en de milieu- en leefomgevingskwaliteit centraal. De kernkwaliteiten zijn opgenomen op een kernkwaliteitenkaart. Op het gebied van ontwikkelingen zijn onder meer het regionale economische vestigingsklimaat, de landbouw, het toerisme, de demografische ontwikkeling, de mobiliteit en de ontwikkeling van natuur en landschap (ecologische hoofd structuur, diversiteit in landschapstypen) als provinciaal belang benoemt.

De kernkwaliteiten vormen de belangrijkste basis voor het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Daarnaast is zorgvuldig ruimtegebruik en milieu- en leefomgevingskwaliteit van belang.

Kernkwaliteit Landschap 

Het projectgebied is met de kernkwaliteit Landschap aangeduid als ‘esdorpenlandschap’. Van provinciaal belang zijn de essen en de beekdalen. De essen zijn voor het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes die veelal zijn omgeven met esrandbeplanting. Beekdalen zijn onbebouwd gebied met kleinschalige beplantingsstructuren en beekdal(rand)beplanting. Het projectgebied ligt tussen twee uitlopers van het beekdal van de Reest.

Kernkwaliteit Archeologie en Cultuurhistorie 

Het projectgebied is voor de kernkwaliteit archeologie aangeduid met het beschermingsniveau "Generiek: behoudens waardige vindplaatsen kunnen niet ongezien verdwijnen". Verder is het projectgebied voor de kernkwaliteit Cultuurhistorie aangewezen met het beschermingsniveau Respecteren.

Dit beschermingsniveau is het laagste sturingsniveau en is voorzien over het grootste deel van het grondgebied van de provincie Drenthe. Voor de gebieden aangewezen met het beschermingsniveau Respecteren richt men zich op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. Daarbij hebben initiatiefnemers de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten.

Kernkwaliteit Aardkundige waarden

Het projectgebied is voor de kernkwaliteit aardkundige waarden aangeduid met het beschermingsniveau hoog (aw). In gebieden met een hoog beschermingsniveau heeft de provincie de ambitie om de context en het referentiebeeld van de aardkundige eenheid te behouden of te herstellen. Het zorgvuldig en verantwoord omgaan met de aardkundige waarden vormt het vertrekpunt bij planvorming. Het projectgebied ligt op een grondmorenerug. Dit zijn relatief hoge heuvels gevormd door het landijs in de voorlaatste ijstijd. Kenmerkend zijn de grote hoogteverschillen, de hellingen met droogdalen, het ondiep voorkomen van keileem en de vele zwerfstenen. De grondmoreneruggen zijn inmiddels grotendeels voor de landbouw ontgonnen. Er zijn alleen nog grootschalige vormen overgebleven.

Kernkwaliteit Natuur en Rust

Het projectgebied is betreffende de kernkwaliteiten Natuur en Rust niet voorzien van enige aanduiding.

Provinciale omgevingsverordening Drenthe 

De Provinciale omgevingsverordening Drenthe geeft de randvoorwaarden voor het opstellen van ruimtelijke plannen.

De verordening heeft onder meer als doel om de kernkwaliteiten van Drenthe te behouden en te versterken. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn, moet in het ruimtelijk plan uiteen gezet worden dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform de provinciale ontwikkelingsvisie. Een ruimtelijk plan mag geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Verder is aangegeven dat een ruimtelijk plan alleen kan voorzien in nieuwe regionale werklocaties of uitbreiding van een bestaande regionale werklocatie indien dit past in een regionale werklocatievisie, dan wel in een gemeentelijke werklocatievisie mits deze regionaal is afgestemd, en indien in het desbetreffende ruimtelijk plan wordt onderbouwd dat deze werklocatievisie voldoende actueel is.

Het derde lid van artikel 2.18 geeft Gedeputeerde Staten de bevoegdheid gegeven regels te stellen m.b.t. solitaire bedrijven in het buitengebied. Deze regels hebben echter geen betrekking op bedrijven binnen de sector recreatie en toerisme en overige functioneel aan het buitengebied verbonden bedrijvigheid.

Overwegingen 

Er is afstemming gezocht met Gedeputeerde Staten en deze heeft geconcludeerd dat vanwege de functionele verbondenheid met het bedrijf aan het buitengebied het niet wenselijk is om het bedrijf te vestigen op een bedrijventerrein. Het bedrijf fabriceert, verkoopt en verhuurt hogedrukreinigers voor de industriële- en agrarische dienstverleningssector, waarbij de afnemers van het bedrijf zich met name in het buitengebied bevinden. De provincie gaat akkoord met het voorstel om uitbreiding toe te staan, wanneer daarvoor ter compensatie elders voormalige agrarische bebouwing wordt afgebroken. Er wordt op een locatie elders 500m² aan landschapsontsierende bebouwing afgebroken, dit is geborgd door middel van een zogenaamde sloopovereenkomst tussen aanvrager en de gemeente.

Met deze ontwikkeling worden de kernwaarden niet onevenredig aangetast. De uitbreiding is passend binnen de kenmerken van het landschap ontworpen en ingepast. Er is hiertoe een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. De hoge aardheidkundige waarde is aanwezig vanwege een grondmorenerug die ooit heeft gezorgd voor glooiingen en hoogteverschillen in het landschap. Door de ontginningen voor de landbouw is er van deze grondmorenerug niets meer zichtbaar. Onderstaande foto illustreert de vlakke gronden waarop de uitbreiding is voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2022PB1002002-VG01_0003.jpg"

Dit project voldoet gezien voornoemde aan het provinciaal beleid.

3.3 Waterschapsbeleid

Het projectgebied is gelegen binnen het beheersgebied van het waterschap Drents Overijsselse Delta. In het waterbeheerplan is beschreven hoe het waterschap uitvoering geeft aan haar watertaken in de periode 2016-2021.

De belangrijkste doelen in het waterbeheerplan zijn:

  • Overstromingen, wateroverlast of droogte te voorkomen of beperken. Inwoners kunnen hierdoor op een goede manier wonen en werken. Boeren en natuurbeheerders kunnen goed gebruik maken van de grond;
  • Beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het water in de volle breedte. Een goede ecologische en chemische kwaliteit van het (oppervlakte)water is belangrijk. Het water is schoon en gezond en inwoners kunnen hiervan genieten. Ook de doelen voor waterkwaliteit die voortvloeien uit Europese wetgeving; de Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van het plan;
  • Afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties effectief en efficiënt behandelen. We proberen niet alleen schadelijke stoffen uit het water te halen. Ook willen we van deze stoffen nieuwe producten maken en nieuwe toepassingen zoeken.

Dit waterplan geeft dus vooral de koers aan die dient te worden gevaren. Bij het vaststellen van die koers wil het waterschap rekening houden met de wensen en plannen van de partners. Het doel van dit plan is ook bedoeld als uitnodiging tot dialoog en samenwerking.

Voor dit project is uitvoering gegeven aan de digitale watertoets. Zie paragraaf 4.7 van deze onderbouwing. Daarbij is het beoogde bedrijfspand voorzien op een bestaand bebouwd erf en is de omvang relatief gering.

Het project betreft een relatief geringe ruimtelijke ingreep welke nauwelijks invloed van betekenis heeft op de eisen vanuit het waterplan en op grond daarvan vormt dit project geen beletsel voor de uitvoering.

3.4 Gemeentelijk beleid

In maart 2011 heeft de gemeenteraad de structuurvisie 2010-2030 vastgesteld. Deze visie vormt het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen met 2030 als zichtjaar. De structuurvisie heeft niet als doelstelling de ontwikkelingslocaties op perceelsniveau op de kaart weer te geven, maar geeft de ontwikkelingsmogelijkheden per landschapstype weer. De visie richt zich op het creëren van ontwikkelingsmogelijkheden, waarbij het versterken van de ruimtelijke kwaliteit de randvoorwaarde is. Ruimtelijke kwaliteit in de Wolden wordt bepaald en versterkt door de dynamiek van het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2022PB1002002-VG01_0004.jpg"

Het projectgebied is op de visiekaart aangeduid als ‘landschap van de hoogveenontginningen’. Het is aan de zuidoostkant van Zuidwolde gelegen en aangeduid op de kaart met een rode ster.

De structuurvisie geeft een eerste aanzet voor inpassing voor nieuwe ontwikkelingen op basis van de aangegeven landschapstypes. Dit toetsingskader is nader uitgewerkt in het LOK.

De gemeenteraad heeft op 29 november 2012 het LOK vastgesteld. Het LOK is een instrument waarbij de samenhang tussen de verschillende landschappen, stedenbouwkundige aspecten, uitbreidingsplannen en functieveranderingen op elkaar worden afgestemd. Daarnaast bevat het LOK randvoorwaarden waarbinnen ontwikkelingen kunnen plaatsvinden.

Het projectgebied is gelegen binnen het gebied aangeduid als ‘jonge veldontginningen’. De jonge veldontginningen zijn de gronden in de gemeente die als laatste in cultuur zijn gebracht. Deze ontginningsgebieden kenmerken zich door hun rationele opzet, de duidelijke lijnen in het landschap en de grote regelmatige verkaveling.

Doordat veel wegen zijn beplant, wordt de van oudsher aanwezige openheid gebroken. Op sommige plekken zijn bosjes en restanten van heidevelden nog aanwezig. Hoogteverschillen komen niet voor.

De aandacht voor dit gebied richt zich op een verdere versterking van deze structuur. Waarbij een heldere opzet, duidelijke hiërarchie en stevige (erf)beplantingen nieuwe ontwikkelingen landschappelijke meerwaarde kunnen geven.

In het landschappelijk inpassingsplan is aangegeven hoe uitvoering wordt gegeven aan het de landschappelijke inbedding van de beoogde uitbreiding. De erfrandbeplantingen worden met name aan de zuidzijde versterkt, zodat het erf duidelijk afgebakend is. Dit draagt bij aan een het versterken van de opzet van het erf en daarmee een duidelijke hiërarchie. De inrichting van het perceel sluit hiermee aan op het bebouwingsbeeld aan de Burgemeester Jansstraat dat zich kenmerkt door de aanwezigheid van een aantal grote (intensieve) agrarische bedrijven met een groot bebouwd oppervlak.

Dit project voldoet aan de doelstellingen en criteria van het voornoemde gemeentelijk beleid.

 

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante omgevingsaspecten. Op grond van artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient te worden bezien of het project uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verenigbaar is met de eisen die aan de omgeving worden gesteld. Het project dient een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te waarborgen en de belangen van omwonenden niet te schaden.

Dit project voorziet in de uitbreiding van een bestaand bedrijfspand. De van belang zijnde omgevingsaspecten worden hieronder nader overwogen.

4.1 Milieuzonering

Een goed woon- en leefklimaat wordt bereikt als er een balans is tussen de milieubelastende- en milieugevoelige activiteiten, er is als het ware een goede mix van wonen en werken. In dat kader dient te worden beoordeeld of er in de omgeving van het projectgebied functies voorkomen die kunnen worden gehinderd door dit project of waarvan het project juist hinder ondervindt. Er wordt met dit project geen gevoelige functie toegevoegd. Het bedrijfspand zal worden benut als magazijn en daarmee zijn er geen werknemers gedurende de hele dag aanwezig in de beoogde uitbreiding. De uitbreiding is aan de achterzijde van het bestaande bedrijfspand voorzien en zal niet op kortere afstand ten opzichte van omliggende (bedrijfs)woningen worden gerealiseerd. Het gaat enkel om een uitbreiding van het bestaande bedrijf met een magazijn, waarbij afstanden tot derden niet verkleind worden. Conclusie Het aspect ‘milieuzonering’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit project.

4.2 Bodem

In het kader van een vergunningprocedure dient gemotiveerd te worden dat de functie die in het kader van dit project wordt toegelaten, passend wordt geacht in relatie tot de bodemkwaliteit. Er wordt met dit project een uitbreiding van een bedrijfspand mogelijk gemaakt.

In het kader van de AIM melding wordt een 0-meting uitgevoerd. Er worden geen bijzonderheden verwacht aangezien de gronden nooit bebouwd zijn geweest en in gebruik zijn als landbouwgrond.

Het aspect ‘bodem’ vormt naar verwachting geen belemmering voor de uitvoering van dit project.

4.3 Geluid

Op grond van de Wet geluidshinder (Wgh) dient er een akoestische afweging te worden gemaakt. Er wordt met dit project een bedrijfspand mogelijk gemaakt. Er is geen sprake van een toevoeging van een gevoelige functie en daarmee is een akoestische afweging niet vereist.

Het aspect ‘geluid’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit project.

4.4 Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit dient te worden meegenomen in de ruimtelijke besluitvorming. Uitgangspunt is dat een project niet leidt tot overschrijding van luchtkwaliteitsnormen. Als er wel sprake is van een overschrijding, dan mag een project de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechteren.

Luchtkwaliteitsnormen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor de ruimtelijke ontwikkeling als aannemelijk is dat aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • a. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde.
  • b. Een project leidt per saldo niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
  • c. Een project draagt slechts in ‘niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging.
  • d. Een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een regionaal programma van maatregelen.

Volgens de "Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (GCN en GDN)" opgesteld door het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport was de concentratie fijnstof (PM10) ter hoogte van het projectgebied in het jaar 2019 minder dan 18 µg/m3. En is de concentratie fijnstof (PM10) ter hoogte van het projectgebied in het jaar 2020 tevens kleiner dan 18 µg/m3.

Op grond van de Wet milieubeheer geldt voor zwevende deeltjes (PM10), betreffende de bescherming van de gezondheid van de mens, een grenswaarde van 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie.

Gezien de aard en omvang van het project is het gezien voornoemde niet waarschijnlijk dat deze zal leiden tot een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde. Daarmee wordt voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen zoals vermeld in de Wet milieubeheer.

Conclusie:

Het aspect ‘luchtkwaliteit’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit project.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op bedrijven, buisleidingen of transportroutes. Op deze categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid, moet als er sprake is van de toevoeging van een gevoelige functie of een risicobron, een nadere afweging worden gemaakt. Daarbij dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR) en de eventuele toename hiervan, te worden bepaald.

Met dit project wordt een uitbreiding van een bedrijfspand mogelijk gemaakt dat niet is aan te merken als kwetsbaar object. Gedurende de dag verblijven er geen mensen gedurende langere tijd. Tevens is geen sprake van een inrichting zoals bedoelt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

Het aspect ‘externe veiligheid’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit project.

4.6 Cultuurhistorie & Archeologie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging dient plaats te vinden van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie ofwel de aanwezigheid van monumenten of archeologisch waardevolle gebieden.

Binnen de gemeente De Wolden zijn rijksmonumenten en provinciale monumenten aangewezen. Het projectgebied is gelegen aan de Burgemeester Jansstraat ten zuidoosten van Zuidwolde. binnen het plangebied danwel in de directe nabijheid zijn geen monumenten aangewezen waarop dit project van invloed kan zijn.

Op 26 januari 2012 heeft de gemeenteraad de Archeologische beleidskaart voor de gemeente De Wolden vastgesteld. Deze waardering is in de beheersverordening verwerkt met de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’. Het projectgebied is op de kaart aangeduid met de waarde ‘hoge verwachting’. In deze gebieden waar de waarde ‘hoge verwachting’ geldt, is archeologisch onderzoek verplicht bij ingrepen groter dan 1000m² en de activiteit op een grotere diepte dan 30 cm wordt uitgevoerd.

De met dit project gepaard gaande bodemingreep is kleiner dan de gestelde eis en daarmee is archeologisch onderzoek niet verplicht.

Indien bij de uitvoering onverhoopt toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dienen deze direct te worden gemeld bij zowel de gemeente als de provinciaal archeoloog (artikel 5.10 van de Erfgoedwet).

Op 13 maart 2014 heeft de gemeenteraad de Cultuurhistorische waardenkaart voor de gemeente De Wolden vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart biedt inspiratie voor recreatie, erfgoededucatie en PR-marketingstrategieën of ruimtelijk ontwerp (inrichting en beheer).

Op de beleidskaart is het projectgebied aangeduid als beleidsgebied 2. Voor beleidsgebied 2 is aangegeven dat dit gebied een hoge cultuurhistorische waarde heeft en dat bij nieuwe ontwikkelingen cultuurhistorische waarden een grote rol spelen. Het is aan te bevelen rekening te houden aanwezige cultuurhistorische waarden en daarnaast kan cultuurhistorie inspirerend werken bij nieuwe ontwikkelingen.

Op de inventarisatiekaart van cultuurlandschap, landschapselementen en immaterieel erfgoed valt het projectgebied in de rationele landbouwontginning, relatief droog. Er zijn geen landschapselementen of immaterieel erfgoed aangegeven ter hoogte van het perceel.

De uitbreiding van het bedrijfsgebouw voegt zich in de inrichting alsmede verkaveling van het perceel. Daarmee worden bestaande cultuurhistorische waarden niet onevenredig aangetast. Tevens is voorzien in een erfinrichtingsplan waarmee het bedrijfsgebouw landschappelijk is ingepast.

Het aspect ‘Cultuurhistorie en Archeologie’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit project.

4.7 Water

In het kader van dit project is op 2 september 2021 de digitale watertoets uitgevoerd. Uit deze toets blijkt dat de korte procedure gevolgd kan worden.

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht ruimtelijke plannen te toetsen op water, de zogenaamde watertoets. De watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten. Deze waterparagraaf heeft betrekking op ‘Uitbreiding bedrijfsloods Burg Jansstraat 35’.

Het beleid van het waterschap Drents Overijsselse Delta staat beschreven in het waterbeheerplan 2016-2021. Specifiek voor het stedelijke gebied heeft het waterschap het beleid geformuleerd in Water Raakt! . Daarnaast is de Keur een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. U kunt de genoemde documenten raadplegen op onze site www.wdodelta.nl.

Het plan heeft geen schadelijke gevolgen voor de waterkwaliteit en ecologie. Binnen het bestemmingsplan worden niet meer dan tien wooneenheden gerealiseerd en de toename van het verharde oppervlak bedraagt niet meer dan 1500 m2. Binnen het projectgebied is geen sprake van (grond)wateroverlast.

Voor de aanleghoogte wordt een ontwateringsdiepte geadviseerd van minimaal 80 centimeter. Dit is de afstand tussen de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) en onderzijde bouwvloer. Bij het bouwen zonder kruipruimte kan worden volstaan met een kleinere ontwateringsdiepte. Om wateroverlast binnen woningen en bedrijven te voorkomen adviseren wij om een drempelhoogte van 30 centimeter boven het straatpeil te hanteren (as van de weg). Voor lager gelegen ruimtes, zoals kelders en parkeergarages, wordt aandacht besteed aan het voorkomen van wateroverlast door bijvoorbeeld instromend hemelwater.

Bij de afvoer van overtollig hemelwater moet het afstromend hemelwater ter plaatse in de bodem dan wel op het oppervlaktewater worden teruggebracht. Het waterschap heeft de voorkeur om het hemelwater, daar waar mogelijk, te infiltreren in de bodem.

Ten behoeve van de uitbreiding van de loods is grond aangekocht. Op dit moment wordt deze grond gescheiden van het bestaande perceel door een sloot. Deze sloot wordt verlegd en langs de uitbreiding wordt aan weerszijden een sloot aangelegd. Het hemelwater van de bebouwing stroomt daarmee af naar deze zaksloot en het water dat afloopt van de verharding infiltreert op natuurlijke wijze op het aangekochte grasland wat grasland blijft. Het nieuwe stuk zaksloot heeft een bergingscapaciteit van ca. 90m³ ter compensatie voor de toename in verharding (zie landschappelijk inpassingsplan). Het hemelwater van het nieuw te bouwen bedrijfsgebouw zal afstromen naar deze nieuw aan te leggen sloot. Het vuilwater wordt aangesloten op het riool.

Het wateradvies dat is afgegeven in het kader van de watertoets is geen watervergunning of melding. Worden er werkzaamheden verricht in de beschermingszone van een waterstaatswerk (dus: een dijk of een watergang) of wordt hemelwater afgevoerd op oppervlaktewater of wordt er grondwater onttrokken? Dan moet er een watervergunning aangevraagd worden op de website: www.omgevingsloket.nl. Op basis van de ingevulde gegevens is zichtbaar welke watervergunning benodigd is. Indien er geen specificatie staat, hoeft er geen watervergunning aangevraagd te worden.

Watertoetsproces

De initiatiefnemer heeft het Waterschap Drents Overijsselse Delta geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De bestemming en de grootte van het plan hebben een geringe invloed op de waterhuishouding in ruimtelijke zin. Deze conclusie is automatisch getrokken op basis van de ingevoerde gegevens op www.dewatertoets.nl.

Het proces van de watertoets is goed doorlopen. Het waterschap Drents Overijsselse Delta gaat akkoord met het plan.

Het aspect ‘water’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit project.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming dient aandacht te worden besteed aan natuurwetgeving. Hierbij kan een tweedeling gemaakt worden in soortbescherming en gebiedsbescherming. Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. De gebiedsbescherming vindt plaats via Vogel- en Habitatrichtlijn (‘Natura 2000-gebieden’).

Ter hoogte van het voorgenomen bedrijfsgebouw liggen agrarische gronden die als zodanig in gebruik zijn. Gezien de ligging van het projectgebied alsmede de aard en de omvang van de voorgenomen ontwikkeling is het niet aannemelijk dat de uitvoering van dit project beschermde flora en fauna kan worden beschadigd, verjaagd of anderszins belemmerd.

De werkzaamheden zullen worden aangevangen buiten het broedseizoen en zover van toepassing gestaag doorgang vinden.

Vanwege de omvang en aard van dit plan zijn er geen effecten op de Natura 2000-gebieden dan wel de EHS-gebieden te verwachten. Het projectgebied ligt op ca 25 km afstand van het Dwingelderveld, op ca. 13 km afstand van het Mantingerzand en op ca. 14 km afstand van het Vecht- en Beneden-Reggegebied . Op voornoemde afstanden zal de met dit project voorgenomen relatief geringe ruimtelijke ingreep geen significante invloed uitoefenen op de natuurwaarden van deze gebieden.

Het aspect ‘Ecologie’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit project.

4.9 Parkeren en verkeer

Met dit project wordt een bedrijfspand op een bestaand VAB- perceel uitgebreid. Dit project zal een geringe toename van de verkeersintensiteit omvatten. De parkeerbehoefte zal niet toenemen omdat de vergroting bestemd is als magazijn en niet leidt tot extra bezoekers of werknemers die structureel moeten parkeren.

De CROW-publicatie 381 geeft parkeercijfers en kencijfers verkeersgeneratie voor verschillende bestemmingen in de groepen wonen, werken, winkelen en boodschappen, sport, cultuur en ontspanning, horeca en (verblijfs)recreatie, gezondheidszorg en (sociale) voorzieningen en onderwijs.

De onderstaande verkeersintensiteit is gebaseerd op de normen vermeld voor ‘bedrijf arbeidsextensief/bezoekers extensief (loods, opslag, transportbedrijf)’ gelegen in ‘buitengebied’ ‘weinig stedelijk’. Daarbij is gerekend met het gemiddelde van de aangegeven normen.

Met dit project is wat betreft het bedrijfspand sprake van de toename van de parkeerbehoefte van 1,1 per 100 m² bvo. De voorziene uitbreiding is Daarmee is sprake van een extra parkeerbehoefte van (4,87x 1,1) afgerond 6 parkeerplaatsen. Op het perceel is voldoende ruimte om deze behoefte op te vangen.

De verkeersgeneratie gebaseerd op CROW normen ‘buitengebied’ en ‘weinig stedelijk’ is gemiddeld 4,8 (aandeel bezoekers 5%). Ook hier geldt per 100m² bedrijfsvloeroppervlak.

Met dit project is er sprake van de toename van (4,8 x 4,87) afgerond 24 extra verkeersbewegingen.

Het perceel ontsluit op de Burgemeester Jansstraat die uitmondt in de Jan Haarstraat die door het dorp Kerkenveld loopt. De Jan Haarstraat staat in verbinding met meerdere doorgaande wegen. Aan de andere zijde komt de Burgemeester Jansstraat uit op de klinkerweg de Vuile Riet. De Vuile Riete komt uit in Linde. Deze wegstructuur is voldoende om de voornoemde toename van het verkeer op te vangen.

Het aspect ‘parkeren en verkeer’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit project.

4.10 Besluit Milieueffectrapportage (m.e.r.)

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. (uitvoeringswetgeving met betrekking tot de m.e.r.) gewijzigd. De belangrijkste wijziging is dat de drempels voor de m.e.r.-beoordeling gewijzigd zijn van absolute in indicatieve waarden. Dit blijkt uit het aangepaste artikel 2, lid 5, onder b van het Besluit. Onder dit artikelonderdeel vallen alle activiteiten die beneden de voor de m.e.r.-beoordeling gedefinieerde drempelwaarden vallen.

Dit betekent concreet dat het bevoegd gezag (in dit geval de gemeenteraad van Zuidwolde) zich er moet vergewissen of de activiteit daadwerkelijk geen belangrijke nadelige milieugevolgen kan hebben, waarbij het in het bijzonder moet worden nagegaan of er sprake is van de omstandigheden zoals bedoeld in bijlage III van de Europese Richtlijn betreffende de milieueffect-beoordeling.

Beoordeeld moet dus worden of er voor het op een later te nemen besluit een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. Deze toets, die een nieuw element is in de m.e.r.-beoordeling, vindt plaats volgens het nee, tenzij principe. Dit betekent dat er geen MER hoeft te worden opgesteld, tenzij bij het verlenen van de omgevingsvergunning in de toekomst de vraag aan de orde is of er belangrijke, nadelige gevolgen voor het milieu op voorhand niet zijn uit te sluiten.

Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling bestaan geen vereisten voor de vorm, maar wel voor de inhoud.

Met betrekking tot de inhoud moet aandacht besteed worden aan alle criteria die zijn opgenomen in Bijlage III bij de Europese richtlijn 'betreffende de milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'.

Naar aanleiding van het gestelde in de voorgaande paragraaf, moet er een toets worden uitgevoerd of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

Het uitgangspunt is dat het gaat om een bestaande kern, dat planologisch wordt aangepast aan de eisen van deze tijd. De toets kan gebeuren aan de hand van die aspecten, die hiervoor al aan de orde zijn geweest voor zover ze van invloed zijn op het (natuurlijke) milieu.

Om te bepalen of er sprake is van een m.e.r.-(beoordeling)plichtig project, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C of D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.

Dit project voorziet in een directe eindbestemming en voldoet daarmee aan de definitie van een 'besluit' als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit betekent dat dit project m.e.r.-(beoordeling)plichtig is indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r., er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-plicht. Op basis van onderdeel D kan de in dit project besloten ontwikkeling worden aangemerkt als: 'De aanleg, wijziging of uitbreiding van industrieterreinen'.

Indien de volgende drempelwaarde worden overschreden is sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig project:

  • 1. wanneer de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer.

Met de ontwikkeling die dit project mogelijk maakt, worden de hiervoor genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is derhalve geen sprake van een directe m.e.r.-beoordelingsplicht.

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.

Uit de voorgaande paragrafen van de toelichting is gebleken dat het projectgebied niet direct grenst aan een gebied dat beschermd wordt vanuit natuurwaarden.

Zoals verwoord in de paragraaf ‘ecologie’ van dit hoofdstuk is geen sprake van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden en op het NNN. Van een externe werking van de ontwikkeling op deze gebieden is eveneens geen sprake.

Daarnaast behoort het projectgebied niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied. Eveneens is er geen sprake van een landschappelijk waardevol gebied. Het projectgebied behoort niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt en het behoort niet tot het Bèlvéderegebied.

In dit hoofdstuk zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid, bodem en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat dit projectplan geen belangrijke, nadelige milieugevolgen tot gevolg heeft die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

Het aspect ‘milieueffectrapportage’ vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit project.

4.11 Duurzaamheid

In 2017 is het ‘Actieplan Klimaat en Energie De Wolden’ vastgesteld. Dit actieplan heeft ten doel een proces met inwoners en ondernemers te stimuleren. In het raad breed programma 2018-2022 wordt het belang van het actieplan en de uitwerking daarvan nogmaals benadrukt. Betreft duurzaamheid gaat de raad in dialoog met inwoners en ondernemers van De Wolden.

Met dit project wordt op een bestaande bedrijfsloods uitgebreid. De uitbreiding zal moeten voldoen aan de (nieuwbouw) eisen van het bouwbesluit.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het gaat om een particulier initiatief waarbij de initiatiefnemers garant staan voor de economische uitvoerbaarheid van het project. Eventuele planschadekosten en aan dit project verwante kosten komen daarmee voor rekening van de initiatiefnemers. Ook de kosten die gepaard gaan met de uitvoering van deze afwijking zullen door de initiatiefnemers worden gedragen.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De aanvraag omgevingsvergunning dient te worden voorbereid volgens de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Daarmee zal het ontwerpbesluit gedurende zes weken ter inzage liggen. Gedurende deze termijn kan eenieder een zienswijze kenbaar maken.

Bij de definitieve besluitvorming zal het college de ingekomen zienswijzen in overweging nemen. Vervolgens zal het besluit op de aanvraag gedurende zes weken inzage liggen. Gedurende deze termijn kunnen belanghebbenden beroep indienen bij de rechtbank.