direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ruinen, uitbreiding bedrijventerrein
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1690.2022BP1005002-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de westzijde van het dorp Ruinen bevindt zich bedrijventerrein Voor de Blanken. Op het bedrijventerrein zijn geen kavels meer beschikbaar, maar zowel vanuit de Ondernemersvereniging Ruinen als individuele ondernemers is er wel vraag naar bedrijvenkavels in Ruinen. Gemeente De Wolden wil haar ondernemers nu en in toekomst kunnen huisvesten op haar bedrijventerreinen of in vrijkomende agrarische bebouwing. Bij een aangetoonde behoefte worden bedrijventerreinen hiervoor uitgebreid.

In voorliggend geval is de behoefte aan bedrijvenkavels in Ruinen aangetoond en is het plan opgevat het bestaande bedrijventerrein in westelijke richting met circa 3,2 ha uit te breiden.

Omdat de voorgenomen ontwikkeling niet in overeenstemming is met de geldende beheersverordening 'Buitengebied' dient het bestemmingsplan herzien te worden. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. In dit bestemmingsplan wordt aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt aan de westzijde van de kern Ruinen en grenst aan de oostzijde direct aan het bestaande bedrijventerrein Voor de Blanken. De locatie wordt verder aan de noordzijde begrensd door de Voor de Blanken, aan de zuidezijde door de Meppelerweg en westzijde door de verbindingsweg tussen deze wegen.

Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Ruinen en directe omgeving weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorend bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2022BP1005002-VG01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van de kern Ruinen en directe omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Ruinen, Uitbreiding bedrijventerrein Voor de Blanken' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1690.2022BP1005002-VG01en een renvooi;
  • regels en bijbehorende bijlagen.

Op de verbeelding is de bestemming van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.4 Huidige planologisch regime

Het plangebied ligt grotendeels binnen de begrenzing van de beheersverordening 'Buitengebied' vastgesteld op 28 februari 2019. De gronden hebben een agrarische gebiedsbestemming. Verder geldt voor de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' ter bescherming van in de grond aanwezige archeologische waarden.

Daarnaast ligt een strook aan de oostzijde van het plangebied binnen de beheersverordening 'Ruinen' vastgesteld op 30 juni 2016. Deze gronden zijn bestemd voor het bestaande gebruik (bedrijventerrein zonder bouwmogelijkheden). Door deze strook mee te nemen sluiten de bouwvlakken van het bestaande en nieuwe deel op elkaar aan.

In afbeelding 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van de geldende beheersverordening opgenomen. Het plangebied is indicatief met de rode contour aangegeven. Voor de exacte begrenzing wordt verwezen naar de verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2022BP1005002-VG01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Verbeelding geldende beheersverordening (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de kern Ruinen en wordt tevens een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de planbeschrijving. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie Drenthe en de gemeente De Wolden beschreven. In hoofdstuk 5 passeren alle relevante milieu- en omgevingsaspecten de revue. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project. Hoofdstuk 8 gaat in op vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Ruinen en beschrijving plangebied

2.1 Ruinen

Ruinen is van oorsprong een esdorp, de eerste bebouwing stond rond de brink. De brink is nog aanwezig in het dorp. Het dorp is vanaf de Middeleeuwen tot de Franse Tijd een hoge heerlijkheid aangeduid als heerlijkheid Ruinen. In een akte van 1139 wordt Otto van Ruinen genoemd als één der dienstmannen van de bisschop van Utrecht. In 1140 werd door benedictijner monniken een klooster gesticht met een bijbehorende Mariakapel. Het klooster werd later naar Dickninge verplaatst.

Van 1811 tot 1998 was Ruinen een zelfstandige gemeente. Het grootste deel van Ruinen werd per 1 januari 1998 onderdeel van de nieuwe gemeente De Wolden, kleinere gedeeltes werden bij de gemeentes Hoogeveen en Westerveld gevoegd. Het dorp heeft van oudsher een agrarisch karakter (veeteelt en akkerbouw).

Na de tweede wereldoorlog is het dorp snel uitgebreid aan de noord- en zuidzijde van de Meppelerweg en Westerstraat. In plaats van de individuele bouw van voor de oorlog gaat het bij de nieuwe wijken om een meer planmatige opzet. Aan de westzijde van Ruinen is begin jaren '70 bedrijventerrein Voor de Blanken ontstaan, waar de grotere bedrijven van het dorp zich vestigden. Op het bedrijventerrein komen ook bedrijfswoningen voor.

2.2 Beschrijving plangebied en omgeving

Zoals reeds aangegeven ligt het plangebied aan de westzijde van de kern Ruinen. De ruimtelijke en functionele structuur van de omgeving wordt bepaald door het bestaande bedrijventerrein Voor de Blanken aan de oostzijde en agrarische cultuurgronden en verspreid liggende woonerven aan de andere zijden. Ten noorden bevindt zich aan Voor de Blanken 4 tevens een bedrijvenlocatie met onder andere een autobedrijf.

De Voor de Blanken ten noorden en Meppelerweg ten zuiden van het plangebied zijn belangrijke ruimtelijke structuurdragers in de omgeving.

Het plangebied zelf bestaat uit agrarische cultuurgronden met langs de randen opgaande beplanting. Hieronder wordt met een luchtfoto en een straatbeeld gezien vanaf de Meppelerweg/westzijde de huidige situatie in het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2022BP1005002-VG01_0003.png"  
Afbeelding 2.1 Luchtfoto ligging plangebied (Bron: PDOK)  

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2022BP1005002-VG01_0004.png"  
Afbeelding 2.2 Straatbeeld bestaande situatie (Bron: Google Streetview)  

Hoofdstuk 3 Gewenste ontwikkeling en uitgangspunten

3.1 Inleiding

Zoals in hoofdstuk 1 reeds aangegeven is er zowel vanuit de Ondernemersvereniging Ruinen (Ondernemend Ruinen) als individuele ondernemers een vraag naar bedrijvenkavels in Ruinen. Op het bestaande bedrijventerrein Voor de Blanken is geen kavel meer beschikbaar. Gemeente De Wolden wil haar ondernemers nu en in toekomst kunnen huisvesten op haar bedrijventerreinen of in vrijkomende agrarische bebouwing. Bij een aangetoonde behoefte worden bedrijventerreinen hiervoor uitgebreid.

In dit hoofdstuk worden de planuitgangspunten beschreven. Eerst wordt ingegaan op de ontwikkeling en vervolgens wordt aandacht besteed aan de waterberging, verkeersgeneratie, ontsluiting en parkeren.

3.2 De ontwikkeling

Het bestaande bedrijventerrein Voor de Blanken wordt in westelijke richting uitgebreid met circa 3,2 ha. Het vormt na realisatie de nieuwe westelijke rand van het dorp Ruinen.

In de begrenzing van het plan is ook een strook van het reeds bestaande bedrijventerrein meegenomen, zodat de grenzen en bouwvlakken in de nieuwe situatie goed op elkaar aansluiten.

Het nieuwe bedrijventerrein voorziet in circa 16 bedrijvenkavels met een uiteenlopende omvang. Bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 3.1 zijn toegestaan en daarnaast mogen op de kavels van het bedrijventerrein bedrijfswoningen worden gebouwd. Op de kavels langs de Meppelerweg is het bouwen van een vrijstaande bedrijfswoning verplicht.

Door het bedrijventerrein wordt een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd welke op twee plekken aantakt op de Meppelerweg. De eerste ontsluiting bevindt zich ten zuidoosten. De tweede ontsluiting bevindt zich aan de westelijke zijde waar deze aantakt op de bestaande verbindingsweg tussen de Meppelerweg en Voor de Blanken. Deze weg wordt geupgrade naar volwaardige ontsluitingsweg.

De bedrijvenkavels aan de noordelijke zijde worden ontsloten op zowel de Voor de Blanken als de nieuwe ontsluitingsweg. De kavels aan de zuidzijde worden rechtstreeks ontsloten op de Meppelerweg.

In afbeelding 3.1 wordt de inrichtingstekening voor de ontwikkeling weergegeven. In Bijlage 1 is deze op volledige grootte bijgevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2022BP1005002-VG01_0005.png"  
Afbeelding 3.1 Inrichtingstekening bedrijventerrein Ruinen (Bron: Project-ID/Liezen Civiel)  

3.3 Beeldkwaliteit

Vanwege de ligging van het plangebied aan de rand van Ruinen en de bijbehorende cultuurhistorische- en landschappelijke waarden is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan geeft richtlijnen om de beeldkwaliteit van het plangebied in de toekomst te waarborgen. Hiertoe zijn de beeldbepalende ruimtelijke en structurerende elementen van het plangebied omschreven en zijn de uitgangspunten voor de inpassing van de nieuwe bebouwing in de omgeving aangegeven.

Het beeldkwaliteitsplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld als toevoeging op de welstandsnota en is tevens als beeldkwaliteitsplan bij voorliggend bestemmingsplan opgenomen.

In het beeldkwaliteitsplan zijn diverse ruimtelijk structurerende elementen van het bedrijventerrein beschreven. De situering van de gebouwen komt voort uit de bestemmingen en bouwvlakken die in het bestemmingsplan zijn vastgelegd. Daarnaast zijn in het beeldkwaliteitsplan uitgangspunten/criteria voor de vormgeving, detaillering, kleuren en materialen van de gebouwen en bijgebouwen geformuleerd. Ook zijn de uitgangspunten voor reclame uitingen en bewegwijzering opgenomen. Tot slot gaat het plan in op de landschappelijke elementen en groenstructuur in het plangebied.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel

Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.

  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's

Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.

  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.

4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten komst gaat van die van toekomstige generaties.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het kabinet heeft in de SVIR (voorganger NOVI) vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen moet worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze zijn bedoeld om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. In het Barro zijn geen specifieke regels opgenomen voor het onderhavig plangebied.

4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Daarin is in artikel 3.1.6 een lid 2 ingevoegd waarin een motiveringsplicht is opgenomen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen (inclusief detailhandel) in bestemmingsplannen. De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen.

In het gewijzigde Bro, van kracht sinds 1 juli 2017, is artikel 3.1.6, lid 2 gewijzigd in:

"De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied".

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.´

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

4.1.4 Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten in het Rijksbeleid

De Nationale Omgevingsvisie laat zich niet specifiek uit over dergelijke lokale ontwikkelingen. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de Omgevingsvisie en het Barro.

De uitbreiding van bedrijventerrein Voor de Blanken kan gelet op haar aard en omvang worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling en daarmee ladderplichtig. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting bij een bestemmingsplan een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Op basis van de definitie van het Bro moet worden geconcludeerd dat het plangebied niet binnen bestaand stedelijk gebied ligt. Daarom dient niet alleen de behoefte onderbouwd te worden, maar moet ook nagegaan worden of er geen alternatieven binnen bestaand stedelijk gebied voorhanden zijn.

Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).

In voorliggend geval zijn op het bestaande bedrijventerrein Voor de Blanken alle kavels verkocht. Zowel vanuit de Ondernemersvereniging Ruinen als individuele ondernemers is er blijkens een enquête vraag naar bedrijvenkavels in Ruinen. Gemeente De Wolden wil haar ondernemers nu en in toekomst kunnen huisvesten op haar bedrijventerreinen of in vrijkomende agrarische bebouwing. Bij een aangetoonde behoefte worden bedrijventerreinen hiervoor uitgebreid.

De enquête vanuit de ondernemersvereniging Ruinen is uitgevoerd in februari 2021 en aanvankelijk gericht aan leden van de vereniging. Vervolgens zijn ook andere gegadigden (niet leden) die zich gemeld hebben meegenomen in de enquête. De potentiele gegadigden is gevraagd naar:

  • ruimte behoefte
  • alleen werken of wonen/werken
  • soort bedrijfsactiviteiten
  • Starter of locatie waar ze vandaan komen

Uit de uitgevoerde enquête is gebleken dat er in totale behoefte is aan ca. 5,2 ha extra bedrijfsgronden in Ruinen. Het gaat hierbij om 15 werkkavels en 20 woon-werkkavels. Met voorliggend bestemmingsplan kunnen gelet op de beschikbare ruimte van 3,2 ha 15 kavels worden uitgegeven. Alle kavels bieden de mogelijkheid voor de combinatie wonen/werken. De uit te geven kavels geven hiermee invulling aan een deel van de geïnventariseerde behoefte.

Naast bovengenoemde enquête is er een Concept Regionale Programmering Bedrijventerreinen Zuidwest-Drenthe (De Wolden, Meppel en Westerveld) in voorbereiding. Deze is opgesteld door Stec Groep en is gebaseerd op een behoefteraming van de provincie Drenthe uit 2022. In deze regionale programmering worden afspraken voor de periode tot en met 2025 gemaakt. De programmeringsafspraken hebben betrekking op reguliere bedrijventerrein zoals het bedrijventerrein Voor de Blanken.

Het is van groot belang vraag en aanbod op de bedrijventerreinenmarkt in balans te houden in Zuidwest-Drenthe. Er moet geen overaanbod van bedrijventerreinen ontstaan. Dit heeft als effect dat grond minder goed verkoopt en het langer duurt om terreinen in de geplande vorm volledig uit te geven aan eindgebruikers. Ook kunnen bestaande bedrijventerreinen dan leeglopen en verloederen omdat bedrijven vertrekken naar plekken met nieuwe aanbod en niet worden vervangen. Daarnaast moet voorkomen worden dat er te veel krapte heerst op de bedrijventerreinenmarkt. Dit heeft als gevolg dat bedrijven met een uitbreidingswens niet kunnen groeien of een locatie met uitgeefbaar aanbod vinden buiten de regio.

Tot en met 2030 is er een ruimtevraag van circa 30 hectare (uitbreidingsvraag en vervangingsvraag) te verwachten in Zuidwest-Drenthe. Het betreft droog (regulier) bedrijventerrein. Ook in de periode (tot en met 2040) daarna verwacht Stec Groep nog extra ruimtevraag, namelijk oplopend tot circa 30 hectare aanvullende ruimtevraag. Als regio wordt uitgegaan van het meest gunstige scenario voor de ruimtevraag. Er zijn diverse redenen om dit als uitgangspunt te hanteren:

  • Historische uitgifte (sinds 2014) toont aan dat ruim 35 hectare bedrijventerrein is uitgegeven.
  • De gemeenten in Zuidwest-Drenthe voeren regelmatig gesprekken met bedrijven. Recente peilingen onder bedrijven tonen aan dat er een sterke behoefte is.
  • (Economische) groeiverwachtingen voor de regio zijn goed. Het bedrijfsleven presteert goed en de regio lift mee op het succes van de Regio Zwolle.

Het grootste deel van de vraag wordt verwacht in Meppel. Dit is ook logisch, omdat hier de grootste economische activiteit (op bedrijventerreinen) is gevestigd. Circa 2/3e van de ruimtevraag (circa 20 hectare) zal hiervandaan komen. Westerveld en De Wolden hebben een bescheiden aandeel. Het gaat dan om circa 10 hectare voor beide gemeenten samen. Een en ander is ook afhankelijk van het moment en de aard van aanbod dat beschikbaar is/komt.

De regiogemeenten hebben in het verleden al geanticipeerd op de ruimtevraag van bedrijven. Vandaar dat de gemeenten bestemmingsplannen voor nieuwe bedrijventerreinen in procedure hebben gebracht. Deze zijn terstond uitgeefbaar en/of binnen afzienbare tijd onherroepelijk (en daarmee op korte termijn beschikbaar voor het bedrijfsleven). Het gaat in De Wolden om de uitbreiding van Hoge Akkers met 5,3 ha uitgeefbaar terrein.

Uit de gesprekken met de drie gemeenten blijkt bovendien dat er voorbereidende gesprekken zijn voor uitbreiding van de ruimte op bedrijventerreinen voor lokale ondernemers. Het gaat om eerste verkenningen, een peiling van de behoefte en opgenomen passages in Omgevingsvisies over mogelijke uitbreiding van bedrijventerreinen. Het voor de Wolden is de uitbreiding van bedrijventerrein Voor de Blanken' (3 hectare netto) in Ruinen het meest concreet. Deze uitbreiding geeft concrete invulling aan de locatie behoefte is regionaal afgestemd en daarmee in lijn met geraamde behoefte en op basis daarvan geformuleerde conceptafspraken.

Noodzaak ontwikkelen buiten bestaand stedelijk gebied

De ruimtevraag in Nederland moet bij voorkeur worden opgevangen in het bestaand stedelijk gebied. In het Bro is in artikel 1.1.1 een definitie opgenomen voor bestaand stedelijk gebied. De definitie luidt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet op grond van artikel 3.1.6 lid 2 Bro gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol. Argumenten dat binnen bestaand stedelijk gebied geen mogelijkheden zijn voor de nieuwe stedelijke ontwikkeling kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op:

  • kwalitatieve aspecten van de behoefte (denk bijvoorbeeld aan de aard en schaal van de bedrijvigheid die niet binnen bestaand stedelijk gebied kunnen worden ingepast);
  • andere functies die ter plaatse al aanwezig zijn of, op grond van ruimtelijk beleid zoals een structuurvisie worden beoogd. Bijvoorbeeld park, maatschappelijke functies of woonplannen die later worden beoogd.
  • aanzienlijke investeringen die eerst nodig zijn voor de inbreidingsplekken, bijvoorbeeld vanwege milieuaspecten die kunnen spelen op inbreidingsplekken.

Dit bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Voor de Blanken. De uitbreiding in oostelijke richting is een logisch vervolg op de ontwikkeling van het bedrijventerrein die sinds het einde van de jaren '70 plaatsvindt. Binnen het bestaand bebouwd gebied van Ruinen zijn geen geschikte inbreidingslocaties aanwezig om de behoefte aan bedrijfsterrein (3,2 ha) in te vullen en bovendien conflicteert de functie bedrijventerrein met bijbehorende geluid- en verkeershinder met de woonfuncties binnen de bestaande kern.

Verder is er sprake van een lokale behoefte uit Ruinen, waardoor de vraag niet kan worden ingevuld op bedrijventerrein bij kernen in de omgeving van Ruinen.

Tenslotte wordt opgemerkt dat de beoogde uitbreiding van het bedrijventerrein past binnen de gemeentelijke ambities zoals verwoord in het collegeprogramma 'De Wolden onderneemt': Gemeente De Wolden geeft hierin aan dat bedrijven terecht kunnen op haar bedrijventerreinen en dat bij een aangetoonde behoefte wordt ingezet op uitbreiding als daar mogelijkheden voor zijn. In voorliggend geval is de uitbreiding ruimtelijk verantwoord (zie hiervoor ook de conclusies in hoofdstuk 5) en is de ontwikkeling tevens reeds bestuurlijk afgestemd met de provincie Drenthe.

Bereikbaarheid

Een goede ontsluiting is één van de redenen het bedrijventerrein Voor de Blanken aan de westzijde van de kern Ruinen is ontwikkeld. Via de Meppelerweg, Oosteinde en Koekangerweg kan (vracht)verkeer ontsluiten op de provinciale weg N375 in de richting van Meppel en Hoogeveen (A28).

Gelet op het voorgaande geldt dat met deze ontwikkeling wordt voldaan aan de uitgangspunten van de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Er is sprake van verantwoord ruimtegebruik.

Conclusie toetsing ladder voor duurzame verstedelijking

Resumerend kan worden geconcludeerd dat het rijksbeleid geen belemmering vormt voor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid behelst een doorvertaling van rijksbeleid en is verwoord in tal van plannen. De belangrijkste betreffen de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

4.2.1 Omgevingsvisie Drenthe
4.2.1.1 Algemeen

Op 3 oktober 2018 is de Omgevingsvisie Drenthe 2018 en de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018 vastgesteld. In de navolgende jaren zijn enkele wijzigingen doorgevoerd. Op 8 december 2021 is daarom een geconsolideerde versie vastgesteld.

De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. In de komende jaren zullen er provinciaal een vijftal belangrijke ontwikkelingen gaan spelen:

  • de demografische ontwikkeling;
  • de klimaatverandering;
  • de afname van de biodiversiteit;
  • de transitie naar een kennis- en netwerkeconomie;
  • de transitie naar een duurzame energievoorziening.
4.2.1.2 Ruimtelijke kwaliteit

De ruimtelijke kwaliteit van Drenthe is hoog en de ruimtelijke identiteit is herkenbaar en beleefbaar. Het tot dusver gevoerde ruimtelijk beleid heeft ertoe geleid dat ontwikkelingen altijd in samenhang met de ondergrond en met besef van de cultuurhistorie hebben plaatsgevonden. Er is evenwicht en onderscheid tussen stad en platteland, tussen rust en dynamiek, tussen historie en het heden. Het Drentsche landschap is rijk aan herinneringen aan vroegere bewoning, kent karakteristieke bebouwingspatronen, heeft hoge natuurwaarden en is beleefbaar. In Drenthe kan nog steeds openheid, rust, ruimte en duisternis worden ervaren. Deze aspecten worden in de rest van het land steeds zeldzamer en wordt door de samenleving steeds meer gewaardeerd.

Omdat niet alle kernkwaliteiten goed te duiden zijn in het fysiek-ruimtelijk domein, zijn ze vertaald naar indicatoren. Rust is vertaald naar stilte en duisternis. Ruimte staat voor de openheid van het landschap. De kernkwaliteit natuur is uitgewerkt in het kunnen beleven en benutten van de natuur die Drenthe rijk is en daarnaast het beschermen om de biodiversiteit in stand te houden en te versterken. Oorspronkelijkheid is concreet gemaakt in de kernkwaliteiten cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden. Veiligheid staat voor sociale, externe en verkeersveiligheid. De kernkwaliteiten naoberschap, menselijke maat en kleinschaligheid zijn lastig ruimtelijk te duiden, maar zijn meegenomen in de begrippen 'leefbaarheid en 'passend bij Drenthe'.

De verschillende kernkwaliteiten zijn de basis van de kernkwaliteit landschap. Er is immers een duidelijke relatie tussen de ondergrond, de historische ontwikkeling, leefbaarheid, 'passend bij Drenthe' en het landschap. Daar komt bij dat de gaafheid en de diversiteit van het Drentse landschap overal beleefbaar is binnen Drenthe. Daarmee vormt de kernkwaliteit landschap de kapstok voor de kernkwaliteiten.

Voor het plangebied gelden de volgende kernkwaliteiten:

  • Kernkwaliteit Cultuurhistorie;
  • Kernkwaliteit Landschap;
  • Kernkwaliteit Aardkundige waarden
  • Kerkwaliteit Archeologie


In paragraaf 4.2.2 (omgevingsverordening) wordt het plan aan de kernkwaliteiten getoetst.

4.2.1.3 Zorgvuldig ruimtegebruik

Ruimtelijke kwaliteit zit in het zorgvuldig gebruik maken van de ruimte en in het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving. Om zorgvuldig ruimtegebruik in Drenthe te stimuleren, wordt gestreefd naar het bundelen van wonen en werken. Verdichting gaat voor uitbreiding. Extra ruimte voor wonen en werken is er in of aansluitend op het bestaande bebouwde gebied en gebundeld rond de regionale voorzieningen voor infrastructuur en openbaar vervoer. Uiteraard is het niet de bedoeling dat dit streven ten koste gaat van cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen. In zulke situaties met de betrokken partijen gezocht naar een maatwerkoplossing.

4.2.1.4 Economie

De inzet van de provincie Drenthe op economisch terrein is uitgewerkt in de Economische Koers Drenthe 2015-2019. Deze koers is een logische opvolger van de Drentse Economische agenda en het Kader voor Economische Investeringen (KEI) 2011-2015. Het wordt gevoed door de huidige stand van de economie en een analyse van verwachte trends en uitdagingen waar het beleidsterrein Economie voor staat. Maar het is géén programma, laat staan een projectenlijst. Aansluitend bij de werkwijze van de Noordelijke Innovatie Agenda (NIA) is de Economische Koers Drenthe bedoeld als handreiking aan de partners van de provincie Drenthe, om gezamenlijk initiatieven te ontwikkelen die de Drentse Economie de komende jaren gaan versterken.

Dit gebeurt langs vier programmalijnen:

  • concurrentiekracht: versterken van de concurrentiepositie van het bedrijfsleven;
  • groene economie: realisatie van een duurzame en groene economie;
  • vestigingsklimaat: op de toekomst voorbereid; fysieke en digitale vestigingsvoorwaarden in relatie tot omgevingskwaliteit;
  • arbeidsmarkt: investeren in een duurzame arbeidsmarkt, waar vraag en aanbod goed in balans zijn.

Met deze programmalijnen geeft de provincie uitwerking aan de ambities en opgaven in de Noordervisie, Noordelijke Innovatieagenda (NIA) en de Meerjaren Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT)-Gebiedsagenda Noord-Nederland.

Bedrijventerreinen

Specifiek over bedrijventerreinen wordt in de omgevingsvisie Drenthe aangegeven dat een belangrijke prioriteit binnen het Drentse ondernemersklimaat is, het borgen van een aantrekkelijk aanbod van werklocaties, passend bij het gewenste ruimtelijk-economisch profel van de locatie en bij de (veranderende) marktvraag.

De provincie maakt zich sterk voor bovenregionale afstemming over herontwikkeling en uitbreiding van bedrijfslocaties, gevoed door een reële, marktconforme inschatting van de toekomstige vraag. Ingezet wordt gepleegd in de herstructurering en kwaliteitsverbetering van verouderde bedrijventerreinen. Hierbij is regionale afstemming over regionale werklocaties van belang, om onderlinge concurrentie tussen gemeenten en overaanbod te voorkomen. Er worden drie afstemmingsregio's onderscheiden: Groningen-Assen, Zuidoost Drenthe (Dutch Tech Zone, voorheen Vierkant voor Werk: Emmen, Coevorden en Hoogeveen) en Meppel-Zwolle. Een belangrijke prioriteit binnen het Drentse ondernemersklimaat is het borgen van een aantrekkelijk aanbod van werklocaties. Dat aanbod moet inspelen op de veranderende vraag. De provincie maakt zich sterk voor bovenregionale afstemming over herontwikkeling en uitbreiding van bedrijfslocaties, gevoed door een reële, marktconforme inschatting van de toekomstige vraag. Daarnaast moet Drenthe inspelen op huisvestingswensen van doelgroepen als zzp'ers, starters en nieuw te vestigen bedrijven.

In de omgevingsvisie is tevens geduid wat wordt verstaan onder regionale en lokale werklocaties. In voorliggend geval van de uitbreiding van bedrijventerrein Voor de Blanken gaat het om een lokale werklocatie omdat het bedrijventerrein:

  • overwegend plaats biedt aan bedrijven die vanwege een sociale binding aan de kern (veelal doordat de eigenaar daar in de buurt woonachtig is) lokaal georiënteerd zijn, zowel wat betreft de arbeidsmarkt als de toeleveranciers en de afnemers;
  • bedrijven huisvest die overwegend kleinschalig zijn;
  • de beoogde kwaliteit van de bedrijfsbebouwing, een volume en een kavelgrootte kent die aansluit bij de kwaliteit van de directe omgeving (de structuur van de nabijgelegen kern);
  • geen significant milieubelastende activiteiten huisvest (maximaal categorie 3.1);
  • bedrijven huisvest die geen grootschalige vervoersstromen met zich meebrengen;
  • woon-werkfuncties faciliteert.
4.2.1.5 Toetsing van het initiatief aan de Omgevingsvisie Drenthe

Binnen het plangebied wordt 3,2 hectare uitgeefbare bedrijfsgrond gerealiseerd. In paragraaf 4.1.4 (Toetsing Rijksbeleid/Ladder voor duurzame verstedelijking) is reeds geconcludeerd dat de ontwikkeling inspeelt op zowel de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan bedrijvenkavels in Ruinen. Er zijn voor de invulling van deze behoefte geen alternatieve locaties binnen de kern van Ruinen, waardoor de ontwikkeling in lijn is met de principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Daarnaast is de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein een logische keuze gelet op de ontsluiting en milieuhinder die vanuit de bedrijfsfuncties gaat.

Bedrijventerrein Voor de Blanken blijft met de beoogde uitbreiding een lokaal bedrijventerrein dat invulling geeft aan de huisvestingswensen van ondernemers uit Ruinen en directe omgeving.

Hiermee is er geen sprake van strijd met provinciale belangen en/of kernkwaliteiten zoals genoemd in de Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie is (deels) doorvertaald naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De Provinciale Omgevingsverordening Drenthe wordt hierna behandeld.

4.2.2 Provinciale Omgevingsverordening Drenthe 2018
4.2.2.1 Algemeen

De provinciale omgevingsverordening is een instrument om het omgevingsbeleid uit de provinciale omgevingsvisie uit te kunnen voeren. In de verordening staan de regels die bij deze plannen en ideeën gelden. Gemeenten en waterschappen moeten aan de regels uit deze verordening voldoen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen.

In voorliggend geval zijn artikel 2.6 (Werken met kernkwaliteiten), artikel 2.18 (Bedrijvigheid) en 2.18a (Detailhandel) van belang om nader te belichten.

4.2.2.2 Relevante artikelen

Artikel 2.6 Werken met kernkwaliteiten

  • 1. Als kernkwaliteiten worden aangewezen de thema's en gebieden zoals die zijn neergelegd op de bij deze verordening behorende kaart A (kaartlaag stilte), kaart D3 (kaartlaag Natuurnetwerk Nederland), kaarten D4 t/m D7 waarbij voor de kaart D7 (Kernkwaliteit landschap) geldt dat van een provinciaal belang alleen sprake is in de situaties zoals in de omgevingsvisie (hoofdstuk 4) omschreven.
  • 2. Als bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn:
  • 3. wordt in het ruimtelijk plan uiteengezet hoe het desbetreffende plan zich verhoudt tot het behoud en de ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid, en de strategische opgaven en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de omgevingsvisie;
  • 4. maakt het desbetreffende ruimtelijk plan geen nieuwe activiteiten dan wel wijziging van bestaande activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten.

Artikel 2.18 Bedrijvigheid

  • 1. Een ruimtelijk plan kan alleen voorzien in nieuwe regionale werklocaties of uitbreiding van een bestaande regionale werklocatie indien dit past in een regionale werklocatievisie, dan wel in een gemeentelijke werklocatievisie mits deze regionaal is afgestemd, en indien in het desbetreffende ruimtelijk plan wordt onderbouwd dat deze werklocatievisie voldoende actueel is.
  • 2. Een ruimtelijk plan dat niet betrekking heeft op het bestaand stedelijk gebied van de plaatsen Hoogeveen, Emmen, Meppel, Assen en Coevorden kan alleen voorzien in nieuwe of uitbreiding van lokale werklocaties wanneer het desbetreffende ruimtelijk plan vergezeld gaat van een beeldkwaliteitsplan en wanneer de locatie wordt bestemd voor kleinschalige en lokaal georiënteerde bedrijvigheid.
  • 3. Gedeputeerde staten kunnen nadere regels stellen met betrekking tot de mogelijkheid dat een ruimtelijk plan voorziet in vestiging of significante uitbreiding van een solitair buiten bestaand stedelijk gebied gelegen regionaal georiënteerd bedrijf. Deze regels hebben geen betrekking op bedrijven binnen de sector recreatie en toerisme en overige functioneel aan het buitengebied verbonden bedrijvigheid.
  • 4. Een ruimtelijk plan voorziet alleen in de vestiging van nieuwe bedrijven voor zover deze niet volgens de VNG systematiek 'Handreiking Bedrijven en Milieuzonering' zouden vallen in de milieucategorieën 4, 5 en 6, tenzij op regionale werklocaties.
  • 5. In afwijking van het vierde lid kan een ruimtelijk plan voorzien in nieuwe bedrijvigheid die volgens de VNG systematiek 'Handreiking Bedrijven en Milieuzonering' valt in de categorie 4 voor zover dit gebeurt via door de betreffende gemeente vastgesteld uitzonderingsbeleid.
  • 6. Een ruimtelijk plan voorziet niet in nieuwe locaties voor detailhandel, voor zover deze ten koste gaan van het bestaande kernwinkelgebied.
  • 7. Een ruimtelijk plan voorziet niet in de mogelijkheid tot het realiseren van weidewinkels.
  • 8. Een ruimtelijk plan dat voorziet in de ontwikkeling van een nieuwe werklocatie dient vergezeld te gaan van een beeldkwaliteitsplan dat juridisch is verbonden aan het desbetreffende ruimtelijke plan.

Artikel 2.18a Detailhandel

  • a. Een ruimtelijk plan kan binnen bestaand stedelijk gebied uitsluitend in nieuwe Plancapaciteit voorzien binnen of direct in aansluiting op het centrumgebied.
  • b. Een ruimtelijk plan voorziet binnen bestaande stedelijk gebied uitsluitend in nieuwe Plancapaciteit buiten het centrumgebied, indien één (of meer) van de volgende aspecten van toepassing is:
    • 1. het een supermarkt betreft in een kleine kern (< 5.000 inwoners), die ruimtelijk niet (goed) inpasbaar is in het Centrumgebied, waarbij in dat gebied nauwelijks sprake is van een concentratie van winkels;
    • 2. het detailhandel betreft in branches die niet essentieel zijn voor het functioneren van centrumgebieden en die door de grootte van de winkel of de aard en omvang van het assortiment niet of minder goed passen binnen centrumgebieden; detailhandel in de branchegroep dagelijkse goederen en de branchegroep mode & luxe zijn essentieel en daarom uitgesloten;
    • 3. het kleinschalige ondergeschikte detailhandel aan huis betreft, of;
    • 4. het detailhandel betreft met een kleiner winkelvloeroppervlak dan 500 m² op trafficlocaties of bij toeristische voorzieningen waarbij de detailhandel aansluit bij de aard van die voorzieningen.
  • c. Een ruimtelijk plan voorziet niet in nieuwe Plancapaciteit buiten bestaand stedelijk gebied, tenzij:
    • 1. wordt aangetoond dat de Plancapaciteit naar aard en omvang niet inpasbaar is in bestaand stedelijk gebied. Detailhandel in de branchegroepen dagelijks en mode & luxe zijn uitgesloten;
    • 2. het detailhandel betreft met een kleiner winkelvloeroppervlak dan 500 m² op trafficlocaties of bij toeristische voorzieningen waarbij de detailhandel aansluit bij de aard van die voorzieningen, of;
    • 3. het Ondergeschikte detailhandel met een kleiner winkelvloeroppervlak dan 200 m² bij een bedrijf betreft, waarbij de aard van de verkochte goederen in verband staat met de hoofdactiviteit van dat bedrijf.
  • d. Ten behoeve van een ruimtelijk plan dat voorziet in Plancapaciteit met een groter winkelvloeroppervlak dan 1.500 m² (wvo) vindt regionale afstemming plaats met naburige gemeenten, waarvan het ruimtelijk plan een schriftelijke samenvatting van het proces en de overwegingen van verschillende gemeenten bevat.
4.2.2.3 Toetsing aan Provinciale Omgevingsverordening Drenthe

Toetsing artikel 2.6 Werken met kernkwaliteiten

Kernkwaliteit Cultuurhistorie

Het plangebied ligt in deelgebied 6, De Velden van centraal Drenthe. De provincie geeft in de omgevingsvisie aan de volgende voor dit plan relevante ambities te hebben in dit gebied:

Richtinggevend voor dit deelgebied is het herkenbaar houden van de samenhang van twee bos- en heidegebieden met de nabijgelegen esdorpen. De bos- en heidegebieden van het Dwingelderveld en van Hooghalen zijn een resultante van de ontginning van de woeste gronden rond de esdorpen.

Ook het behouden van de samenhang van de esdorpen Elp, Orvelte, Westerbork en Zwiggelte met de naastgelegen beekdalen is bepalend voor de toekomst. Specifiek wil de provincie sturen op:

  • Het beleefbaar houden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap rond het Dwingelderveld. Deze karakteristiek komt tot uitdrukking in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen de krans van esdorpen rond het Dwingelderveld en in een grote tijdsdiepte van het gebied, zoals dat blijkt uit grafmonumenten, celtic fields en een radiotelescoop;
  • Het herkenbaar houden van de grote tijdsdiepte van de bossen rond Hooghalen. Deze tijdsdiepte is te ervaren in zichtbare en niet zichtbare elementen uit de prehistorie, blokvormige ontginningsstructuren en ingrepen uit de moderne tijd zoals de radiotelescopen en de structuren van de werkverschaffing en Kamp Westerbork;
  • Het instandhouden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap bij Elp, Orvelte, Westerbork en Zwiggelte. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp, es en beekdal, met bijbehorend microreliëf en beplantingselementen als houtwallen en esrandbosjes.

Toetsing

In voorliggend geval worden agrarische cultuurgronden aansluitend aan het bestaande bedrijventerrein aan de westzijde van de kern Ruinen ontwikkeld voor de uitbreiding van het bedrijventerrein Voor de Blanken. Deze uitbreiding doet geen significante afbreuk aan het esdorpenlandschap en past goed binnend de bestaande structuur van het gebied met bomensingels rondom de locatie.

Kernkwaliteit Landschap

Het plangebied ligt in het Esdorpenlandschap. In de omgevingsvisie heeft de provincie aangeven dat in dit gebied van provinciaal belang zijn:

  • de essen: deze voor het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes zijn veelal omgeven met esrandbeplanting.
  • de beekdalen: onbebouwd gebied met kleinschalige beplantingstructuren en beekdal(rand)beplanting.

Het provinciaal beleid is gericht op:

  • behoud van de open ruimte en het versterken van esrandbeplanting;
  • behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van karakteristieke beekdal(rand)beplanting.

Toetsing

In voorliggend geval worden agrarische cultuurgronden direct aansluitend aan de kern Ruinen en het bestaande bedrijventerrein ontwikkeld voor bedrijvenkavels. De gronden maken geen onderdeel uit van een waardevolle es of beekdal. Door direct aan te sluiten op het reeds bestaande bedrijventerrein wordt de open ruimte tussen de Voor de Blanken en Meppelerweg bebouwd en wordt de kern Ruinen in omvang groter. Het esdorpenlandschap ten westen van Ruinen als geheel blijft echter intact. Verder wordt de bestaande beplanting langs de randen van het gebied behouden en versterkt. Hiermee is sprake van een goede inpassing van de beoogde uitbreiding.

Kernkwaliteit aardkundige waarden

Drenthe heeft een eigen karakter, een eigen (ruimtelijke) identiteit, die door inwoners en bezoekers hoog wordt gewaardeerd. Het aardkundige landschap van Drenthe is hiervoor in belangrijke mate bepalend. Het aardkundig erfgoed is de enige informatiebron over de natuurlijke ontstaansgeschiedenis van Drenthe.

Aardkundige waarden die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter wil de provincie behouden en, waar mogelijk, herstellen. Het provinciaal belang ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit aardkundige waarden. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid. Deze ambitie is verwoord en uitgewerkt in de beleidsnota wAARDEvol Drenthe (2013).

Volgens de omgevingsverordening geldt voor het plangebied een hoog beschermingsniveau. In deze gebieden heeft de provincie de ambitie om de context en het referentiebeeld van de aardkundige eenheid te behouden of te herstellen. In deze gebieden staat de provincie ontwikkelingen alleen toe als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden. De meest gave en zeldzame gebieden, de zogenaamde stergebieden, wil de provincie veiligstellen. Verandering van inrichting of beheer zijn niet toegestaan, tenzij ze nodig zijn om de aardkundige waarde te behouden of te versterken of om aardkundige processen te herstellen, zoals het afplaggen in stuifzandgebieden. De overige gebieden wil men beschermen. In beginsel kunnen ontwikkelingen in deze gebieden alleen worden toegestaan, als de kenmerken en gaafheid worden behouden. Het zorgvuldig en verantwoord omgaan met de aardkundige waarden vormt het vertrekpunt bij planvorming.

Toetsing

In voorliggend geval zijn aan de gronden hoge aardkundige waarde toegekend. Het betreft echter geen sterlocatie. Bij de ontwikkeling wordt zorgvuldig omgegaan met de aardkundige waarden. Bij het bouwrijp maken is sprake van grondverzet, maar de gronden worden niet afgegraven met uitzondering van de sloten voor waterberging en voor de fundering ter plaatse van de te bouwen bedrijfsgebouwen. Het uitgangspunt is een gesloten grondbalans.

Kernkwaliteit Archeologie

Archeologie houdt zich bezig met de reconstructie van oude culturen door middel van het bestuderen van materiële overblijfselen hiervan. Daarbij gaat het om alles wat de mens ooit heeft achtergelaten, bijvoorbeeld restanten van huizen, begraafplaatsen, wapens, sieraden, huisraad, afval en voedselresten. Deze overblijfselen kunnen duizenden jaren oud zijn of slechts een paar honderd jaar. Tegenwoordig wordt ook archeologisch onderzoek gedaan naar in de bodem aanwezige overblijfselen van de Tweede Wereldoorlog.

Het provinciaal beleid voor de Drentse archeologie is gericht op instandhouding, bescherming, beleven en benutten. Het archeologisch erfgoed behoort tot het ruimtelijk erfgoed en is een belangrijke bouwsteen van de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van Drenthe (kernkwaliteit archeologie).

Toetsing

In voorliggende geval geldt een generiek beschermingsniveau. De gronden hebben in de beheersverordening een archeologische verwachtingswaarde op basis van de gemeentelijke archeologische beleidskaart. In paragraaf 5.2 wordt hier nader op ingegaan.

Toetsing artikel 2.18 Bedrijvigheid

Zoals hiervoor reeds beschreven gaat het in voorliggend geval niet om een regionale werklocatie, maar om een lokale werklocatie waar bedrijvenkavels worden uitgegeven met een maximale milieucategorie 3.1. Het bedrijventerrein voorziet niet in de mogelijkheid voor detailhandel waaronder weidewinkels.

Toetsing artikel 2.18a Detailhandel

Het gaat het in voorliggend geval niet om detailhandel als zelfstandige functie, maar om ondergeschikte detailhandel bij de bedrijven. In de regels van het bestemmingsplan is opgenomen dat de ondergeschikte detailhandel niet meer dan 200 m² mag bedragen en dat de aard van de verkochte goederen in verband staat met de hoofdactiviteit van het bedrijf.

4.3 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk beleid is een doorvertaling van rijks- en provinciaal beleid en is verwoord in tal van plannen en beleidsnota's. De belangrijkste voor voorliggende ontwikkeling betreffen de Structuurvisie De Wolden 2010-2030 en Toekomstvisie 2022-2040. Hieronder wordt eerst ingegaan op de Structuurvisie omdat de oorsprong van voorliggende ontwikkeling hiermee verbonden is. Vervolgens wordt ingegaan op de Toekomstvisie 2022-2040.

4.3.1 Structuurvisie De Wolden 2010-2030
4.3.1.1 Algemeen

Gemeente De Wolden heeft op 10 maart 2011 de “Structuurvisie 2010-2030” vastgesteld. Met deze structuurvisie legt De Wolden een basis voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling voor de komende 20 jaar. De structuurvisie is een nadere uitwerking van de strategische toekomstvisie “De Wolden actief en betrokken”. De structuurvisie bestaat uit een visie, een uitvoeringsprogramma en een plankaart.

De visie voor 2030 richt zich op het versterken van de kenmerken en kwaliteiten die de plattelandsgemeente heeft. De plattelandsgemeente die wordt gekenmerkt door de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied (het landschap) en de leefbaarheid op het platteland de maatschappelijke aantrekkelijkheid om in het gebied te wonen en te werken.

4.3.1.2 Beleidskeuzes bedrijvigheid

Een kenmerk van een plattelandsgemeente als De Wolden is de verspreide lokale bedrijvigheid over de kerndorpen, kleine kernen en in het buitengebied. Op dit moment is er geen grootschalig bedrijventerrein aanwezig en de gemeente gaat hier ook in de toekomst niet op inzetten. De gemeente zet in op uitbreidingsmogelijkheden van de lokale bedrijvigheid, in de kernen en in het buitengebied, passend binnen de landschappelijke kenmerken.

Gemeente De Wolden participeert in het samenwerkingsverband van de Drentse Zuidas. De Drentse Zuidas heeft als doel de kracht en ontwikkelingspotentie van deze regio te versterken. Binnen de Drentse Zuidas richt De Wolden zich als plattelandsgemeente met name op het midden- en kleinbedrijf, de landschappelijke inpassing van bedrijven en de combinatie van wonen en werken in vrijkomende agrarische bedrijven.

De beleidskeuzes in het kader 'bedrijvigheid' is nader uitgewerkt voor de onderdelen 'bedrijventerreinen' en 'vrijkomende agrarische bedrijven'. Hieronder wordt nader ingegaan op de 'bedrijventerreinen'. Hierbij wordt op voorhand opgemerkt dat de inhoud stamt uit het jaar 2010 en inmiddels deels is achterhaald. In de toetsing wordt hier nader op ingegaan.

'Bedrijventerreinen'

Voor De Wolden is de bedrijventerreinsituatie krap. Behalve op het nieuwe gedeelte van bedrijventerrein de Hoge Akkers in Ruinerwold is op dit moment geen nieuwe ruimte meer beschikbaar. Er is ook geen leegstand behoudens onvermijdelijke roulatieleegstand. De verdere ontwikkeling van bedrijventerreinen is in het landelijk gebied beperkt mogelijk. Opgave is er voor te zorgen dat uitbreiding van lokale bedrijventerreinen ruimtelijk goed wordt ingepast. Op de bestaande bedrijventerreinen in Zuidwolde, Ruinerwold en Ruinen wordt ruimte gereserveerd voor uitbreidingen. Lokale bedrijvigheid krijgt daarmee de mogelijkheid, ook bij uitbreidingen, bij het bestaande dorp gevestigd te blijven. Deze ontwikkeling is van groot belang voor de lokale economie.

Voor de uitbreiding van de bedrijventerreinen zal de SER-ladder als afwegingskader worden gebruikt. De SER-ladder is een methode om tot een goede afweging te komen als het gaat om nieuwe bedrijventerreinen of de uitbreiding van bestaande. Volgens de SER-ladder moet eerst worden bekeken of er op de bestaande bedrijventerreinen nog ruimte beschikbaar is, of er door herstructurering nog ruimte kan worden gemaakt en of het mogelijk is de ruimte effectiever te benutten. Pas als al die mogelijkheden zijn benut, mag er tot de aanleg van een nieuw bedrijventerrein worden besloten. En dan nog moeten de verschillende belangen tegen elkaar worden afgewogen, want “bedrijventerreinen dienen de kwaliteit van natuur en landschap te respecteren en waar mogelijk te versterken.

Op de structuurvisiekaart is de uitbreidingsrichting van bedrijventerrein Voor de Blanken reeds aangegeven. Het plangebied is met de blauwe cirkel indicatief aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2022BP1005002-VG01_0006.png"  
Afbeelding 4.1 Uitsnede structuurvisiekaart (Bron: Gemeente De Wolden)  

4.3.2 Toekomstvisie 2022-2040
4.3.2.1 Algemeen

De gemeenteraad heeft op 27 oktober 2022 de Toekomstvisie 2022-2040 'Samen aan zet' vastgesteld. Deze toekomstvisie vervangt de structuurvisie. Deze toekomstvisie verbindt het verleden, heden en de toekomst van De Wolden. Een van oorsprong jonge plattelandsgemeente, ontstaan uit een fusie van de gemeenten Ruinen, Ruinerwold, Zuidwolde en de Wijk. Deze toekomstvisie is de opvolger van de toekomstvisie die De Wolden in 2005 heeft gemaakt. De gemeenteraad heeft de opdracht gegeven om één integrale visie te maken, waarin de sociale en fysieke leefomgeving met elkaar verbonden zijn. Daarom wordt deze toekomstvisie ook als omgevingsvisie gebruikt in het kader van de Omgevingswet.

Er is geen garantie dat bestaande kwaliteiten voor de toekomst behouden blijven. Investeren, ontwikkelen en stimuleren blijft nodig. Daarom kijkt de gemeente in deze visie niet alleen naar ‘dat wat is’, maar ook naar ‘dat wat komt’. De gemeente wil behouden wat waardevol is en tegelijkertijd inspelen op nieuwe ontwikkelingen zoals de energietransitie, de transitie van de agrarische sector en de woningbouwopgave. Deze visie is geen glazen bol waarmee de gemeente in de toekomst kan kijken, maar geeft wel richting aan de toekomst van De Wolden. Het is een leidraad voor samenwerking met inwoners, ondernemers en andere partners.

4.3.2.2 Beleidskeuzen bedrijvigheid

Over bedrijventerrein wordt onder het hoofdstuk 'Economie en Landbouw' aangegeven dat gemeente De Wolden drie bedrijventerreinen heeft in de dorpen Ruinen, Ruinerwold en Zuidwolde. MKB-ondernemers uit De Wolden die de komende jaren een bedrijfspand zoeken, moeten deze zoveel mogelijk binnen de gemeentegrenzen kunnen vinden. Het aanbod in type en aantal bedrijfspanden moet passen bij de vraag van ondernemers uit de gemeente. Bij een toenemende vraag kiest de gemeente in de eerste plaats voor inbreiding of revitalisering van de huidige bedrijventerreinen, in de tweede plaats pas voor uitbreiding omdat de gemeente spaarzaam om wil gaan met de ruimte die ze heeft. Als er geen mogelijkheden meer zijn voor verdere uitbreiding, is het realiseren van een nieuw bedrijventerrein alleen bij de kerndorpen een optie. Voor nieuwe ontwikkelingen in de Wijk kijkt de gemeente over de gemeentegrens en zoekt de samenwerking met de gemeente Meppel. Voor uitbreiding en nieuwbouw geldt onder andere de voorwaarde dat het terrein invulling geeft aan de vraag van lokale ondernemers uit De Wolden.

De doelstelling is om de kwaliteit van de bestaande bedrijventerreinen zo hoog mogelijk te houden. Dit geldt zowel voor individuele panden als voor de ruimtelijke kwaliteit in brede zin. De kaders voor ruimtelijke kwaliteit van bedrijventerreinen in relatie tot het omliggende landschap legt de gemeente vast in een Economisch Actieplan. Daarnaast komt er op de oudere bedrijventerreinen een grote verduurzamingsopgave af. Tot 2050 zullen in het kader van de warmtetransitie naar verwachting veel bedrijfspanden beter worden geïsoleerd en overgaan op alternatieven voor aardgas. Deze ontwikkeling wordt gebruikt als vliegwiel om effectief ruimtegebruik te bevorderen en de ruimtelijke kwaliteit van oudere bedrijventerreinen te verbeteren.

Op de visiekaart van de toekomstvisie is voor de kern Ruinen aangegeven dat hier potentie is voor het ontwikkelen en uitbreiden en nieuwbouwen van bedrijventerrein. In onderstaande afbeelding is dit weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2022BP1005002-VG01_0007.png"  
Afbeelding 4.2 Uitsnede visiekaart Toekomstvisie (Bron: Gemeente De Wolden)  

4.3.3 Toetsing aan het gemeentelijk beleid

Zoals hiervoor reeds vermeld is de locatie van het plangebied zowel op de structuurvisiekaart als kaart van de toekomstvisie reeds aangeduid als uitbreidingslocatie voor het bedrijventerrein voor de Blanken. De ontwikkeling is daarmee in lijn met de structuurvisie en toekomstvisie. Er worden bedrijvenkavels voor de lokale bedrijvigheid gerealiseerd, zodat deze de mogelijkheid krijgt bij het bestaande dorp gevestigd te blijven. Deze ontwikkeling is van groot belang voor de lokale economie van Ruinen.

De SER-Ladder voor zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik is inmiddels vervangen voor de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. In paragraaf 4.1.4 is de ontwikkeling reeds getoetst aan de ladder en is geconcludeerd dat de ontwikkeling invulling geeft aan een concrete lokale behoefte waarbij tevens sprake is van verantwoord ruimtegebruik.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieu- en omgevingsaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, Besluit milieueffectrapportage, water en duurzaamheid.

5.1 Bodem

5.1.1 Normstelling

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient doorgaans een bodemonderzoek te worden verricht conform de richtlijnen NEN 5725 en 5740.

5.1.2 Situatie plangebied en onderzoeksresultaten

In voorliggend geval is in februari 2021 door EcoReest een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het plangebied. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. Hierna worden de onderzoekresultaten besproken.

Onderzoeksresultaten

Uit de veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem van de onderzochte locatie opgebouwd is uit zwak siltig, matig fijn zand dat in de bovengrond zwak tot matig humeus is. In de ondergrond is tevens sprake van sterk zandig leem. Het grondwaterniveau is tijdens het onderzoek vastgesteld op een diepte variërend tussen 1,4 en 2,16 m-mv.

Tijdens het veldwerk zijn geen voor het onderzoek van belang zijnde waarnemingen naar voren gekomen. Bij de beoordeling van het terrein en het opgeboorde materiaal is ook speciaal gelet op asbest(houdende) materialen. Deze zijn zintuiglijk niet op de bodem en in het opgeboorde materiaal ter plaatse van het onderzoeksterrein waargenomen.

Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:

Grond:

In de boven- en ondergrond van de onderzoekslocatie zijn geen gehalten aan de onderzochte parameters gemeten boven de achtergrondwaarden en/of detectiegrenzen.

Grondwater:

In het grondwater van de onderzoekslocatie zijn plaatselijk licht verhoogde concentraties aan barium of kwik gemeten.

Conclusies:

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in het grondwater overschrijdingen van de streefwaarden aan barium en kwik zijn aangetoond. Deze licht verhoogde concentraties aan zware metalen worden beschouwd als zijnde van nature verhoogde achtergrondconcentraties.

De onderzoekshypothese, zijnde een onverdachte locatie, is hiermee derhalve bevestigd.

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming (bedrijfsbestemming) van het terrein, concluderen wij dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de bedrijfsbestemming van het terrein.

5.1.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor voorliggende ontwikkeling.

5.2 Archeologie en Cultuurhistorie

5.2.1 Archeologie
5.2.1.1 Algemeen

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2024 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.2.1.2 Situatie plangebied

De gemeenteraad van gemeente De Wolden heeft in 2012 een archeologische beleidskaart vastgesteld welke is gekoppeld aan de beheersverordening Buitengebied. Voor het plangebied geldt een hoge of middelhoge verwachting. Voor deze gronden geldt op grond van de regels van de beheersverordening een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 1.000 m2 en dieper dan 30 cm beneden maaiveld. Het plangebied is circa 3,2 ha, waardoor een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Dit onderzoek is in februari 2021 uitgevoerd door laagland Archeologie. De rapportage is bijgevoegd in Bijlage 3. De onderzoeksresultaten zijn hieronder opgenomen.

Onderzoeksresultaten

Het plangebied ligt op een grondmorenerug. De bovengrond wordt gevormd door dekzand waarin zich een podzol heeft ontwikkeld. In historische tijden is het terrein tot in de vorige eeuw ongebruikt (heide). In de omgeving was mogelijk een celtic field aanwezig en mogelijk zijn nabij het plangebied resten uit het middel-Paleolithicum aangetroffen. Op basis van het bureauonderzoek worden met name resten uit de periode Neolithicum tot en met de Romeinse tijd verwacht (hoge verwachting). Voor de meeste andere perioden geldt een middelhoge verwachting.

Het uitgevoerde verkennende booronderzoek heeft tot doel het verwachtingsmodel te toetsen en zonodig aan te vullen. Hiertoe zijn verspreid over het toegankelijke deel van het plangebied verkennende boringen gezet. In dit stadium is verkennend booronderzoek de meest efficiënte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen.

Op basis van het booronderzoek worden archeologische resten verwacht in een deel van het gebied. Eventueel aanwezige archeologische resten liggen dicht (vanaf circa 30 cm) onder het maaiveld en zijn daarmee kwetsbaar voor de voorgenomen werkzaamheden. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt nader archeologisch onderzoek geadviseerd in de vorm van een karterend booronderzoek, een en ander conform protocol 4004 IVO (landbodems). Het nader te onderzoeken (advies)gebied is hieronder aangegeven door middel van een blauwe arcering.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2022BP1005002-VG01_0008.png"  
Afbeelding 5.1 Nader te onderzoeken gebied (Bron: Laagland Archeologie)  

Inventariserend veldonderzoek

Karterende fase Laagland Archeologie heeft in mei 2023 een Inventariserend veldonderzoek - karterende fase uitgevoerd aan de Meppelerweg - Voor de Blanken te Ruinen. Het karterend booronderzoek heeft tot doel archeologische vindplaatsen op te sporen. Hiertoe zijn verspreid in het toegankelijke deel van het plangebied karterende boringen gezet. Relevante lagen van de boorkernen zijn gezeefd op archeologische indicatoren. In dit stadium is karterend booronderzoek de meest efficiënte onderzoekswijze om de archeologische potentie van het plangebied in kaart te brengen. Tijdens het karterend booronderzoek zijn geen archeologische indicatoren of archeologische relevante lagen aangetroffen. Daarom kan worden aangenomen dat in het plangebied geen archeologische resten aanwezig zijn. Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geadviseerd geen archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied uit te voeren en het plangebied vrij te geven voor het aspect archeologie.

Bovengenoemd advies is overgenomen door de bevoegde overheid, de gemeente De Wolden.

5.2.2 Cultuurhistorie
5.2.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.2.2.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval is voor cultuurhistorie de cultuurhistorische waardenkaart van De Wolden van belang. Gemeente De Wolden beschikt over een Cultuurhistorische beleidskaart die in 2014 door de gemeenteraad is vastgesteld. Op deze kaart zijn de gronden waar de uitbreiding plaatsvindt aangewezen als beleidszone 3. Hieronder is het beleidsadvies voor dit gebied weergeven.

Beleidszone 3: Dit gebied, met uitzondering van waardevolle bebouwing, heeft een gemiddelde cultuurhistorische waarde. Cultuurhistorie speelt een nevengeschikte rol bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Waar mogelijk kan cultuurhistorie als inspiratiebron dienen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2022BP1005002-VG01_0009.png"  
Afbeelding 5.2 Uitsnede Cultuurhistorische beleidskaart De Wolden (Bron: Gemeente De Wolden)  

 

Bij de uitbreiding van bedrijventerrein Voor de Blanken is rekening gehouden met het Esdorpenlandschap waar het plangebied zich in bevind. De uitbreiding ligt binnen de bestaande landschapsstructuur die is omzoomd met opgaande beplanting. Hiermee sluit de uitbreiding logisch aan op het bestaande bedrijventerrein en doet het geen afbreuk aan het landschap.

5.2.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van het veldonderzoek wordt geen archeologisch vervolgonderzoek in het plangebied uitgevoerd en het plangebied vrijgegeven voor het aspect archeologie. Bij de uitbreiding van bedrijventerrein Voor de Blanken is rekening gehouden met het cultuurhistorisch waardevolle Esdorpenlandschap waar het plangebied zich in bevind. De uitbreiding ligt binnen de bestaande landschapsstructuur die is omzoomd met opgaande beplanting. Hiermee sluit de uitbreiding logisch aan op het bestaande bedrijventerrein en doet het geen afbreuk aan het landschap.

5.3 Water

5.3.1 Vigerend beleid
5.3.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

5.3.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP) 2016-2021 (vastgesteld 17 december 2015). Met de vaststelling van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is het NWP 2016-2021 op enkele onderdelen gewijzigd. Tezamen geven beide documenten op hoofdlijnen de ambities weer van het Rijk ten aanzien van het nationale waterbeleid en het daaraan gerelateerde ruimtelijke beleid. De belangrijkste ambities richten zich op waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit. Maar ook de Deltabeslissingen en enkele waterafhankelijke thema's als natuur en duurzame energie hebben in het plan een plek gekregen. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de NOVI wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.

5.3.1.3 Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Drenthe wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

5.3.1.4 Waterschap Drents Overijsselse Delta

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Drents Overijsselse Delta (voorheen Reest en Wieden & Groot Salland), Vechtstromen en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost.

Waterschap Drents Overijsselse Delta heeft het waterbeheerplan 2016-2021 opgesteld. Hierin aangegeven hoe uitvoering wordt gegeven de wettelijke waterschaptaken als zorgen:

  • Een goede bescherming tegen hoog water;
  • Een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • Het zuiveren van afvalwater.
5.3.2 Waterparagraaf
5.3.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

5.3.2.2 Watertoetsproces en waterhuishouding plangebied

Voor de ontwikkeling is een watertoets uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen welke uitgangspunten gelden voor de inrichting van het plangebied op het vlak van watersysteem, wateroverlast, waterkwaliteit, riolering, beheer en onderhoud. De volledige uitgangspuntennotitie van het waterschap is bijgevoegd in Bijlage 5.

Op basis van de uitgangspuntennotitie is door Smit Civiele techniek eerst een quickscan uitgevoerd naar de waterbergende opgave en aandachtspunten voor het stedenbouwkundig plan. Op basis hiervan is vervolgens een waterhuishoudkundig plan (WHHP) uitgewerkt. Dit waterhuishoudkundig plan is bijgevoegd in Bijlage 6. Hierna wordt op de conclusies van het WHHP ingegaan.

Op basis van de opgelegde eis kan geconcludeerd worden dat het nieuw aan te leggen VWAriool overcapaciteit heeft. Doordat het riool nihil wordt belast is de kans op slibafzetting aanwezig.

De hoger gelegen kavels (aan de zuidzijde) zullen het hemelwater bergen in de watergang langs de Meppelerweg. De lager gelegen kavels (aan de noordzijde) bergen in de watergang aan de noordzijde van het plan. De centraal gelegen kavels bergen het hemelwater in de watergangen aan de westzijde.

Middels drie stuwen en een dam wordt voorkomen dat het water uit het plangebied wegstroomt. In de noordwesthoek van het plangebied zit een slokop op 5,25 meter + N.A.P. deze slokop met duiker zal het water westwaarts van het plan afvoeren.

Het voorontwerpbestemmingsplan wordt voor advies naar het waterschap toegestuurd. Het advies van het waterschap zal indien noodzakelijk op deze plek worden verwerkt.

5.3.3 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

 

5.4 Natuur en Ecologie

5.4.1 Algemeen

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Met deze wet worden de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. De Wet natuurbescherming kent een apart beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, een apart beschermingsregime voor soorten van de Habitatrichtlijn (het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn) en een apart beschermingsregime voor andere soorten, die vanuit nationaal oogpunt beschermd worden. Elk van deze beschermingsregimes kent zijn eigen verbodsbepalingen en vereisten voor vrijstelling of ontheffing van de verboden.

5.4.2 Gebiedsbescherming
5.4.2.1 Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Nederland heeft aan de hand van een vergunningenstelsel een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

Het plangebied ligt niet dichtbij een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Dwingelderveld' ligt op circa 2,6 kilometer. In onderstaande afbeelding wordt dit weergegeven, het plangebied is met de rode ster aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2022BP1005002-VG01_0010.png"  
Afbeelding 5.3 Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebieden (Bron: AERIUS.nl)  

Van directe negatieve effecten (bijv. geluid/verlichting) op Natura 2000-gebieden is gelet op de onderlinge afstand geen sprake. Naast directe negatieve effecten dient tevens de mogelijke toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden onderzocht te worden. Er is daarom een stikstofdepositieberekening gemaakt met behulp van de AERIUS Calculator 2022. Hierbij is gekeken naar de aanleg en gebruiksfase van de ontwikkeling van het bedrijventerrein. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 7. Hieronder worden de conclusies weergegeven.

Onderzoeksresultaten stikstofonderzoek

Aanlegfase
Uit de AERIUS-berekening met betrekking tot de aanlegfase blijkt dat in de aanlegfase van de voorgenomen ontwikkeling sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j (zie bijlage 1 van de rapportage). Echter blijkt dat als gevolg van de beëindigde N-emissie veroorzakende activiteit er reeds sprake was van stikstofdepositie (zie bijlage 3 van de rapportage).
Wanneer het vorenstaande in ogenschouw wordt genomen en het beëindigde verbruik wordt gesaldeerd met de aanlegfase, is er per saldo geen sprake van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Ten aanzien van het voornemen is dus geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Er wordt ook verwezen naar bijlage 4 van de rapportage waarin een verschilberekening is gemaakt met de aanlegfase en de referentiesituatie.


Gebruiksfase
Uit de AERIUS-berekening met betrekking tot de toekomstige gebruiksfase blijkt dat in de gebruiksfase van de voorgenomen ontwikkeling sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j (zie bijlage 2 van de rapportage). Echter blijkt dat als gevolg van de beëindigde activiteit reeds sprake was van stikstofdepositie (zie bijlage 3 van de rapportage).
Wanneer het vorenstaande in ogenschouw wordt genomen en het beëindigde gebruik wordt gesaldeerd met het toekomstige gebruik, is er per saldo geen sprake van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarentegen per saldo sprake van een permanente afname van de stikstofdepositie, waardoor als gevolg van de het voornemen geen sprake is van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Er wordt tevens verwezen naar bijlage 5 van de rapportage, waarin een verschilberekening is opgenomen met de referentiesituatie en de beoogde gebruiksfase.


Conclusie
Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegfase als de gebruiksfase van het voornemen, per saldo geen sprake is van rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. Er is daarmee geen sprake van een stikstofdepositie met significant negatief effect op Natura 2000-gebieden. Daarentegen is in beide fasen sprake van een permanente afname van de stikstofdepositie, hetgeen een positief effect heeft ten aanzien van de Natura 2000-gebieden.


De voortoets voor het plan voldoet, ten aanzien van de effecten van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden aan artikel 2.7, lid 1 van de Wet natuurbescherming.

5.4.2.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland. De dichtstbijzijnde NNN gronden liggen op circa 500 meter afstand ten zuidenwesten van het plangebied. Gelet op de grote afstand is er geen sprake van aantasting van wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Verder onderzoek naar invloeden van het plan op het NNN is niet van toepassing.

5.4.3 Soortenbescherming

Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

Door Eco Reest is een verkennend onderzoek naar flora en fauna uitgevoerd binnen het plangebied. De volledige rapportage is opgenomen in Bijlage 8 van deze toelichting. Hieronder worden de onderzoeksesultaten beknopt beschreven.

Onderzoeksresultaten en adviezen

Uit de quickscan Wet natuurbescherming ten aanzien van soortenbescherming wordt het volgende geconcludeerd:

  • Het plangebied biedt gezien de terreinkenmerken en afwezigheid van bebouwing en opgaand groen geen geschikte broedgelegenheid voor (beschermde) vogels. In de directe omgeving van het plangebied kunnen wel algemene vogelsoorten tot broeden komen. Ten zuiden van het plangebied zijn meerdere holtes in bomen aangetroffen die geschikt zijn voor vogels (onder andere spreeuw en specht) als nestlocatie. Wanneer werkzaamheden binnen het broedseizoen worden opgestart is niet op voorhand uit te sluiten dat verstoring op mogelijke broedgevallen plaats kan vinden.
  • Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn vanwege het ontbreken van bebouwing en bomen binnen het plangebied uitgesloten. In de directe omgeving (met name ten zuiden van het plangebied) zijn potentiële verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig in de bomen. Een mogelijke overtreding op de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming kan voorkomen worden door de zuidelijke bomenrijen te ontzien van kunstmatige lichtbelasting en obstakels. Mogelijk vormt het plangebied onderdeel van een vliegroute en foerageergebied. Dit betreft echter geen essentieel leefgebied en de ontwikkeling heeft geen negatief effect op de functionaliteit ervan.
  • Groei- en verblijfplaatsen van beschermde flora, grondgebonden zoogdieren, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelden zijn gezien de terreinkenmerken, habitateisen en bekende verspreidingsgegevens uitgesloten.
  • In het plangebied zijn enkele algemeen voorkomende grondgebonden zoogdieren te verwachten. Voor deze soorten geldt een vrijstelling van de verbodsartikelen.

Advies overige broedvogels

In de directe omgeving van het plangebied kunnen diverse (niet jaarrond beschermde) vogels tot broeden komen. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die soorten, nesten, eieren of vaste rust-of verblijfplaatsen beschadigen.

Voor werkzaamheden met schadelijke effecten op broedvogels wordt veelal geen ontheffing verleend, omdat het uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen over het algemeen een goed alternatief vormt. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt voor het broedseizoen geen standaardperiode gehanteerd, omdat deze per soort en vaak per jaar kan verschillen. Van belang is of een broedgeval wordt verstoord, ongeacht de datum. Voor de meeste soorten kan de periode tussen maart en september worden aangehouden als broedseizoen. Dit is echter afhankelijk van de soort en van de klimatologische omstandigheden.

Bij uitvoering van de werkzaamheden in het broedseizoen kan ervoor worden gekozen de werkzaamheden voor het broedseizoen op te starten en continue door te werken, zodat vogels buiten de invloedsfeer van de werkzaamheden geschikte broedgelegenheid zullen zoeken.

Wanneer de werkzaamheden in het broedseizoen worden opgestart en de locaties niet van tevoren ongeschikt gemaakt kunnen worden, moet de locatie voorafgaand aan de werkzaamheden worden vrijgegeven door een ervaren ecoloog (broedvogelcheck). Indien bij de controle in gebruik zijnde nesten van vogels, of in aanbouw zijnde nesten worden aangetroffen moet een zorgvuldige werkwijze worden bepaald of dienen de werkzaamheden worden uitgesteld tot het nest niet meer in gebruik is.

Advies natuurinclusief bouwen

Het te herontwikkelen plangebied met de te realiseren nieuwbouw en in te richten buitenruimte

biedt mogelijkheden voor het realiseren van verblijfplaatsen en leefgebied voor onder andere vleermuizen, gierzwaluw en huismus. Hiervoor zijn vele mogelijkheden. Geadviseerd wordt in een vroeg stadium van de planvorming een ecoloog te betrekken om mee te denken bij een natuurinclusieve invulling met faunavoorzieningen in de realiseren bebouwing en een ecologische meerwaarde in de buitenruime.

5.4.4 Conclusie

Het aspect ecologie vormt met inachtneming van de gegeven adviezen geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.5 Geluid

5.5.1 Algemeen

De Wet geluidhinder beschermt de volgende objecten:

  • woningen;
  • andere geluidsgevoelige gebouwen;
  • geluidsgevoelige terreinen.

Deze bescherming geldt als het gebruik van deze objecten is toegestaan volgens het bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening. Op tijdelijk afwijken van het bestemmingsplan met een periode van maximaal 10 jaar is de Wet geluidhinder niet van toepassing.

Onder "woning" wordt verstaan (artikel 1 Wet geluidhinder): gebouw of gedeelte van een gebouw waar bewoning is toegestaan op grond van de geldende planologische status (bestemmingsplan, de beheersverordening, omgevingsvergunning afwijken bestemmingsplan of beheersverordening). De Wet geluidhinder kent het begrip bedrijfswoning niet. Een bedrijfswoning is gewoon een woning, waarvoor het mogelijk is een hogere waarde (als nodig) te verlenen. Dit geldt natuurlijk alleen voor bedrijfswoningen die zijn gelegen in een geluidzone. Hotels, recreatiewoningen en kantoren zijn niet geluidgevoelig in het kader van de Wet geluidhinder.

In het Activiteitenbesluit zijn voorschriften opgenomen die bescherming bieden tegen geluidhinder van inrichtingen die onder het Besluit vallen. Deze bescherming wordt geboden aan gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen (artikel 1.1)). In artikel 1.1 is in de definitie van gevoelige gebouwen aangegeven dat gebouwen die bij de inrichting horen (dienst- of bedrijfswoningen) geen geluidsgevoelig object zijn waarvoor de grenswaarden uit het besluit gelden. Dienst- of bedrijfswoningen die niet tot de inrichting behoren zijn gewoon woningen van derden waarvoor de grenswaarden wel gelden.

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) is rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Wanneer niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.

5.5.2 Situatie plangebied

In voorliggend geval worden op het nieuwe bedrijventerrein planologische mogelijkheden gecreëerd voor bedrijfswoningen. Dit zijn geluidsgevoelige objecten. Hieronder wordt ingegaan op de aspecten industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai.

Industrielawaai

Het plangebied ligt niet in of nabij een zone van een gezoneerd bedrijventerrein. Daarom wordt niet nader op het aspect industrielawaai ingegaan. In paragraaf 5.5 (milieuzonering) wordt nader ingegaan op de in de omgeving aanwezige (individuele) bedrijvigheid.

Railverkeerslawaai

De dichtstbijzijnde spoorweg ligt op ruime afstand van het plangebied. Daarom wordt niet nader op het aspect railverkeerslawaai ingegaan.

Wegverkeerslawaai

In artikel 74 van de Wgh is aangegeven dat wegen aan weerszijden van de weg een wettelijke geluidszone hebben waarvan de grootte is opgenomen in onderstaande tabel.

Wettelijke geluidszones van wegen:

Aantal rijstroken   Stedelijk gebied   Buitenstedelijk gebied  
1 of 2 rijstroken   200 m   250 m  
3 of 4 rijstroken   350 m   400 m  
5 of meer rijstroken   350 m   600 m  

De hiervoor genoemde zones gelden niet voor:

  • wegen die zijn aangeduid als woonerf (art 74.2);
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt (art 74.2).

Het plangebied betreft een bedrijventerrein dat aan de noordzijde wordt begrensd door Voor de Blanken en aan de zuidzijde de Meppelerweg. De Voor de Blanken betreft momenteel een 50 km weg tot de buitenste grens van het huidige bedrijventerrein en het bebouwde kom bord en wordt daarna in het buitengebied een 60 km weg. De Meppelerweg is tot aan de buitenste grens van het huidige bedrijventerrein en het bebouwde kom bord eveneens een 50 km weg. Vervolgens wordt het een 80 km weg. In de nieuwe situatie wordt de bebouwde kom grens opgeschoven tot de grens van het nieuwe bedrijventerrein.

Op het bedrijventerrein worden bedrijfswoningen toegestaan. Hoewel vanwege de ligging op het bedrijventerrein al enige geluidhinder voor deze woningen te verwachten is, is er volledigheidshalve ook een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd (Bijlage 9). Hieronder wordt ingegaan op de onderzoeksresultaten.

Onderzoeksresultaten

De geluidbelasting ten gevolge van de Meppelerweg bedraagt, incl. 5 dB aftrek (art. 110 Wgh), hoogstens 53 dB. Met deze waarde wordt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. Wel wordt voldaan aan de maximale ontheffingswaarde van 63 dB uit de Wgh. De geluidbelasting ten gevolge van de Voor de Blanken bedraagt, incl. 5 dB aftrek (art. 110 Wgh), hoogstens 46 dB. Met deze waarde wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde. De cumulatieve geluidbelasting (excl. reductie) bedraagt hoogstens 58 dB.

De bron- en overdrachtsmaatregelen die getroffen kunnen worden om aan de voorkeurswaarde te voldoen ontmoeten bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke of financiële aard. Gevelmaatregelen kunnen voldoende geluidwering bieden om een binnenniveau van 33 dB te garanderen. Een hogere waarde van hoogstens 53 dB vanwege het wegverkeerslawaai afkomstig van de Meppelerweg voor te realiseren woningen kan dan ook worden verleend.

Gelet op vorenstaande is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de bouwvlakken.

5.5.3 Conclusie

Het aspect geluid in het kader van de Wgh vormt, mits een hogere waarde wordt verleend, geen belemmering voor de uitvoering van dit plan. Het hogere waardenbesluit wordt gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan genomen.

5.6 Milieuzonering bedrijven

5.6.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

5.6.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een 'rustige woonwijk' of een 'gemengd gebied'.

Een 'rustige woonwijk' is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Een 'gemengd gebied' is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied zelf ligt direct aansluitend op het bestaande bedrijventerrein Voor de Blanken (ten oosten) en de bedrijvigheid aan Voor de Blanken 4 (ten noorden) er kan daarom worden uitgegaan van het omgevingstype “gemengd gebied”. Ook voor woning aan Meppelerweg 25 wordt uitgegaan van omgevingstype 'gemengd' gebied. Deze woning grenzt weliswaar niet direct aan bedrijfsfuncties, maar ligt al wel dichtbij het bestaande bedrijventerrein voor de Blanken, binnen de milieuzonering waar categorie 3.2 bedrijvigheid is toegestaan (100m). Daarnaast ligt Meppelerweg 25 aan een drukke weg die reeds wordt gebruikt voor verkeer van en naar het bestaande bedrijventerrein. Het is daarom goed te verantwoorden om voor deze woning uit te gaan van omgevingstype 'gemengd gebied'.

Voor de woning aan Voor de Blanken 8 wordt uitgegaan van omgevingstype 'rustige woonwijk'.

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

5.6.3 Situatie plangebied

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. De VNG uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' geeft inzicht in de milieuhinder van inrichtingen.

Zoals reeds hiervoor genoemd wordt bij het realiseren van nieuwe bestemmingen gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe bestemmingen gerealiseerd worden. Hierbij spelen twee vragen een rol:

  • 1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • 2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).

Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ontwikkeling. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

In voorliggende situatie gaat het om de uitbreiding van het bedrijventerrein voor de Blanken met als uitgangspunt bedrijven tot milieucategorie 3.1. Bij milieucategorie 3.1 hoort in het omgevingstype 'Rustige woonwijk' een richtafstand van 50 meter en in 'gemengd gebied' een richtstand van 30 meter voor mogelijke geluidshinder. Voor het bedrijventerrein is gebruik gemaakt van 'inwaarts zoneren'. Dit houdt in dat de in de maximaal toegestane bedrijvencategorie rekening worden gehouden met de omliggende gevoelige functies (woonbestemmingen en bijbehorend bouwvlak) en hun ligging in het omgevingstype 'Rustige woonwijk' (Voor de Blanken 8) en 'gemengd gebied' (Meppelerweg 25). Op de verbeelding van dit bestemmingsplan zij deze inwaartse zonering zichtbaar.

Door de aangegeven maximale milieucategorieën te hanteren wordt voor de omliggende gevoelige functies (de woonbestemmingen Voor de Blanken 8 en Meppelerweg 25) voldaan aan de richtafstanden kan ervan uit worden gegaan dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van deze gevoelige functies aanvaardbaar blijft. Nader akoestisch onderzoek is om die reden niet noodzakelijk.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies (in de omgeving). In voorliggend plan worden voornamelijk bedrijfsgebouwen toegevoegd. Het betreffen mede gebouwen bestemd en geschikt voor structureel verblijf van mensen zoals werkplaatsen. Daarnaast worden op het bedrijventerrein bedrijfswoningen toegestaan.

Bedrijfswoningen

Een bedrijfswoning die een functionele binding heeft met het bedrijf, waar de woning bij hoort, wordt niet beschermd tegen de hinder van het eigen bedrijf. Voor bedrijfswoningen geldt wel enige bescherming tegen bedrijfsactiviteiten van derden op het bedrijventerrein, er moet sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. In de basis zijn de richtafstanden uit de VNG Handreiking bedrijven en milieuzonering een goed hulpmiddel om de aanvaardbaarheid te bepalen. De richtafstanden kunnen echter niet zonder meer worden toegepast, wanneer zoals in voorliggend geval bedrijfswoningen bewust op een bedrijventerrein gesitueerd worden.

Uit jurisprudentie (ABRS 19 september 2018, no. 201709944/1/R1) blijkt dat bedrijfswoningen op lokale bedrijventerreinen met een maximale milieucategorie 3.1 ruimtelijk aanvaardbaar zijn. Op dergelijk bedrijventerreinen bevinden zich geen grote lawaaimakers en de bedrijfsactiviteiten vallen onder het Activiteitenbesluit. De bedrijven op het bedrijventerrein moeten hieraan voldoen, waarbij ook omliggende bedrijfswoningen worden beschouwd.

Geur

Zoals reeds aangegeven maakt voorliggend plan bedrijfswoningen en bedrijfsgebouwen mogelijk die bestemd en geschikt kunnen zijn voor structureel verblijf van mensen zoals werkplaatsen. Dergelijke gebouwen zijn geurgevoelig. Geurproducerende functies zoals veehouderijen liggen in voorliggend geval op meer dan 1 kilometer afstand van het plangebied.

Gelet op de grote afstand kan geconcludeerd kan worden dat er voor geur geen belemmeringen zijn voor uitbreiding van het bedrijventerrein Voor de Blanken in Ruinen.

5.6.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de functies binnen het plangebied geen hinder ondervinden van omliggende bedrijven en er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Andersom geldt dat bestaande omliggende bedrijven niet extra beperkt worden als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.7 Milieueffectrapportage (MER)

5.7.1 Algemeen

In de Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd dat voorafgaande aan het ruimtelijke plan dat voorziet in een grootschalig project met belangrijke nadelige milieugevolgen een milieueffectrapport (MER) opgesteld dient te worden. De activiteiten waarvoor een MER-rapportage opgesteld moet worden zijn opgenomen in de bijlage van het Besluit m.e.r.

Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn op de volgende manieren:

  • Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien een passende beoordeling op basis van artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is;
  • Een bestemmingsplan kan m.e.r.-plichtig zijn indien sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit de onderdelen C en D overschrijden en waarbij het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 3 (plannen).
  • Een bestemmingsplan kan m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn indien het bestemmingsplan wordt genoemd in kolom 4 (besluiten) en er sprake is van activiteiten en gevallen die de drempelwaarden uit onderdeel C en D overschrijden. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel C is in dit geval sprake van een m.e.r.-plicht. Bij een overschrijding van de drempelwaarden uit onderdeel D is het plan m.e.r.-beoordlingsplichtig.

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.

Het komt er op neer dat voor bestemmingsplan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen in onderdeel D en beneden de drempelwaarden vallen, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.
5.7.2 Situatie plangebied

Voor deze ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld (Bijlage 10). De vormvrije m.e.r.-beoordeling maakt duidelijk dat de milieueffecten als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling beperkt zijn en dat er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid die het opstellen van een plan-m.e.r. noodzakelijk maakt.

Op ….. is bij besluit van …. vastgesteld dat geen MER nodig is, zie bijlage ....

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.1 weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Tabel 5.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.8.2 Situatie plangebied

In het kader van luchtkwaliteit dient op twee manieren naar een plan te worden gekeken:

  • Externe werking van het plan op de omgeving
  • Interne werking achtergrondwaarden op het plan

Externe werking

Het voornemen voorziet in de ontwikkeling van het plangebied naar bedrijventerrein. Op basis van het stedenbouwkundig plan zoals beschreven in paragraaf 3.1 is aan de hand van de CROW-uitgave 'Toekomstbestendig parkeren' (publicatie 381) in paragraaf Verkeer en parkeren de verwachte verkeersgeneratie globaal in beeld gebracht. De uitbreiding brengt op basis van het beoogde programma in totaliteit een verkeersgeneratie van circa 425 voertuigbewegingen per weekdagetmaal met zich mee.

Via een NIBM-tool berekening is onderzocht of de ontwikkeling wel of niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aandeel vrachtverkeer is gelet op de verhouding personenautobewegingen (344) en vrachtwagenbewegingen (81) op 19 % gezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2022BP1005002-VG01_0011.png"  
Afbeelding 5.4 Berekening NIBM-tool (Bron: Kenniscentrum InfoMil)  

Uit de berekening blijkt dat voorliggend plan 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de luchtverontreiniging. Vervolgonderzoek naar effecten op de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

Interne werking

Op de “grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland”, gepubliceerd door het Rijksinstituut Volksgezondheid en Milieu op https://www.rivm.nl/gcn-gdn-kaarten/concentratiekaarten.nl zijn op schaal van vierkante kilometer vakken de gemiddelde achtergrondconcentraties aangegeven van diverse luchtverontreinigende stoffen. Op deze kaart voor 2025 is voor km2 vak waarin het projectgebied is gelegen aangegeven dat:

  • De achtergrond concentratie Stikstofdioxide (NO2) voor projectgebied is 6,828 µg/m3. Dit is ruim onder grenswaarde NO2 40 µg/m3 van de Wet milieubeheer bijlage 2 voorschrift 2.1.
  • De achtergrondconcentratie fijnstof PM10 voor projectgebied is 12,53 µg/m3. Dit is ruim onder grenswaarde PM10 40 µg/m3 van de Wet milieubeheer bijlage 2 voorschrift 4.1.
  • De achtergrondconcentratie fijnstof PM2,5 voor projectgebied is 6,095 µg/m3. Voor fijn stof (PM10 en PM2,5) bevinden de concentraties zich onder de WHO-advieswaarde.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de beoogde functies niet worden aangemerkt als gevoelige bestemmingen in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

5.8.3 Conclusie

Gezien het vorenstaande vormt het aspect luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Normstelling

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen, per buisleiding of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

De regelgeving omtrent buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is het tot een minimum beperken van risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft.

Groepsrisico (GR)

Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Verder kunnen de veiligheidsrisico's worden verdeeld in risico's veroorzaakt door bedrijvigheid (inrichtingen) en in risico's veroorzaakt vanwege het transport (weg, spoor, water, buisleidingen) van gevaarlijke stoffen. Conform het nationale veiligheidsbeleid en de Visie externe veiligheid van de gemeente De Wolden is onderzoek verricht naar de veiligheidssituatie rondom het plangebied.

5.9.2 Situatie plangebied

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied (blauwe ster) en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1690.2022BP1005002-VG01_0012.png"  
Afbeelding 5.5 Uitsnede Risicokaart (Bron: Risicokaart.nl)  

Uit de inventarisatie blijkt dat de locatie:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Opgemerkt wordt dat op de kaartuitsnede wel risicobronnen zichtbaar zijn, maar dat de kaart op hoog schaalniveau is uitgesneden. De dichtstbijzijnde risicobron (een gasbuisleiding ten zuidwesten) ligt op circa 4,3 kilometer. Omdat het plangebied ruim buiten het aandachtsgebied van deze leiding ligt is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

5.9.3 Onderzoek en conclusie

Het plan is in overeenstemming is met wet- en regelgeving omtrent externe veiligheid.

5.10 Verkeer en parkeren

5.10.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie die ontstaat door een nieuwe ontwikkeling. Hiertoe kunnen berekeningen worden uitgevoerd op basis van de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren', publicatie 381 (december 2018)' van het CROW. Het CROW ontwikkelt en publiceert kennis onder andere op het gebied van verkeer en parkeren. Deze kencijfers zijn gebaseerd op literatuuronderzoek en praktijkervaringen van gemeenten. De kencijfers zijn landelijk (en juridisch) geaccepteerd en worden gezien als de meest betrouwbare gegevens met betrekking tot het bepalen van de verkeergeneratie en het benodigde aantal parkeerplaatsen. Overigens wordt opgemerkt dat bij iedere functie, in de CROW-publicatie, een maximum en minimum wordt genoemd. Dit is de bandbreedte. Veelal wordt bij nieuwe ontwikkelingen het gemiddelde gehanteerd.

Bij het gebruik van kencijfers moet rekening worden gehouden met onder meer de bereikbaarheidskenmerken van de locatie.

5.10.2 Uitgangspunten

Het plangebied is gelet op de omgevingsadressendichtheid (CBS Statline) gelegen in een gebied met de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' in een deel van gemeente De Wolden dat behoort tot het gebiedstype 'rest bebouwde kom'.

In voorliggend geval gaat het om een bedrijventerrein waar bedrijven met een maximale milieucategorie 3.1 gehuisvest mogen worden. Wanneer voor een gebied met de functie bedrijventerrein nog geen bedrijfsspecifieke informatie voorhanden is, kan toch een globale berekening van de verkeersgeneratie op etmaalniveau worden gemaakt. De publicatie 'Toekomstbestendig parkeren' van het CROW geeft aan dat hiervoor wordt gekeken naar het type bedrijventerrein. In voorliggend geval is sprake van het bedrijventerreintype: 'Gemengd bedrijventerrein'.

Voor een gemengd bedrijventerrein geldt per netto hectare bedrijventerrein de volgende verkeersgeneratie per weekdagetmaal:

  • 128 personenauto's
  • 30 vrachtauto's

Voor het parkeren is gekeken naar een bandbreedte tussen de volgende bedrijfstypen die binnen een gemengd bedrijventerrein kunnen voorkomen:

  • bedrijf arbeidsintensief/bezoekersextensief (gemiddeld 2,35 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo)
  • bedrijf arbeidsextensief/bezoekersintensief (gemiddeld 1,05 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo

Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is het aantal m2 bvo bepalend. In voorliggend geval zijn daarom de kaveloppervlakten (uitgeefbaar terrein) bij elkaar opgeteld. Dit resulteert in maximaal 26.880 m2 bvo ofwel 2,6880 ha.

5.10.3 Berekening parkeerbehoefte

De ondernemers zullen hun parkeerbehoefte op eigen terrein moeten oplossen. In artikel 11.2 van dit bestemmingsplan zijn parkeerregels opgenomen om dit te kunnen waarborgen. De kencijfers uit de hiervoor genoemde CROW publicatie zijn leidend.

5.10.4 Verkeersgeneratie en ontsluiting

Op basis van bovenstaande gegevens is er sprake van een verkeersgeneratie van circa:

  • 344 personenauto's per weekdagetmaal
  • 81 vrachtauto's per weekdagetmaal

De totale verkeergeneratie bedraagt hiermee circa 425 voertuigbewegingen per weekdagetmaal. Het nieuwe deel van bedrijventerrein krijgt twee eigen ontsluitingen op de Meppelerweg (zie ook paragraaf 3.2). Het verkeer kan enerzijds via de Meppelerweg in oostelijke richting (via de bebouwde kom van Ruinen) richting de N375 en vervolgens de A28. In westelijke richting kan het verkeer eveneens via de Meppelerweg richting Oosteinde en vervolgens via de N375 in de richting van de A32/Meppel.

Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een goede en verkeersveilige ontsluiting van het plangebied in meerdere richtingen.

5.10.5 Conclusie

De aspecten parkeren en verkeersgeneratie vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan.

5.11 Duurzaamheid

Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD).

De energieprestatie bij BENG wordt bepaald aan de hand van 3 individueel te behalen eisen:

  • 1. de maximale energiebehoefte in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar (kWh/m2.jr)
  • 2. het maximale primair fossiel energiegebruik, eveneens in kWh per m2 gebruiksoppervlak per jaar (kWh/m2.jr)
  • 3. het minimale aandeel hernieuwbare energie in procenten (%)

De BENG-eisen zijn verschillend voor ieder gebouwtype. Voor de bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen op het bedrijventerrein gelden dus specifieke eisen waarin ze moeten voldoen om bijna energieneutraal gebouwd te worden.

Het kabinet streeft er daarnaast naar daken vaker te benutten voor duurzame oplossingen voor klimaatadaptatie of de opwek van zonne-energie, zoals de vergroening van daken of het aanbrengen van zonnepanelen. Daartoe is een wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) in voorbereiding, die naar verwachting uiterlijk 1 juli 2021 in werking zal treden. Het Bbl is onder de Omgevingswet de opvolger van het huidige Bouwbesluit 2012. Door de Bbl-wijziging krijgt de gemeente maatwerkmogelijkheden, waarmee zij bij nieuwe gebouwen die niet onder de voorgenomen BENG-eisen vallen (onverwarmde industriehallen) en bij bestaande gebouwen, het duurzaam gebruik van het dak kan eisen. De reden dat deze mogelijkheid zich niet richt op nieuwe gebouwen die al onder de voorgenomen BENG-eisen vallen, is dat die BENG-eisen al verplichten tot een minimaal aandeel hernieuwbare energie.

Gemeente De Wolden gaat een dergelijke maatwerkregeling uitwerken die ook van toepassing zal zijn op bedrijventerrein Voor de Blanken.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten en planverantwoording

6.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

6.2 Opzet van de regels

6.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012, waarbij rekening is gehouden met de bestaande systematiek van het bestemmingsplan Hoge Akkers 2008.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
6.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

6.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in:

Bestemmingsomschrijving:

Hierin is de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan binnen deze bestemming opgenomen. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies.

Bouwregels:

In deze regels zijn eisen opgenomen waaraan de binnen de bestemming voorkomende bebouwing aan moet voldoen. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd is hierin vastgelegd.

Afwijken van de bouwregels:

Op basis van deze regels hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid om bij omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels in het plan.

Specifieke gebruiksregels:

In de specifieke gebruiksregels is bepaald welk gebruik van gronden en opstallen in elk geval strijdig is met of onder voorwaarden wordt toegestaan binnen deze bestemming.

Afwijken van de gebruiksregels:

Deze afwijkingen geven burgemeester en wethouders de bevoegdheid om met omgevingsvergunning af te wijken van het plan.

Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (indien van toepassing):

In deze regels is aangegeven welke werken of werkzaamheden verboden zijn om uit te voeren zonder een omgevingsvergunning.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Anti-dubbeltelregel (Artikel 6)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich bijvoorbeeld voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Algemene gebruiksregels (Artikel 7)

In dit artikel worden het strijdig en toegestaan gebruik in dit bestemmingsplan geregeld.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 8)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken. Onder meer kunnen de bestemmingsgrenzen van de bestemming woongebied worden overschreden ten behoeve van een stedenbouwkundig gewenste invulling van de wijk.

Overige regels (Artikel 9)

In dit artikel is een regel opgenomen ten aanzien van de aanvullende werking van de welstandsnota en zijn regels omtrent parkeren.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

6.3 Verantwoording van de bestemmingen

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.

In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.

'Bedrijventerrein' (Artikel 3)

De gronden ter plaatse van het bedrijventerrein hebben de bestemming 'Bedrijventerrein' gekregen. Hier zijn bedrijven tot en met milieucategorie 2 en 3.1 toegestaan. Via een aanduiding is dit geregeld. Verder zijn op de kavels bedrijfswoningen zijn toegestaan, waarbij op de kavels langs de Meppelerweg het bouwen van een vrijstaande bedrijfswoning verplicht is (aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - bedrijfswoning verplicht'). Daarnaast is geregeld dat de oppervlakte van nieuw uit te geven bouwpercelen niet minder dan 1.000 m2 en niet meer dan 2.000 m2 mag bedragen. Op deze wijze kunnen te omvangrijke bedrijven zich niet vestigen op dit lokale bedrijventerrein. Verder mogen er maximaal 20 kavels worden uitgegeven.

Bebouwing mag alleen ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Gebouwen dienen binnen het aangegeven bouwvlak te worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 10 meter. Daarnaast dient de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen per bouwperceel ten minste 200 m² te bedragen, tenzij de gezamenlijke oppervlakte in de bestaande situatie minder dan 200 m2 bedraagt, in welk geval de bestaande oppervlakte is toegestaan.

Het bebouwd oppervlak van een perceel bedraagt ten hoogste 70% van het totale perceelsoppervlak, tenzij het bebouwingspercentage in de bestaande situatie reeds meer dan 70 bedraagt, in welk geval het bestaande bebouwingspercentage is toegestaan.

Zoals hiervoor reeds benoemd zijn op het gehele bedrijventerrein bedrijfswoningen toegestaan. Voor de kavels gesitueerd aan de Meppelerweg (zuidelijke rand) is het bouwen van een vrijstaande bedrijfswoning verplicht, om het gewenste stedenbouwkundig beeld voor deze belangrijke entree van het dorp Ruinen te verkrijgen en waarborgen. In de regels is daarnaast opgenomen dat bedrijfsbebouwing voorafgaand of gelijktijdig met de bedrijfswoning wordt opgericht.

In de regeling zijn afwijkingsbepalingen opgenomen. Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van de regels voor:

  • bedrijven die van een hogere categorie zijn of niet zijn genoemd in de staat van bedrijven indien het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de reeds toegelaten categorie;
  • op één bedrijfsperceel bedrijvigheid van verschillende categorieën plaatsvindt;
  • andere dan productiegebonden detailhandel plaatsvindt, met dien verstande dat de gezamenlijke vloeroppervlakte van de detailhandel niet meer dan 15% van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag bedragen;
  • de oppervlakte van een bouwperceel wordt vergroot tot niet meer dan 5.000 m2.
  • meer dan 20 bedrijfskavels worden uitgegeven.

'Groen' (Artikel 4)

De robuuste groenstructuur en waterberging langs de randen van het plangebied heeft de bestemming 'Groen' gekregen. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor groenvoorzieningen, paden, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, ondergeschikte nutsvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, bruggen, dammen en/of duikers en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot maximaal 3,5 meter hoog.

'Verkeer' (Artikel 6)

De wegen in het plangebied zijn bestemd als 'Verkeer'. Gronden met deze bestemming kunnen worden gebruikt voor wegen, fiets- en voetpaden, parkeervoorzieningen, bruggen, dammen en/of duikers, sloten, bermen en beplanting en groenvoorzieningen.

Binnen deze bestemming mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

'Waarde - Archeolgie (Artikel 7)

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van de archeologische waarden. Het betreffen hier de gronden waar volgens het uitgevoerde archeologisch onderzoek nader karterend booronderzoek nodig is.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1.1 Vooroverleg

Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Drenthe

Het voorontwerpbestemming is toegestuurd naar de provincie in het kader van wettelijk vooroverleg. De provincie heeft in haar reactie een aantal aandachtspunten benoemd. Hierna worden deze uiteengezet met daarbij een reactie hoe het ontwerpbestemmingsplan hierop is aangepast.

Landschappelijke inpassing en beeldkwaliteit

Bij het voorontwerp mist op dit moment de landschappelijke inpassing. Deze dient wij zien deze graag nader uitgewerkt in een beeldkwaliteitsplan waarin ook aandacht is voor de cultuurhistorie voor dit gebied. Het beeldkwaliteitsplan wordt daarnaast ook onderdeel van het bestemmingsplan.

Reactie: bij het ontwerpbestemmingsplan is een beeldkwaliteitsplan gevoegd, deze wordt gelijktijdig met het bestemmingsplan door de gemeenteraad vastgesteld als toevoeging op de welstandsnota en is tevens als beelkwaliteitsplan bij voorliggend bestemmingsplan opgenomen. In paragraaf 3.3 van deze toelichting is kort op het beeldkwaliteitsplan ingegaan.

Onderbouwing behoefte

Voor de uitbreiding van het bedrijventerrein ziet de provincie graag in de onderbouwing van de ladder van duurzame verstedelijking een venwijzing naar de behoefteraming van 2021. Daarnaast zijn wij bezig met een behoefteraming en regionale programmeringsafspraken deze zijn nog niet vastgesteld maar bieden wel een basis voor het onderlinge overleg tussen de gemeenten.

Reactie: Paragraaf 4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking is aangevuld met de Concept Regionale Programmering Bedrijventerreinen Zuidwest-Drenthe (De Wolden, Meppel en Westerveld). Deze regionale programmering opgesteld door Stec Groep is gebaseerd op een behoefteraming van de provincie Drenthe uit 2022. In deze regionale programmering worden afspraken voor de periode tot en met 2025 gemaakt. De programmeringsafspraken hebben betrekking op reguliere bedrijventerrein zoals het bedrijventerrein Voor de Blanken. De uitbreiding van bedrijventerrein Voor de Blanken met 3 ha is concreet benoemd als uitbreiding waarmee de lokale behoefte kan worden ingevuld.

Limitering oppervlakte ondergeschikte detailhandel

Voor wat betreft artikel 2.18a detailhandel, dit maakt ondergeschikte detailhandel mogelijk. Wij zien graag dat dit artikel aangepast wordt, zodat maximaal 200 m2 potentieel winkeloppervlak mogelijk wordt gemaakt.

Reactie: paragraaf 4.2.2.2 is aangevuld met de regels uit artikel 2.18a Detailhandel uit de omgevingsverordening. Aan deze regels is tevens getoetst. In artikel 3.5.1 (strijdig gebruik) is aangegeven dat productiegebonden en ondergeschikte detailhandel met een vloeroppervlak groter dan 200 m2 in strijd is met dit bestemmingsplan.

De volledige reactie van de provincie is opgenomen in Bijlage 11 van deze toelichting.

Veiligheidsregio Drenthe

Het voorontwerpbestemmingsplan is toegestuurd naar Veiligheidsregio Drenthe. De veiligheidsregio heeft aangegeven geen opmerkingen of nadere adviezen te hebben ten aanzien van voorliggend bestemmingsplan.

Waterschap Drents Overijsselse Delta

Het voorontwerpbestemmingsplan is toegestuurd naar het waterschap. Het waterschap heeft aangegeven te kunnen instemmen met de waterparagraaf van dit bestemmingsplan en bijbehorend waterhuishoudkundig plan.

7.1.2 Omgevingsdialoog, inspraak en zienswijzen

Inspraak

Deze paragraaf wordt ingevuld nadat het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen.

Zienswijzen

Deze paragraaf wordt ingevuld nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.

De voorgenomen ontwikkeling is een particulier initiatief. De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Ten behoeve van deze ontwikkeling is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer gesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.